Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Kerkrade

Lozingsverordening Riolering 1990 III

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieKerkrade
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingLozingsverordening Riolering 1990 III
CiteertitelLozingsverordening Riolering 1990 II
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpruimtelijke ordening, verkeer en vervoer
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Deze regeling vervangt de Lozingsregeling Riolering van 24 augustus 1983. De datum van inwerkingtreding van deze versie is bij benadering aangegeven.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Wet verontreiniging oppervlaktewateren, artikel 1
  2. Gemeentewet, artikel 149

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Nadere lozingsregels en nadere regelen aanvraag vergunning

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-09-1990Nieuwe regeling

21-02-1990

Zuid-Limburger 29-08-1990

1990/no.166

Tekst van de regeling

Intitulé

LOZINGSVERORDENING RIOLERING 1990 III

 

 

Artikel 1 Begripsbepalingen

Deze verordening verstaat onder:

beheerder : de beheerder van een rioolwaterzuiveringsinstallatie of van enig ander werk waarop de riolering is aangesloten, dan wel het gezag dat bevoegd is tot het verlenen, weigeren of intrekken van een vergunning als bedoeld in artikel 1 van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren, tot het brengen van afvalstoffen, verontreinigende of schadelijke stoffen in het oppervlaktewater waarop de riolering uitkomt;

 

riolering : het gemeentelijk rioolstelsel, met inbegrip van de rioolgemalen en persleidingen.

Artikel 2 Verbod schadelijke stoffen te lozen

  • 1.

    Het is verboden, anders dan bij normaal huishoudelijk gebruik, op de riolering stoffen te lozen die voor de riolering of voor de daarop aangeslotenen gevaar, schade of hinder kunnen opleveren.

  • 2.

    Onder voor de riolering of de daarop aangeslotenen gevaar, schade of hinder opleverende stoffen worden in ieder geval verstaan:

    a. stoffen met een temperatuur van meer dan 30 graden Celsius;

    b. waterige oplossingen met een pH lager dan 6,5 of hoger dan 8,5 bij een zogenaamd etmaalmonster, respectievelijk 10 bij een zogenaamd steekmonster (piekwaarde), alsmede zuren en basen die niet in water zijn opgelost;

    c. stoffen met een sulfaatgehalte van meer dan 300 mg per liter;

    d. stoffen die verstopping of beschadiging van de riolering of van daaraan verbonden installaties kunnen eroorzaken;

    e. oliën, vetten en andere niet met water mengbare vloeistoffen en emulsies;

    f. stoffen die brand- of explosiegevaar kunnen veroorzaken;

    g. Stoffen die stankoverlast kunnen veroorzaken.

  • 3.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor de gevallen waarin een vergunning, als bedoeld in artikel 3, eerste lid, is verleend, dan wel artikel 4 toepassing heeft gevonden.

  • 4.

    Burgemeester en Wethouders kunnen ontheffing verlenen van het verbod, gesteld in het eerste lid. Aan een ontheffing kunnen voorschriften worden verbonden, strekkende tot de bescherming van het belang van de goede werking van de riolering, van het gebruik dat daarvan wordt gemaakt en de bescherming van de belangen van derden tegen nadelen welke hieruit kunnen voortvloeien.

Artikel 3 Verbod te lozen zonder vergunning

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van Burgemeester en Wethouders in de uitoefening van een beroep of bedrijf afvalstoffen, verontreinigende of schadelijke stoffen op de riolering te lozen.

  • 2.

    Onder afvalstoffen, verontreinigende of schadelijke stoffen worden voor de toepassing van dit artikel in ieder geval verstaan:

    a. stoffen, waarvan de vervuilingswaarde, uitgedrukt in inwonerequivalenten, meer bedraagt dan 100, berekend volgens bijlage I, onder D, sub I, van het Uitvoeringsbesluit verontreiniging rijkswateren;

    b. afvalwater, koelwater daaronder begrepen, in gemiddelde hoeveelheden van meer dan 25 m3 per etmaal, tenzij dit afvalwater uitsluitend is samengesteld uit stoffen welke ook in het kader van het normale gebruik dat van een voor bewoning bestemd gebouw pleegt te worden gemaakt, worden geloosd;

    c. de volgende stoffen, voor zover deze stoffen in de uitoefening van het beroep of bedrijf aan het afvalwater dat op de riolering wordt geloosd, zijn toegevoegd:

    - organische halogeenverbindingen en stoffen waaruit in water dergelijke verbindingen kunnen ontstaan;

    - organische siliciumverbindingen die toxisch of persistent zijn en stoffen waaruit dergelijke verbindingen in het water kunnen ontstaan, met uitzondering van die welke biologisch onschadelijk zijn of die in water snel worden omgezet in onschadelijke stoffen;

    - fenolen, mercaptanen en andere stoffen die reeds in zeer geringe concentratie reuk- of smaakbezwaren opleveren;

    - persistente minerale oliën en uit aardolie bereide persistente koolwaterstoffen;

    - antimoon, arsenicum, barium, beryllium, borium, cadmium, chroom, kobalt, koper, kwikzilver, lood, molybdeen, nikkel, selenium, tin, titanium, thallium, tellurium, uranium, vanadium, zilver, zink en verbindingen van deze elementen;

    - cyaanwaterstofzuur, fluorwaterstofzuur, alsmede de van deze zuren afgeleide zouten;

    - elementair fosfor en organische fosforverbindingen; - stoffen die kankerverwekkend zijn en stoffen waarvan in redelijkheid verwacht mag worden dat zij kankerverwekkende eigenschappen hebben;

    - biociden voor zover deze niet reeds onder de hiervoor genoemde stoffen vallen;

    - persistente door de mens gesynthetiseerde verbindingen, voor zover niet reeds onder voorgaande genoemd;

    - stoffen die ongunstig inwerken op de zuurstofbalans, met name ammoniak en nitrieten.

    Het in het eerste lid gestelde is niet van toepassing op stoffen, aangewezen krachtens artikel 1, lid 2, van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren en op lozingen vanuit soorten van inrichtingen aangewezen krachtens evengenoemde wetsbepaling.

Artikel 4 Nadere regels van Burgemeester en Wethouders

  • 1.

    Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd, na overleg met de beheerder, bij openbaar bekend te maken besluit voor daarbij aan te geven beroepen of bedrijven nadere regels te stellen met betrekking tot de lozing op de riolering.

  • 2.

    Burgemeester en Wethouders kunnen in de nadere regels als bedoeld in het voorgaande lid bepalen dat het verbod, gesteld in artikel 3, eerste lid, niet van toepassing is op de in die nadere regels aangewezen beroepen en bedrijven, mits de daarbij gestelde voorschriften worden nageleefd.

Artikel 5 Vergunningsaanvraag

  • 1.

    De aanvraag voor het verkrijgen van een vergunning wordt ingediend door degene die het beroep of bedrijf uitoefent.

  • 2.

    Vervallen

Artikel 6 Overleggen van nadere bescheiden

Vervallen

Artikel 7 Aanvullen van gegevens nodig voor aanvraag

Vervallen

 

Artikel 8 Behandeling aanvraag om vergunning

  • 1.

    Tenzij Burgemeester en Wethouders aanstonds menen dat de vergunning behoort te worden geweigerd, treden zij over de aanvraag zo spoedig mogelijk, doch in ieder geval binnen vier weken nadat de aanvraag is ontvangen, in overleg met de beheerder onder overlegging van de aanvraag en alle daarop betrekking hebbende bescheiden.

  • 2.

    Burgemeester en Wethouders beschikken op de aanvraag binnen zestien weken na het indienen van de aanvraag.

  • 3.

    Indien met het oog op het geheel of gedeeltelijk inwilligen van de aanvraag een wijziging of aanvulling van een aan de gemeente verleende vergunning voor het brengen van het rioolwater in oppervlaktewater of naar een rioolwaterzuiveringsinstallatie of enig ander werk waarop de riolering is aangesloten, noodzakelijk is, dienen Burgemeester en Wethouders binnen vier weken nadat de aanvraag is ontvangen een daartoe strekkend verzoek in bij de beheerder. Van de indiening geven zij kennis aan de aanvrager van de vergunning. Burgemeester en Wethouders beschikken, voor zoveel nodig in afwijking van het bepaalde in het voorgaande lid, binnen vier weken na het van kracht worden van de beslissing van de beheerder of van een daarvoor in de plaats getreden beslissing in beroep.

  • 4.

    Burgemeester en Wethouders kunnen hun beschikking eenmaal voor ten hoogste acht weken verdagen.

  • 5.

    Bij de vergunning wordt een gewaarmerkt exemplaar van de op de vergunning betrekking hebbende tekeningen en bescheiden gevoegd.

  • 6.

    vervallen

  • 7.

    Onverminderd het dienaangaande bepaalde in de Algemene wet bestuursrecht wordt een afschrift van hun beschikking tevens gezonden aan de regionale inspecteur van het staatstoezicht op de volksgezondheid, belast met het toezicht op de hygiëne van het milieu.

  • 8.

    Een beschikking tot verlening van een vergunning blijft, tenzij bij de beschikking anders wordt bepaald, buiten werking gedurende de voor het beroep gestelde termijn en de behandeling van het beroep.

Artikel 9 Anticipatie op toekomstige ontwikkelingen

Burgemeester en Wethouders houden bij hun beschikking op de aanvraag om vergunning rekening met de te verwachten ontwikkelingen in de lozingen op de riolering die van belang zijn met het oog op het voldoen aan de voorschriften van de beheerder aan de gemeente gegeven onderscheidenlijk de bescherming van het belang van de goede werking van de riolering, van het gebruik dat daarvan wordt gemaakt en de bescherming van de belangen van derden tegen nadelen welke hieruit kunnen voortvloeien, en in het bijzonder met die welke veroorzaakt kunnen worden door:

a. redelijkerwijze binnen afzienbare tijd te verwachten wijzigingen in de lozing waarvoor vergunning wordt gevraagd;

b. voorgenomen lozingen van derden.

Artikel 10 Voorschriften verbonden aan vergunning

  • 1.

    Burgemeester en Wethouders kunnen aan de vergunning voorschriften verbinden. Deze voorschriften mogen slechts strekken:

    - ter bescherming van het belang van de goede werking van de riolering, van het gebruik dat daarvan wordt gemaakt en de bescherming van de belangen van derden tegen nadelen welke hieruit kunnen voortvloeien;

    - ter uitvoering van de voorschriften welke door de beheerder aan de gemeente zijn gegeven.

  • 2.

    Burgemeester en Wethouders kunnen de aan een vergunning verbonden voorschriften wijzigen of aanvullen, dan wel aan een vergunning alsnog voorschriften verbinden.

  • 3.

    Een beschikking tot wijziging of aanvulling van de voorschriften verbonden aan een vergunning of tot het alsnog verbinden van voorschriften blijft, tenzij bij de beschikking in spoedeisende gevallen anders wordt bepaald, buiten werking gedurende de voor het beroep gestelde termijn en de behandeling van het beroep.

Artikel 11 Tijdelijke vergunning

  • 1.

    De vergunning kan voor een bepaalde termijn worden verleend:

    a. indien niet met voldoende zekerheid kan worden geoordeeld over de te verwachten schadelijkheid van de lozing voor de riolering, of

    b. indien de lozing een tijdelijk karakter zal hebben, dan wel

    c. indien een aan de gemeente verleende vergunning voor het brengen van het rioolwater in oppervlaktewater of naar een rioolwaterzuiveringsinstallatie of enig ander werk waarop de riolering is aangesloten tot het verlenen van een vergunning voor een bepaalde termijn noopt.

  • 2.

    In het geval, bedoeld in het voorgaande lid, aanhef en onder a, wordt de vergunning verleend voor een termijn van ten hoogste twee jaar. Burgemeester en Wethouders kunnen deze termijn op aanvraag van de houder van de vergunning, eenmaal met ten hoogste twee jaar, verlengen. De verlenging moet ten minste zesentwintig weken voor het einde van die termijn worden aangevraagd. Artikel 8, eerste tot en met zevende lid, is van overeenkomstige toepassing.

  • 3.

    Na het verstrijken van de termijn, bedoeld in de eerste volzin van het voorgaande lid, blijft de vergunning van kracht zolang op een tijdig ingediende aanvraag nog niet is beschikt, alsmede gedurende de voor beroep opengestelde termijn en de behandeling van het beroep. De vergunning houdt echter in ieder geval op te gelden wanneer het van kracht blijven een toestand zou oproepen die strijd oplevert met een aan de gemeente verleende vergunning voor het brengen van het rioolwater in oppervlaktewater of naar een rioolzuiveringsinstallatie of enig ander werk waarop de riolering is aangesloten.

Artikel 12 Weigering vergunning

  • 1.

    De vergunning wordt geweigerd indien het verlenen van de vergunning in strijd zou komen met:

    a. het belang van de goede werking van de riolering dan wel het gebruik dat daarvan wordt gemaakt;

    b. de bescherming van de belangen van derden tegen nadelen welke hieruit kunnen voortvloeien.

  • 2.

    De vergunning wordt voorts geweigerd indien een verzoek van de gemeente aan de beheerder tot wijziging van de aan de gemeente verleende vergunning is afgewezen en die afwijzing onherroepelijk is geworden.

  • 3.

    Vervallen

Artikel 13 Werking vergunning

  • 1.

    De vergunning geldt zowel voor degene te wiens naam zij is gesteld als voor zijn rechtverkrijgenden.

  • 2.

    Burgemeester en Wethouders schrijven de vergunning op verzoek van de houder of diens rechtverkrijgenden over op naam van een rechtsopvolger. Zij doen daarvan mededeling aan de beheerder en de regionale inspecteur van het Staatstoezicht op de Volksgezondheid, belast met het toezicht op de hygiëne van het milieu.

Artikel 14 Intrekking vergunning

  • 1.

    De vergunning kan geheel of gedeeltelijk worden ingetrokken:

    a. indien de ter verkrijging daarvan verstrekte gegevens zodanig onjuist of anders blijken te zijn dat op de aanvraag een andere beslissing zou zijn genomen, indien bij de behandeling daarvan de juiste gegevens bekend waren geweest;

    b. indien het beroep of bedrijf niet wordt uitgeoefend overeenkomstig de gegevens vermeld bij de aanvraag voor de vergunning;

    c. indien de aan de vergunning verbonden voorschriften niet in acht worden genomen;

    d. indien op grond van een verandering van de omstandigheden of inzichten, opgetreden na het verlenen van de vergunning, moet worden aangenomen dat het van kracht blijven van de vergunning op onaanvaardbare wijze schade zou opleveren:

    - voor de riolering of voor de goede werking daarvan:

    - voor de rioolwaterzuiveringsinstallatie of enig ander werk waarop de riolering is aangesloten of voor de goede werking daarvan, dan wel

    - voor het ontvangende oppervlaktewater en aan dat bezwaar door het stellen van (nadere) voorschriften redelijkerwijze niet of niet voldoende kan worden tegemoet gekomen.

  • 2.

    Vervallen

  • 3.

    Een beschikking tot intrekking van een vergunning blijft, tenzij bij de beschikking in spoedeisende gevallen anders wordt bepaald, buiten werking gedurende de voor het beroep gestelde termijn en de behandeling van het beroep.

  • 4.

    Artikel 8, lid 7 is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 15 Vervallen van de vergunning

De vergunning vervalt indien:

a. met de uitoefening van het beroep of bedrijf niet binnen één jaar na het onherroepelijk worden van de vergunning een begin is gemaakt;

b. het beroep of bedrijf gedurende langer dan één jaar niet is uitgeoefend;

c. het bedrijf is verwoest;

d. de houder der vergunning schriftelijk verklaard van de vergunning geen gebruik te willen maken.

Artikel 16 Verbod tot lozing met behulp van versnijdende apparatuur

Het is verboden vaste afvalstoffen, verontreinigende en schadelijke stoffen met behulp van versnijdende apparatuur op de riolering te lozen, tenzij het stoffen betreft die ook zonder te zijn versneden geloosd mogen worden.

Artikel 17 Verbods- en gebodsbepaling

  • 1.

    Het is de houder van een vergunning of een ontheffing ingevolge deze verordening verboden te handelen in strijd met enig aan die vergunning of ontheffing verbonden voorschrift.

  • 2.

    Het is verboden te handelen in strijd met de nadere regels, bedoeld in artikel 4, eerste lid.

Artikel 18 Strafbepaling

Voor zover op overtreding dan wel niet- nakoming van de artikelen 2, 3, 16 en 17 niet reeds straf is gesteld bij artikel 28 van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren wordt overtreding daarvan gestraft met hechtenis van ten hoogste twee maanden of geldboete van de tweede categorie en kan bovendien worden gestraft met openbaarmaking van het gerechtelijk vonnis.

Artikel 19 Toezicht op naleving

Het toezicht op de naleving van de bepalingen van deze verordening wordt opgedragen aan:

a. de door Burgemeester en Wethouders aangewezen gemeente-ambtenaren;

b. de door Burgemeester en Wethouders in overleg met de besturen van de andere desbetreffende openbare lichamen aangewezen ambtenaren als bedoeld in artikel 25 van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren.

Artikel 20 Opsporing van overtredingen

Met de opsporing van de in deze verordening strafbaar gestelde feiten zijn, behalve de ambtenaren genoemd in artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering, belast:

a. de daartoe door Burgemeester en Wethouders aangewezen ambtenaren;

b. de door Burgemeester en Wethouders in overleg met de besturen van de andere desbetreffende openbare lichamen aangewezen ambtenaren.

Artikel 21 Betreden van gebouwen etc.

  • 1.

    Zo dikwijls de zorg voor de naleving van het bij of krachtens deze verordening bepaalde dit vereist, wordt hierbij de last verstrekt al dan niet besloten ruimten en plaatsen - woningen schepen daaronder begrepen -, desnoods tegen de wil van de rechthebbende, bewoner of gebruiker, te betreden:

    a. aan hen, die en voor zover zij door het bevoegd gezag belast zijn met de uitvoering van bestuursdwang ter handhaving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening;

    b. aan hen, die en voor zover zij door het bevoegd gezag belast zijn met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening;

    c. aan de opsporingsambtenaren, die en voor zover zij belast zijn met de opsporing van overtredingen van het bepaalde bij of krachtens deze verordening.

  • 2.

    De in het eerste lid bedoelde last is te allen tijde uitvoerbaar.

  • 3.

    Voor zover de in het eerste lid bedoelde last woningen betreft, wordt deze verstrekt met inachtneming van de wet van 31 augustus 1853, Staatsblad 83, en uitsluitend indien de zorg voor de naleving een voorschrift betreft dat strekt tot bescherming van het leven of de gezondheid van personen.

  • 4.

    Het in het eerste lid bepaalde geldt niet ten aanzien van die ruimten waarvan het betreden dan wel binnentreden, buiten het geval van ontdekking op heterdaad, voor het opsporen van een strafbaar feit ingevolge het bepaalde in artikel 123 van het Wetboek van Strafvordering niet is toegelaten.

Artikel 22 Nemen van monsters etc.

  • 1.

    De in artikel 19 bedoelde ambtenaren zijn bevoegd de afvoer in de riolering te meten, alsmede monsters van die afvoer te nemen, een en ander voor zover dit redelijkerwijs voor de vervulling van hun taak nodig is. De resultaten van de metingen, alsmede de uitslag van het onderzoek van de monsters worden ten spoedigste ter kennis van de betrokken lozers gebracht.

  • 2.

    De in het eerste lid bedoelde ambtenaren zijn bevoegd zich bij het betreden van bouwwerken, erven en terreinen door personen, die daartoe door hen zijn aangewezen, te doen vergezellen alsmede de benodigde apparatuur mede te brengen, een en ander voor zover dit redelijkerwijs voor de vervulling van hun taak nodig is.

  • 3.

    leder is verplicht aan de in het eerste lid bedoelde ambtenaren alle medewerking te verlenen en alle inlichtingen te verstrekken, een en ander voor zover dit redelijkerwijs voor de vervulling van hun taak nodig is.

  • 4.

    leder is verplicht aan de in het eerste lid bedoelde ambtenaren op hun verzoek inzage te verschaffen in bescheiden en hen in de gelegenheid te stellen daarvan afschrift te nemen, een en ander voor zover dit redelijkerwijs voor de vervulling van hun taak nodig is.

Artikel 23 Aanschrijving, lastgeving

  • 1.

    Indien wordt gehandeld in strijd met het verbod genoemd in artikel 2 dan wel in strijd met een krachtens artikel 3 verleende vergunning, of een krachtens artikel 4 gestelde regel, kunnen Burgemeester en Wethouders, degene, die als eigenaar, gebruiker, vergunninghouder of uit anderen hoofde tot het treffen van voorzieningen is bevoegd, aanschrijven binnen een door hen aan te geven termijn de door hen aan te geven voorzieningen te treffen.

  • 2.

    Onverminderd het bepaalde in het eerste lid kan door of namens Burgemeester en Wethouders aan de eigenaar, gebruiker, de vergunninghouder, dan wel degene die uit anderen hoofde tot het treffen van voorzieningen bevoegd is, mondeling last tot het treffen van voorzieningen worden gegeven (het onverwijld staken van het lozen van stoffen daaronder begrepen), indien met het oog op de veiligheid en de goede staat en de werking van de riolering, het (de) zuiveringstechnische werk(en), dan wel de zuiverheid van de oppervlaktewater, en onverwijld ingrijpen geboden is.

  • 3.

    Een mondelinge last, als bedoeld in het vorige lid, wordt binnen 48 uur schriftelijk door Burgemeester en Wethouders bevestigd.

Artikel 24 Geheimhouding

Allen die betrokken zijn of zijn geweest bij de uitvoering van deze verordening zijn verplicht tot geheimhouding van alle zaken ten aanzien waarvan Burgemeester en Wethouders hun geheimhouding hebben opgelegd of waarvan zij het vertrouwelijk karakter moeten begrijpen.

Artikel 25 Overgangsbepalingen

  • 1.

    Vergunningen en ontheffingen - hoe ook genaamd - verleend krachtens de Lozingsverordening Riolering van 1983 blijven - voorzover het gebod of verbod waarop de vergunning of ontheffing betrekking heeft, ook vervat is in deze verordening en voor zover zij niet eerder zijn vervallen of ingetrokken - onbeperkt van kracht.

  • 2.

    Voorschriften en beperkingen opgelegd krachtens de Lozingsverordening Riolering van 1983 blijven, voorzover de bepalingen ingevolge welke deze voorschriften en beperkingen zijn opgelegd, ook zijn vervat in deze verordening en voor zover zij niet eerder zijn vervallen of ingetrokken, onbeperkt van kracht.

  • 3.

    Indien voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening een aanvraag om een vergunning of ontheffing - hoe ook genaamd - op grond van de Lozingsverordening Riolering van 1983 is ingediend en voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening nog niet op die aanvraag is beslist, wordt daarop de overeenkomstige bepaling van deze verordening toegepast.

  • 4.

    Vervallen

  • 5.

    De vergunning, ontheffing of het voorschrift of de beperking, bedoeld in het eerste of tweede lid blijft, onverminderd het in het eerste en tweede lid bepaalde, van kracht totdat onherroepelijk is beslist op een beroep- of bezwaarschrift, bedoeld in het vierde lid.

Artikel 26 Slotbepaling

  • 1.

    De verordening kan worden aangehaald als Lozingsverordening Riolering 1990 III.

  • 2.

    Zij treedt in werking met ingang van de eerste dag van de maand, volgende op die van haar afkondiging.

  • 3.

    Op dat tijdstip vervalt de Lozingsverordening Riolering, vastgesteld bij raadsbesluit van 24 augustus 1983.

     

Aldus vastgesteld door de raad van de gemeente Kerkrade in zijn openbare vergadering van 21 februari 1990.

De raad voornoemd,

De voorzitter,

De secretaris,

Nota-toelichting Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1

In het onderhavige geval is de W.Z.L de beheerder.

 

Artikel 2

Het eerste lid van dit artikel bevat algemene regels betreffende de bescherming van het rioolstelsel en het tegengaan van gevaar of stank als gevolg van de aanwezigheid van de in het riool gebrachte stoffen. Het betreft hier dus niet de kwaliteit van het oppervlaktewater. Het vierde lid voorziet in het geval dat het noodzakelijk mocht blijken ontheffing te verlenen van een of meer van de bepalingen van het eerste lid. Bij het verlenen van ontheffingen zullen Burgemeester en Wethouders moeten blijven binnen het raam van de aan de gemeente verleende vergunning voor het lozen van het rioolwater op een zuiveringsinstallatie of op oppervlaktewater.

 

Artikel 3

Het vergunningenstelsel wordt ingevoerd voor de zwaardere vervuilers. Dat wil zeggen dat het lozingen betreft die van betekenende invloed kunnen zijn op de kwaliteit van het oppervlaktewater. Uitzondering hierop vormen lozingen van stoffen c.q. lozingen vanuit soorten van inrichtingen aangewezen krachtens artikel 1, lid 2, van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren. Hiervoor is de vergunningplicht ingevolge de voornoemde Wet van toepassing. Het vergunningenstelsel op voet van artikel 3 van deze lozingsverordening vloeit voort uit de systematiek van wet en maakt het mogelijk dat de gemeentelijke voorschriften nauwkeurig worden afgestemd op de voorschriften van de beheerder waaraan de gemeente is gebonden bij het lozen van het rioolwater op een zuiveringsinstallatie c.q. oppervlaktewater (zie artikel 10). Indien het verlenen van de vergunning niet zou stroken met de eisen die aan de gemeente worden gesteld als lozer van het rioolwater en indien daaraan niet kan worden tegemoet gekomen door het verbinden van voorschriften aan de vergunning zal dit moeten leiden tot een weigering van de vergunning (artikel 12). Ter nadere toelichting op de in het tweede lid onderscheiden categorie‰n van stoffen nog het volgende. In sommige streken van ons land wordt gier en/of drijfmest wel via het riool afgevoerd. Het moge duidelijk zijn dat hiervoor een lozingsvergunning noodzakelijk is (zo een dergelijke praktijk al wordt toegelaten). Deze stoffen vallen immers onder categorie a. Ook de afvoer van hemelwater kan onder de vergunningplicht vallen. Zo zal afstromend regenwater, afkomstig van het terrein van bijvoorbeeld een olie-opslagplaats of een chemische industrie, verontreinigend kunnen zijn. De opsomming onder c spreekt voor zichzelf; overigens is de opsomming onder a, b en c niet uitputtend. Er zou in dit verband een misverstand kunnen ontstaan of sommige niet in deze opsomming begrepen stoffen, welke wel als gevaarlijk zijn aan te merken, wel onder de vergunningsplicht vallen. Door de toevoeging van de woorden "in ieder geval" in de voorschriften, welke aan een vergunning worden verbonden, zijn dergelijke stoffen opgenomen. In sommige gevallen kan dit zelfs noodzakelijk worden vanwege de voorschriften die de beheerder in de aansluitvergunning heeft gegeven. Uiteraard is het verkieslijk om dergelijke stoffen, wanneer in de praktijk blijkt dat ze frequent geloosd worden, in de opsomming op te nemen door wijziging van de verordening. Bij de opsomming van stoffen is aansluiting gezocht bij de richtlijnen van de Europese Gemeenschap van 9 mei 1976 (Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen van 18 mei 1976, nr. L129, blz. 23 e.v.). In artikel 3, het tweede lid onder a, wordt voor de berekening van de vervuilingswaarde, verwezen naar het Uitvoeringsbesluit verontreiniging rijkswateren. Hierbij dient in aanmerking te worden genomen dat daar waar het oppervlaktewater niet in beheer bij het Rijk is, bepalingen ter zake in de heffingsverordening van de beheerder meer relevant zijn. Tenslotte zullen onder bedrijven als bedoeld in het eerste lid ook moeten worden verstaan instellingen als ziekenhuizen, scholen en kazernes.

 

Artikel 4

Het stellen van de in dit artikel bedoelde nadere regels heeft zin voor typen van lozingen die in de gemeente in grotere aantallen voorkomen, indien voor alle individuele lozingen van een bepaald type soortgelijke voorschriften moeten worden gesteld en soortgelijke voorzieningen getroffen moeten worden. Voor de betreffende bedrijven zij verwezen naar de nadere lozingsregels.

 

Artikelen 5

Indien het ter beoordeling van de aanvraag nodig is dat nadere gegevens worden verstrekt kunnen burgemeester en wethouders deze verlangen op grond van het bepaalde in de artikelen 4:2 en 4:4 van de Algemene wet bestuursrecht.

 

Artikel 8

De verordening ruimt een belangrijke plaats in voor overleg met de beheerder van de zuiveringsinstallatie c.q. van het ontvangende oppervlaktewater. Dit is begrijpelijk als men bedenkt dat een van de belangrijkste doeleinden van de verordening is een goede aansluiting te verkrijgen op het regime van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren. Overleg met de beheerder is nodig om te voorkomen dat de vergunningverlening in conflict zou komen met de voorschriften waaraan de gemeente als lozer van het rioolwater gebonden is. Het kan nodig zijn dat voordat de gemeente een vergunning kan verlenen er wijziging wordt gebracht in de vergunning die de beheerder van een zuiveringsinstallatie op een oppervlaktewater aan de gemeente heeft verleend. De procedure voor de behandeling van een aanvraag om een gemeentelijke vergunning houdt daarmee rekening. De vraag kan rijzen of het bij dit artikel voorgeschreven overleg ook moet worden geopend indien nog verdere gegevens van de aanvrager worden ingewacht. Voor een spoedige behandeling lijkt dat wel wenselijk. Aanstonds weigeren (zie ook artikel 12) komt in de praktijk voor wanneer bijvoorbeeld de aanvraag in conflict komt met de voorschriften van de beheerder en aanvulling en wijziging van de z.g. aansluitvergunning niet mogelijk zal zijn.

 

Artikel 9

In aansluiting op de moderne milieuwetgeving noemt dit artikel als beoordelingsgrond bij de vergunningverlening: redelijkerwijs te verwachten toekomstige ontwikkelingen. Deze beoordelingsgrond kan aanleiding geven tot het verlenen van de vergunning onder beperkingen dan wel het stellen van zwaardere voorschriften en zelfs tot weigering van de vergunning. Bij de omstandigheden genoemd onder a. en b. van dit artikel valt met name te denken aan het geval dat de lozing waarvoor vergunning wordt gevraagd ertoe zou leiden dat het maximaal nog toelaatbare vervuilings- of schadekansniveau zodanig wordt benaderd dat daardoor de aansluiting van andere lozers van dezelfde stoffen aan uiterst zware voorschriften zou moeten worden gebonden of zelfs geweigerd. De omstandigheden genoemd onder sub a. en b. vormen geen uitputtende opsomming. Men kan zich bijvoorbeeld de situatie voorstellen dat er binnen afzienbare tijd een verscherping van bepaalde wettelijke grensvoorwaarden voor te lozen stoffen te verwachten is.

 

Artikel 10

Burgemeester en Wethouders kunnen aan de vergunning voorschriften verbinden. Deze voorschriften kunnen betrekking hebben op de bescherming van de kwaliteit van de oppervlaktewateren; het beleid van Burgemeester en Wethouders dient immers zodanig te zijn dat aan de voorschriften van de beheerder wordt voldaan. Onafhankelijk daarvan kunnen zij ook dienen ter bescherming van de gemeentelijke riolering en ter verzekering van de goede werking daarvan, alsmede ter bescherming van de belangen van derden die hinder van het gebruik van de riolering zouden kunnen ondervinden. Onder het beschermen van de belangen van derden kan mede worden verstaan het "verdelen" van de lozingsruimte, zoals deze op grond van de aansluitvergunning die de gemeente van de beheerder heeft, bestaat. Wijziging en aanvulling van voorschriften dan wel het alsnog verbinden van voorschriften aan een vergunning kan uiteraard op grond van dezelfde motieven geschieden als bij de aanvankelijke vergunningverlening.

 

Artikel 11

Als uitgangspunt is aangehouden dat vergunningen op grond van deze verordening in de regel voor onbepaalde tijd worden verleend. Wanneer niet met voldoende zekerheid kan worden geoordeeld over de gevolgen van een lozing of indien deze een tijdelijk karakter zal hebben, dan wel indien een aan de gemeente verleende vergunning daartoe noopt, kan een tijdelijke vergunning worden verleend. De tijdelijke vergunning kan worden verlengd.

 

Artikel 12

Er zijn twee soorten van redenen tot weigeren van een vergunning, al naar gelang de belangen die de verordening regelt. Een vergunning wordt geweigerd indien het verlenen van een vergunning in strijd zou komen met het belang van de goede werking van de riolering, van het gebruik dat daarvan wordt gemaakt en van de bescherming van de belangen van derden tegen nadelen welke hieruit kunnen voortvloeien. Deze weigeringsgrond is geënt op de behartiging van de belangen bedoeld in artikel 2. Daarnaast wordt de aanvraag afgewezen indien de vergunning die de gemeente van de beheerder heeft, geen ruimte openlaat voor het verlenen van een vergunning voor het lozen op de riolering en een verzoek tot uitbreiding van die vergunning is afgewezen. Deze reden tot weigering vindt haar grond in de relatie tussen gemeente en beheerder. Is de hier bedoelde vergunning van de beheerder een vergunning ingevolge artikel 1 Wet verontreiniging oppervlaktewateren, dan is er voor de aanvrager van de (geweigerde) gemeentelijke vergunning beroep tegen deze afwijzing mogelijk op grond van artikel 16 van die wet. De aanvrager van een gemeentelijke vergunning op grond van de Lozingsverordening Riolering kan in dit geval worden aangemerkt als belanghebbende in de zin van artikel 16 van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren. Het geval is ook denkbaar dat de vergunning van de beheerder aan de gemeente geen ruimte openlaat en geen verzoek tot uitbreiding wordt gedaan. De reden van het niet indienen van zo een verzoek moet dan zijn gelegen in een motief dat tot weigering van de aanvraag op grond van het eerste lid van artikel 12 zal leiden.

 

Artikel 13

De vergunning is niet aan een persoon gebonden; zij gaat desgevraagd over op de rechtverkrijgenden.

 

Artikel 14

Artikel 14 geeft een opsomming van de gevallen waarin de vergunning kan worden ingetrokken. Onder meer kan zo een geval aanwezig zijn bij verandering van omstandigheden of inzichten sedert het verlenen van de vergunning (letter d). De rest van de opgesomde geval spreekt voor zichzelf.

 

Artikel 16

Eén van de motieven, die aan het verbod ten grondslag liggen, is in feite het ook in het Indicatief Meerjarenprogramma voor de Bestrijding van de Waterverontreiniging 1975-1979 geformuleerde uitgangspunt voor het waterkwaliteitsbeheer: bestrijding van de verontreiniging aan de bron. Door het versnijden en daarna lozen van afvalstoffen, in plaats van deze bijvoorbeeld in de vuilnisemmer of zak te deponeren, worden riolering en zuiveringstechnische werken extra belast met organische en inerte materialen (zoals plastics). Bij meer algemene toepassing van versnijdende apparatuur dan tot nu toe gelukkig het geval is, zou dit een aantal nadelige consequenties kunnen hebben. Deze liggen zowel in het vlak van de dimensionering van de zuiveringstechnische werken als in dat van het energieverbruik. Ook wordt de slibbelasting van het rioleringsstelsel aanmerkelijk groter dan onder "gewone" omstandigheden. Onderkend moet worden dat controle op de naleving van het artikel moeilijk is uit te voeren. Van verschillende zijden is daarop geopperd dit artikel uit de verordening te schrappen. Vanwege de preventieve werking die er van uit kan gaan is echter besloten de bepaling te handhaven.

 

Artikel 18

Overtreding van de bepalingen van deze verordening kan rechtstreeks strijd opleveren met de Wet verontreiniging oppervlaktewateren (zie artikel 1 van deze wet, in het bijzonder het tweede lid van dat artikel). Artikel 28 van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren bevat de strafbedreiging. Met het oog hierop is in artikel 18 van de verordening de beperking opgenomen die verwijst naar artikel 28 van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren. Niet elke overtreding van de Lozingsverordening Riolering leidt echter tot overtreding van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren, namelijk de overtreding van die voorschriften die niet voortvloeien uit voorschriften van de beheerder. Met name valt hierbij te denken aan de voorschriften die tot doel hebben het gemeentelijk rioolstelsel te beschermen. Voor dit deel van de voorschriften die niet altijd waterdicht te scheiden zijn van die welke voortvloeien uit de voorschriften van de beheerder, moet de lozingsverordening zelf de strafbedreiging bevatten.

 

Artikel 19

Het toezicht op de naleving van de bepalingen van de verordening kan behalve aan de door Burgemeester en Wethouders aangewezen ambtenaren worden opgedragen aan de krachtens artikel 25 van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren aangewezen ambtenaren. Op deze wijze is het mogelijk bij het toezicht op de naleving bijvoorbeeld de deskundige ambtenaren in te schakelen die in dienst zijn van de beheerder van een zuiveringsinstallatie en te beschikken over de daar aanwezige kennis en toerusting. Wat betreft gemeentelijke ambtenaren ligt het voor de hand het toezicht op de naleving van de Lozingsverordening te combineren met dat op de naleving van de Hinderwet. Het overtreden van lozingsvoorschriften zal immers vaak samenhangen met de procesvoering - in onregelmatigheden daarin - elders in het betrokken bedrijf.

 

Artikel 20

Indien wordt gehandeld in strijd met de verbodsbepaling, neergelegd in artikel 2, dan wel in strijd met een krachtens artikel 3 verleende vergunning of een krachtens artikel 4 gestelde regel, kan het noodzakelijk zijn de mogelijkheid te bezitten om de eigenaar, gebruiker of vergunninghouder aan te schrijven de nodige voorzieningen te treffen of, indien met het oog op de veiligheid, de goede staat, de werking van de riolering, de zuiveringstechnische werken, dan wel de zuiverheid van het oppervlaktewater onverwijld ingrijpen geboden is, mondelinge last te verstrekken tot hetzij het treffen van voorzieningen, hetzij het onmiddellijk staken van de lozingen.