Organisatie | 's-Gravenhage |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Verordening regelende het verlenen van wachtgeld en pensioen aan de wethouders der gemeente 's-Gravenhage, alsmede het verzekeren van een pensioen aan hun weduwen en wezen |
Citeertitel | Wethouderspensioenverordening 1936 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | bestuur en recht |
Eigen onderwerp | 1937/24 |
De data van inwerkingtreding en bekendmaking van de wijziging uit 1954 zijn bij benadering vastgesteld.
Onbekend
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
08-09-1954 | diverse artikelen | 12-07-1954 Onbekend, 08-09-1954 | rv 417 1954 | ||
01-04-1936 | 01-04-1936 | nieuwe regeling | 14-06-1937 Onbekend | Onbekend |
Hij, die ophoudt wethouder te zijn, heeft met ingang van de datum van aftreding als zodanig, aanspraak op wachtgeld ten laste van de Gemeente.
Het wachtgeld bedraagt, zolang het krachtens het bepaalde in artikel 3 wordt genoten, in het eerste jaar 75 pct., in het tweede jaar 50 pct. en in het derde jaar 25 pct. van de laatstelijk genoten wedde.
Het wachtgeld vervalt, wanneer de gewezen wethouder in de termen valt om pensioen te genieten krachtens deze verordening.
Voor een zodanig hernieuwd wethouderschap wordt, overeenkomstig de bepalingen dezer verordening, wederom wachtgeld toegekend. Voor de berekening van de duur van dit wachtgeld wordt de diensttijd, in een vroegere zittingsperiode als wethouder dezer Gemeente vervuld, mede in aanmerking genomen, tot een maximum van 3 jaren verminderd met het tijdvak, waarover ter zake van die vroegere diensttijd reeds wachtgeld werd genoten.
Indien een gewezen wethouder, die wachtgeld geniet op grond van deze verordening, inkomsten gaat genieten uit of in verband met een ambt of betrekking, in dienst van een der lichamen, genoemd in art. 3 en art. 4 der Pensioenwet 1922 (Staatsblad no .240), uit het bekleden van een wethouder-schap of van een lidmaatschap van Gedeputeerde Staten of van de Tweede Kamer der Staten-Generaal, met ingang van of na de dag van aftreding als wethouder ter hand genomen of aanvaard, dan wordt, indien over enig kalenderjaar het wachtgeld, vermeerderd met die inkomsten de laatstelijk genoten wedde zou overschrijden, het wachtgeld met het bedrag dier overschrijding verminderd.
Het ingevolge deze verordening toegekende of toe te kennen pensioen als gewezen wethouder, aan wie een eigen pensioen wordt toegekend, onderscheidenlijk is toegekend op grond van een andere regeling ten laste van het Rijk, van de Republiek Indonesië, van Suriname, van de Nederlandse Antillen, van Nieuw-Guinea, van een publiekrechtelijk lichaam in een dezer gebieden of van een door het openbaar gezag in een dezer gebieden ingesteld fonds, wordt op de voet van het bepaalde in het derde lid beperkt, indien het totaal zijner pensioenen meer zou bedragen dan f 4.800,00 of komt hem een pensioen als gewezen Minister toe, dan f 6.000,00 dan wel, indien het op de voet van artikel 69 der Pensioenwet 1922 (S. no. 240) berekende grensbedrag hoger is dan f 4.800,00, onderscheidenlijk f 6.000,00, dan dit grensbedrag.
Voor de berekening van het totaal der pensioenen, bedoeld in het eerste lid, blijven buiten beschouwing de pensioenverhogingen, gegrond op de artikelen 17, 18 en 19 der Pensioenwetten voor de zee- en landmacht 1922 en der Pensioenwetten voor het personeel der Koninklijke marine-reserve en het reserve personeel der landmacht 1923 en daarmede overeenkomende bepalingen in andere wetten.
Het in het eerste lid bedoelde, ingevolge deze verordening toegekende dan wel toe te kennen pensioen wordt beperkt tot een zodanig gedeelte van f 4.800,00, onderscheidenlijk f 6.000,00, dan wel van het grensbedrag, bedoeld aan het slot van dat lid, als evenredig is aan de verhouding, waarin dat pensioen staat tot het totaal der pensioenen, bedoeld in het eerste lid.
III. WEDUWEN- EN WEZENPENSIOEN.
De weduwe en wezen van een wethouder hebben recht op pensioen overeenkomstig de volgende artikelen, indien de wethouder binnen een maand na zijn ambtsaanvaarding - of, indien hij op dat ogenblik ongehuwd is en geen minderjarige kinderen uit een vroeger huwelijk bezit, binnen een maand, nadat hij in het huwelijk getreden is - schriftelijk verklaart, dat hij aan zijn echtgenote en kinderen uitzicht op pensioen wil openen.
Recht op weduwenpensioen heeft:
de weduwe, wier echtgenoot op het tijdstip van overlijden pensioen als wethouder volgens deze verordening genoot, of daarop aanspraak of uitzicht volgens deze verordening had, tenzij het huwelijk was gesloten nadat de overledene had opgehouden wethouder te zijn, of nadat hij de leeftijd van 65 jaar had bereikt.
Recht op wezenpensioen hebben:
de minderjarige wettige of gewettigde kinderen van een overleden mannelijk wethouder, of van een mannelijk wethouder, die pensioen volgens deze verordening genoot of daar aanspraak of uitzicht kon doen gelden, tenzij zij geboren zijn uit huwelijken, gesloten na het tijdstip, waarop hij ophield wethouder te zijn of uit huwelijken, na het bereiken van de 65-jarige leeftijd gesloten;
de minderjarige wettige of gewettigde ouderloze kinderen van een overleden vrouwelijk wethouder of van een vrouwelijk wethouder, die pensioen volgens deze verordening genoot of daarop aanspraak of uitzicht kon doen gelden, tenzij zij geboren zijn uit huwelijken, gesloten na het tijdstip, waarop zij ophield wethouder te zijn.
Het gezamenlijk bedrag van pensioen, dat ingevolge het eerste en tweede lid van dit artikel kan worden genoten door de weduwe en de wezen of alleen door de wezen van een overleden wethouder of gewezen wethouder, bedraagt niet meer dan het dubbele van het weduwenpensioen tot een maximum van f 4.000,00.
Voor het weduwen- en wezenpensioen betaald de wethouder als bijdrage de helft van de premie, welke de Gemeente verschuldigd zal zijn wegens de door haar te sluiten verzekering tot dekking van het risico, dat uit de aanspraken op pensioen van de weduwen en wezen voortvloeit. Indien deze premie meer dan f 1.000,00 bedraagt, wordt een bijdrage geheven, gelijk aan het premiebedrag verminderd met f 500,00.
Indien een wethouder of gewezen wethouder daartoe de wens te kennen geeft, kan het weduwen- en wezenpensioen te allen tijde op een lager bedrag gesteld worden dan het krachtens artikel 15 toegelaten maximum. De bijdrage voor dit lagere pensioen wordt berekend op de voet van de vorige leden van dit artikel.
Toekenning van wachtgeld of pensioen geschiedt op schriftelijk verzoek van de belanghebbenden of hun wettelijke vertegenwoordigers aan burgemeester en wethouders. Is de aanvrage om wachtgeld of pensioen ingediend later dan zes maanden na het tijdstip, waarop het recht op wachtgeld of pensioen is ontstaan, dan gaat het in met de eerste der maand volgende op die, waarin de aanvrage is ingekomen.
Indien het wachtgeld wegens het overlijden van de gewezen wethouder vervalt, geschiedt de uitbetaling aan de rechtverkrijgenden over het gehele lopende kwartaal, of - indien de wachtgeldtermijn in de loop van dat kwartaal mocht verstrijken - over zodanig deel daarvan, als waarop de overledene aanspraak had kunnen maken.
Onder wedde wordt in deze verordening verstaan de jaarwedde, bedoeld in art. 100, 1e lid, der gemeentewet.
V. OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN
Te hunnen aanzien blijven van toepassing de "Wethouderspensioenverordening 1931" (Verz. 1931, no. 26) en de bij artikel 12 dier verordening gehandhaafde vroegere verordeningen, voor zover deze in verband met de tijdsomstandigheden niet zullen worden gewijzigd, echter met dien verstande, dat, indien een afgetreden wethouder krachtens een der in dit lid bedoelde verordeningen in het genot is van een pensioen en hij opnieuw het wethouderschap aanvaardt, het pensioen met ingang van de dag van het aanvaarden van dit wethouderschap vervalt.