Organisatie | Gelderland |
---|---|
Organisatietype | Provincie |
Officiële naam regeling | Provinciale milieuverordening Gelderland |
Citeertitel | Provinciale milieuverordening Gelderland |
Vastgesteld door | gedeputeerde staten |
Onderwerp | milieu |
Eigen onderwerp | milieu |
De laatste tekstuele wijziging van de Provinciale milieuverordening Gelderland is het besluit van Provinciale Staten van 11 november 2009, nr. PS2009-757 (Provinciaal Blad nr. 2009/146 van 12 november 2007), waarbij in art. IV. aan Gedeputeerde Staten is gedelegeerd de aangepaste tekst van de Provinciale milieuverordening Gelderland bekend te maken.
De tekst met bijlagen is te vinden op de website www.gelderland.nl. Vervolgens links aanklikken: Milieu en Water / Water / Drinkwater / Grondwaterbescherming / en vervolgens rechts onderaan bij Documenten: Provinciale milieuverordening Gelderland inclusief de zesde tranche.
Wet milieubeheer
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
22-12-2009 | 17-10-2014 | Wijziging regeling | 11-11-2009 Provinciaal Blad nr. 2009/154 | PS2009-757 |
Vastgesteld bij besluit van Gedeputeerde Staten van 15 december 1993, nr. E-252 (eerste tranche; Provinciaal Blad nr. 1993/83 van 28 december 1993). In werking getreden op 1 januari 1994. Laatstelijk gewijzigd bij besluit van Provinciale Staten van 11 november 2009, PS2009-757 (zesde tranche Provinciaal Blad nr. 2009/146 van 12 november 2009, waarin is opgenomen dat de bekendmaking van een aan de wijzigingen aangepaste versie van de verordening is gedelegeerd aan Gedeputeerde Staten. Van deze bekendmaking van de integrale tekst van Gedeputeerde Staten van 19 november 2009, zaaknummer 2009-016014 (Provinciaal Blad nr. 2009/154 van 27 november 2009 is hier gebruik gemaakt. In werking getreden op 22 december 2009, resp. 1 januari 2010 en datum inwerkingtreding Wabo.
HOOFDSTUK 4 ALGEMEEN PROVINCIAAL MILIEUBELEID
Artikel 4.3.2.3. Inrichting waarop regels rechtstreeks van toepassing zijn
Als categorieën van inrichtingen waarop de regels van deze paragraaf rechtstreeks van toepassing zijn, worden aangewezen de categorieën van inrichtingen die zijn genoemd in onderdeel C van bijlage I van het Besluit omgevingsrecht.
Artikel 4.3.2.6. Ontvanger houdt gescheiden
Een persoon als bedoeld in artikel 10.37, tweede lid, van de wet, aan wie bedrijfsafvalstoffen worden afgegeven, die behoren tot een categorie die is genoemd in bijlage 4, onderdeel a, is, als die afvalstoffen hem gescheiden van andere stoffen en afvalstoffen die niet behoren tot dezelfde categorie, zijn aangeboden, verplicht die afvalstoffen gescheiden te houden van andere stoffen en afvalstoffen die behoren tot een andere categorie, en gescheiden af te geven, als hij zich daarvan ontdoet.
Artikel 4.3.2.7. Transporteur houdt gescheiden
Degene die bedrijfsafvalstoffen vervoert die behoren tot een categorie die is genoemd in bijlage 4, onderdeel a, is verplicht die afvalstoffen van andere stoffen en afvalstoffen die niet behoren tot dezelfde categorie, gescheiden te houden, als zij hem gescheiden zijn aangeboden.
Artikel 4.3.2.8. GS-vrijstelling
Gedeputeerde Staten kunnen met betrekking tot daarbij aangewezen categorieën van bedrijfsafvalstoffen voor daarbij aangegeven categorieën van gevallen en voor een daarbij te bepalen termijn vrijstelling verlenen van de verplichtingen bedoeld in de artikelen 4.3.2.6 en 4.3.2.7, als het belang van het doelmatig beheer van die afvalstoffen zich daartegen niet verzet.
Artikel 4.3.2.13 Afvalstroomnummer, factuur, geldigheidsduur, uitzonderingen op toekennen afvalstroomnummer.
Artikel 4.3.2.18 Van meldingsplicht vrijgestelde ontvangers, kwartaalrapportage en opgave op verzoek
Artikel 4.3.2.23 Uitvoeringsregels; GS-vrijstelling
- PROVINCIEGRENSOVERSCHRIJDEND VERKEER VAN BEDRIJFSAFVALSTOFFEN
Artikel 4.3.2.27. Verbod mobiele puinbrekers buiten inrichtingen, uitzondering, registratieplicht en bewaren gegevens
Artikel 4.3.4.1. Ontheffing inzamelplicht
De aanvraag bevat ten minste de volgende gegevens en bescheiden:
het gemeentelijk rioleringsplan als bedoeld in artikel 4.22 van de wet of, indien het plan nog niet is vastgesteld, een overzicht van de aanwezige voorzieningen en de overige gegevens, bedoeld in artikel 4.22, tweede lid, van de wet, voor dat deel van de gemeente waarop de aanvraag om ontheffing betrekking heeft;
Titel 4.5 Overige algemene regels
Artikel 4.5.1. Herstel boorgaten
Degene die buiten een inrichting een boorgat in de grond maakt dan wel heeft met een diepte van meer dan 2 meter onder het maaiveld brengt bij beëindiging van de werkzaamheden met het oog waarop het gat is geboord de bodem ter plaatse van dat gat terug in de oorspronkelijke toestand en herstelt daarin doorboorde slecht-doorlatende lagen.
HOOFDSTUK 5 MILIEUBESCHERMINGSGEBIEDEN
Titel 5.1 Aanwijzing van milieubeschermingsgebieden
Artikel 5.1.1. Aanwijzing gebieden in Bijlage 6
Milieubeschermingsgebieden zijn de gebieden die als zodanig zijn aangewezen in bijlage 6. De aanwijzing geschiedt ter bescherming van het milieu en in het bijzonder ter bescherming van de belangen die voor elk van die gebieden in die bijlage zijn aangeduid. Gedeputeerde Staten zijn bevoegd de in bijlage 6 aangegeven grenzen van de gebieden uit te werken.
Gedeputeerde Staten of, indien het gebied is aangewezen ter bescherming van de kwaliteit van het grondwater met het oog op de waterwinning, de grondwateronttrekker draagt er zorg voor dat het milieubeschermingsgebied als zodanig goed zichtbaar is aangeduid door middel van borden volgens de modellen aangegeven in bijlage 10c.
Titel 5.4 Instructies voor vergunningen voor inrichtingen en voor lozingen op oppervlaktewateren in milieubeschermingsgebieden (p.m.)
Het rapport van het nader onderzoek als bedoeld in artikel 29 van de Wet bodembescherming, het saneringsplan, het evaluatieverslag, het nazorgplan en de melding als bedoeld in artikel 28, eerste lid, van de Wet bodembescherming worden met de daarbij behorende stukken in drievoud bij gedeputeerde staten ingediend, waarbij gebruik wordt gemaakt van een door gedeputeerde staten vastgesteld formulier.
Artikel 6.4. Inhoud saneringsplan
. Onverminderd het bepaalde in artikel 39, eerste lid, van de Wet bodembescherming worden in het saneringsplan de volgende gegevens vermeld:
het adres van het grondgebied waarop de verontreiniging zich bevindt en de kadastrale gegevens vereist op grond van artikel 55 van de Wetbodembescherming, met bijbehorende kadastrale kaart, waarop het geval van verontreiniging en de percelen die door de sanering zullen worden beïnvloed zijn aangegeven en welke ten hoogste dertien weken voor de indiening van het saneringsplan door het kadaster is afgegeven;
een uittrekstel van het kadaster waaruit de huidige eigendomssituatie blijkt van depercelen die zijn gelegen binnen het geval van verontreiniging en van de percelen diedoor de sanering zullen worden beïnvloed, welke ten hoogste dertien weken voor de indiening van het saneringsplan door het kadaster is afgegeven;
indien verontreinigde grond zal worden afgegraven of verontreinigd grondwater zal worden onttrokken:
- de te verwachten hoeveelheid af te graven verontreinigde grond dan wel te onttrekken hoeveelheid verontreinigd grondwater;
- indien de grond of het grondwater geheel of gedeeltelijk niet zal worden gereinigd: de redenen daarvoor;
Degene die de sanering feitelijk uitvoert waarmee Gedeputeerde Staten op basis van artikel 39, tweede lid, van de Wet bodembescherming hebben ingestemd, meldt uiterlijk twee weken voor de feitelijke aanvang van de grondsanering, respectievelijk de grondwatersanering schriftelijk bij Gedeputeerde Staten de aanvangsdatum van de grondsanering, respectievelijk de grondwatersanering.
Indien de grondsanering respectievelijk de grondwatersanering niet zal worden gestart op de overeenkomstig het eerste lid gemelde aanvangsdatum of de overeenkomstig dit lid aangepaste aanvangsdatum, meldt de in het eerste lid bedoelde persoon dit onverwijld schriftelijk aan Gedeputeerde Staten, onder opgave van de nieuwe aanvangsdatum.
Indien de nieuwe aanvangsdatum op dat moment nog niet bekend is, meldt de in het eerste lid bedoelde persoon de nieuwe aanvangsdatum minimaal twee weken voor deze datum schriftelijk aan Gedeputeerde Staten.
Indien bij de sanering ontgraving van verontreinigde grond plaatsvindt, stelt de in het eerste lid bedoelde persoon Gedeputeerde Staten op de hoogte van het verwachte tijdstip waarop over het gehele gebied van de ontgraving de einddiepte bereikt zal worden, zodra hij van dat tijdstip een redelijk vermoeden heeft en voordat tot aanvulling van de ontgraving wordt overgegaan. Bij ontgraving en aanvulling in gedeeltes, geldt voornoemde verplichting tot melding per gedeelte.
Indien sprake is van een grondsanering, respectievelijk grondwatersanering waarbij door Gedeputeerde Staten is ingestemd met een aanpak overeenkomstig artikel 38, derde lid, van de Wet bodembescherming, wordt de beëindiging van iedere afzonderlijke fase op de in het vierde lid beschreven wijze gemeld.
Indien de in het eerste lid bedoelde persoon niet degene is die het saneringsplan heeft ingediend, geldt een in het eerste, tweede, vierde en vijfde lid van dit artikel bedoelde verplichting tot melding niet indien degene die het saneringsplan heeft ingediend, die melding overeenkomstig het in het betreffende lid bepaalde heeft gedaan.
Bij een melding inzake wijziging van het saneringsplan als bedoeld in artikel 39, vierde lid, van de Wet bodembescherming dienen de volgende gegevens te worden verstrekt:
Onverminderd het bepaalde in artikel 39c, eerste lid, van de Wet bodembescherming worden in het evaluatieverslag de volgende gegevens vermeld:
het adres van het grondgebied waarop de verontreiniging zich bevindt en de kadastrale gegevens vereist op grond van artikel 55 van de Wet bodembescherming, met bijbehorende kadastrale kaart, die de actuele situatie weergeeft, met daarop ingetekend de contour van de bodemverontreiniging en de contour van de uitgevoerde rondsanering, respectievelijk grondwatersanering;
een uittrekstel van het kadaster waaruit de huidige eigendomssituatie blijkt van de percelen die zijn gelegen binnen het geval van verontreiniging en van de percelen die betrokken waren
bij de uitgevoerde sanering, welke ten hoogste dertien weken voor de indiening van het evaluatieverslag door het kadaster is afgegeven;
indien na de sanering nog verontreiniging in de bodem aanwezig is gebleven: een beschrijving van deze verontreiniging, als bedoeld in artikel 39c, eerste lid, onder b, van de Wet bodembescherming met hierbij een verwijzing naar het nazorgplan, bedoeld in artikel 39d, eerste lid, van de Wet bodembescherming dat op deze verontreiniging ziet.
Onverminderd het bepaalde in artikel 39d, eerste en tweede lid, van de Wet bodembescherming worden in het nazorgplan de volgende gegevens vermeld:
het adres van het grondgebied waarop de verontreiniging zich bevindt en de kadastrale gegevens vereist op grond van artikel 55 van de Wet bodembescherming, met bijbehorende kadastrale kaart, die de actuele situatie weergeeft, met daarop ingetekend de contour van de bodemverontreiniging en de contour van de uitgevoerde grondsanering, respectievelijk grondwatersanering;
een uittrekstel van het kadaster waaruit de huidige eigendomssituatie blijkt van de percelen die zijn gelegen binnen het geval van verontreiniging en van de percelen die betrokken zijn bij de uitvoering van het nazorgplan, welke ten hoogste dertien weken voor de indiening vanhet nazorgplan door het kadaster is afgegeven;
indien een ander dan degene die de bodem heeft gesaneerd in het nazorgplan wordt aangewezen als degene die is belast met de uitvoering van de nazorgmaatregelen: de door betrokken partijen ondertekende contractuele afspraken die gelden en waaruit blijkt dat diegene zich tot de uitvoering hiervan verbindt.
een beschrijving van het grondgebied waarop de verontreiniging zich bevindt en haar omgeving, waaronder in ieder geval: de bodemopbouw, de relevante geohydrologie, de aanwezigheid van kwetsbare objecten en activiteiten in de omgeving en een kadastrale kaart met daarop aangegeven het grondgebied dat nu en in de toekomst mogelijk door de verontreiniging wordt beïnvloed;
indien isolerende voorzieningen zijn aangebracht: een beschrijving van de wijze waarop de aangebrachte isolerende voorzieningen worden beheerd en onderhouden, de wijze en frequentie van de controle op het functioneren van de voorzieningen en de criteria waarmee dit wordt beoordeeld, en de wijze waarop gehandeld wordt als de voorzieningen niet naar behoren functioneren.
indien de restverontreiniging wordt gemonitord: een beschrijving van de wijze waarop en de frequentie waarmee de restverontreiniging wordt gemonitord, hoe de resultaten worden geïnterpreteerd, de wijze waarop de monitoringsinstrumenten worden beheerd en onderhouden en hoe gehandeld wordt als de doelstelling van de niet wordt bereikt;
Indien na de uitvoering van de sanering een verontreiniging in de bodem aanwezig is gebleven en in het evaluatieverslag, bedoeld in het vijfde lid, is aangegeven dat beperkingen in het gebruik van de bodem of maatregelen als bedoeld in artikel 39c, eerste lid, onder f, van de Wet bodembescherming noodzakelijk zijn, stellen gedeputeerde staten een nazorgplan vast.
Met betrekking tot de inhoud van het saneringsplan, respectievelijk het evaluatieverslag en het nazorgplan zijn de artikelen 39, eerste lid, respectievelijk 39c, eerste lid en 39d, tweede lid, van de Wet bodembescherming en de artikelen 6.4, respectievelijk 6.7 en 6.8 van overeenkomstige toepassing.
Een ontheffing wordt geweigerd, als door het stellen van voorschriften niet voldoende kan worden tegemoetgekomen aan het belang dat beschermd wordt door de bepaling waarvan ontheffing wordt gevraagd.
Artikel 7.2. Beperkingen en voorschriften
Met betrekking tot de ontheffing en de aan de ontheffing te verbinden voorschriften zijn de artikelen 2.22, eerste en vijfde lid en tweede lid juncto 2.14, eerste lid, onder a, onder 5°, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en 5.5, eerste lid, 5.7, tweede en vijfde lid en 5.9 van het Besluit omgevingsrecht van overeenkomstige toepassing.
Een ontheffing geldt voor degene aan wie zij is verleend en voor zijn rechtsopvolgers, tenzij bij de ontheffing anders is bepaald.
Artikel 7.6. Weigeringsgrond, beperkingen en voorschriften bij wijzigen
Met betrekking tot een besluit op grond van artikel 7.4 of 7.5 is artikel 1.3, derde lid, van de wet van overeenkomstige toepassing.
Artikel 7.7. Vervallen ontheffing
Een ontheffing vervalt, als de houder ervan aan Gedeputeerde Staten schriftelijk heeft verklaard daarvan geen gebruik te zullen maken.
Op de voorbereiding van een besluit op een aanvraag om een ontheffing als bedoeld in bijlage 10 onderdeel b, dan wel tot wijziging of intrekking van een ontheffing als bedoeld in bijlage 10 onder b, is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing.
HOOFDSTUK 8 VERGOEDING VAN KOSTEN EN SCHADE
Dit hoofdstuk is van toepassing op de totstandkoming van beschikkingen van Gedeputeerde Staten ingevolge artikel 15.20 van de wet met betrekking tot de vergoeding van kosten of schade door het van toepassing worden van bepalingen van deze verordening.
Artikel 8.3. Deskundigen advies en betrokkenheid grondwateronttrekker
Indien toepassing wordt gegeven aan het tweede lid, wordt de aanvrager van de beschikking in de gelegenheid gesteld aan die deskundigen zijn aanvraag toe te lichten. Indien Gedeputeerde Staten voornemens zijn uit eigen beweging een beschikking te geven, wordt degene tot wie de beschikking zal zijn gericht, in de gelegenheid gesteld zijn opvattingen omtrent het voornemen aan de deskundigen kenbaar te maken.
Indien de aanvraag om vergoeding of het voornemen tot de toekenning daarvan uit eigen beweging betrekking heeft op kosten dan wel schade door het van toepassing worden van bepalingen van bijlage 10, onderdeel B, en deskundigen zijn aangewezen die zijn belast met het adviseren inzake de toekenning van die vergoeding, wordt de betrokken grondwateronttrekker in de gelegenheid gesteld zijn opvattingen over die aanvraag of dat voornemen aan die deskundigen kenbaar te maken.
De deskundigen brengen hun advies zo snel mogelijk uit aan Gedeputeerde Staten, doch in elk geval binnen dertien weken na ontvangst van het verzoek om advies. Gedeputeerde Staten zenden een afschrift van het advies aan degene tot wie de beschikking zal zijn gericht, en in een geval als bedoeld in artikel 8.3, vierde lid, tevens aan de grondwateronttrekker. Gedeputeerde Staten vermelden daarbij de termijn waarbinnen zij hun opvattingen omtrent het advies kenbaar kunnen maken.
Artikel 8.4. Betrokkenheid grondwateronttrekker indien geen deskundigenadvies
Indien geen toepassing is gegeven aan artikel 8.3, tweede lid, stellen Gedeputeerde Staten de betrokken grondwateronttrekker in de gelegenheid zijn zienswijze naar voren te brengen voordat zij een vergoeding van kosten dan wel schade door het van toepassing worden van bepalingen van bijlage 10, onderdeel B, toekennen.
Artikel 8.5. Inhoud verzoek van ander bestuursorgaan
Indien een bestuursorgaan als bedoeld in artikel 15.20, eerste lid, van de wet Gedeputeerde Staten verzoekt in te stemmen met de toekenning van een vergoeding van kosten dan wel schade door het van toepassing worden van bepalingen van bijlage 10, onderdeel B, dient dat verzoek ten minste vergezeld te gaan van:
Een gedraging in strijd met een krachtens deze verordening verleende vergunning of ontheffing of een daaraan verbonden voorschrift of een op grond daarvan opgelegde nadere eis, is verboden.
HOOFDSTUK 11 OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN
Artikel 11.1. Bestaande ontheffingen
Indien de aanvraag tot het geven, wijzigen of intrekken van een ontheffing op grond van deze verordening is ingediend of het ambtshalve voornemen daartoe bekend is gemaakt voor het tijdstip waarop dit artikel in werking treedt, blijft het voor dat tijdstip ten aanzien van zodanige ontheffingen en de intrekking daarvan geldende recht van toepassing tot het tijdstip waarop de beschikking onherroepelijk wordt.
Voor de bekendmaking van deze verordening stellen Gedeputeerde Staten de nummering van de artikelen, titels en hoofdstukken van deze verordening opnieuw vast en brengen zij de in deze verordening voorkomende aanhalingen van artikelen, titels en hoofdstukken daarmee en met de dan geldende nummering van de artikelen, afdelingen, titels en hoofdstukken van in deze verordening genoemde wetten in overeenstemming.
Artikel 11.7. Inwerkingtreding
Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 januari 1994, met uitzondering van hoofdstuk 6, dat in werking treedt met ingang van de dag waarop de artikelen 39 en 52 van het bij koninklijke boodschap van 18 mei 1990 ingediende voorstel van de wet Uitbreiding van de Wet bodembescherming met een regeling inzake de sanering van de bodem (21556) in werking treden. (Voetnoot bij dit artikel: De hier opgenomen inwerkingtredingdatum is ontleend aan de eerste tranche van deze verordening. De aan het eind van dit document opgenomen bijlage A bevat een overzicht van de data van inwerkingtreding van de verschillende besluiten tot wijziging van deze verordening.)