Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Gelderland

Provinciale milieuverordening Gelderland

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieGelderland
OrganisatietypeProvincie
Officiële naam regelingProvinciale milieuverordening Gelderland
CiteertitelProvinciale milieuverordening Gelderland
Vastgesteld doorgedeputeerde staten
Onderwerpmilieu
Eigen onderwerpmilieu

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

De laatste tekstuele wijziging van de Provinciale milieuverordening Gelderland is het besluit van Provinciale Staten van 11 november 2009, nr. PS2009-757 (Provinciaal Blad nr. 2009/146 van 12 november 2007), waarbij in art. IV. aan Gedeputeerde Staten is gedelegeerd de aangepaste tekst van de Provinciale milieuverordening Gelderland bekend te maken.

De tekst met bijlagen is te vinden op de website www.gelderland.nl. Vervolgens links aanklikken: Milieu en Water / Water / Drinkwater / Grondwaterbescherming / en vervolgens rechts onderaan bij Documenten: Provinciale milieuverordening Gelderland inclusief de zesde tranche.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Wet milieubeheer

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

22-12-200917-10-2014Wijziging regeling

11-11-2009

Provinciaal Blad nr. 2009/154

PS2009-757

Tekst van de regeling

Intitulé

Provinciale milieuverordening Gelderland

Vastgesteld bij besluit van Gedeputeerde Staten van 15 december 1993, nr. E-252 (eerste tranche; Provinciaal Blad nr. 1993/83 van 28 december 1993). In werking getreden op 1 januari 1994. Laatstelijk gewijzigd bij besluit van Provinciale Staten van 11 november 2009, PS2009-757 (zesde tranche Provinciaal Blad nr. 2009/146 van 12 november 2009, waarin is opgenomen dat de bekendmaking van een aan de wijzigingen aangepaste versie van de verordening is gedelegeerd aan Gedeputeerde Staten. Van deze bekendmaking van de integrale tekst van Gedeputeerde Staten van 19 november 2009, zaaknummer 2009-016014 (Provinciaal Blad nr. 2009/154 van 27 november 2009 is hier gebruik gemaakt. In werking getreden op 22 december 2009, resp. 1 januari 2010 en datum inwerkingtreding Wabo.  

HOOFDSTUK 1 ALGEMEEN

 Artikel 1.1. Begripsbepaling

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    de wet: de Wet milieubeheer;

  • b.

    de commissie: de Provinciale Commissie Milieubeheer en Waterhuishouding, bedoeld in artikel 2.1;

  • c.

    Gedeputeerde Staten: Gedeputeerde Staten van de provincie Gelderland;

  • d.

    provinciaal milieuprogramma: het provinciale milieuprogramma als bedoeld in artikel 4.14 van de wet;

  • e.

    (Vervallen);

  • f.

    (Vervallen);

  • g.

    (Vervallen);

  • h.

    (Vervallen);

  • i.

    (Vervallen);

  • j.

    (Vervallen);

  • k.

    (Vervallen);

  • l.

    service-centrum: het service-centrum als bedoeld in de Wet bodembescherming;

  • m.

    milieubeschermingsgebied: een gebied als bedoeld in artikel 5.1.1;

  • n.

    de grondwateronttrekker: de houder van een inrichting als bedoeld in artikel 15.34, tweede lid, van de wet.

HOOFDSTUK 2 PROVINCIALE COMMISSIE MILIEUBEHEER EN WATERHUISHOUDING

 

Vervallen met ingang van 8 maart 2006.

HOOFDSTUK 3 INSPRAAK BIJ BESLUITEN VAN ALGEMENE STREKKING

  

(Vervallen) Zie thans Inspraakverordening provincie Gelderland 2004

HOOFDSTUK 4 ALGEMEEN PROVINCIAAL MILIEUBELEID

Titel 4.1 Milieukwaliteitseisen

 

P.M.

Titel 4.2 Instructies voor vergunningen voor inrichtingen en voor lozingen op oppervlaktewateren

Artikel 4.2.1.

(Vervallen)

Titel 4.3 Afvalstoffen

' 4.3.1 Huishoudelijke afvalstoffen 

 

Artikel 4.3.1.1 Gescheiden inzameling HA

(Vervallen)

Artikel 4.3.1.2 Vrijstelling gescheiden inzameling HA

(Vervallen)

Artikel 4.3.1.2a Inzameling wit- en bruingoed

(Vervallen)

Artikel 4.3.1.3 Jaarrapportage HA

(Vervallen)

Artikel 4.3.1.4 BA-regime voor ingezamelde HA

(Vervallen)

Artikel 4.3.1.5 Gemeentelijke samenwerking

(Vervallen)

' 4.3.2 Bedrijfsafvalstoffen

- ALGEMEEN

Artikel 4.3.2.1. Ingezamelde HA ook BA

(Vervallen)

Artikel 4.3.2.2. Definitie inzamelen

(Vervallen)

Artikel 4.3.2.3. Inrichting waarop regels rechtstreeks van toepassing zijn

Als categorieën van inrichtingen waarop de regels van deze paragraaf rechtstreeks van toepassing zijn, worden aangewezen de categorieën van inrichtingen die zijn genoemd in onderdeel C van bijlage I van het Besluit omgevingsrecht.

- HET GESCHEIDEN HOUDEN VAN BEDRIJFSAFVALSTOFFEN

Artikel 4.3.2.4.

(Vervallen)

Artikel 4.3.2.5.

(Vervallen)

Artikel 4.3.2.6. Ontvanger houdt gescheiden

Een persoon als bedoeld in artikel 10.37, tweede lid, van de wet, aan wie bedrijfsafvalstoffen worden afgegeven, die behoren tot een categorie die is genoemd in bijlage 4, onderdeel a, is, als die afvalstoffen hem gescheiden van andere stoffen en afvalstoffen die niet behoren tot dezelfde categorie, zijn aangeboden, verplicht die afvalstoffen gescheiden te houden van andere stoffen en afvalstoffen die behoren tot een andere categorie, en gescheiden af te geven, als hij zich daarvan ontdoet.

Artikel 4.3.2.7. Transporteur houdt gescheiden

Degene die bedrijfsafvalstoffen vervoert die behoren tot een categorie die is genoemd in bijlage 4, onderdeel a, is verplicht die afvalstoffen van andere stoffen en afvalstoffen die niet behoren tot dezelfde categorie, gescheiden te houden, als zij hem gescheiden zijn aangeboden.

Artikel 4.3.2.8. GS-vrijstelling  

Gedeputeerde Staten kunnen met betrekking tot daarbij aangewezen categorieën van bedrijfsafvalstoffen voor daarbij aangegeven categorieën van gevallen en voor een daarbij te bepalen termijn vrijstelling verlenen van de verplichtingen bedoeld in de artikelen 4.3.2.6 en 4.3.2.7, als het belang van het doelmatig beheer van die afvalstoffen zich daartegen niet verzet.

Artikel 4.3.2.9. Procedure ontheffing 10.47 Wm

(Vervallen)

Artikel 4.3.2.10. Uitbreiding plicht tot gescheiden houden

(Vervallen)

- HET INZAMELEN VAN BEDRIJFSAFVALSTOFFEN

Artikel 4.3.2.11 Inzamelverbod en uitzonderingen

(Vervallen)

Artikel 4.3.2.12 Tijdelijke lijst; schrappen van lijst

(Vervallen)

Artikel 4.3.2.13 Afvalstroomnummer, factuur, geldigheidsduur, uitzonderingen op toekennen afvalstroomnummer.

(Vervallen)

Artikel 4.3.2.13a GS-vrijstelling

(Vervallen)

- DE MELDING INZAKE DE AFGIFTE VAN BEDRIJFSAFVALSTOFFEN

Artikel 4.3.2.14 Meldingsparagraaf wet van toepassing

(Vervallen)

Artikel 4.3.2.15 Vrijstellingen omschrijvingsformulier en verstrekken begeleidingsbrief

(Vervallen)

Artikel 4.3.2.16 Eisen omschrijvingsformulier, afvalstroomnummer en geldigheidsduur

(Vervallen)

Artikel 4.3.2.17 Ontdoeners melden niet

(Vervallen)

Artikel 4.3.2.18 Van meldingsplicht vrijgestelde ontvangers, kwartaalrapportage en opgave op verzoek

(Vervallen)

Artikel 4.3.2.19 Wijze van melding

(Vervallen)

Artikel 4.3.2.20 Registratieplicht en uitzondering

(Vervallen)

Artikel 4.3.2.21 Vrijstelling begeleidingsbrief; eisen aan brief

(Vervallen)

Artikel 4.3.2.22 Gebruik afvalstofcodelijst/bewaarplicht

(Vervallen)

Artikel 4.3.2.23 Uitvoeringsregels; GS-vrijstelling

(Vervallen)

- PROVINCIEGRENSOVERSCHRIJDEND VERKEER VAN BEDRIJFSAFVALSTOFFEN

Artikel 4.3.2.24. Exportverbod, uitzonderingen en vrijstelling

(Vervallen)

Artikel 4.3.2.25. Begeleidingsbrief transporteur en uitzondering

(Vervallen)

Artikel 4.3.2.26. Ontheffing exportverbod; aanvraag

(Vervallen)

- MOBIELE INSTALLATIES

Artikel 4.3.2.27. Verbod mobiele puinbrekers buiten inrichtingen, uitzondering, registratieplicht en bewaren gegevens

(Vervallen)

Artikel 4.3.2.27a.

(Vervallen)

Artikel 4.3.2.27b.

(Vervallen)

- TOEPASSING SECUNDAIRE BOUWSTOFFEN IN WERKEN

Artikelen 4.3.2.28. tot en met 4.3.2.33.

(Vervallen)

Artikel 4.3.2.34.

(Vervallen)

' 4.3.3 Gevaarlijke afvalstoffen

- ALGEMEEN

Artikel 4.3.3.0. Definitie inzamelen

(Vervallen)

Artikel 4.3.3.0a. Inrichtingen waarop regels rechtstreeks van toepassing zijn

(Vervallen)

- DE MELDING INZAKE DE AFGIFTE VAN GEVAARLIJKE AFVALSTOFFEN

Artikel 4.3.3.1. Omschrijvingsformulier, uitzonderingen

(Vervallen)

Artikel 4.3.3.2. Begeleidingsbrief

(Vervallen)

Artikel 4.3.3.3. Wijze van melden

(Vervallen)

Artikel 4.3.3.4. Uitzonderingen meldingsplicht 10.31 en 10.33 Wm

(Vervallen)

Artikel 4.3.3.5. Uitzonderingen meldingsplicht 10.31 Wm

(Vervallen)

Artikel 4.3.3.6. Uitzondering meldingsplicht 10.33 Wm

(Vervallen)

Artikel 4.3.3.7. Registratieplicht

(Vervallen)

Artikel 4.3.3.8. Bewaarplicht

(Vervallen)

- HET INZAMELEN VAN GEVAARLIJKE AFVALSTOFFEN

Artikel 4.3.3.9. Inzamelvergunningstelsel GA

(Vervallen)

Artikel 4.3.3.10.

(Vervallen)

Artikel 4.3.3.11. Zo mogelijk één vergunning

(Vervallen)

Artikel 4.3.3.12. Vrijstelling

(Vervallen)

Artikel 4.3.3.13. Eisen vergunningaanvraag

(Vervallen)

Artikel 4.3.3.14. Interprovinciale afstemming

(Vervallen)

' 4.3.4 Afvalwater

 

Artikel 4.3.4.1. Ontheffing inzamelplicht

  • 1

    De aanvraag om ontheffing als bedoeld in artikel 10.33, derde lid, van de wet wordt in vijfvoud ingediend.

  • 2

    De aanvraag bevat ten minste de volgende gegevens en bescheiden:

    • a.

      het gemeentelijk rioleringsplan als bedoeld in artikel 4.22 van de wet of, indien het plan nog niet is vastgesteld, een overzicht van de aanwezige voorzieningen en de overige gegevens, bedoeld in artikel 4.22, tweede lid, van de wet, voor dat deel van de gemeente waarop de aanvraag om ontheffing betrekking heeft;

    • b.

      een overzicht van de lozingssituatie in dat deel van de gemeente waarop de aanvraag om ontheffing betrekking heeft;

    • c.

      een beschrijving van de gevolgen voor het milieu indien geen voorzieningen voor deinzameling en het transport van afvalwater worden getroffen;

    • d.

      een beschrijving van alternatieve voorzieningen voor verwerking van het afvalwater van de betreffende percelen;

    • e.

      indien over het voornemen van de gemeente tot het achterwege laten van de voorzieningen overleg is gevoerd met de betrokken beheerder als bedoeld in artikel 1.1 van de Waterwet: de resultaten van dat overleg.

' 4.3.5 Voorschriften voor inrichtingen

 

Artikel 4.3.5.1. Tariefstelling

(Vervallen)

Titel 4.4 Gebruik van gesloten stortplaatsen

Artikel 4.4.1.

In deze titel wordt verstaan onder:

  • a.

    gesloten stortplaats: een stortplaats als bedoeld in artikel 8.47, eerste lid, onder b, van de wet;

  • b.

    nazorgvoorzieningen: de voorzieningen ter bescherming van het milieu, bedoeld in artikel 8.49, eerste en tweede lid, van de wet;

  • c.

    werk: een werk als bedoeld in artikel 1 van het Besluit bodemkwaliteit.

Artikel 4.4.2.

  • 1

    Het is verboden in, op, onder of over een plaats waar de in artikel 8.49 van de wet bedoelde zorg met betrekking tot een gesloten stortplaats wordt uitgevoerd:

    • a.

      werken te maken of te behouden;

    • b.

      stoffen of voorwerpen, niet zijnde afvalstoffen, te storten, te plaatsen of neer te leggen, of deze te laten staan of liggen;

    • c.

      andere dan de onder a of b bedoelde handelingen te verrichten indien die handelingende uitvoering van de maatregelen, bedoeld in artikel 8.49, eerste lid, van de wet, kunnen belemmeren, dan wel de nazorgvoorzieningen kunnen beschadigen.

  • 2

    Het eerste lid is niet van toepassing op:

    • a.

      het treffen van maatregelen als bedoeld in artikel 8.49 van de wet;

    • b.

      handelingen die betrekking hebben op het oprichten, veranderen of in werking hebben van een inrichting of op het veranderen van de werking daarvan.

Artikel 4.4.3.

  • 1

    Gedeputeerde Staten kunnen ontheffing verlenen van het in artikel 4.4.2, eerste lid, gestelde verbod indien het belang dat de gesloten stortplaats geen nadelige gevolgen voor het milieu veroorzaakt, zich daartegen niet verzet.

  • 2

    Aan een ontheffing kunnen in ieder geval voorschriften worden verbonden die tot doel hebben:

    • a.

      de bereikbaarheid van de nazorgvoorzieningen te garanderen;

    • b.

      aantasting van de nazorgvoorzieningen te voorkomen;

    • c.

      te voorkomen dat de uitvoering van de nazorg anderszins wordt belemmerd.

  • 3

    (Vervallen)

Artikel 4.4.4.

  • 1

    De aanvraag voor de ontheffing, bedoeld in artikel 4.4.3, wordt in vijfvoud bij Gedeputeerde Staten ingediend.

  • 2

    In de aanvraag worden de volgende gegevens vermeld:

    • a.

      naam en adres van de aanvrager;

    • b.

      het voorgenomen gebruik van de gesloten stortplaats en van het gebied waarin nazorgvoorzieningen zijn gelegen;

    • c.

      het adres, de kadastrale aanduiding en een kadastrale kaart, die uiterlijk drie maanden voor de aanvraag van de ontheffing door het kadaster is afgegeven, waarop het grondgebied van het voorgenomen gebruik als bedoeld onder b is aangegeven;

    • d.

      de naam en het adres van een ieder die een zakelijk of een persoonlijk recht heeft op het grondgebied bedoeld onder c;

    • e.

      een overzicht van de benodigde vergunningen, meldingen en toestemmingen om het voorgenomen gebruik te kunnen realiseren;

    • f.

      de maatregelen die worden getroffen om:

       

      1E de bereikbaarheid van de nazorgvoorzieningen te garanderen;

       

      2E aantasting van de nazorgvoorzieningen te voorkomen;

       

      3E anderszins de uitvoering van de nazorg niet te belemmeren;

    • g.

      de wijze van evaluatie van en rapportage over de uitvoering van de onder f bedoelde maatregelen.

Titel 4.5 Overige algemene regels

' 4.5.1 Boringen 

 

Artikel 4.5.1. Herstel boorgaten

Degene die buiten een inrichting een boorgat in de grond maakt dan wel heeft met een diepte van meer dan 2 meter onder het maaiveld brengt bij beëindiging van de werkzaamheden met het oog waarop het gat is geboord de bodem ter plaatse van dat gat terug in de oorspronkelijke toestand en herstelt daarin doorboorde slecht-doorlatende lagen.

HOOFDSTUK 5 MILIEUBESCHERMINGSGEBIEDEN

Titel 5.1 Aanwijzing van milieubeschermingsgebieden

Artikel 5.1.1. Aanwijzing gebieden in Bijlage 6

Milieubeschermingsgebieden zijn de gebieden die als zodanig zijn aangewezen in bijlage 6. De aanwijzing geschiedt ter bescherming van het milieu en in het bijzonder ter bescherming van de belangen die voor elk van die gebieden in die bijlage zijn aangeduid. Gedeputeerde Staten zijn bevoegd de in bijlage 6 aangegeven grenzen van de gebieden uit te werken.

Artikel 5.1.2. Borden

  • 1

    Gedeputeerde Staten of, indien het gebied is aangewezen ter bescherming van de kwaliteit van het grondwater met het oog op de waterwinning, de grondwateronttrekker draagt er zorg voor dat het milieubeschermingsgebied als zodanig goed zichtbaar is aangeduid door middel van borden volgens de modellen aangegeven in bijlage 10c.

  • 2

    De in het eerste lid bedoelde borden worden geplaatst langs alle openbare wegen, spooren vaarwegen die tot het gebied toegang geven dan wel daaraan grenzen, op of nabij de grens van het gebied.

Titel 5.2 Milieukwaliteitseisen voor milieubeschermingsgebieden (p.m.)

 

P.M.

Titel 5.3 Milieu-effectrapportage

 

P.M.

Titel 5.4 Instructies voor vergunningen voor inrichtingen en voor lozingen op oppervlaktewateren in milieubeschermingsgebieden (p.m.)

  

P.M.

Titel 5.5 Rechtstreeks werkende regels voor gedragingen in milieubeschermingsgebieden

Artikel 5.5.1. Koppelbepaling regels (Bijlage 10) aan gebieden (Bijlage 6)

  • 1

    In een milieubeschermingsgebied gelden de in bijlage 10 omschreven regels voorzover deze regels in bijlage 6 voor dat gebied van toepassing zijn verklaard.

  • 2

    Het eerste lid is niet van toepassing

    • a.

      op handelingen verricht in inrichtingen;

    • b.

      op de agrarische bedrijfsvoering in gebieden als bedoeld in artikel 1.2, vijfde lid, laatste volzin, van de wet.

       

       

HOOFDSTUK 6 BODEMSANERING

Titel 6.1 Algemeen

Artikel 6.1.

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • a.

    saneringsplan: een plan als bedoeld in artikel 39, eerste lid, van de Wet bodembescherming;

  • b.

    evaluatieverslag: een verslag als bedoeld in artikel 39c, eerste lid, van de Wet bodembescherming;

  • c.

    nazorgplan: een nazorgplan als bedoeld in artikel 39d van de Wet bodembescherming;

Artikel 6.2.

Het rapport van het nader onderzoek als bedoeld in artikel 29 van de Wet bodembescherming, het saneringsplan, het evaluatieverslag, het nazorgplan en de melding als bedoeld in artikel 28, eerste lid, van de Wet bodembescherming worden met de daarbij behorende stukken in drievoud bij gedeputeerde staten ingediend, waarbij gebruik wordt gemaakt van een door gedeputeerde staten vastgesteld formulier.

Artikel 6.3. Procedure vaststelling ernstige verontreiniging

  • 1

    Op de voorbereiding van een beschikking op grond van artikel 29 van de Wet bodembescherming en van een beschikking met betrekking tot de instemming met een saneringsplan is de in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht geregelde procedure van toepassing.

  • 2

    Gedeputeerde Staten kunnen besluiten dat de in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht geregelde procedure niet wordt toegepast, indien belanghebbenden daardoor niet in hun belang worden geschaad.

  • 3

    Indien Gedeputeerde Staten toepassing geven aan het tweede lid, vermelden zij dit in de kennisgeving, bedoeld in artikel 28, vijfde lid, van de Wet bodembescherming.

Artikel 6.4. Inhoud saneringsplan

  • 1

    . Onverminderd het bepaalde in artikel 39, eerste lid, van de Wet bodembescherming worden in het saneringsplan de volgende gegevens vermeld:

    • A.

      Algemene gegevens

      • het adres van het grondgebied waarop de verontreiniging zich bevindt en de kadastrale gegevens vereist op grond van artikel 55 van de Wetbodembescherming, met bijbehorende kadastrale kaart, waarop het geval van verontreiniging en de percelen die door de sanering zullen worden beïnvloed zijn aangegeven en welke ten hoogste dertien weken voor de indiening van het saneringsplan door het kadaster is afgegeven;

      • een uittrekstel van het kadaster waaruit de huidige eigendomssituatie blijkt van depercelen die zijn gelegen binnen het geval van verontreiniging en van de percelen diedoor de sanering zullen worden beïnvloed, welke ten hoogste dertien weken voor de indiening van het saneringsplan door het kadaster is afgegeven;

      • het huidige en voorgenomen gebruik van het grondgebied waarop de verontreiniging zich bevindt, alsmede de bestemming die op dit grondgebied rust volgens het vigerende bestemmingsplan;

      • de naam en het adres van degene die een zakelijk of een persoonlijk recht heeft op hetgrondgebied, bedoeld onder 1º, alsmede van de gebruiker daarvan;

      • de naam en het adres van degene in wiens opdracht de sanering zal plaatsvinden;

      • de naam en het adres van degene die de sanering feitelijk uitvoert;

      • een overzicht van de bij de uitvoering van de sanering belanghebbende natuurlijke en rechtspersonen;

      • een tijdschema met een planning van de werkzaamheden, waarbij in dit schema in ieder geval de datum is aangegeven waarop met de sanering naar verwachting zal worden begonnen en de datum waarop de sanering naar verwachting zal zijn afgerond;

      • een overzicht van de benodigde vergunningen, meldingen en toestemmingen om hetwerk te kunnen uitvoeren;

      • 10º

        indien de sanering in fasen wordt uitgevoerd, als bedoeld in artikel 38, derde lid, van de Wet bodembescherming: de voorgenomen fasering met verwachte starten einddatum per fase, alsmede de argumentatie om de sanering gefaseerd uit te voeren;

      • 11º

        indien een deelsanering wordt uitgevoerd, als bedoeld in artikel 40, eerste lid, van de Wet bodembescherming: de redenen daarvoor;

      • 12º

        een beschrijving van de relevante bodemkundige opbouw en de relevante geohydrologische situatie;

      • 13º

        een overzicht van onderzoeksgegevens en onderzoeksrapporten;

      • 14º

        een kaart met daarop aangegeven de contouren van de bodemverontreiniging en per grondlaag de gehalten in grond en grondwater van de saneringsparameters;

      • 15°

        een overzichtstabel met de analyseresultaten in grond en grondwater van alle uitgevoerde onderzoeken.

    • B.

      Keuze saneringsvariant

      • de argumentatie voor de gekozen saneringsvariant en het saneringsdoel;

    • C.

      De te nemen maatregelen

      • een beschrijving van de maatregelen die de sanering mogelijk moeten maken;

      • een beschrijving van de te treffen (geo)hydrologische en andere technische voorzieningen met de gekozen dimensionering en de invloed hiervan op de omgeving;

      • een beschrijving van maatregelen die milieuhygiënisch ongewenste effecten, schade of overlast als gevolg van de sanering voorkomen of zoveel mogelijk beperken;

      • indien verontreinigde grond zal worden afgegraven of verontreinigd grondwater zal worden onttrokken:

         

        - de te verwachten hoeveelheid af te graven verontreinigde grond dan wel te onttrekken hoeveelheid verontreinigd grondwater;

         

        - indien de grond of het grondwater geheel of gedeeltelijk niet zal worden gereinigd: de redenen daarvoor;

      • een weergave van de ontgravingscontour, de ontgravingsdieptes en het grondwateronttrekingssysteem, inclusief de grondwaterzuiveringsinstallaties:

         

        - vanuit bovenaanzicht bezien;

         

        - een kaart met controlefilters ten behoeve van een eventuele monitoring

      • gegevens over de kwaliteit en kwantiteit van de eventueel te gebruiken aanvulgrond;

      • gegevens over de bestemming van overige verontreinigde stoffen en materialen die, naast de verontreinigde grond, vrijkomen bij de sanering;

      • een beschrijving van de wijze waarop de voortgang van de grondwatersanering wordt gecontroleerd en hoe over de voortgang wordt gerapporteerd;

      • een beschrijving van de wijze waarop de milieukundige begeleiding van de sanering plaatsvindt, waartoe in elk geval behoort: het bijhouden van een logboek;

      • 10º

        een beschrijving van de wijze waarop de controle van het bereikte eindresultaat plaatsvindt;

      • 11º

        indien verontreinigde grond in depot wordt gezet: een beschrijving van de wijze waarop de verschillende categorieën vrijkomende grond in depot worden gezet, alsmede debeschermende voorzieningen.

  • 2

    Onverminderd het bepaalde in artikel 39, eerste lid, van de Wet bodembescherming kan het vermelden in het saneringsplan van gegevens als bedoeld in het eerste lid achter wege blijven indien:

    • a.

      bij de indiening van het plan wordt aangegeven welke gegevens ontbreken;

    • b.

      daarbij de reden wordt aangegeven waarom die gegevens ontbreken, en

    • c.

      die gegevens niet noodzakelijk zijn voor de beoordeling van het saneringsplan.

Artikel 6.4a.

  • 1

    In een geval als bedoeld in artikel 63c, eerste lid, van de Wet bodembescherming bevat het saneringsplan de gegevens als bedoeld in artikel 6.4, eerste lid, alsmede de volgende gegevens:

    • a.

      bij A. Algemene gegevens

      • 14º

        de naam en de functie van het oppervlaktewaterlichaam;

      • 15º

        de wijze waarop de beheerder van het watersysteem waarin zich de verontreiniging bevindt – voor zover deze niet zelf met de sanering is belast - bij de uitvoering van de sanering wordt betrokken;

    • b.

      bij C. De te nemen maatregelen

      • 10º

        de hoeveelheid te verwijderen baggerspecie, onderverdeeld in de hoeveelheid onderhoudsbaggerspecie en de hoeveelheid saneringsbaggerspecie.

  • 2

    In een geval als bedoeld in artikel 63c, eerste lid, van de Wet bodembescherming is artikel 6.4, tweede lid, van overeenkomstige toepassing.

Artikel 6.5. Meldingsplichten

  • 1

    Degene die de sanering feitelijk uitvoert waarmee Gedeputeerde Staten op basis van artikel 39, tweede lid, van de Wet bodembescherming hebben ingestemd, meldt uiterlijk twee weken voor de feitelijke aanvang van de grondsanering, respectievelijk de grondwatersanering schriftelijk bij Gedeputeerde Staten de aanvangsdatum van de grondsanering, respectievelijk de grondwatersanering.

  • 2

    Indien de grondsanering respectievelijk de grondwatersanering niet zal worden gestart op de overeenkomstig het eerste lid gemelde aanvangsdatum of de overeenkomstig dit lid aangepaste aanvangsdatum, meldt de in het eerste lid bedoelde persoon dit onverwijld schriftelijk aan Gedeputeerde Staten, onder opgave van de nieuwe aanvangsdatum.

     

    Indien de nieuwe aanvangsdatum op dat moment nog niet bekend is, meldt de in het eerste lid bedoelde persoon de nieuwe aanvangsdatum minimaal twee weken voor deze datum schriftelijk aan Gedeputeerde Staten.

  • 3

    Indien bij de sanering ontgraving van verontreinigde grond plaatsvindt, stelt de in het eerste lid bedoelde persoon Gedeputeerde Staten op de hoogte van het verwachte tijdstip waarop over het gehele gebied van de ontgraving de einddiepte bereikt zal worden, zodra hij van dat tijdstip een redelijk vermoeden heeft en voordat tot aanvulling van de ontgraving wordt overgegaan. Bij ontgraving en aanvulling in gedeeltes, geldt voornoemde verplichting tot melding per gedeelte.

  • 4

    De in het eerste lid bedoelde persoon meldt de beëindiging van de grondsanering, respectievelijk de grondwatersanering binnen een week na beëindiging van de grondsanering, respectievelijk de grondwatersanering schriftelijk aan Gedeputeerde Staten.

  • 5

    Indien sprake is van een grondsanering, respectievelijk grondwatersanering waarbij door Gedeputeerde Staten is ingestemd met een aanpak overeenkomstig artikel 38, derde lid, van de Wet bodembescherming, wordt de beëindiging van iedere afzonderlijke fase op de in het vierde lid beschreven wijze gemeld.

  • 6

    Indien de in het eerste lid bedoelde persoon niet degene is die het saneringsplan heeft ingediend, geldt een in het eerste, tweede, vierde en vijfde lid van dit artikel bedoelde verplichting tot melding niet indien degene die het saneringsplan heeft ingediend, die melding overeenkomstig het in het betreffende lid bepaalde heeft gedaan.

Artikel 6.6

Bij een melding inzake wijziging van het saneringsplan als bedoeld in artikel 39, vierde lid, van de Wet bodembescherming dienen de volgende gegevens te worden verstrekt:

  • a.

    alle gegevens die afwijken van het saneringsplan, waarmee gedeputeerde staten op grond van artikel 39, tweede lid, van de Wet bodembescherming hebben ingestemd;

  • b.

    de inhoud van de wijziging;

  • c.

    de reden van de wijziging;

  • d.

    de gevolgen van de wijziging voor de oorspronkelijk beoogde saneringsdoelstelling en de ter uitvoering daarvan te treffen saneringsmaatregelen

Artikel 6.7

  • 1.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 39c, eerste lid, van de Wet bodembescherming worden in het evaluatieverslag de volgende gegevens vermeld:

    • a.

      het adres van het grondgebied waarop de verontreiniging zich bevindt en de kadastrale gegevens vereist op grond van artikel 55 van de Wet bodembescherming, met bijbehorende kadastrale kaart, die de actuele situatie weergeeft, met daarop ingetekend de contour van de bodemverontreiniging en de contour van de uitgevoerde rondsanering, respectievelijk grondwatersanering;

    • b.

      een uittrekstel van het kadaster waaruit de huidige eigendomssituatie blijkt van de percelen die zijn gelegen binnen het geval van verontreiniging en van de percelen die betrokken waren

       

      bij de uitgevoerde sanering, welke ten hoogste dertien weken voor de indiening van het evaluatieverslag door het kadaster is afgegeven;

    • c.

      een korte omschrijving van de kwaliteit van de bodem voor het uitvoeren van de sanering, waaronder mede begrepen een beschrijving van de aard en omvang van de verontreiniging;

    • d.

      gegevens over het verloop van de sanering, waaronder in elk geval: de relevante data van de uitvoering;

    • e.

      een beschrijving van de uitvoering van de sanering, voor zover deze wijzigingen betreft van onderdelen van het saneringsplan waarmee is ingestemd, alsmede de reden voor deze wijzigingen, die zijn gemeld ingevolge artikel 39, vierde lid, van de Wet bodembescherming;

    • f.

      een beschrijving van de uitvoering van de sanering naar aanleiding van aanwijzingen ingevolge artikel 38, vierde lid, en 39, vijfde lid, van de Wet bodembescherming die een wijziging inhouden van onderdelen van het saneringsplan waarmee is ingestemd;

    • g.

      een beschrijving van de getroffen saneringsmaatregelen, waaronder afmetingen van ontgravingen, de wijze van monstername, de analyseresultaten van de controlegrondmonsters, depotmonsters, in- en effluentmonsters en monsters uit waarnemingsfilters;

    • h.

      een kaart met daarop de situering van de controlemonsters en de daarbij gemeten gehalten;

    • i.

      een kaart met daarop de plaats van de monitoringspeilbuizen voor de controle van de grondwatersanering;

    • j.

      de daadwerkelijk gemaakte saneringskosten, waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen de kosten van onderzoek en de kosten van sanering;

    • k.

      indien na de sanering nog verontreiniging in de bodem aanwezig is gebleven: een beschrijving van deze verontreiniging, als bedoeld in artikel 39c, eerste lid, onder b, van de Wet bodembescherming met hierbij een verwijzing naar het nazorgplan, bedoeld in artikel 39d, eerste lid, van de Wet bodembescherming dat op deze verontreiniging ziet.

  • 2.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 39c, eerste lid, van de Wet bodembescherming kan het vermelden in het evaluatieverslag van gegevens als bedoeld in het tweede lid, onder a tot en met i en k achterwege blijven indien:

    • a.

      bij de indiening van het evaluatieverslag wordt aangegeven welke gegevens ontbreken,

    • b.

      daarbij de reden wordt aangegeven waarom die gegevens ontbreken, en

    • c.

      die gegevens niet noodzakelijk zijn voor de beoordeling van het evaluatieverslag

 

Artikel 6.8

  • 1

    Onverminderd het bepaalde in artikel 39d, eerste en tweede lid, van de Wet bodembescherming worden in het nazorgplan de volgende gegevens vermeld:

    • A.

      Algemene gegevens

      • het adres van het grondgebied waarop de verontreiniging zich bevindt en de kadastrale gegevens vereist op grond van artikel 55 van de Wet bodembescherming, met bijbehorende kadastrale kaart, die de actuele situatie weergeeft, met daarop ingetekend de contour van de bodemverontreiniging en de contour van de uitgevoerde grondsanering, respectievelijk grondwatersanering;

      • een uittrekstel van het kadaster waaruit de huidige eigendomssituatie blijkt van de percelen die zijn gelegen binnen het geval van verontreiniging en van de percelen die betrokken zijn bij de uitvoering van het nazorgplan, welke ten hoogste dertien weken voor de indiening vanhet nazorgplan door het kadaster is afgegeven;

      • het huidige en toekomstige gebruik van het grondgebied waarop de verontreiniging zich bevindt, alsmede de bestemming die op dit grondgebied rust volgens het vigerendebestemmingsplan;

      • een overzicht van bij de nazorg betrokken personen en instanties, waartoe in elk gevalbehoren: naam- en adresgegevens, taken en verantwoordelijkheden;

      • indien een ander dan degene die de bodem heeft gesaneerd in het nazorgplan wordt aangewezen als degene die is belast met de uitvoering van de nazorgmaatregelen: de door betrokken partijen ondertekende contractuele afspraken die gelden en waaruit blijkt dat diegene zich tot de uitvoering hiervan verbindt.

    • B.

      Aanvangssituatie

      • een globale beschrijving van de sanering en de reden voor de achtergebleven verontreiniging;

      • een beschrijving van de aard, de omvang, de mate en de ligging van de achtergebleven verontreiniging van de grond en het grondwater, waartoe in elk geval behoort: een kadastrale kaart, die de actuele situatie weergeeft, met daarop de achtergebleven verontreiniging;

      • indien isolerende voorzieningen zijn aangebracht: een beschrijving van de aard van deze voorzieningen, inclusief kaartmateriaal met daarop de ligging van deze voorzieningen (dwarsdoorsnede en bovenaanzicht);

      • indien de restverontreiniging wordt gemonitoord: een beschrijving van het monitoringssysteem, inclusief kaartmateriaal met daarop de plaats en filterstelling van de monitoringspeilbuizen (dwarsdoorsnede en bovenaanzicht);

      • een beschrijving van het grondgebied waarop de verontreiniging zich bevindt en haar omgeving, waaronder in ieder geval: de bodemopbouw, de relevante geohydrologie, de aanwezigheid van kwetsbare objecten en activiteiten in de omgeving en een kadastrale kaart met daarop aangegeven het grondgebied dat nu en in de toekomst mogelijk door de verontreiniging wordt beïnvloed;

      • een kaart met daarop aangegeven de aanwezige kabels en leidingen in het gebied waar de achtergebleven verontreiniging zich bevindt.

    • C.

      Gebruiksbeperkingen

      • indien gebruiksbeperkingen noodzakelijk zijn: een beschrijving van deze beperkingen, met bijbehorend kaartmateriaal (bovenaanzicht).

    • D.

      Nazorgmaatregelen

      • de doelstelling van de nazorg;

      • een beschrijving van de nazorgmaatregelen en de nazorgvoorzieningen, alsmede de verwachte levensduur daarvan;

      • indien isolerende voorzieningen zijn aangebracht: een beschrijving van de wijze waarop de aangebrachte isolerende voorzieningen worden beheerd en onderhouden, de wijze en frequentie van de controle op het functioneren van de voorzieningen en de criteria waarmee dit wordt beoordeeld, en de wijze waarop gehandeld wordt als de voorzieningen niet naar behoren functioneren.

      • indien de restverontreiniging wordt gemonitord: een beschrijving van de wijze waarop en de frequentie waarmee de restverontreiniging wordt gemonitord, hoe de resultaten worden geïnterpreteerd, de wijze waarop de monitoringsinstrumenten worden beheerd en onderhouden en hoe gehandeld wordt als de doelstelling van de niet wordt bereikt;

      • een beschrijving van hoe wordt gehandeld bij calamiteiten;

      • een overzicht van de benodigde vergunningen, meldingen en toestemmingen om de nazorg te kunnen uitvoeren.

    • E.

      Rapportage en evaluatie

      • de tijdstippen waarop over de resultaten van de nazorg aan het bevoegd gezag verslag wordt gedaan.

    • F.

      Financiële aspecten

      • een begroting van de kosten van de nazorgmaatregelen, inclusief de eventueel noodzakelijke vervangingen van de voorzieningen.

  • 2

    Onverminderd het bepaalde in artikel 39d, eerste en tweede lid, van de Wet bodembescherming kan het vermelden in het nazorgplan van gegevens als bedoeld in het eerste lid achterwege blijven indien:

    • a.

      bij de indiening van het nazorgplan wordt aangegeven welke gegevens ontbreken,

    • b.

      daarbij de reden wordt aangegeven waarom die gegevens ontbreken, en

    • c.

      die gegevens niet noodzakelijk zijn voor de beoordeling van het nazorgplan.

Artikel 6.9

  • 1

    Voordat Gedeputeerde Staten overgaan tot sanering van een geval van ernstige verontreiniging stellen zij een saneringsplan vast.

  • 2

    Op de voorbereiding van een besluit tot vaststelling van een saneringsplan is de in de afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht geregelde procedure van toepassing.

  • 3

    Gedeputeerde Staten van Gelderland kunnen besluiten dat de in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht geregelde procedure niet wordt toegepast, indien belanghebbenden daardoor niet in hun belang worden geschaad.

  • 4

    Indien Gedeputeerde Staten toepassing geven aan het derde lid, doen zij hiervan mededeling in een of meer dag-, nieuws- of huis-aan-huisbladen.

  • 5

    Nadat gedeputeerde staten de sanering of een fase van de sanering als bedoeld in artikel 38, derde lid, van de Wet bodembescherming van een geval van ernstige verontreiniging hebben uitgevoerd, stellen zij een evaluatieverslag vast.

  • 6

    Indien na de uitvoering van de sanering een verontreiniging in de bodem aanwezig is gebleven en in het evaluatieverslag, bedoeld in het vijfde lid, is aangegeven dat beperkingen in het gebruik van de bodem of maatregelen als bedoeld in artikel 39c, eerste lid, onder f, van de Wet bodembescherming noodzakelijk zijn, stellen gedeputeerde staten een nazorgplan vast.

  • 7

    Met betrekking tot de inhoud van het saneringsplan, respectievelijk het evaluatieverslag en het nazorgplan zijn de artikelen 39, eerste lid, respectievelijk 39c, eerste lid en 39d, tweede lid, van de Wet bodembescherming en de artikelen 6.4, respectievelijk 6.7 en 6.8 van overeenkomstige toepassing.

Artikel 6.10

(Vervallen)

Artikel 6.11

(Vervallen)

Titel 6.2 Bijzondere regels inzake sanering van de waterbodem

 

  (Vervallen)

HOOFDSTUK 7 ONTHEFFINGEN

Artikel 7.1. Weigeringsgrond

Een ontheffing wordt geweigerd, als door het stellen van voorschriften niet voldoende kan worden tegemoetgekomen aan het belang dat beschermd wordt door de bepaling waarvan ontheffing wordt gevraagd.

Artikel 7.2. Beperkingen en voorschriften

  • 1

    Aan een ontheffing worden de voorschriften verbonden die nodig zijn ter bescherming van het belang dat beschermd wordt door de bepaling waarvan ontheffing wordt verleend.

  • 2

    Met betrekking tot de ontheffing en de aan de ontheffing te verbinden voorschriften zijn de artikelen 2.22, eerste en vijfde lid en tweede lid juncto 2.14, eerste lid, onder a, onder 5°, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en 5.5, eerste lid, 5.7, tweede en vijfde lid en 5.9 van het Besluit omgevingsrecht van overeenkomstige toepassing.

Artikel 7.3. Rechtsopvolging

Een ontheffing geldt voor degene aan wie zij is verleend en voor zijn rechtsopvolgers, tenzij bij de ontheffing anders is bepaald.

Artikel 7.4. Wijzigen op verzoek

  • 1

    Op aanvraag van de houder van een ontheffing kan het bevoegd gezag voorschriften die aan de ontheffing zijn verbonden wijzigen, aanvullen of intrekken, dan wel alsnog voorschriften aan de ontheffing verbinden.

  • 2

    Gedeputeerde Staten kunnen - anders dan op aanvraag van de houder - voorschriften die aan een ontheffing zijn verbonden wijzigen, aanvullen of intrekken, dan wel alsnog voorschriften aan een ontheffing verbinden in het belang dat beschermd wordt door de bepaling waarvan ontheffing is verleend.

Artikel 7.5. Ambtshalve wijzigen of intrekken

  • 1

    Gedeputeerde Staten kunnen een ontheffing geheel of gedeeltelijk intrekken op aanvraag van de houder van de ontheffing, indien het belang dat beschermd wordt door de bepaling waarvan ontheffing is verleend, zich daartegen niet verzet.

  • 2

    Gedeputeerde Staten kunnen - anders dan op aanvraag van de houder - een ontheffing geheel of gedeeltelijk intrekken, als:

    • a.

      het gebruik maken van de ontheffing ontoelaatbaar nadelige gevolgen heeft voor het belang dat beschermd wordt door de bepaling waarvan ontheffing is verleend en toepassing van artikel 7.4 redelijkerwijs daarvoor geen oplossing biedt;

    • b.

      gedurende drie jaren geen handelingen zijn verricht met gebruikmaking van de ontheffing;

    • c.

      bij de ontheffing is bepaald dat zij niet geldt voor rechtsopvolgers van degene aan wie zij is verleend: de houder van de ontheffing niet meer degene is die de gedraging, waarvoor ontheffing is verleend, uitvoert.

Artikel 7.6. Weigeringsgrond, beperkingen en voorschriften bij wijzigen

Met betrekking tot een besluit op grond van artikel 7.4 of 7.5 is artikel 1.3, derde lid, van de wet van overeenkomstige toepassing.

Artikel 7.7. Vervallen ontheffing

Een ontheffing vervalt, als de houder ervan aan Gedeputeerde Staten schriftelijk heeft verklaard daarvan geen gebruik te zullen maken.

Artikel 7.8. Beslissingstermijn

  • 1

    Gedeputeerde Staten beslissen op een aanvraag om ontheffing binnen 13 weken na de dag waarop de aanvraag is ontvangen.

  • 2

    Gedeputeere Staten kunnen de termijn, vermeld in het vorige lid, voor de beschikking op een aanvraag om ontheffing als bedoeld in artikel 4.3.4.1, eerste lid, eenmaal met ten hoogste twaalf weken verlengen.

Artikel 7.9. Procedure

Op de voorbereiding van een besluit op een aanvraag om een ontheffing als bedoeld in bijlage 10 onderdeel b, dan wel tot wijziging of intrekking van een ontheffing als bedoeld in bijlage 10 onder b, is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing.

Artikel 7.10. Afdeling 3.4 Awb

  • 1

    Op de voorbereiding van de beschikking op een aanvraag om ontheffing als bedoeld in artikel 4.3.4.1, eerste lid, is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.

  • 2

    Gedeputeerde Staten stellen de betrokken beheerder als bedoeld in artikel 1.1 van de Waterwet alsmede de Inspecteur in de gelegenheid advies uit te brengen over de aanvraag om ontheffing en de daarop te nemen beschikking.

HOOFDSTUK 8 VERGOEDING VAN KOSTEN EN SCHADE

Artikel 8.1. Werkingssfeer

Dit hoofdstuk is van toepassing op de totstandkoming van beschikkingen van Gedeputeerde Staten ingevolge artikel 15.20 van de wet met betrekking tot de vergoeding van kosten of schade door het van toepassing worden van bepalingen van deze verordening.

Artikel 8.2. Inhoud aanvraag

De aanvraag om vergoeding van kosten of schade bevat ten minste de volgende gegevens:

  • a.

    de bepalingen van deze verordening door het van toepassing worden waarvan de aanvrager zich voor kosten ziet gesteld, dan wel schade lijdt;

  • b.

    de aard en de omvang van de kosten dan wel de schade;

  • c.

    de wijze waarop de kosten dan wel de schade naar het oordeel van de verzoeker dienen onderscheidenlijk dient te worden vergoed en, zo een vergoeding in geld wordt gewenst, het bedrag dat naar zijn oordeel voor vergoeding in aanmerking komt.

Artikel 8.3. Deskundigen advies en betrokkenheid grondwateronttrekker

  • 1

    Gedeputeerde Staten kunnen deskundigen aanwijzen die zijn belast met het adviseren inzake het geven van een beschikking als bedoeld in artikel 8.1.

  • 2

    Gedeputeerde Staten kunnen het advies inwinnen van de in het eerste lid bedoelde deskundigen omtrent een aanvraag om vergoeding of omtrent het voornemen tot een toekenning daarvan uit eigen beweging.

  • 3

    Indien toepassing wordt gegeven aan het tweede lid, wordt de aanvrager van de beschikking in de gelegenheid gesteld aan die deskundigen zijn aanvraag toe te lichten. Indien Gedeputeerde Staten voornemens zijn uit eigen beweging een beschikking te geven, wordt degene tot wie de beschikking zal zijn gericht, in de gelegenheid gesteld zijn opvattingen omtrent het voornemen aan de deskundigen kenbaar te maken.

  • 4

    Indien de aanvraag om vergoeding of het voornemen tot de toekenning daarvan uit eigen beweging betrekking heeft op kosten dan wel schade door het van toepassing worden van bepalingen van bijlage 10, onderdeel B, en deskundigen zijn aangewezen die zijn belast met het adviseren inzake de toekenning van die vergoeding, wordt de betrokken grondwateronttrekker in de gelegenheid gesteld zijn opvattingen over die aanvraag of dat voornemen aan die deskundigen kenbaar te maken.

  • 5

    De deskundigen brengen advies uit inzake:

    • a.

      de vraag of de kosten zijn gemaakt, dan wel de schade is geleden door het van toepassing worden van bepalingen van deze verordening;

    • b.

      de omvang van de kosten dan wel de schade;

    • c.

      de vraag of de kosten dan wel de schade niet of niet geheel ten laste van de benadeelde behoren onderscheidenlijk behoort te blijven;

    • d.

      de vraag in hoeverre op een andere wijze in een redelijke vergoeding is of kan worden voorzien;

    • e.

      de vraag of er aanleiding is voor maatregelen of voorzieningen waardoor de kosten dan wel de schade, anders dan door een vergoeding in geld, kunnen onderscheidenlijk kan worden beperkt of ongedaan gemaakt;

    • f.

      de hoogte van de toe te kennen vergoeding.

  • 6

    De deskundigen brengen hun advies zo snel mogelijk uit aan Gedeputeerde Staten, doch in elk geval binnen dertien weken na ontvangst van het verzoek om advies. Gedeputeerde Staten zenden een afschrift van het advies aan degene tot wie de beschikking zal zijn gericht, en in een geval als bedoeld in artikel 8.3, vierde lid, tevens aan de grondwateronttrekker. Gedeputeerde Staten vermelden daarbij de termijn waarbinnen zij hun opvattingen omtrent het advies kenbaar kunnen maken.

Artikel 8.4. Betrokkenheid grondwateronttrekker indien geen deskundigenadvies

Indien geen toepassing is gegeven aan artikel 8.3, tweede lid, stellen Gedeputeerde Staten de betrokken grondwateronttrekker in de gelegenheid zijn zienswijze naar voren te brengen voordat zij een vergoeding van kosten dan wel schade door het van toepassing worden van bepalingen van bijlage 10, onderdeel B, toekennen.

Artikel 8.5. Inhoud verzoek van ander bestuursorgaan

Indien een bestuursorgaan als bedoeld in artikel 15.20, eerste lid, van de wet Gedeputeerde Staten verzoekt in te stemmen met de toekenning van een vergoeding van kosten dan wel schade door het van toepassing worden van bepalingen van bijlage 10, onderdeel B, dient dat verzoek ten minste vergezeld te gaan van:

  • a.

    indien het bevoegd gezag een aanvraag om een vergoeding heeft ontvangen: een afschrift van die aanvraag en de daarbij gevoegde stukken;

  • b.

    indien de grondwateronttrekker schriftelijk zijn opvattingen over de aanvraag of het voornemen om een vergoeding toe te kennen heeft kenbaar gemaakt: een afschrift van die opvattingen;

  • c.

    indien het bevoegd gezag een advies van deskundigen als bedoeld in artikel 4.2, derde lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht heeft ingewonnen: een afschrift van dat advies;

  • d.

    het ontwerp van de beschikking houdende de toekenning van een vergoeding, dan wel, indien het bevoegd gezag de beschikking reeds heeft gegeven, een afschrift van die beschikking.

HOOFDSTUK 9 HANDHAVING

Artikel 9.1. Verbod

Een gedraging in strijd met een krachtens deze verordening verleende vergunning of ontheffing of een daaraan verbonden voorschrift of een op grond daarvan opgelegde nadere eis, is verboden.

Artikel 9.2. Aanduiding strafbare feiten

Een gedraging in strijd met

  • a.

    artikel 4.3.2.6, 4.3.2.7, 4.4.2, 4.5.1, 6.5, 6.13, tweede lid, 9.1 of

  • b.

    een op grond van artikel 5.5.1 geldende verbodsregel uit bijlage 10 of een op grond van dat artikel geldend voorschrift van Gedeputeerde Staten krachtens bepaling 5.1 van onderdeel b van bijlage 10 is een strafbaar feit.

HOOFDSTUK 10 BEKLAG

  

Ingetrokken met ingang van 1 januari 1995. Zie thans: Inspraakverordening provincie Gelderland 2004.

HOOFDSTUK 11 OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN 

Artikel 11.1. Bestaande ontheffingen

Indien de aanvraag tot het geven, wijzigen of intrekken van een ontheffing op grond van deze verordening is ingediend of het ambtshalve voornemen daartoe bekend is gemaakt voor het tijdstip waarop dit artikel in werking treedt, blijft het voor dat tijdstip ten aanzien van zodanige ontheffingen en de intrekking daarvan geldende recht van toepassing tot het tijdstip waarop de beschikking onherroepelijk wordt.

Artikel 11.2. Afhandeling aanvragen

(Vervallen)

Artikel 11.3. Vrijstelling verplichting artikel 10.32, aanhef en onder a

(Vervallen)

Artikel 11.4.

(Vervallen)

Artikel 11.5. Landelijke lijst van inzamelbedrijven chemisch afval

(Vervallen)

Artikel 11.6. Nummering

Voor de bekendmaking van deze verordening stellen Gedeputeerde Staten de nummering van de artikelen, titels en hoofdstukken van deze verordening opnieuw vast en brengen zij de in deze verordening voorkomende aanhalingen van artikelen, titels en hoofdstukken daarmee en met de dan geldende nummering van de artikelen, afdelingen, titels en hoofdstukken van in deze verordening genoemde wetten in overeenstemming.

Artikel 11.7. Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 januari 1994, met uitzondering van hoofdstuk 6, dat in werking treedt met ingang van de dag waarop de artikelen 39 en 52 van het bij koninklijke boodschap van 18 mei 1990 ingediende voorstel van de wet Uitbreiding van de Wet bodembescherming met een regeling inzake de sanering van de bodem (21556) in werking treden. (Voetnoot bij dit artikel: De hier opgenomen inwerkingtredingdatum is ontleend aan de eerste tranche van deze verordening. De aan het eind van dit document opgenomen bijlage A bevat een overzicht van de data van inwerkingtreding van de verschillende besluiten tot wijziging van deze verordening.)

Artikel 11.8. Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als: Provinciale milieuverordening Gelderland.

Provinciale Staten van Gelderland