HOOFDSTUK 2. AANWIJZING GEMEENTELIJKE MONUMENTEN
Artikel 2. Het gebruik van het monument
Bij de toepassing van deze verordening wordt rekening gehouden met het
gebruik van het monument.
Artikel 3. De aanwijzing tot gemeentelijk monument
- 1.
Het college kan, al dan niet op aanvraag van een belanghebbende, een
monument aanwijzen als gemeentelijk monument.
- 2.
Voordat het college over de aanwijzing een besluit neemt, vraagt het
college advies aan de Werkgroep Erfgoed.
- 3.
Voordat het college een monument met een religieuze bestemming dat
uitsluitend of in overwegend deel wordt gebruikt voor de uitoefening
van de eredienst, als gemeentelijk monument aanwijst, voert hij
overleg met de eigenaar.
- 4.
De aanwijzing kan geen monument betreffen dat is aangewezen op grond
van artikel 3 van de Monumentenwet 1988 of dat is aangewezen op
grond van de monumentenverordening van de provincie
Zuid-Holland.
Artikel 4. Voorbescherming
Met ingang van de datum waarop de eigenaar van een monument de
kennisgeving van het voornemen tot aanwijzing als gemeentelijk monument
ontvangt tot het moment dat de aanwijzing en registratie als bedoeld in
artikel 7 plaatsvindt, dan wel vaststaat dat het monument niet wordt
geregistreerd, zijn de artikelen 10 tot en met 14 van overeenkomstige
toepassing.
Artikel 5. Termijnen advies en aanwijzingsbesluit
- 1.
De Werkgroep Erfgoed adviseert schriftelijk binnen acht weken na
ontvangst van het verzoek van het college.
- 2.
Het college beslist binnen acht weken na ontvangst van het advies
van de Werkgroep Erfgoed, maar in ieder geval binnen twaalf weken na
de adviesaanvraag.
Artikel 6. Mededeling aanwijzingsbesluit
De aanwijzing als bedoeld in artikel 3, eerste lid, wordt medegedeeld
aan degenen die als zakelijk gerechtigden in de kadastrale legger bekend
staan en aan de ingeschreven hypothecaire schuldeisers.
Artikel 7. Registratie op de gemeentelijke monumentenlijst
- 1.
Het college registreert het gemeentelijke monument op de
gemeentelijke monumentenlijst.
- 2.
De gemeentelijke monumentenlijst bevat de plaatselijke aanduiding,
de datum van de aanwijzing, de kadastrale aanduiding en een
redengevende beschrijving van het gemeentelijke monument.
Artikel 8. Wijzigen van de aanwijzing
- 1.
Het college kan al dan niet op aanvraag van een belanghebbende de
aanwijzing wijzigen.
- 2.
Artikel 3, tweede en derde lid, alsmede artikel 4, 5 en 6 zijn van
overeenkomstige toepassing op het wijzigingsbesluit.
- 3.
Indien de wijziging naar het oordeel van het college van
ondergeschikte betekenis is, blijft overeenkomstige toepassing, als
bedoeld in lid 2, achterwege.
- 4.
De inhoud en de datum van de wijziging worden op de gemeentelijke
monumentenlijst aangetekend.
Artikel 9. Intrekken van de aanwijzing
- 1.
Indien het college de aanwijzing intrekt, zijn artikel 3, tweede
lid, en artikel 5 van overeenkomstige toepassing.
- 2.
De aanwijzing wordt geacht ingetrokken te zijn, indien toepassing
wordt gegeven aan artikel 3 van de Monumentenwet 1988 of aan artikel
4 van de monumentenverordening van de provincie Zuid-Holland.
- 3.
De intrekking wordt op de gemeentelijke monumentenlijst
geregistreerd.
HOOFDSTUK 3. INSTANDHOUDING VAN GEMEENTELIJKE MONUMENTALE ZAKEN
Artikel 10. Instandhoudingbepaling
- 1.
Het is verboden een gemeentelijk monument, als bedoeld in artikel 1,
onder a, sub 1, te beschadigen of te vernielen.
- 2.
Het is verboden zonder vergunning van het bevoegd gezag:
- a.
een gemeentelijk monument, als bedoeld in artikel 1, onder
a, sub 1, af te breken, te verstoren, te verplaatsen of in
enig opzicht te wijzigen;
- b.
een gemeentelijk monument, als bedoeld in artikel 1, onder
a, sub 1, te herstellen, te gebruiken of te laten gebruiken
op een dusdanige wijze, dat het wordt ontsierd of in gevaar
gebracht.
- 3.
Het verbod en de vergunningplicht, als bedoeld in het tweede lid,
gelden niet indien het college nadere regels stelt met betrekking
tot de wijze waarop werkzaamheden dienen te worden uitgevoerd.
- 4.
Het bevoegd gezag verleent, met betrekking tot een monument met een
religieuze bestemming, geen vergunning als bedoeld in het tweede
lid, dan in overeenstemming met de eigenaar indien en voor zover het
een vergunning betreft, waarbij wezenlijke belangen van de
godsdienstuitoefening in het monument in het geding zijn.
Artikel 11. De schriftelijke aanvraag
Een aanvraag als bedoeld in artikel 4.2 Besluit omgevingsrecht voor een
vergunning als bedoeld in artikel 10 en de daarbij te overleggen
gegevens en bescheiden dienen te voldoen aan hoofdstuk 5 van de
Ministeriele regeling omgevingsrecht.
Artikel 12. Termijnen advies
- 1.
Het bevoegd gezag zendt onmiddellijk een afschrift van de
ontvankelijke aanvraag om vergunning voor een gemeentelijk monument
aan de commissie Welstand en Erfgoed voor advies.
- 2.
Binnen vier weken na de datum van verzending van het afschrift
brengt de commissie Welstand en Erfgoed schriftelijk advies uit aan
het college.
Artikel 13. Weigeringsgronden
De vergunning kan slechts worden verleend indien het belang van de
monumentenzorg zich daartegen niet verzet. Bij de beslissing houdt het
bevoegd gezag rekening met het gebruik van het monument.
Artikel 14. Intrekken van de vergunning
De vergunning kan door het bevoegd gezag worden ingetrokken indien:
- a.
blijkt dat de vergunning ten gevolge van een onjuiste of
onvolledige opgave is verleend;
- b.
de omstandigheden aan de kant van de vergunninghouder zich
zodanig hebben gewijzigd, dat het belang van het monument
zwaarder dient te wegen.
HOOFDSTUK 5. INSTANDHOUDING VAN ARCHEOLOGISCHE TERREINEN
Artikel 16. Instandhoudingsbepaling
- 1.
Het is verboden om in een archeologisch monument, bedoeld in artikel
1, onder a, sub 2 of een archeologisch verwachtingsgebied, bedoeld
in artikel 1, onder i, de bodem dieper dan 40 cm onder de
oppervlakte te verstoren.
- 2.
Het verbod in lid 1 is niet van toepassing indien;
- a.
er sprake is van de vervanging, vernieuwing of verandering
van bestaande bebouwing waarbij de oppervlakte voor zover
gelegen op of onder peil niet wordt uitgebreid;
- b.
er sprake is van bouwen zonder graafwerkzaamheden en/of
zonder heiwerkzaamheden;
- c.
het een verstoring betreft van een archeologisch monument of
archeologisch verwachtingsgebied als aangegeven op de
gemeentelijke archeologische verwachting- en
beleidsadvieskaart waarbij die verstoring plaatsvindt:
- i.
in een gebied met lage archeologische
verwachtingswaarde en het te verstoren gebied
kleiner is dan 200 m2, of;
- ii.
in een gebied met een middelhoge archeologische
verwachtingswaarde en het te verstoren gebied
kleiner is dan 100 m2, of;
- iii.
in een gebied met hoge archeologische
verwachtingswaarde waarvoor is bepaald dat
vrijstelling is toegestaan en het te verstoren
gebied kleiner is dan 50 m2.
- d.
in het geldend bestemmingsplan bepalingen zijn opgenomen
omtrent archeologische monumentenzorg;
- e.
sprake is van een activiteit als bedoeld in artikel 2.12,
eerste en tweede lid, van de Wet algemene bepalingen
omgevingsrecht en hierin voorschriften zijn opgenomen
omtrent archeologische monumentenzorg;
- f.
een rapport is overgelegd waarin de archeologische waarde
van het te verstoren terrein naar het oordeel van het
bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld en waaruit
blijkt dat:
- i.
het behoud van de archeologische waarden in
voldoende mate kan worden geborgd; of
- ii.
de archeologische waarden door de verstoring niet
onevenredig worden geschaad; of
- iii.
in het geheel geen archeologische waarden aanwezig
zijn.
- g.
de werkzaamheden worden uitgevoerd ten dienste van
archeologisch onderzoek.
- 3.
Aan de vergunning kunnen door het college voorschriften worden
verbonden in het kader van de archeologische monumentenzorg,
waaronder:
- a.
de verplichting tot het treffen van technische maatregelen
om het monument in de bodem te kunnen behouden;
- b.
de verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek
volgens de AMZ-cyclus/WAMz, hetzij in de vorm van een
bureaustudie, inventariserend veldonderzoek (boor- en/of
sleuvenonderzoek) en/of een opgraving, of;
- c.
de verplichting de activiteit die tot de bodemverstoring
leidt archeologisch te laten begeleiden door een deskundige
op het gebied van de archeologische monumentenzorg zoals
bedoeld in de Wet op de Archeologische Monumentenzorg.
- 4.
Alvorens over het verlenen van de vergunning te beslissen wint het
college advies in bij de (archeologisch) deskundige namens het
bevoegd gezag of de gemeentelijk archeoloog.
Artikel 17. Opgravingen en begeleiding
- 1.
Indien binnen het grondgebied van de gemeente Midden-Delfland
onderzoek wordt uitgevoerd in het kader van het doen van opgravingen
in de zin van artikel 1 sub h Monumentenwet 1988, dient,
onverminderd de overige bepalingen van deze wet:
- a.
het college op voorspraak van een (archeologisch) deskundige
namens het bevoegd gezag een programma van eisen vast te
stellen als bedoeld in artikel 1 onder n, waarbij nadere
regels worden gesteld ten aanzien van het onderzoek;
- b.
de verstoorder, voorafgaande aan het onderzoek, een plan van
aanpak als bedoeld in artikel 1 onder m van deze verordening
ter goedkeuring aan het bevoegd gezag te overleggen.
- 2.
In de nadere regels neemt het college bepalingen op met betrekking
tot het toezicht op de feitelijke uitvoering van het plan van
aanpak. Tijdens het onderzoek dienen aanwijzingen van het college in
acht te worden genomen.
- 3.
Om te kunnen beoordelen of het plan van aanpak aan het programma van
eisen en eventuele nadere regels voldoet, vraagt het bevoegd gezag
advies aan een deskundige, zoals omschreven in de Wet op de
Archeologische monumentenzorg.
Artikel 18. Procedure
De bepalingen uit artikel 11, 12, 13 en 14 zijn van overeenkomstige
toepassing op de bepalingen uit artikel 16, tweede lid, onder e, en
artikel 17, eerste lid, onder b.
HOOFDSTUK 6. OVERIGE BEPALINGEN
Artikel 19. Tegemoetkoming in schade
Indien en voor zover blijkt dat een belanghebbende schade lijdt of zal
lijden, die redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoort
te blijven, kent het bevoegd gezag hem op zijn aanvraag een naar
billijkheid te bepalen tegemoetkoming toe, indien de schade in relatie
staat tot:
- a.
de weigering van het bevoegd gezag een vergunning als bedoeld in
artikel 10 te verlenen;
- b.
de voorschriften door het bevoegd gezag verbonden aan een
vergunning als bedoeld in artikel 10;
- c.
de door het college nader te stellen regels als bedoeld in
artikel 10, derde lid;
- d.
de door het college nader te stellen regels als bedoeld in
artikel 16, tweede lid, onder d;
- e.
een aanwijzing als bedoeld in artikel 17, tweede lid, tweede
volzin.
Artikel 20. Strafbepaling
Degene, die handelt in strijd met het derde lid van artikel 10 en
artikel 16 met uitzondering van het bepaalde in het tweede lid, onder e,
van deze verordening, wordt gestraft met een geldboete van de tweede
categorie of een hechtenis van ten hoogste drie maanden.
Artikel 21. Toezichthouders
Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze
verordening belast de bij besluit van het college dan wel de
burgemeester aan te wijzen personen, waarbij het toezicht op
archeologische terreinen wordt uitgevoerd door een archeologisch
deskundige.
HOOFDSTUK 7. SLOTBEPALINGEN
Artikel 22. Intrekken oude regeling
De Monumentenverordening Midden-Delfland 2007, vastgesteld 17 april
2007, wordt ingetrokken met ingang van de dag dat deze verordening in
werking treedt.
Artikel 23. Overgangsrecht
- 1.
De op grond van de onder artikel 22 ingetrokken Verordening
Monumentenverordening Midden-Delfland 2007 aangewezen en
geregistreerde gemeentelijke monumenten, worden geacht aangewezen en
geregistreerd te zijn overeenkomstig de bepalingen van deze
verordening.
- 2.
Aanvragen om vergunning die zijn ingediend voor de inwerkingtreding
van deze verordening worden afgehandeld met inachtneming van de in
artikel 22 ingetrokken verordening.
Artikel 24. Inwerkingtreding
Deze verordening treedt in werking 1 april 2011.
Artikel 25. Citeertitel
Deze verordening wordt aangehaald als Erfgoedverordening Gemeente
Midden-Delfland 2011.