Organisatie | Bunnik |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Bouwverordening gemeente Bunnik 2012 geconsolideerde tekst |
Citeertitel | Bouwverordening |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | volkshuisvesting en woningbouw |
Eigen onderwerp |
De artikelen 9.1, vierde lid, en 9.7, tweede lid, treden in werking na wijziging van het Besluit omgevingsrecht op grond van het regeringsbesluit omgevingsrecht met kenmerk TK 28325, nr. 142.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-04-2012 | Gewijzigde Regeling | 12-04-2012 Nieuwsbode 18 april 2012 | 10-106 | ||
01-10-2010 | 01-04-2012 | Nieuwe Regeling | 23-09-2010 Nieuwsbode 6 oktober 2010 | 10-106 |
2 De aanvraag omgevingsvergunning voor het bouwen
Paragraaf 1 Gegevens en bescheiden
Artikel 2.1.5 Het onderzoek naar bodemverontreiniging
De plicht tot het indienen van een onderzoeksrapport als bedoeld in artikel 2.4, onder d van de Regeling omgevingsrecht geldt niet indien het bouwen betrekking heeft op een bouwwerk dat naar aard en omvang gelijk is aan een bouwwerk als genoemd in het Besluit omgevingsrecht, artikelen 2 en 3 van bijlage II . Deze verwijzing geldt niet voor de hoogtebepalingen in het Besluit omgevingsrecht, artikelen 2 en 3 van bijlage II .
Het bevoegd gezag staat een geheel of gedeeltelijk afwijken van de plicht tot het indienen van een onderzoeksrapport bedoeld in artikel 2.4, onder d, van de Regeling omgevingsrecht toe, indien voor toepassing van artikel 2.4.1 bij het bevoegd gezag reeds bruibare recente onderzoeksresultaten beschikbaar zijn.
Het bevoegd gezag kan een gedeeltelijk afwijken van de plicht tot het indienen van een onderzoeksrapport als bedoeld in artikel 2.5, onder d van de Regeling omgevingsrecht toestaan voor een bouwwerk met een beperkte instandhoudingstermijn, als bedoeld in artikel 2.23 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en artikel 5.16 van het Besluit omgevingsrecht , indien uit het in NEN 5725, uitgave 2009, bedoelde vooronderzoek naar het historisch gebruik en naar de bodemgesteldheid blijkt, dat de locatie onverdacht is dan wel de gerezen verdenkingen een volledig veldonderzoek volgens NEN 5740, uitgave 2009 niet rechtvaardigen.
Paragraaf 4 Het tegengaan van bouwen op verontreinigde bodem
Artikel 2.4.1 Verbod tot bouwen op verontreinigde bodem
Op een bodem die zodanig is verontreinigd dat schade of gevaar is te verwachten voor de gezondheid van de gebruikers, mag niet worden gebouwd voorzover dat bouwen betrekking heeft op een bouwwerk:
Artikel 2.4.2 Voorschriften omgevingsvergunning voor het bouwen
In afwijking van het bepaalde in artikel 2.4.1 en onverminderd het bepaalde in artikel 2.4, onder d, van de Regeling omgevingsrecht , kan het bevoegd gezag gezagvoorschriften verbinden aan de omgevingsvergunning voor het bouwen, in het geval zij op grond van het in het de Regeling omgevingsrecht bedoelde onderzoeksrapport en/of andere bij hen bekende onderzoeksresultaten dan wel op grond van het overeenkomstig het tweede lid van artikel 39 van de Wet bodembescherming goedgekeurde saneringsplan bedoeld in artikel 39, eerste lid, van die Wet van oordeel zijn, dat de bodem niet geschikt is voor het beoogde doel maar door het stellen van voorwaarden alsnog geschikt kan worden gemaakt.
Paragraaf 5 Voorschriften van stedenbouwkundige aard en bereikbaarheidseisen
Artikel 2.5.2 Anti-cumulatiebepaling
Terrein dat voor het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen in aanmerking moet worden genomen mag niet nog eens bij de verlening van een omgevingsvergunning voor het bouwen voor een ander bouwwerk in aanmerking worden genomen.
Artikel 2.5.5 Ligging van de voorgevelrooilijn
langs een wegzijde met een regelmatige of nagenoeg regelmatige ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing: de evenwijdig aan de as van de weg gelegen lijn, welke, zoveel mogelijk aansluitend aan de ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing, een zoveel mogelijk gelijkmatig beloop van de rooilijn overeenkomstig de richting van de weg geeft;
Artikel 2.5.6 Verbod tot bouwen met overschrijding van de voorgevelrooilijn
Onverminderd het bepaalde in artikel 2.5.7 is het verboden een bouwwerk, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist, te bouwen met overschrijding van de voorgevelrooilijn.
Artikel 2.5.7 Toegelaten overschrijding van de voorgevelrooilijn
Het verbod tot bouwen met overschrijding van de voorgevelrooilijn is niet van toepassing op:
Artikel 2.5.8 Vergunningverlening in afwijking van het verbod tot overschrijding van de voorgevelrooilijn
Artikel 2.5.9 Bouwen op de weg
In afwijking van het verbod tot het bouwen met overschrijding van de voorgevelrooilijn kan het bevoegd gezag de omgevingsvergunning voor het bouwen verlenen voor:
Artikel 2.5.10 Plaatsing van de voorgevel ten opzichte van de voorgevelrooilijn. Afschuining van straathoeken
Indien van wegen die elkaar kruisen of van een weg die een knik maakt van 90 graden of minder, de tegenover elkaar liggende voorgevelrooilijnen zich in beide wegen of zich vóór en na de knik op onderlinge tussenafstanden van minder dan 3 meter bevinden, moet de bebouwing op de hoeken - over een hoogte op een dergelijke hoek van niet meer dan 4,2 meter boven straatpeil - worden afgerond of afgeschuind, met dien verstande dat de daardoor onbebouwd blijvende oppervlakte niet groter dan 2 m2 behoeft te zijn.
Artikel 2.5.11 Ligging achtergevelrooilijn
De achtergevelrooilijn is evenwijdig aan de voorgevelrooilijn en bevindt zich:
in een aan alle zijden bebouwd of te bebouwen driehoekig, vierhoekig of regelmatig veelhoekig bouwblok op een afstand van de voorgevelrooilijn gelijk aan de helft van de straal van de ingeschreven cirkel binnen de voorgevelrooilijnen, doch op geen grotere afstand van de voorgevelrooilijn dan 15 meter. Indien meer dan één ingeschreven cirkel binnen de voorgevelrooilijnen kan worden beschreven, geldt de grootste;
in een aan alle zijden bebouwd of te bebouwen bouwblok van een andere dan onder a genoemde vorm op zodanige afstand van de voorgevelrooilijn, bepaald op de wijze als onder a bepaald, na herleiding van de vorm van het bouwblok tot een of meer der onder a genoemde vormen, voor zover zij op zich zelf of gezamenlijk de vorm van het bouwblok het meest nabijkomen, doch op geen grotere afstand van de voorgevelrooilijn dan 15 meter;
in een slechts aan drie zijden bebouwd of te bebouwen rechthoekig bouwblok, langs deze drie zijden op een afstand van de voorgevelrooilijn gelijk aan 1/4 van de afstand tussen de voorgevelrooilijnen van de beide zich tegenover elkaar bevindende bebouwde of te bebouwen zijden van het bouwblok, doch op geen grotere afstand van de voorgevelrooilijn dan 15 meter;
in een slechts aan twee tegenover elkaar gelegen zijden bebouwd of te bebouwen rechthoekig bouwblok, langs deze twee zijden op een afstand van de voorgevelrooilijn gelijk aan 1/4 van de afstand tussen de voorgevelrooilijnen van de beide zich tegenover elkaar bevindende bebouwde of te bebouwen zijden van het bouwblok, doch op geen grotere afstand van de voorgevelrooilijn dan 15 meter;
Indien in een hoekbebouwing de elkaar snijdende achtergevelrooilijnen een scherpe hoek vormen moeten de achterzijden van die bebouwing - in het belang van de toetreding van daglicht - over een afstand van ten minste 5 meter ter weerszijden van bedoeld snijpunt ten minste 2 meter terugliggen ten opzichte van beide achtergevelrooilijnen.
Artikel 2.5.12 Verbod tot bouwen met overschrijding van de achtergevelrooilijn
Onverminderd het bepaalde in artikel 2.5.13 is het verboden bouwwerken, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist, te bouwen met overschrijding van de achtergevelrooilijn.
Artikel 2.5.13 Toegelaten overschrijding van de achtergevelrooilijn
Het verbod tot bouwen met overschrijding van de achtergevelrooilijn is niet van toepassing op:
onderdelen van een bouwwerk, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist, die bij het afzonderlijk realiseren opgevat zouden moeten worden als een aan- of uitbouw, voor het bouwen waarvan op grond van artikel 2, onderdeel 3, of artikel 3, onderdeel 1 van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht geen vergunning is vereist;
Artikel 2.5.14 Vergunningverlening in afwijking van het verbod tot overschrijding van de achtergevelrooilijn
In afwijking van het verbod tot het bouwen met overschrijding van de achtergevelrooilijn kan het bevoegd gezag de de omgevingsvergunning voor het bouwen verlenen voor:
Artikel 2.5.15 Erf bij woningen en woongebouwen
Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde in:
het eerste lid, indien aan één van de volgende voorwaarden wordt voldaan:
het gebouw zal zijn gelegen op een terrein waarvan twee tegenover elkaar liggende zijden grenzen aan wegen, aan een weg en een openbaar water, aan een weg en een spoorweg of aan een weg en een plantsoen, mits dat terrein slechts aan één van die zijden mag worden bebouwd en tevens een erf van redelijke afmetingen tot stand wordt gebracht;
Artikel 2.5.17 Ruimte tussen bouwwerken
De zijdelingse begrenzing van een bouwwerk moet ten opzichte van de zijdelingse grens van het erf zodanig zijn gelegen dat tussen dat bouwwerk en de op het aangrenzende erf aanwezige bebouwing geen tussenruimten ontstaan die:
Bebouwing van ondergeschikte aard op het erf of op het aangrenzende erf wordt hierbij buiten beschouwing gelaten.
Artikel 2.5.19 Bouwen nabij bovengrondse hoogspanningslijnen en ondergrondse hoofdtransportleidingen
Binnen een strook van 6 meter ter weerszijden van voor stroomgeleiding bestemde draden van bovengrondse hoogspanningslijnen mogen zich geen delen bevinden van andere bouwwerken, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist, dan die welke deel uitmaken van de hoogspanningslijn. Bij het bepalen van deze afstand moet rekening worden gehouden met het uitzwaaien van de draden ten gevolge van de wind. Onder hoogspanningslijn wordt in dit artikel verstaan een lijn met een nominale elektrische spanning van 1.000 volt of meer.
Artikel 2.5.20 Toegelaten hoogte in de voorgevelrooilijn
Het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing op hoekbebouwing aan wegen, waarvan de afstand tussen de voorgevelrooilijnen onderling verschilt, in welk geval aan de zijde van de smalle weg tot de hoogte welke aan de brede weg is toegelaten, mag worden gebouwd over een lengte van de hoek af gelijk aan de afstand tussen de voorgevelrooilijn van de smalle weg, doch over geen grotere lengte dan 15 meter.
Indien aan de overzijde van de weg een voorgevelrooilijn ontbreekt geldt ter bepaling van de grootste toegelaten hoogte, bedoeld in het eerste lid, de dichtst bij gelegen tegenoverliggende rooilijn. Indien de tegenoverliggende rooilijn plaatselijk is onderbroken geldt ter plaatse van die onderbreking de verst verwijderde van de beide ter weerszijden van de onderbreking voorkomende rooilijnen.
Artikel 2.5.21 Toegelaten hoogte in de achtergevelrooilijn
De in het eerste lid bedoelde afstand wordt gemeten haaks op de achtergevelrooilijn ter plaatse van het bouwwerk. Indien de te beschouwen achtergevelrooilijnen niet evenwijdig lopen, wordt voor elke 5 meter breedte van de achterzijde van het bouwwerk uitgegaan van de gemiddelde afstand tussen de achtergevelrooilijnen. Indien een tegenoverliggende achtergevelrooilijn ontbreekt, wordt gemeten tot de dichtstbijzijnde tegenover de achtergevelrooilijn gelegen voorgevelrooilijn.
Artikel 2.5.22 Toegelaten hoogte van zijgevels tegenover een achtergevelrooilijn
Indien op een kruising van wegen de achtergevels van de bebouwing, gelegen aan de ene weg, doorgebouwd zijn tot aan de voorgevelrooilijn van de andere weg en bovendien in die achtergevels ramen aanwezig zijn, dan bedraagt - onverminderd het bepaalde in artikel 2.5.24 - de maximale hoogte van de zijgevel van het eerste bouwwerk aan laatstgenoemde weg nabij de hoek ten hoogste 1,5 maal de afstand van deze zijgevel tot de achtergevelrooilijn die bij de eerstgenoemde weg behoort. Deze afstand moet op dezelfde wijze worden bepaald als beschreven is in , tweede lid, voor de bepaling van de afstand tussen twee achtergevelrooilijnen.
Artikel 2.5.23 Toegelaten hoogte tussen voor- en achtergevelrooilijnen
Onverminderd het bepaalde in artikel 2.5.24 mag een bouwwerk, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist, tussen de voor- en de achtergevelrooilijn niet hoger reiken dan tot de vlakken die de verticale vlakken door de voorgevelrooilijn en door de achtergevelrooilijn snijden op de - krachtens de artikelen 2.5.20 en 2.5.21 - maximale bouwhoogte en die met het horizontale vlak een hoek vormen van:
Indien een bouwwerk nabij een kruising van wegen een zijgevel heeft die gelegen is tegenover een achtergevelrooilijn in hetzelfde bouwblok, mag dit bouwwerk bovendien niet hoger reiken dan tot het vlak dat het verticale vlak door die zijgevel snijdt ter hoogte van de – krachtens artikel 2.5.22 - maximale bouwhoogte en dat met het horizontale vlak een hoek vormt van 56 graden.
Artikel 2.5.25 Hoogte van bouwwerken op niet aan een weg grenzende terreinen
De hoogte van een bouwwerk dat met een ingevolge artikel 2.5.3 of artikel 2.5.14 toegestane afwijking wordt opgericht op een niet aan een weg grenzend terrein, mag niet meer bedragen dan 2,70 meter met dien verstande dat - uitgaande van een goothoogte van genoemde maat - daarboven een zadeldak met hellingen van ten hoogste 45 graden toegelaten is.
Artikel 2.5.26 Wijze van meten van de hoogte van bouwwerken
De hoogte van gevels die geen horizontale beëindiging hebben, moet worden bepaald door de oppervlakte te delen door de breedte. Plaatselijke verhogingen, als bedoeld in artikel 2.5.27, onder d, en artikel 2.5.28, onder h, i, j en k, moeten - voor zover zij de maximale hoogte overschrijden - buiten beschouwing worden gelaten.
Artikel 2.5.27 Toegelaten afwijkingen van de toegelaten bouwhoogte
Het bepaalde in artikel 2.5.20, eerste lid, artikel 2.5.21, eerste en derde lid, artikel 2.5.22, eerste lid, artikel 2.5.23 en artikel 2.5.24 is niet van toepassing op:
topgevels in het verticale vlak, gaande door de voorgevelrooilijn of de achtergevelrooilijn, mits zij niet breder zijn dan 6 meter en mits de geveloppervlakte, over de breedte van de topgevel gemeten, niet groter is dan het product van de breedte van de topgevel en de maximale bouwhoogte ter plaatse;
Artikel 2.5.28 Vergunningverlening in afwijking van het verbod tot overschrijding van de toegelaten bouwhoogte
In afwijking van het verbod tot het bouwen met overschrijding van de toegelaten bouwhoogte als bedoeld in de artikelen 2.5.20, eerste lid, 2.5.21, eerste en derde lid, 2.5.22, eerste lid, 2.5.23 en 2.5.24 kan het bevoegd gezag de omgevingsvergunning voor het bouwen verlenen voor:
dakvensters, mits buitenwerks gemeten de breedte niet meer dan 1,75 meter, de hoogte niet meer dan 1,5 meter, de onderlinge afstand niet minder dan 3 meter en de afstand tot de erfscheiding niet minder dan 1,5 meter bedraagt. Deze laatste voorwaarde geldt niet voor gekoppelde dakvensters, die tot verschillende gebouwen behoren;
Artikel 2.5.29 Vergunningverlening in afwijking van het verbod tot overschrijding van de rooilijnen en van de toegelaten bouwhoogte in geval van voorbereiding van nieuw ruimtelijk beleid
In andere gevallen dan bedoeld in de artikelen 2.5.8, 2.5.14 en 2.5.28, kan het bevoegd gezag afwijken van de verboden tot bouwen met overschrijding van de voor- en van de achtergevelrooilijn, en van het verbod tot bouwen met overschrijding van de maximale bouwhoogte, indien:
Artikel 2.5.30 Parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden bij of in gebouwen
Indien de omvang of de bestemming van een gebouw of project daartoe aanleiding geeft, moet ten behoeve van het parkeren of stallen van auto's in voldoende mate ruimte zijn aangebracht in, op of onder het gebouw of project, dan wel op of onder het onbebouwde terrein of toekomstig openbaar gebied ten behoeve van woningbouw dat bij dat gebouw of project behoort.
Hiervan is slechts sprake wanneer het aantal te realiseren parkeerplaatsen voor parkeren of stallen van auto's in, op of onder het gebouw of project, dan wel op of onder het onbebouwde terrein of toekomstig openbaar gebied ten behoeve van woningbouw dat bij dat gebouw of project hoort, voldoet aan de parkeernormen zoals in de nota 'Parkeernormen gemeente Bunnik'op 23 december 2008 is vastgesteld of zoals deze laatstelijk is gewijzigd.
De in het eerste lid bedoelde ruimte voor het parkeren van auto's moet afmetingen hebben die zijn afgestemd op gangbare personenauto's. Aan deze eis wordt geacht te zijn voldaan indien:
geparkeerd wordt in, onder of op een bouwwerk of project moeten de overige maten zoals breedtes van rijlopers, plaatsen van kolommen en dergelijke conform NEN 2443 worden uitgevoerd. Voor de niet nader genoemde inrichtingseisen of minimale dan wel maximale maten wordt de ASVV 2004 van toepassing verklaard.
Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde in het eerste en tweede lid. Aan deze afwijking kunnen voorschriften worden verbonden. Het bevoegd gezag mag hiertoe slechts overgaan indien het van mening is dat op grond van omstandigheden het nagenoeg onmogelijk is om aan deze parkeernormen te voldoen en waarbij bovendien het bevoegd gezag van mening is dat de ontwikkeling zeer wenselijk is. Tevens kan het bevoegd gezag de omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde in het eerste en tweede lid indien op een andere wijze in de nodige parkeer- of stallingsruimte, dan wel laad- of losruimte wordt voorzien.
Paragraaf 7 Aansluitplicht op de nutsvoorzieningen
Artikel 2.7.3A (facultatief) Eis tot aansluiting aan de publieke voorziening voor verwarming
Indien in een deel van de gemeente een publieke voorziening voor verwarming van bouwwerken, als bedoeld in artikel 2.69 van het Bouwbesluit (warmtedistributienet), aanwezig is, moet een aldaar te bouwen bouwwerk zijn aangesloten op die publieke voorziening:
4 Plichten tijdens en bij voltooiing van de bouw en bij ingebruikneming van een bouwwerk
Artikel 4.1 Intrekking bouwvergunning bij niet-tijdige start of tussentijdse staking van bouwwerkzaamheden
5 Staat van open erven en terreinen, aansluiting op de nutsvoorzieningen en het weren van schadelijk en hinderlijk gedierte
Artikel 9.1 De advisering door de welstands- en monumentencommissie
De advisering over redelijke eisen van welstand en de advisering in het kader van de Monumentenwet is opgedragen aan de adviescommissie voor de ruimtelijke kwaliteit, Welstand en Monumenten Midden Nederland, die uit haar midden personen voordraagt als lid van de welstandscommissie, hierna in dit hoofdstuk verder gezamenlijk te noemen: de commissie.
De commissie adviseert over de welstandsaspecten en indien van toepassing de monumentenaspecten van aanvragen voor een omgevingsvergunning. De commissie baseert haar advies op de in de welstandsnota genoemde welstandscriteria en voor wat betreft de monumentenzorg op de erfgoedverordening van de gemeente en de beschrijvingen van de gemeentelijke en Rijksmonumenten.
Artikel 9.2 Samenstelling van de commissie
De commissie bestaat ten minste uit een voorzitter en drie stemgerechtigde leden, waaronder de secretaris, waarvan ten minste drie leden deskundig zijn op het gebied van architectuur, ruimtelijke kwaliteit dan wel cultuurhistorie. Bij aanvragen met betrekking tot monumenten worden twee leden toegevoegd die specifiek deskundig zijn op het gebied van cultuurhistorie en monumenten.
De commissie kan slechts adviezen uitbrengen indien ten minste drie leden aanwezig zijn en waarvan ten minste twee leden beschikken over deskundigheid op het gebied van welstand. Bij aanvragen in het kader van de monumentenzorg dienen minimaal twee op dat vlak deskundige leden deel uit te maken van de commissie
Artikel 9.4 Jaarlijkse verantwoording
De commissie stelt jaarlijks een verslag op van haar werkzaamheden voor de gemeenteraad, waarin ten minste aan de orde komt:
De welstandscommissie kan in haar jaarverslag aanbevelingen doen ten aanzien van het gemeentelijk ruimtelijk kwaliteitsbeleid in het algemeen en de aanpassing van de gemeentelijke welstandsnota en/of het gemeentelijk monumentenbeleid in het bijzonder.
Artikel 9.6 Openbaarheid van vergaderen en mondelinge toelichting
De behandeling van aanvragen om omgevingsvergunning om omgevingsvergunning door of onder verantwoordelijkheid van de commissie is openbaar. Plaats en tijdstip van de vergadering van de commissie worden tijdig bekendgemaakt in een van overheidswege uitgegeven blad of een dag-, nieuws- of huis-aan-huisblad, danwel op een andere geschikte wijze. Daarin wordt ook gemeld dat de agenda van de vergadering minimaal een werkdag van tevoren is in te zien in het gemeentehuis. Indien het bevoegd gezag - al dan niet op verzoek van de aanvrager - een verzoek doen tot niet-openbare behandeling, dan dient het bevoegd gezag daaraan klemmende redenen op grond van artikel 10 van de Wet openbaarheid van bestuur ten grondslag te leggen. De openbaarheid geldt zowel voor de beraadslagingen, de beoordeling als de adviezen.
In het geval dat de aanvraag om omgevingsvergunning in de vergadering van de commissie wordt behandeld en een verzoek tot het geven van een toelichting is gedaan, dient de aanvrager van de omgevingsvergunning een uitnodiging te ontvangen voor de vergadering van de commissie, waarin de aanvraag wordt behandeld.
Artikel 9.7 Afdoening bij mandaat
De commissie kan de advisering over een aanvraag om advies, in afwijking van artikel 9.2, onder verantwoordelijkheid van de commissie overlaten aan een of meerdere daartoe aangewezen leden. Het aangewezen lid of de aangewezen leden adviseren over bouwplannen waarvan volgens hen het oordeel van de commissie bekend mag worden verondersteld. Dit laatste geldt ook voor de advisering in het kader van de monumentenzorg.
10 Overige administratieve bepalingen
Artikel 10.2 De aanvraag om vergunning tot hergebruik van een ontruimde onbewoonbaar verklaarde woning of woonwagen
Artikel 10.5 Het kenteken voor onbewoonbaar verklaarde woningen en woonwagens alsmede onbruikbaar verklaarde standplaatsen
Artikel 10.6 Herziening en vervanging van aangewezen normen en andere voorschriften
Het bevoegd gezag is bevoegd om rekening te houden met de herziening en vervanging van de NEN-normen, voornormen, praktijkrichtlijnen en andere voorschriften waarnaar in deze verordening - of in de bij deze verordening behorende bijlagen - wordt verwezen, indien de bevoegde instantie de betrokken norm, voornorm, praktijkrichtlijn of het voorschrift heeft herzien of vervangen en die herziening of vervanging heeft gepubliceerd.
12 Straf-, overgangs- en slotbepalingen
Artikel 12.6 Overgangsbepaling Wabo
Op een aanvraag om bouwvergunning, ontheffing of toestemming anderszins, die is ingediend voor het tijdstip waarop deze wijzigingsverordening van kracht wordt en waarop op genoemd tijdstip nog niet is beschikt, zijn de bepalingen van de bouwverordening van toepassing, zoals die luidden voor de onderhavige wijziging, tenzij de aanvrager de wens te kennen geeft dat de gewijzigde bepalingen worden toegepast.
Bijlage 9 Reglement van orde van de welstandscommissie
1. Benoeming en samenstelling van de welstands- en monumentencommissie
De gemeente Bunnik maakt gebruik van de gemeenschappelijke regeling "Welstand en Monumenten Midden Nederland 2005" voor de advisering van de Ruimtelijke Kwaliteit waar onder andere de welstands- en de monumentenadvisering wordt verstaan.
De gemeenteraad mandateert het Algemeen Bestuur van de Gemeenschappelijke Regeling Welstand en Monumenten Midden Nederland om de voorzitter en deskundige leden van de rayoncommissies en hun plaatsvervangers te benoemen en te ontslaan.
Welstand en Monumenten Midden Nederland legt de gemeente een lijst voor met de beoogde commissieleden alvorens deze benoemd worden door het Algemeen Bestuur. Voorzitters worden voorgedragen uit de kring van leden van het Algemeen Bestuur en hun plaatsvervangers. Indien gewenst, vindt overleg plaats tussen de commissie en de gemeente.
Voor de benoeming van burgerleden en hun plaatsvervangers geldt een afwijkende procedure. Burgerleden worden benoemd door de gemeenteraad. Alvorens dit te doen, overleggen burgemeester en wethouders (hierna: B&W) met de commissie over het gewenste profiel van het burgerlid of de burgerleden. Er mogen maximaal twee burgerleden in de welstandscommissie worden benoemd. Burgerleden ontvangen via de gemeente een onkostenvergoeding.
Alle leden van de commissie en hun plaatsvervangers worden benoemd voor een periode van drie jaar, met de mogelijkheid van verlenging met nog eens drie jaar. Bij afwezigheid van de voorzitter of de leden van van de commissie, treden plaatsvervangers op in de commissievergadering. De rayonarchitect kan zich door een collega rayonarchitect of de directeur van de commissie laten vervangen. De voorzitter, de rayonarchitect, de externe deskundigen, het burgerlid / de burgerleden en hun plaatsvervangers zijn onafhankelijk ten opzichte van het gemeentebestuur en de gemeentelijke organisatie. Er bestaan geen bindingen of relaties waardoor het advies kan worden beinvloed. De commissie is beleidsmatig gebonden aan het gemeentelijk beleid.
De commissie streeft naar voortdurende afstemming met het beleid inzake de ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente.
1.2 Samenstelling van de commissie
De commissie bestaat uit een voorzitter, de rayonarchitect van de commissie, ten minste twee externe deskundigen van buiten het bureau en maximaal twee door de gemeenteraad benoemde burgers. De voorzitter van de commissie kan een bestuurder zijn komend uit het rayon waarbinnen de gemeente Bunnik gelegen is. De rayonarchitect fungeert tevens als secretaris-deskundige van de commissie. Naast de rayonarchitect zijn ten minste twee commissieleden deskundig op het terrein van architectuur, stedenbouw, cultuur- en bouwhistorie, en landschapsarchitectuur, en aanverwante vakgebieden. De commissie kan zich naar eigen inzicht laten bijstaan door extra deskundigen van het bureau van decommissie of daarbuiten.
Afhankelijk van het type plan dat moet worden beoordeeld, nemen de extra deskundigen deel aan de vergadering. Zij hebben geen stemrecht, tenzij ze als commissielid zijn benoemd.
De commissie kan slechts adviezen uitbrengen indien ten minste drie leden aanwezig zijn (waaronder de rayonarchitect of zijn/haar vervanger) en waarvan ten minste twee leden deskundig zijn op het gebied van welstand en/of monumentenzorg.
2.1 Taakomschrijving welstands- en monumentencommissie
De commissie is belast met zowel wettelijk verplichte als niet wettelijk verplichte taken. De commissie is beleidsmatig gebonden aan het gemeentelijk beleid, zoals dat onder andere is vastgelegd in de erfgoedverordening, de gemeentelijke welstandsnota of beeldkwaliteitsplannen.
1. Toetsing van plannen waarvoor een omgevingsvergunning is vereist. De commissie is bevoegd om het bevoegd gezag te adviseren over de welstandsaspecten van aanvragen om omgevingsvergunning voor het bouwen. Daarnaast is de commissie bevoegd om te adviseren over aanvragen voor het slopen, bouwen, wijzigen renoveren en dergelijke van een gemeentelijk-, provinciaal- of rijksmonument. Aanvragen om omgevingsvergunning worden in de regel binnen tien werkdagen na behandeling van een advies voorzien.
De commissie legt de gemeenteraad eenmaal per jaar een verslag voor van de door haar verrichte werkzaamheden. In het verslag zet de commissie ten minste uiteen op welke wijze zij toepassing heeft gegeven aan het welstands- en monumentenbeleid. Ten minste eenmaal per jaar vindt, ten behoeve van het jaarverslag, een evaluatiegesprek plaats tussen een vertegenwoordiging van het gemeentebestuur en de commissie.
2.1.2 Niet wettelijk verplichte taken
De commissie krijgt indien door de gemeente gewenst de opdracht om naast de reguliere taken de volgende (niet wettelijk verplichte) taken uit te voeren.
a. Beoordeling van aanvragen voor reclames (inzake de gemeentelijke APV).
b. Onder de regie van de gemeente, en op verzoek van de commissie, de gemeente of de aanvrager, noodzakelijk geacht overleg voeren met betrokkenen bij de voorbereiding van aanvragen om omgevingsvergunning voor het bouwen.
c. Desgevraagd adviezen uitbrengen aan B&W over de welstandsaspecten van in voorbereiding zijnde structuurplannen, bestemmingsplannen, beeldkwaliteitsplannen, stedenbouwkundige plannen en andere relevante beleidsstukken.
d. Desgevraagd adviseren over stedenbouwkundige en architectonische ontwikkelingen die van belang zijn voor de ruimtelijke kwaliteit in de gemeente.
e. Desgevraagd adviseren in het geval van excessen: buitensporigheden in het uiterlijk van bouwwerken die ook voor niet-deskundigen evident zijn.
f. Voorlichting inzake ruimtelijke kwaliteit aan de gemeenteraad, B&W en burgers.
2.2 Taakomschrijving commissieleden
2.2.1 Taken van de rayonarchitect
De rayonarchitect van de commissie is secretarisdeskundige. Hij / zij voert als gemandateerd lid van de commissie de eerste gesprekken - het vooroverleg - met de gemeente, planindieners, ontwerpers en andere belanghebbenden, verzamelt relevante informatie en bereidt de behandeling van aanvragen om omgevingsvergunning in de commissie voor. De plannen waarvoor de rayonarchitect een mandaat heeft, worden door hem/haar van een advies voorzien (zie verder 4.2 Gemandateerde behandeling).
De rayonarchitect stelt de agenda voor de commissievergadering op en geeft die door aan de behandelend ambtenaar van de afdeling Dienstverlening. Tijdens de commissievergadering introduceert de rayonarchitect de aanvragen om omgevingsvergunning en verstrekt gegevens over het relevante welstandsbeleid en of monumentenbeleid voor het betreffende plan en/of gebied. Onder de verantwoordelijkheid van de rayonarchitect wordt de beraadslaging en conclusie over een aanvraag om omgevingsvergunning uitgewerkt in een schriftelijk advies, dat in beginsel binnen een week na de commissievergadering verzonden wordt. Indien het een monumenten en een bouwactiviteit betreffen ontvangt het bevoegd gezag een integraal advies.
De voorzitter van de commissie kan worden gekozen uit de kring van gemeentebestuurders. Hij / zij is verantwoordelijk voor het functioneren van de commissie en de kwaliteit van de advisering. Hij / zij let erop dat de commissie adviseert binnen de kaders van het gemeentelijk beleid. Tijdens de openbare vergadering treedt de voorzitter op als gastheer / -vrouw voor alle aanwezigen. Hij / zij legt in het kort de vergaderprocedure uit en informeert wie van de aanwezigen bij een bepaald plan wil inspreken. Indien een plan in het vooroverleg is besproken, geeft de voorzitter (of de rayonarchitect) een korte samenvatting van hetgeen in dat stadium van het planproces besproken is.
De voorzitter leidt de discussie en biedt alle commissieleden de gelegenheid om hun mening voldoende naar voren te brengen. Hij / zij zorgt ervoor dat na een inhoudelijke discussie over een adviesaanvraag een voor alle aanwezigen korte en heldere samenvatting wordt gegeven. De voorzitter bewaakt verder de voortgang van de agenda.
Bij het overleg met de gemeente (bestuurders en ambtenaren) en met de pers treedt de voorzitter namens de commissie naar buiten. De voorzitter organiseert met de commissie een jaarlijkse inhoudelijke evaluatie van de werkzaamheden. De resultaten van de evaluatie worden opgenomen in het jaarlijks verslag van de commissie.
2.2.3 Taken externe deskundigen
In de commissies hebben ten minste twee externe deskundigen op het gebied van de architectuur en stedenbouw zitting. Zij geven vanuit hun ervaring en inzicht in het vakgebied een onafhankelijke visie op de adviesaanvragen. Op het moment dat een extern commissielid op de een of andere wijze een zakelijke binding heeft met een bepaalde aanvraag om omgevingsvergunning voor het bouwen laat hij/zij zich voor de betreffende commissievergadering vervangen. Bij langlopende projecten waarbij de inbreng van de commissie verwacht wordt en waarbij de extern deskundige een zakelijke binding heeft, treedt deze in overleg met de commissie en het bureau tijdelijk terug. Ook kan op verzoek van de gemeente de advisering over een dergelijk plan in overleg met de commissie plaatsvinden door een commissie uit een aangrenzend rayon.
3. Werkwijze afdeling Dienstverlening
4. Werkwijze van de welstandscommissie
4.1 Vooroverleg over aanvragen om omgevingsvergunning
Het bevoegd gezag geeft de aanvrager de mogelijkheid, om een nog niet formele aanvraag om omgevingsvergunning (conceptaanvraag/schetsplan) in een vooroverleg met de commissie toe te lichten en te bespreken, als de conceptaanvraag/het schetsplan volgens het bevoegd gezag voldoende toetsbaar is. De rayonarchitect maakt altijd een verslag van het vooroverleg. Dit verslag wordt openbaar als de aanvraag om omgevingsvergunning voor het bouwen formeel aan de commissie wordt voorgelegd. Vooroverleg vindt in principe in het openbaar plaats. Hiervan kan worden afgeweken na overleg tussen de gemeente, de aanvrager en de commissie.
De rayonarchitect behandelt in de regel om de twee weken op locatie de aanvragen om omgevingsvergunning. Hij/zij heeft een mandaat van de commissie om zelfstandig aanvragen om omgevingsvergunning af te handelen. Het uitgangspunt voor de mandaatverlening is dat de rayonarchitect alleen de plannen beoordeelt van een relatief geringe monumentale of ruimtelijke betekenis, of plannen waar gelet op meerdere vergelijkbare gevallen, de mening van de commissie als bekend mag worden verondersteld. Bij twijfel legt de rayonarchitect de aanvraag om omgevingsvergunning voor aan decommissie.
De rayonarchitect heeft voor aanvragen waarvoor een omgevingsvergunning is vereist alleen het mandaat om positieve adviezen uit te brengen. De commissie zelf is eindverantwoordelijk voor het advies. Ten minste één keer per jaar vindt overleg plaats tussen de rayonarchitect en de commissie over het mandaat.
4.2.1 Mandaat ‘ kleine commissie’
De gemandateerde rayonarchitect wordt – op verzoek van de commissie, het bevoegd gezag of op eigen verzoek - bijgestaan door een ander commissielid. Deze ‘kleine commissie’ beschikt over hetzelfde mandaat als de rayonarchitect.
De rayonarchitect brengt adviezen uit aan B&W over de vraag of 'het uiterlijk en de plaatsing van een bouwwerk of een standplaats, zowel op zichzelf als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan, niet in strijd is met redelijke eisen van welstand’. Dit wordt beoordeeld aan de hand van de criteria zoals opgenomen in de welstandsnota. Een positief mandaat- welstandsadvies wordt uitgebracht door een stempel ‘het plan voldoet aan redelijke eisen van welstand’ op het adviesformulier en de bijbehorende plantekeningen te plaatsen. Het voorgaande geldt ook voor advisering rondom aanvragen om omgevingsvergunning voor gemeentelijke, provinciale en rijksmonumenten.
4.2.3 Openbaarheid gemandateerde behandeling
De behandeling van aanvragen om omgevingsvergunning onder mandaat is openbaar. Via het huis-aan-huisblad worden de burgers op de hoogte gesteld van het tijdstip en plaats van de gemandateerde behandeling. De agenda wordt op het gemeentehuis ter inzage gelegd.
4.2.4 Toelichting opdrachtgever/ontwerper
Opdrachtgevers en ontwerpers worden altijd in de gelegenheid gesteld om de gemandateerde behandeling van hun plan bij te wonen en toe te lichten. Indien zij bij de behandeling aanwezig willen zijn, vermelden ze dit op het daarvoor bestemde formulier of rechtstreeks bij Afdeling Dienstverlening. Burgemeester en Wethouders zorgen voor de uitnodigingen.
Er wordt spreekrecht gegeven aan opdrachtgevers en ontwerpers.
4.3 Openbare commissievergadering
De welstandscommissie vergadert in de regel één keer per twee weken. De rayonarchitect behandelt in de tussenliggende periode de kleinere aanvragen om omgevingsvergunning (zie 2.2.1 t/m 2.2.3 voor taken rayonarchitect, voorzitter en externe deskundigen tijdens de commissievergadering).
De commissie vergadert op een van te voren afgesproken locatie in het rayon van de commissie. Bij de behandeling van belangrijke aanvragen om omgevingsvergunning kan – op verzoek van B&W worden besloten om in de eigen gemeente te vergaderen.
De agenda voor de commissievergadering wordt op de volgende manier gepubliceerd. Via het huis-aan-huisblad worden de burgers op de hoogte gesteld van het tijdstip en plaats van de commissievergadering. De agenda wordt op het gemeentehuis ter inzage gelegd. De openbaarheid geldt voor de beraadslaging over aanvragen om omgevingsvergunning voor het bouwen, de beoordeling daarvan en voor de adviezen. De commissievergadering of een gedeelte daarvan is niet openbaar in gevallen als bedoeld in art. 10, eerste lid, van de Wet Openbaarheid van Bestuur en in gevallen waarin het belang van openbaarheid niet opweegt tegen de in art. 10, tweede lid, van die wet genoemde belangen.
4.3.3 Toelichting opdrachtgever/ontwerper
Opdrachtgevers en ontwerpers worden altijd in de gelegenheid gesteld om de behandeling van hun plan bij te wonen en toe te lichten. Indien zij bij de behandeling aanwezig willen zijn, vermelden ze dit op het daarvoor bestemde formulier of rechtstreeks bij Afdeling Dienstverlening. B&W zorgen voor de uitnodigingen.
Er wordt spreekrecht gegeven aan opdrachtgevers en ontwerpers.
4.4 Het welstands- en/of monumentenadvies
De commissie brengt heldere en goed beargumenteerde adviezen uit aan het bevoegd gezag over de vraag of 'het uiterlijk en de plaatsing van een bouwwerk of een standplaats, zowel op zichzelf als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan, niet in strijd is met redelijke eisen van welstand’ (art. 12a lid 1 Ww). Dit wordt beoordeeld aan de hand van de criteria zoals opgenomen in de welstandsnota. Het voorgaande geldt ook voor advisering rondom aanvragen om omgevingsvergunning voor gemeentelijke, provinciaal en rijksmonumenten. Een (integraal) advies kan de volgende uitkomsten hebben:
De commissie is van oordeel dat het plan volgens de van toepassing zijnde welstandscriteria en/of monumentenbeleid niet in strijd is. Desgewenst motiveert de commissie haar advies schriftelijk.
De commissie geeft nauwkeurig aan welke onderdelen van het plan gewijzigd moeten worden of alsnog ter goedkeuring moeten worden ingediend. Zoals bijvoorbeeld kleuren en materialen van gevelstenen en dakpannen. De aanvrager krijgt vervolgens de gelegenheid zijn plan aan te passen, voor zover de gemeente van oordeel is dat dit nog binnen de resterende vergunningtermijn kan worden gerealiseerd. B&W kunnen ook besluiten om de voorwaarden van het welstandsadvies op te nemen in de omgevingsvergunning.
De commissie is van oordeel dat de aanvraag om omgevingsvergunning voor het bouwen niet voldoet aan redelijke eisen van welstand en/of het monumentenbeleid. Een negatief advies betekent dat een aanvraag om omgevingsvergunning ingrijpend moet worden gewijzigd. Adviseert de commissie negatief, dan geeft ze een nauwkeurige schriftelijke motivering. Deze bevat een korte omschrijving van het ingediende plan, een verwijzing naar de van toepassing zijnde welstandscriteria en/of monumentenbeleid en een (integrale) samenvatting van de beoordeling van het plan op die punten.
De commissie kan het advies aanhouden – waarbij Afdeling Dienstverlening aangeeft of en hoe lang dit mogelijk is binnen de resterende vergunningtermijn - wanneer meer informatie of een toelichting van de ontwerper noodzakelijk is.
4.5 Afwijken van het welstandsadvies en/of -criteria
B&W hebben de wettelijke mogelijkheid om ook op andere dan welstandsgronden, af te wijken van een welstandsadvies. De redenen voor afwijking moeten bij de bekendmaking van het besluit worden vermeld. B&W kunnen, eventueel op advies van de welstandscommissie, gemotiveerd (op welstandsgronden) afwijken van de welstandscriteria zelf. Dat kan bij plannen die niet voldoen aan de vastgelegde criteria maar wél aan redelijke eisen van welstand. B&W verwijzen in dat geval naar de algemene criteria in de welstandsnota.
Alvorens een second opinion te vragen, bieden B&W eerst de vaste commissie de mogelijkheid tot heroverweging van het eerder uitgebrachte advies. Indien alsnog een second opinion wordt gevraagd, wordt dit gemeld aan de commissie. Bij een second opinion wordt de bouwaanvraag voorgelegd aan een andere welstands en/of monumentencommissie. Voor welstandsonderdeel van de advisering neemt de gemeente contact op met de Federatie Welstand.
5. Aanvulling, evaluatie en aanpassing van de welstandsnota en monumentenbeleid
B&W leggen de gemeenteraad ten minste eenmaal per jaar een verslag voor waarin zij uiteenzetten:
- Op welke wijze zij zijn omgegaan met de adviezen van de commissie (monumenten en welstand);
- Hoe vaak zij handhavend heeft opgetreden tegen vergunningsvrije activiteiten of bestaande bouwwerken, welke in ernstige mate in strijd zijn met redelijke eisen van welstand (art. 13a Ww).
De commissie legt de gemeenteraad eenmaal per jaar een verslag voor van de door haar verrichte werkzaamheden. In het verslag zet de commissie tenminste uiteen op welke wijze zij toepassing heeft gegeven aan de welstandscriteria en monumentenbeleid. Ten minste eenmaal per jaar vindt, ten behoeve van het jaarverslag, een evaluatiegesprek plaats tussen een vertegenwoordiging van het gemeentebestuur en de welstandscommissie (Zie ook onder punt 2.1.1).