Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Utrecht

Besluit van provinciale staten van Utrecht van 7 februari 2011 tot vaststelling van de Verordening veehouderij, stikstof en Natura 2000 Provincie Utrecht 2011, met het oog op de vaststelling van regels inzake de vermindering van stikstofdepositie van veehouderijen op natuurgebieden.

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieUtrecht
OrganisatietypeProvincie
Officiële naam regelingBesluit van provinciale staten van Utrecht van 7 februari 2011 tot vaststelling van de Verordening veehouderij, stikstof en Natura 2000 Provincie Utrecht 2011, met het oog op de vaststelling van regels inzake de vermindering van stikstofdepositie van veehouderijen op natuurgebieden.
CiteertitelVerordening veehouderij, stikstof en Natura 2000 Provincie Utrecht 2011
Vastgesteld doorprovinciale staten
Onderwerpmilieu
Eigen onderwerpmilieu, natuur en landschap, agrarische zaken, ruimtelijke ordening

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Provinciewet, art. 145
  2. Provinciewet, art. 152
  3. Natuurbeschermingswet 1998, art. 19, lid ke
  4. Natuurbeschermingswet 1998, art. 19, lid kf

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen.

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

18-02-201110-07-2012nieuwe regeling

07-02-2011

Provinciaal blad, 2011, 7

afdeling AVV, nummer 80889334

Tekst van de regeling

Intitulé

Besluit van provinciale staten van Utrecht van 7 februari 2011 tot vaststelling van de Verordening veehouderij, stikstof en Natura 2000 Provincie Utrecht 2011, met het oog op de vaststelling van regels inzake de vermindering van stikstofdepositie van veehouderijen op natuurgebieden.

 Provinciale staten van Utrecht; Op het voorstel van gedeputeerde staten van 14 december 2010, afdeling AVV, nummer 80889334. Gelet op de artikelen 145 en 152 van de Provinciewet; Gelet op de artikelen 19ke en 19kf van de Natuurbeschermingswet 1998; Overwegende dat de stikstofdepositie in de Natura 2000-gebieden in de provincie Utrecht te hoog is en dat daardoor de Natura 2000-instandhoudingsdoelen niet gehaald kunnen worden; Overwegende dat het provinciaal bestuur als bevoegd gezag gehouden is om passende maatregelen te nemen als bedoeld in de Natuurbeschermingswet 1998 om de effecten van stikstofdepositie te verminderen; Overwegende dat artikel 19ke via de Crisis- en herstelwet in de Natuurbeschermingswet 1998 is opgenomen om nadere regelgeving op provinciaal niveau mogelijk te maken en op 31 maart 2010 in werking getreden is; Overwegende tenslotte dat er goede redenen zijn om deze nadere regelgeving op korte termijn in werking te laten treden; Besluiten vast te stellen de volgende verordening:

 

Artikel 1 Begripsbepalingen

In deze regeling wordt verstaan onder:  

  • a.

    de AMvB Huisvesting: het Besluit ammoniakemissie huisvesting veehouderij

  • b.

    bedrijf: inrichting in de zin van artikel 1.1., eerste lid van de Wet milieubeheer, bestemd voor het fokken, mesten en houden van dieren, inclusief de daaraan gekoppelde mestopslag of -verwerkingstechnieken;

  • c.

    Commissie Commissie van deskundigen, bedoeld in artikel 5;

  • d.

    de depositiebank: het registratie- en monitoringsysteem met betrekking tot de toe- en afname van de N-depositie van veehouderijbedrijven, voor zover voor de toename saldo uit de bank benodigd is en voor zover de afname beschikbaar is voor saldering;

  • e.

    gecorrigeerd emissieplafond:

    • a.

      de emissie van een bedrijf op 7 december 2004 gecorrigeerd op basis van de vereisten van de AMvB Huisvesting, als het bedrijf daar op dat tijdstip nog niet aan voldeed en er na deze datum geen wijzigingen meer hebben plaatsgevonden

    • b.

      Indien het bedrijf in bezit is van een Nb-wetvergunning, de emissie op basis van deze vergunning, gecorrigeerd op basis van de AMvB-Huisvesting;

  • f.

    N-depositie: neerslag van stikstofverbindingen uit de atmosfeer opeen habitat, waarbij de belasting op een punt binnen het habitat uitgedrukt wordt in mol N/ha/jr en de belasting op het habitat als geheel in mol N/jr;

  • g.

    N-gevoelig habitat: habitat, leefgebied of deel daarvan als bedoeld in artikel 10a van de Natuurbeschermingswet 1998 met een kritische depositiewaarde kleiner dan 2400 mol N/ha/jr;

  • h.

    nieuwe stal: na 7 december 2004 nieuw opgericht, dan wel geheel of gedeeltelijk gerenoveerd dierenverblijf waarvoor een bouwvergunning krachtens de Woningwet of Omgevingsvergunning krachtens de wet Wabo noodzakelijk is;

  • i.

    piekbelasting: N-depositie van ten minste 50% van kritische depositiewaarde van een N-gevoelige habitat veroorzaakt door een individueel bedrijf op het door dat bedrijf meest belaste punt van een N-gevoelig habitat;

  • j.

    RAV-lijst: lijst van huisvestingsystemen met bijbehorende jaaremissies van ammoniak per diersoort verbonden aan de Regeling ammoniak en veehouderij;

  • k.

    salderen: vereffenen van een door een bedrijf veroorzaakte toename van de N- depositie (in mol N/jr) op een N-gevoelige habitat met de afname van de N-depositie op hetzelfde habitat binnen hetzelfde Natura 2000-gebied als gevolg van het geheel of gedeeltelijk beëindigen van de bedrijfsvoering door één of meer andere bedrijven;

  • l.

    vee-arme gebieden: gebieden op een door GS vast te stellen en te publiceren lijst;

  • m.

    kritische depositiewaarde de stikstofdepositie die een ecosysteem zonder verstoring kan verdragen;

  • n.

    BBT (BBT+ en BBT++) best beschikbare techniek voor emissiebeperking vanuit stalsystemen op een bepaald moment; op dit moment zijn dit de technieken zoals ze staan beschreven in bijlage 1 en die overgenomen zijn uit de AMvB Huisvesting van 1 december 2009.

PARAGRAAF 1 EISEN AAN STALSYSTEMEN

Artikel 2 zorgplicht voor de ondernemer

  • 1

    De initiatiefnemer, onderscheidenlijk drijver van de betrokken inrichting die valt onder de categorieën B, C en D uit artikel 6 van deze verordening, draagt er zorg voor, dat bij het realiseren van een nieuwe stal voldaan is aan de vereisten als opgenomen in Bijlage 1 van deze regeling.

  • 2

    De initiatiefnemer, onderscheidenlijk de drijver van een inrichting die valt onder de categorie A uit artikel 6, draagt er zorg voor, dat bij het realiseren van een nieuwe stal voldaan is aan de vereisten van de AMvB Huisvesting, dan wel de vereisten die in de landelijke Programmatische Aanpak Stikstof (PAS) aan veehouderijen worden gesteld, vanaf het moment dat de landelijke PAS in werking treedt.

Artikel 3 taakstelling op lange termijn

  • 1

    Onverminderd artikel 2 draagt de initiatiefnemer, onderscheidenlijk de drijver van een inrichting die valt onder de categorieën B, C en D uit artikel 6, er zorg voor, dat uiterlijk per 1 januari 2029 het bedrijf als geheel gemiddeld voldoet aan de vereisten als opgenomen in Bijlage 1 bij deze regeling.

  • 2

    Onverminderd artikel 2 draagt de initiatiefnemer, onderscheidenlijk de drijver van een inrichting die valt onder de categorie A uit artikel 6, er zorg voor, dat uiterlijk per 1 januari 2029 het bedrijf als geheel gemiddeld voldoet aan de vereisten die in het landelijke Programmatische Aanpak Stikstof aan veehouderijen worden gesteld.

Artikel 4 actualiseren technische staleisen

Gedeputeerde Staten wijzigen Bijlage 1 na advies van de commissie van deskundigen als bedoeld in artikel 5, zodra de technische ontwikkelingen, nieuwe wetenschappelijke inzichten of het regionale N-depositieniveau daartoe aanleiding geven.

Artikel 5 Commissie van Deskundigen

  • 1

    Gedeputeerde Staten stellen een commissie van onafhankelijke deskundigen in.

  • 2

    De Commissie adviseert over:

    • a.

      aanpassingen van Bijlage 1 die al dan niet overeenstemmen met de meest  actuele versie van de RAV-lijst;

    • b.

      situaties, zowel ad hoc als structureel, waarin de RAV-lijst niet voorziet, of waarin sprake is van interpretatieverschillen.

  • 3

    De Commissie kan afhankelijk van het concrete adviesonderwerp een wisselende samenstelling hebben.

  • 4

    Gedeputeerde Staten stellen nadere regels vast met betrekking tot de samenstelling en de werkwijze van de Commissie.

PARAGRAAF 2 EISEN OP BASIS VAN STIKSTOFDEPOSITIE

Artikel 6 categorie-indeling van bedrijven

Op basis van door de initiatiefnemer, onderscheidenlijk door de drijver van de betrokken inrichting beoogde situatie worden bedrijven al naar gelang hun maximale N-depositie op een N-gevoelig habitat binnen een Natura 2000-gebied ingedeeld in de volgende categorieën:

  • A.

    Bedrijven met een N-depositie van 1% van de kritische depositiewaarde van een stikstofgevoelige habitat of minder;

  • B.

    Bedrijven met een N-depositie boven 1%, maar niet meer dan 10% van de kritische depositiewaarde van een stikstofgevoelige habitat;

  • C.

    Bedrijven met een N-depositie boven 10%, maar niet meer dan 50% van de kritische depositiewaarde van een stikstofgevoelige habitat;

  • D.

    Bedrijven met een N-depositie van 50% van de kritische depositiewaarde van een stikstofgevoelige habitat of meer (piekbelasting).

Artikel 7 depositie-eisen voor bedrijven in categorie A

Onverminderd artikel 2 draagt de initiatiefnemer, onderscheidenlijk de drijver van de inrichting die valt onder categorie A volgens artikel 6, zorg dat:

  • a.

    de N-depositie niet toeneemt boven de waarde, die correspondeert met een emissie overeenkomend met het gecorrigeerd emissieplafond;

  • b.

    een toename van de N-depositie boven het onder a. bedoelde niveau aangemeld wordt voor saldering als aangegeven in de artikelen 22 tot en met 28;

Artikel 8 depositie-eisen voor bedrijven in categorie B

Onverminderd artikel 2 draagt de initiatiefnemer, onderscheidenlijk de drijver van de inrichting die valt onder categorie B, zorg dat:

  • a.

    de N-depositie niet toeneemt boven de waarde, die correspondeert met een emissie overeenkomend met het gecorrigeerd emissieplafond;

  • b.

    een toename van de N-depositie boven het onder a. bedoelde niveau aangemeld wordt voor saldering als aangegeven in de artikelen 22 tot en met 28, waarbij het bedrijf voorafgaand aan de saldering gemiddeld tevens voldoet aan:

    • 1e de eisen van de AMvB Huisvesting, de BBT-eisen, op enig moment binnen 6 jaar na inwerkingtreding van deze regeling;

    • 2e de door Gedeputeerde Staten na advies van de Commissie vast te stellen criteria voor BBT+ op enig moment in de daarop volgende 6 jaar, en

    • 3e de op overeenkomstige wijze vast te stellen criteria voor BBT++ op enig moment in de daarop volgende periode van 6 jaar.

Artikel 9 depositie-eisen aan bedrijven in de categorieën C en D

Onverminderd artikel 2 draagt de initiatiefnemer, onderscheidenlijk de drijver van de inrichting die valt onder categorie C of D, zorg dat de N-depositie niet toeneemt boven de waarde die correspondeert met een emissie overeenkomend met het gecorrigeerd emissieplafond. 

PARAGRAAF 3 MELDINGSPLICHT VOOR NIEUWE STALLEN

Artikel 10 meldingsplicht en salderingsverzoek

  • 1

    Onverminderd het bepaalde in de artikelen 2 en 3 meldt de initiatiefnemer, onderscheidenlijk de drijver van de betrokken inrichting, het voornemen tot het realiseren van één of meer nieuwe stallen bij Gedeputeerde Staten.

  • 2

    Een melding als bedoeld in het eerste lid, stemt overeen met de werkelijke of beoogde situatie en de N-depositie stemt overeen met andere verleende of aangevraagde vergunningen en/of meldingen.

  • 3

    Indien door het realiseren van de nieuwe stallen een saldering als bedoeld in de artikelen 7 en 8 noodzakelijk is, wordt een daartoe strekkend verzoek gelijktijdig met de melding ingediend.

     

     

Artikel 11 vereiste gegevens

Bij de melding worden in elk geval de volgende gegevens verstrekt:

  • a.

    een afschrift van de toepasselijke aanvraag voor een omgevingsvergunning, dan wel bouwvergunning krachtens de Woningwet, of melding op basis van het Besluit  landbouw milieubeheer;

  • b.

    de voor emissie/depositieberekeningen noodzakelijke berekeningsparameters voor het bedrijf als geheel: diersoorten en aantallen, huisvestingssyste(e)m(en), locatie en hoogte van de emissiepunten, alsmede de overige emissiecondities, voor zover deze nog niet opgenomen zijn in de onder a. genoemde documenten;

  • c.

    een berekening van de N-depositie in zowel de uitgangs- als de beoogde situatie en de N-depositie horende bij het gecorrigeerd emissieplafond;

  • d.

    een opgave van de te salderen toename in de maximale N-depositie boven de belasting die overeenkomt met het toepasselijk gecorrigeerd emissieplafond.

Artikel 12 meldingsformulier

Gedeputeerde Staten stellen een al dan niet elektronisch formulier vast voor het doen van meldingen en verzoeken als bedoeld in artikel 10, eerste, respectievelijk derde lid.

Artikel 13 besluiten over de melding

Naar aanleiding van de melding, bedoeld in artikel 10 eerste lid, besluiten Gedeputeerde Staten:

  • a.

    indien nieuwe stallen voldoen aan de vereisten als opgenomen in Bijlage 1 bij deze regeling en geen overschrijding van het gecorrigeerd emissieplafond optreedt, de melding voor kennisgeving aan te nemen en de initiatiefnemer hierover te berichten;

  • b.

    indien voldaan is aan de vereisten als opgenomen in Bijlage 1 bij deze regeling en het gecorrigeerd emissieplafond overschreden wordt bij een bedrijf vallend onder categorie A of B als bedoeld in artikel 6, over de mogelijkheid van saldering overeenkomstig de artikelen 22 en met 28;

  • c.

    indien onvoldoende mogelijkheden bestaan voor de onder b. genoemde saldering, over een aanschrijving tot het beperken van de bedrijfsomvang, dan wel het treffen van technische voorzieningen waardoor de depositie het niveau overeenkomend met het gecorrigeerd emissieplafond niet meer overschrijdt met in achtneming van het bepaalde in artikel 19ke Natuurbeschermingswet 1998;

  • d.

    indien het gecorrigeerd emissieplafond overschreden wordt bij een bedrijf vallend onder categorie C als bedoeld in artikel 6, over een aanschrijving tot beperken van de bedrijfsomvang, dan wel het treffen van technische voorzieningen, waardoor de depositie het niveau overeenkomend met het gecorrigeerd emissieplafond niet meer overschrijdt met inachtneming van het bepaalde in artikel 19ke Natuurbeschermingswet 1998;

  • e.

    indien het gecorrigeerd emissieplafond overschreden wordt bij een bedrijf vallend onder categorie D als bedoeld in artikel 6, over een aanschrijven tot het beperken van de bedrijfsomvang, dan wel het treffen van technische voorzieningen, waardoor:

    • 1e bij een ten tijde van het inwerkingtreden van deze regeling reeds bestaande piekbelasting de depositie binnen een redelijke termijn daalt tot beneden 50% van de kritische depositiewaarde van een stikstofgevoelige habitat.

    • 2e bij een nieuw optredende piekbelasting de depositie onmiddellijk teruggebracht wordt tot de waarde, die overeenkomt met het gecorrigeerde emissieplafond, indien de uitgangssituatie van het bedrijf in categorie C valt, dan wel tot ten hoogste 10% van de kritische depositiewaarde van een stikstofgevoelige habitat, indien de uitgangssituatie van het bedrijf in categorie A of B valt. In de laatstgenoemde situatie wordt rekening gehouden met de eventueel mogelijke saldering.

Artikel 13a verbod zonder besluit stal te realiseren

  • 1

    Het is verboden om zonder een besluit als bedoeld in artikel 13, een stal te realiseren.

  • 2

    Het is verboden om in strijd met de voorwaarden van een besluit als bedoeld in artikel 13 een stal te realiseren.

Artikel 14 mogelijk ontwikkelingsverbod

Voor zover het beperken van de bedrijfsomvang in combinatie met de redelijkerwijs te treffen technische voorzieningen niet kunnen leiden tot het bereiken van één van de in artikel 13 genoemde eindsituaties, houdt het besluit naar aanleiding van de melding, bedoeld in artikel 10, een verbod op de voorgenomen bedrijfsontwikkeling in.

PARAGRAAF 4 DEPOSITIEBANK

Artikel 15 Berekening van stikstofdeposities

  • 1

    De berekening van de stikstofdeposities in het kader van deze regeling vindt plaats op de wijze als aangegeven in Bijlage 2.

  • 2

    Gedeputeerde Staten passen Bijlage 2 aan, indien gewijzigde inzichten en de ontwikkelingen in wetenschap en techniek daar aanleiding toe geven.

Artikel 16 inrichting depositiebank

Gedeputeerde Staten dragen zorg voor het inrichten en onderhouden van een depositiebank die gevuld wordt met:

  • a.

    de vervallen deposities van bedrijven die na 7 december 2004 de bedrijfsvoering beëindigd hebben en waarvan de vergunning krachtens de Wet Milieubeheer, dan wel de melding op basis van het Besluit landbouw milieubeheer is ingetrokken of vervallen;

  • b.

    de vrijkomende deposities bij wijzigingen van vergunningen krachtens de Wet milieubeheer, dan wel meldingen volgens het Besluit landbouw milieubeheer, na 7 december 2004;

     

    steeds voor zover deze nog niet eerder zijn gebruikt voor een saldering.

Artikel 17 onderverdeling depositiebank

  • 1

    De in de depositiebank opgenomen deposities van gestopte of gekrompen bedrijven, die 1% van de kritische depositiewaarde van een stikstofgevoelige habitat of minder bedragen, worden opgenomen in een deelregistratie, de depositiebank A.

  • 2

    De in de depositiebank opgenomen deposities van gestopte of gekrompen bedrijven, die 1% van de kritische depositiewaarde van een stikstofgevoelige habitat of meer bedragen, worden eveneens opgenomen in een deelregistratie, de depositiebank B.

Artikel 18 beperking bij inbreng van grote belastingen

Indien de vervallen depositie, bedoeld in artikel 16, een belasting betreft van 10% of meer van de kritische depositiewaarde van de meest gevoelige habitat in de nabijheid, kan van de vervallen depositie voor maximaal 10% van de kritische depositiewaarde van een N-gevoelige habitat, berekend op het meest belaste punt van de N-gevoelige habitats, in de depositiebank worden opgenomen.

Artikel 19 beperking hergebruik

Reeds eerder bij saldering gebruikte deposities mogen niet opnieuw in de depositiebank worden opgenomen, behoudens als het gaat om tijdelijk onttrokken deposities als bedoeld in de artikelen 29 en 30, of indien het betroken bedrijf zijn vergunde activiteiten beperkt of beëindigt.

Artikel 20 nadere regeling door Gedeputeerde Staten

Onverminderd het bepaalde in de artikelen 17 tot en met 19 stellen Gedeputeerde Staten nadere regels vast over de wijze waarop de depositiebank gevuld wordt en de depositierechten worden uitgegeven.

PARAGRAAF 5 SALDERING

Artikel 21 saldering op habitattypen

Saldering vindt slechts plaats in situaties waarbij:

  • a.

    de N-depositie op één of meer N-gevoelige habitats binnen een Natura 2000-gebied de kritische depositiewaarde overschrijdt, en tevens

  • b.

    de maximale depositie van het betrokken bedrijf op het dichtstbijzijnde punt van een dergelijk N-gevoelig habitat groter is, of wordt dan 0,1 mol/ha/jr.

  • c.

    voldaan is aan de voorwaarde gesteld in artikel 10, tweede lid.

Artikel 22 salderingsgrondslag

Saldering vindt plaats op basis van de totale toename van de aan het bedrijf toe te rekenen N-belasting op het N-gevoelige habitat, vergeleken met de depositiesituatie bij het gecorrigeerd emissieplafond, uitgedrukt in mol N/ha/jr.

Artikel 23 saldering uitsluitend via  depositiebank

Saldering vindt uitsluitend plaats met de N-deposities die opgenomen zijn in de depositiebank als bedoeld in artikel 16 van deze regeling.

Artikel 24 nieuwvestiging en bedrijfsverplaatsing

De bij nieuwvestiging of bedrijfsverplaatsing in het kader van de reconstructiewet nieuw ontstane N-depositie dient volledig gesaldeerd te worden. Dit is mogelijk tot ten hoogste een N-depositie van 10% van de kritische depositiewaarde van dichtstbijzijnde N-gevoeligehabitat.

Artikel 25 beperking depositiebank bij categorie B

Indien gesaldeerd wordt ten behoeve van een bedrijf uit de categorie B, bedoeld in artikel 6, kan uitsluitend gebruik gemaakt worden van de depositieruimte in de depositiebank B, bedoeld in artikel 17.

Artikel 26 beperking groeitempo grotere belastingen

Bij saldering ten behoeve van reeds bestaande bedrijven uit de categorie B, bedoeld in artikel 17, wordt per periode van 6 jaren beneden het plafond van 10% van de kritische depositiewaarde van dichtstbijzijnde N-gevoelige habitat, maximaal een verdubbeling van de totale N-depositie door het bedrijf toegestaan.

Artikel 27 salderingsbesluit

  • 1

    Gedeputeerde Staten stemmen, behoudens de uitzonderingen bedoeld in de artikelen 32 en 34, naar aanleiding van een verzoek als bedoeld in artikel 10, tweede lid, uitsluitend in met de saldering indien de depositiebank voldoende en op geschikte locaties gelegen depositierechten bevat om de saldering uit te voeren.

  • 2

    Het in het voorgaande lid bedoelde besluit wordt onderbouwd met een depositieberekening.

Artikel 28 voorlopige saldering tijdens procedure omgevingsvergunning

  • 1

    De onttrekking van depositierechten aan de depositiebank vindt plaats op de datum dat de melding, bedoeld in artikel 10, in behandeling genomen wordt.

  • 2

    De onttrekking is tijdelijk voor een periode van ten hoogste één jaar en wordt definitief op het moment dat de bouwvergunning of daarmee overeenkomende omgevingsvergunning in werking treedt.

  • 3

    Indien de tijdelijke onttrekking eindigt door tijdsverloop, kan een verzoek tot verlenging van de termijn met maximaal één jaar ingediend worden.

  • 4

    Aan een tijdelijke onttrekking, dan wel een lopend verzoek tot termijnverlenging, kunnen geen rechten ontleend worden.

Artikel 29 voorkomen dubbele onttrekking

Tijdelijk en definitief aan de depositiebank onttrokken deposities zijn niet beschikbaar in het kader van gelijktijdig lopende, maar later gestarte meldingsprocedures. Artikel 30 aanpassing gecorrigeerd emissieplafond De N-emissie van het bedrijf na het definitief worden van de saldering, bedoeld in artikel 28, tweede lid, geldt vanaf dat moment als nieuwe waarde voor het gecorrigeerd emissieplafond.

PARAGRAAF 6 BIJZONDERE SITUATIES

Artikel 31 vee-arme gebieden

Gedeputeerde Staten kunnen in vee-arme gebieden, indien de depositiebank onvoldoende mogelijkheden biedt voor saldering overeenkomstig de artikelen 22 tot en met 28, rekening houdend met de specifieke omstandigheden in het gebied, volstaan met een beperktere saldering, voor zover dit geen afbreuk doet aan de algemene afname van de depositie.

PARAGRAAF 7 OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 32 gerealiseerde nieuwe stallen

Bij nieuwe stallen, waarvoor op 7 februari 2011 reeds een aanvraag voor een vergunning krachtens de Wet milieubeheer, een melding krachtens Besluit landbouw milieubeheer, een bouwvergunning volgends de Woningwet, dan wel een vergunning krachtens de Natuurbeschermingswet 1998 in behandeling genomen, dan wel verleend is, geldt dat:

  • a.

    de technische uitvoering volgens de vergunningaanvraag of melding, voor zover relevant voor de emissiesituatie, in de plaats treedt van de eisen bedoeld in artikel 2, waarbij artikel 3 onverminderd van kracht blijft en

  • b.

    artikel 23 niet van toepassing is, mits de voor saldering op ten minste de grondslag van artikel 19kf van de Natuurbeschermingswet 1998 benodigde vergunningen krachtens de Wet milieubeheer, of meldingen krachtens het Besluit landbouw milieubeheer, van andere bedrijven uiterlijk op de datum van inwerkingtreding van deze regeling ingetrokken zijn.

Artikel 33 compensatie voor beperkte saldering

  • 1

    Voor zover de N-depositie door de in artikel 31 of 32 bedoelde bedrijven niet voldoet aan de depositie-eisen van de artikelen 7 tot en met 9, treffen Gedeputeerde Staten in het kader van de beheerplannen krachtens artikel 19a van de Natuurbeschermingswet 1998 een voorziening.

  • 2

    De in het voorgaande lid bedoelde voorziening kan inhouden, dat op enig moment een compenserende onttrekking aan de depositiebank plaatsvindt.

Artikel 34 monitoring

  • 1

    Gedeputeerde Staten doen jaarlijks verslag van de ontwikkeling van de N-deposities op de Natura 2000-gebieden in het voorafgaande kalenderjaar, voor het eerst in maart volgend op het jaar van inwerkingtreding van deze regeling.

  • 2

    Bij de verslaglegging wordt in ieder geval aandacht gegeven aan:

    • a.

      de volumeontwikkeling in de veehouderij;

    • b.

      de mate van toepassing van emissiearme stalsystemen;

    • c.

      de aantallen bedrijven per categorie als bedoeld in artikel 17 met hun gemiddelde depositie

    • d.

      de ontwikkeling van de depositiebank;

    • e.

      de mate waarin de beleidsdoelstelling met betrekking tot de depositieafname wordt bereikt.

Artikel 35 bekendmaking en inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Provinciaal Blad waarin zij wordt geplaatst.

Artikel 36 citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als de Verordening veehouderij, stikstof en Natura 2000 Provincie Utrecht 2011.

Gedeputeerde Staten, R.C. ROBBERTSEN, voorzitter. L.C.A.W. GRAAFHUIS, griffier. Uitgegeven 17 februari 2011 Gedeputeerde Staten van Utrecht, namens hen H.H. SIETSMA, secretaris

Bijlage 1 bij Verordening Veehouderij, stikstof en Natura 2000 Utrecht 2011

Emissiefactoren voor de emissie vanuit het dierenverblijf, inclusief de emissie van de mest die in de dierenverblijven is opgeslagen (situatie 19 oktober 2010)1

Code in RAV-lijst

Categorie

Streefreductie in kg NH3 per dierplaats per jaar volgens Provinciale Verordening

Emissie in kg NH3 per dierplaats per jaar volgens Provinciale Verordening

Maximale (streef)emissie in kg NH3 per dierplaats per jaar volgens Provinciale Verordening

Nieuwe maximaal toegestane emissie Obv advies CvD okt-10

Toelichting

A 1

diercategorie melk en kalfkoeien ouder dan 2 jaar.

 

 

 

 

In de gevallen dat de technische  staleisen niet alleen van  bouwkundige aard zijn, maar ook voorzien in installaties als luchtwassers, spreekt het vanzelf, dat pas aan de technische staleisen voldaan is,  indien deze installaties niet alleen aanwezig,  maar ook volgens hun specificaties in werking zijn.

A 1

Beweiden

40%

9,5

5,7

8

Er zijn 7 bruikbare stal- systemen beschikbaar die ongeveer 20% reductie opleveren. Hierbij zijn ook stalsystemen die rekening houden met dierwelzijn (m.n. extra grip van de vloer). Verwacht wordt dat er op korte termijn meer stalsystemen beschikbaar komen met  een factor 8 of lager.

A 1

Permanent opstallen in open stal

70%

11

3,3

0,5

Nog nauwelijks bruikbare staltechnieken onder wettelijk emissie van 9,5

A 1

Permanent opstallen in mechanisch geventileerde stal

85%

11

1,65

9,5

Nog nauwelijks bruikbare staltechnieken onder wettelijk emissie van 9,5

A 2

diercategorie zoogkoeien ouder dan 2 jaar.

0%

5,3

 

 

Huisvesting van zoogkoeien vindt niet plaats in  standaard stallen, vandaar geen verdere eisen. Tevens is er sprake van lange beweidingsperiode.

A 3

diercategorie vrouwelijk jongvee tot 2 jaar

40-85%

3,9

3,9

 

 

A 4

diercategorie vleeskalveren tot 6 maanden

40-85%

2,5

2,5

 

 

A 5

diercategorie vleesstierkalveren tot 6 maanden

40-85%

2,5

2,5

 

 

A 6

diercategorie vleesstieren en overig vleesvee van 6 tot 24 maanden (roodvleesproductie)

40-85%

7,2

7,2

 

 

A 7

diercategorie fokstieren en overig rundvee ouder dan 2 jaar

40-85%

9,5

9,5

 

Afhankelijk van type stal (open of mechanisch geventileerd en al of niet beweiding). Voorlopig hanteren van emissiewaarden traditionele systemen. Er zijn enkele luchtwassystemen bij vleeskalveren haalbaar maar die vergen relatief nog te grote investeringen. Voor de categorieën A5, A6 en A7 zijn op dit moment nog geen emissie arme stalsystemen beschikbaar.

SCHAPEN

 

 

 

 

 

 

B 1

diercategorie schapen ouder dan 1 jaar, inclusief lammeren tot 45 kg (zie eindnoot 1 en 2)

0%

0,7

0,7

 

Emissiereductie bij schapen wordt niet realistisch geacht, gezien de vaak  lange beweidingsperiode.

GEITEN

 

 

 

 

 

 

C 1

diercategorie geiten ouder dan 1 jaar.

40-85%

1,9

1,9

 

 

C 2

diercategorie opfokgeiten van 61 dagen tot en met één jaar.

40-85%

0,8

0,8

 

 

C 3

diercategorie opfokgeiten en afmestlammeren tot en met 60 dagen.

40-85%

0,2

0,2

 

Afhankelijk van type stal (open of mechanisch geventileerd en al of niet beweiding) voorlopig emissie waarde van traditionele systemen. Dit ook vanwege onzekerheid geitenhouderijsector ivm maatregelen Qkoorts.

VARKENS

 

 

 

 

 

 

D 1.1

diercategorie biggenopfok (gespeende biggen) hokoppervlak maximaal 0,35 m2

85%

0,6

0,09

0,09

 

D 1.1

diercategorie biggenopfok (gespeende biggen) hokoppervlak groter dan 0,35 m2

85%

0,75

0,11

0,11

 

D 1.2

diercategorie kraamzeugen (incl. biggen tot spenen)

85%

8,3

1,25

1,25

 

D 1.3

diercategorie guste en dragende zeugen

85%

4,2

0,63

0,63

 

D 2

diercategorie dekberen, 7 maanden en ouder

85%

5,5

0,825

0,825

 

 D 3

diercategorie vleesvarkens, opfokberen van ca. 25 kg tot 7 maanden opfokzeugen van ca. 25 kg tot eerste dekking hokoppervlak maximaal 0,8 m2

 85%

 2,5

 0,375

 0,375

Luchtwassers werken goed in de praktijk  

 D 3

diercategorie vleesvarkens, opfokberen van ca. 25 kg tot 7 maanden opfokzeugen van ca. 25 kg tot eerste dekking hokoppervlak groter dan 0,8 m2

 85%

 3,5

 0,525

 0,525

Luchtwassers werken goed in de praktijk  

 KIPPEN

 

 

 

 

 

 

 E 1

diercategorie opfokhennen en hanen van legrassen; jonger dan 18 weken. Overige huisvestingssystemen nietbatterijhuisvesting

 85%

 0,17

 0,0225

 0,030

Algemeen: toepassing van luchtwassystemen in de pluimveehouderij zorgt in de praktijk nog voor problemen met stofophoping. Vandaar dat (voorlopig) vooral wordt gekozen voor systemen zonder luchtwassing. De praktijk kiest meer en meer voor  systemen met roostervloer met  missie arme techniek.

 E 1

diercategorie opfokhennen en hanen van legrassen; jonger dan 18 weken. Overige huisvestingssystemen batterijhuisvesting

 85%

 0,045

 0,00675

 0,007

Batterijhuisvestingssysteem gaat op termijnverdwijnen gezien verbod op batterijhuisvesting bijleghennen per 1-1-2012.

 E 2

diercategorie legkippen en (groot-) ouderdieren van legrassen en overige huisvestingsystemen niet batterijhuisvesting

 85%

 0,315

 0,047

 0,055

 Betreft het meest reducerende systeem dat geen gebruik maakt van luchtwassing

 E 2

Overige huisvestingssystemen batterijhuisvesting

 85%

 0,1

 0,015

 0,012

n.v.t. in verband met toekomstig verbod. Batterijhuisvesting is wettelijk niet meer toegestaan vanaf 01-01-2010. Bedrijven zullen voor die datum moeten omschakelen naar of kolonie huisvesting (voldoet zonder luchtwasser niet aan verordening) of alternatieve huisvesting.

 E 3

diercategorie (groot) ouderdieren van vleeskuikens in opfok; jonger dan 19 weken

 85%

 0,25

 0,0375

 0,183

Betreft het meest reducerende systeem dat geen gebruik maakt van luchtwassing

 E 4

diercategorie (groot) ouderdieren van vleeskuikens

 85%

 0,58

 0,087

 0,435

Er zijn enkele systemen die hier aan voldoen.

 E 5

diercategorie vleeskuikens

 85%

 0,08

 0,012

 0,037

Er zijn voldoende beschikbare systemen die op of onder deze waarde zitten.

 KALKOENEN

 

 

 

 

 

 

 F 1

 

 85%

 0,15

 0,023

 0,15

 

 F 2

 

 85%

 0,47

 0,07

 0,47

 

 F 3

 

 85%

 0,59

 0,0885

 0,59

 

 F 4

 

 85%

 0,68

 0,102

 0,68

 Er zijn voorlopig geen systemen beschikbaar anders dan traditioneel

 EENDEN

 

 

 

 

 

 

 G 1

diercategorie ouderdieren van vlees eenden tot 24 maanden

 85%

 0,32

 0,047

 0,32

 

 G 2

diercategorie vleeseenden binnen mesten

 85%

 0,21

 0,03

 0,21

Er zijn voorlopig geen systemen beschikbaar anders dan traditioneel buiten mesten (per afgeleverde eend) 0% 0,019, 0,019, 0,019 buiten mesten is niet toegestaan

 NERTSEN

 

 

 

 

 

 

 H 1

diercategorie nertsen, per fokteef

 85%

 0,58

 0,087

 0,25

Het systeem van dagontmesting met afvoer naar gesloten opslag wordt in vrijwel alle nertsenstallen toegepast.

 KONIJNEN

 

 

 

 

 

 

 I 1

diercategorie voedster van konijnen inclusief 0,15 ram en bijbehorende jongen tot speenleeftijd

  85%

 1,2

 0,18

 0,77

Het betreft systeem van mechanisch geventileerde stal met gescheiden afvoer van mest en 6/7 urine

 I 1

diercategorie vlees en opfokkonijnen tot dekleeftijd

  85%

 0,2

 0,03

 0,12

 

 PARELHOENDERS

 

 

 

 

 

 

 J 1

diercategorie parelhoenders voor vleesproductie

 0%

 0,05

 0,05

 0,05

Worden voor het grootste gedeelte in buitenren gehouden.

 PAARDEN

 

 

 

 

 

Emissiereductie bij paarden wordt niet realistisch geacht gezien de vaak lange beweidingsperiode

 K 1

diercategorie volwassen paarden (3 jaar en ouder)

 0%

 5

 5

 5

 

 K 2

diercategorie paarden in opfok (jonger dan 3 jaar)

 0%

 2,1

 2,1

 2,1

 

 K 3

diercategorie volwassen pony's (3 jaar)

 0%

 3,1

 3,1

 3,1

 

 K 4

diercategorie pony's in opfok (jonger dan 3 jaar)

 0%

 1,3

 1,3

 1,3

 

 STRUISVOGEL

 

 

 

 

 

Emissiereductie bij struisvogels wordt niet realistisch geacht gezien het feit dat ze vooral buiten lopen.

 L 1

diercategorie struisvogelouderdieren

 0%

 2,5

 2,5

 2,5

 

 L 2

diercategorie opfokstruisvogels (tot 4 maanden)

 0%

 0,3

 0,3

 0,3

 

L 3

diercategorie vleesstruisvogel (4 tot tot 12 maanden)

0%

1,8

1,8

1,8

 

 

Bijlage 2 bij Verordening veehouderij, stikstof en Natura 2000 Provincie Utrecht  2011

Berekening van deposities  

  • 1.

    berekening van bedrijfsgebonden depositie

     

    Ten behoeve van de effectbepaling op een N-gevoelig habitat en de saldering wordt de N-depositie berekend met behulp van de meest actuele versie van het model/ rekenprogramma Aagro-stacks; dit rekenprogramma wordt vervangen door de rekentool Aerius uit de landelijke PAS, zodra deze geschikt is voor gebruik

  • 2.

    berekening van regionale depositie

     

    Ten behoeve van de monitoring wordt de regionale N-depositie met inbegrip van de algemene depositieachtergrond berekend met de meest recente versie van het OPS-model, dat ter beschikking is gesteld door het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL).

  • 3.

    afrondingsregels

     

    De beoordeling van relevante depositieberekeningen vindt plaats op basis van het berekeningsresultaat na afronding op 1 decimaal conform de afrondingsregels van NEN 1047 ‘Receptbladen voor de statistische verwerking van waarnemingen’, Blad 2.1.

  • 4.

    aanpassing rekenprogramma

     

    Gedeputeerde Staten zijn bevoegd om, indien de ontwikkeling van de rekenmodellen daar aanleiding toe geeft, in plaats van de onder 1, respectievelijk 2, genoemde programma’s een meer geavanceerd programma voor te schrijven.

Toelichting op de Verordening veehouderij, stikstof en Natura 2000 provincie Utrecht 2011