Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Eijsden-Margraten

Verordening Voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Eijsden-Margraten 2011

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieEijsden-Margraten
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingVerordening Voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Eijsden-Margraten 2011
CiteertitelVerordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Eijsden–Margraten 2011
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Deze verordening is vervangen door de Verordening maatschappelijke ondersteuning Eijsden-Margraten 2013.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Wet maatschappelijke ondersteuning

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen.

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-01-201301-01-2013intrekking

18-12-2012

De Etalage, 02-01-2013

12IN007383
01-06-201101-01-2013nieuwe regeling

24-05-2011

De Etalage, 01-06-2011

12IB000159
01-06-2000Nieuwe regeling

24-05-2011

De Etalage, 01-06-2011

Onbekend

Tekst van de regeling

Intitulé

Verordening Voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Eijsden-Margraten 2011

De Raad van de gemeente Eijsden-Margraten;

 

gelezen het voorstel van de burgemeester en wethouders;

gelet op het advies van de raadscommissie Algemene Zaken en Middelen, Inwonerszaken en Grondgebiedzaken;

 

BESLUIT VAST TE STELLEN:

Verordening Voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Eijsden-Margraten 2011

HOOFDSTUK 1. ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

  • 1.

    In deze verordening en de daarop gebaseerde nadere regelgeving wordt verstaan onder:

    • a.

      wet: Wet maatschappelijke ondersteuning;

    • b.

      besluit nadere regels:Besluit nadere regels voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Eijsden - Margraten 2011

    • c.

      college: college van burgemeester en wethouders van de gemeente Eijsden- Margraten;

    • d.

      compensatieplicht: de algemene verplichting aan het gemeentebestuur om personen met aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek door het treffen van voorzieningen een gelijkwaardige uitgangspositie te verschaffen zodat zij zelfredzaam zijn en in staat tot maatschappelijke participatie;

    • e.

      hulp bij het huishouden: een voorziening ter ondersteuning bij of ter overname van activiteiten op het gebied van het verzorgen van het huishouden van een persoon dan wel de leefeenheid waartoe een persoon behoort;

    • f.

      rolstoelvoorziening: voorziening die de ondersteuningsbehoevende in staat stelt zich in en om de woning te verplaatsen en waarvan het rijden de primaire functie is;

    • g.

      woonvoorziening: voorziening, niet zijnde hulp bij het huishouden of een rolstoelvoorziening, die de ondersteuningsbehoevende in staat stelt tot het normale gebruik van de woning;

    • h.

      vervoersvoorziening: voorziening die de ondersteuningsbehoevende in staat stelt zich lokaal te verplaatsen per vervoermiddel;

    • i.

      persoon met beperkingen, ondersteuningsbehoevende: een persoon die ten gevolge van ziekte of gebrek, inclusief verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke beperking, een chronisch psychisch of een psychosociale probleem, aantoonbare beperkingen ondervindt bij het uitvoeren van activiteiten op het gebied van het voeren van het huishouden, bij het normale gebruik van de woning, bij het verplaatsen in en om de woning, bij het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel of bij het ontmoeten van medemensen en het op basis daarvan aangaan van sociale verbanden;

    • j.

      mantelzorger: een persoon die mantelzorg verleent als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder b. van de wet;

    • k.

      zelfredzaamheid: het lichamelijk, verstandelijk, geestelijk of financiële vermogen om voorzieningen te treffen die deelname aan het normale maatschappelijke verkeer mogelijk maken;

    • l.

      maatschappelijke participatie: normale deelname aan het maatschappelijke verkeer, te weten het voeren van een huishouden, het normale gebruik van de woning, het zich in en om de woning verplaatsen, het zich zodanig verplaatsen dat aansluiting wordt gevonden bij regionale, bovenregionale en landelijke vervoersystemen, het ontmoeten van andere mensen en het aangaan en onderhouden van sociale verbanden om op die manier deel te nemen aan het lokale maatschappelijke leven;

    • m.

      algemene voorziening: een voorziening die wordt geleverd op basis van directe beschikbaarheid, een beperkte toegangsbeoordeling en die een snelle, regelarme en adequate oplossing biedt voor de beperkingen die een persoon ondervindt;

    • n.

      individuele voorziening: een voorziening die individueel wordt aangeboden indien een algemene voorziening geen adequate oplossing biedt;

    • o.

      eigen bijdrage: een bij de verlening van een voorziening in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget voor rekening van de rechthebbende komende financiële bijdrage, waarop de regels van het Besluit maatschappelijke ondersteuning van toepassing zijn;

    • p.

      eigen aandeel: een bij de verlening van een financiële tegemoetkoming voor rekening van de rechthebbende komend aandeel in de kosten, waarop de regels van het Besluit maatschappelijke ondersteuning van toepassing zijn;

    • q.

      voorziening in natura: een voorziening die in eigendom, in bruikleen, in huur of in de vorm van persoonlijke dienstverlening wordt verstrekt;

    • r.

      persoonsgebonden budget: een geldbedrag, zoals bedoeld in artikel 6 en 6 a van de wet, waarmee de ondersteuningsbehoevende een of meer aan hem te verlenen voorzieningen kan verwerven en waarop de in deze verordening en het Besluit maatschappelijke ondersteuning te stellen regels van toepassing zijn.;

    • s.

      financiële tegemoetkoming: een tegemoetkoming in de kosten van een voorziening welke kan worden afgestemd op het inkomen van de ondersteuningsbehoevende;

    • t.

      algemeen gebruikelijk: naar geldende maatschappelijke normen tot het gangbare gebruiks- dan wel bestedingspatroon van een persoon als de ondersteuningsbehoevende behorend;

    • u.

      meerkosten: kosten van een mogelijk krachtens de wet te verlenen voorziening, voorzover dit deel van de kosten uitgaat boven voor die persoon als algemeen gebruikelijk te beschouwen kosten van een dergelijke voorziening;

    • v.

      normbedrag: een forfaitaire of gemaximeerde vergoeding;

    • w.

      voorliggende voorziening: een voorziening waar op grond van enige wettelijke bepaling aanspraak kan worden gemaakt, danwel een algemeen gebruikelijke en algemeen toegankelijke voorziening;

    • x.

      huisgenoot: iedere meerderjarige met wie de aanvrager duurzaam gemeenschappelijk een woning bewoont;

    • y.

      budgethouder: een persoon aan wie ingevolge deze verordening een persoonsgebonden budget is toegekend en die aan het college verantwoording over de besteding van het persoonsgebonden budget verschuldigd is;

    • z.

      budgetperiode: periode waarvoor een persoonsgebonden budget wordt verleend;

    • aa.

      norminkomen: de normen, genoemd in paragraaf 3.2 van de Wet werk en bijstand, omgerekend tot een bedrag per kalenderjaar, waarbij deze normen voor een belanghebbende van 21 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar die een alleenstaande of een alleenstaande ouder is, en die niet in een inrichting verblijft, eerst zijn verhoogd met de toeslag, genoemd in artikel 25 lid 2 van de Wet werk en bijstand, en de normen van een alleenstaande of gehuwde, die in een inrichting verblijft, eerst zijn verhoogd met de bedragen, genoemd in artikel 23 lid 2 van de Wet werk en bijstand;

    • bb.

      inkomen: verzamelinkomen of inkomensverklaring;

    • cc.

      hoofdverblijf: de woonruimte, bestemd en geschikt voor permanente bewoning, waar de aanvrager zijn vaste woon- en verblijfplaats heeft en op welk adres de aanvrager in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens staat ingeschreven, dan wel zal staan ingeschreven, dan wel het feitelijk woonadres indien het een aanvrager met een briefadres is;

    • dd.

      woonplaats: woonplaats als bedoeld in artikel 10 lid 1 en artikel 11 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek;

    • ee.

      gemeenschappelijke ruimte: gedeelte(n) van een woongebouw, niet behorende tot de onderscheiden woningen, bestemd en noodzakelijk om de woning van de aanvrager vanaf de toegang van het woongebouw te bereiken en ruimten die onder het woongebouw vallen en waarvan de aanvrager gebruik moet kunnen maken;

    • ff.

      woonwagen: een voor bewoning bestemd gebouw dat is geplaatst op een standplaats en dat in zijn geheel of in delen kan worden verplaatst;

    • gg.

      standplaats: een kavel binnen de gemeente Eijsden - Margraten, bestemd voor het plaatsen van een woonwagen, waarop voorzieningen aanwezig zijn die op het leidingnet van de openbare nutsbedrijven, andere instellingen of van gemeenten kunnen worden aangesloten;

    • hh.

      woonschip: elk vaartuig dat uitsluitend of in hoofdzaak wordt gebezigd als, of te oordelen naar zijn constructie of inrichting uitsluitend of in hoofdzaak bestemd is tot dag- of nachtverblijf van een of meer personen;

    • ii.

      ligplaats: een door de gemeente aangewezen ligplaats welke door een woonschip wordt ingenomen.

  • 2.

    Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de wet en de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 1.2 Toekenning en weigering van voorzieningen

  • 1.

    Een voorziening kan slechts worden toegekend voorzover:

    • a.

      deze langdurig noodzakelijk is om de beperkingen op het gebied van het voeren van het huishouden, het verplaatsen in en om de woning, het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel en bij het ontmoeten van medemensen en op basis daarvan sociale verbanden aangaan, op te heffen of te verminderen;

    • b.

      deze, naar objectieve maatstaven gemeten, als de goedkoopst adequate voorziening kan worden aangemerkt;

    • c.

      deze in overwegende mate op het individu is gericht.

  • 2.

    Geen voorziening wordt toegekend:

    • a.

      indien niet is voldaan aan de voorwaarden of verplichtingen gesteld bij of krachtens de wet;

    • b.

      indien de voorziening voor een persoon als de aanvrager algemeen gebruikelijk is;

    • c.

      indien de aanvrager niet woonachtig is in de gemeente;

    • d.

      voor zover de aangevraagde voorziening(en) betrekking heeft op een hoger niveau dan het uitrustingsniveau voor sociale woningbouw;

    • e.

      voor zover er aan de zijde van de aanvrager geen sprake is van aantoonbare meerkosten in vergelijking met de situatie voorafgaand aan het optreden van de beperkingen waarvoor de voorziening wordt aangevraagd;

    • f.

      indien een voorziening niet noodzakelijk is vanwege redelijkerwijs van de aanvrager zelf of van anderen in diens omgeving, zoals familieleden of huisgenoten, te vergen medewerking aan oplossing voor het zich voordoende probleem;

    • g.

      voor zover de aanvraag betrekking heeft op kosten die de aanvrager voorafgaand aan het moment van beschikken heeft gemaakt, tenzij hiervoor schriftelijk toestemming is verleend door het college;

    • h.

      indien een voorziening als die waarop de aanvraag betrekking heeft reeds eerder krachtens de wet, dan wel krachtens de Wet voorzieningen gehandicapten is verstrekt en de normale afschrijvingstermijn van de voorziening nog niet is verstreken, tenzij de eerder vergoede of verstrekte voorziening verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan de aanvrager zijn toe te rekenen;

    • i.

      voor zover op grond van enige andere wettelijke regeling of enige privaatrechtelijke overeenkomst of verbintenis aanspraak op de voorziening kan of kon worden gemaakt, dan wel voor zover met betrekking tot de problematiek die in het gegeven geval aanleiding geeft voor de noodzaak tot ondersteuning een voorziening als bedoeld in artikel 2 van de wet of een verbintenis uit de wet bestaat;

    • j.

      indien, zo het gaat om een financiële tegemoetkoming of een persoonsgebonden budget, in de financiering van het niet door de financiële tegemoetkoming of het persoonsgebonden budget bestreken deel van de kosten niet is, of kan worden voorzien;

      3.Het college kan met betrekking tot het gestelde in lid 2 nadere regels vaststellen in het Besluit nadere regels.

HOOFDSTUK 2. VORM VAN TE VERSTREKKEN INDIVIDUELE VOORZIENINGEN

Artikel 2.1 Keuzevrijheid

  • 1.

    Een individuele voorziening kan, met inachtneming van het bepaalde in artikel 6 van de wet, verstrekt worden

    • a.

      in natura;

    • b.

      als financiële tegemoetkoming;

    • c.

      als persoonsgebonden budget.

  • 2.

    Het college stelt vast in welke situaties de bij wet verplichte keuzemogelijkheid tussen een voorziening in natura en een persoonsgebonden budget niet wordt geboden aan de hand van de in het Besluit nadere regels neergelegde criteria.

Artikel 2.2 Voorziening in natura

Indien een voorziening in natura wordt verstrekt is de bruikleenovereenkomst, huurovereenkomst of dienstverleningsovereenkomst tussen de leverancier en de aanvrager van toepassing, tenzij deze voorziening in eigendom wordt verstrekt.

Artikel 2.3 Financiële tegemoetkoming

Bij verstrekking van een financiële tegemoetkoming zijn de voorwaarden zoals genoemd in het Besluit nadere regels van toepassing.

Artikel 2.4 Persoonsgebonden budget

  • 1.

    Op het persoonsgebonden budget zoals genoemd in artikel 6 lid 1 en 6 a van de wet, zijn de volgende voorwaarden van toepassing:

    • a.

      een persoonsgebonden budget wordt alleen verstrekt ten aanzien van individuele voorzieningen;

    • b.

      de omvang van het persoonsgebonden budget wordt, met uitzondering van het persoonsgebonden budget voor een vergoeding voor een arbeidsverhouding als bedoeld in artikel 5, eerste lid, van de Wet op de loonbelasting 1964, bepaald aan de hand van de tegenwaarde van de in de betreffende situatie goedkoopst adequate te verstrekken voorziening in natura, indien nodig aangevuld met een vergoeding voor instandhoudingkosten en/of administratieve ondersteuningskosten, en wordt vastgelegd in het Besluit nadere regels;

    • c.

      de wijze waarop het persoonsgebonden budget wordt vastgesteld wordt door het college vastgelegd in het Besluit nadere regels;

    • d.

      op het persoonsgebonden budget is de overeenkomst die is vastgelegd in het Besluit nadere regels van toepassing.

  • 2.

    De toekenning van het te verstrekken persoonsgebonden budget, de omvang, de looptijd ervan en de verplichtingen worden bij beschikking vastgesteld.

  • 3.

    Bij de beschikking wordt een programma van eisen verstrekt waarin aangegeven is aan welke vereisten de met het persoonsgebonden budget te verwerven voorziening dient te voldoen.

  • 4.

    Na het nemen van de beschikking wordt het persoonsgebonden budget ter beschikking gesteld door storting op de rekening van de aanvrager, tenzij hiertegen overwegende bezwaren bestaan.

  • 5.

    Het college gaat steekproefsgewijs na of het verstrekte persoonsgebonden budget besteed is aan het doel waarvoor het verstrekt is. De budgethouder is verplicht de daarvoor noodzakelijke stukken, zoals genoemd in het Besluit nadere regels, op verzoek van het college per omgaande te verstrekken.

  • 6.

    Na ontvangst van de in het vorige lid genoemde bescheiden wordt door het college beoordeeld of er aanleiding bestaat het persoonsgebonden budget geheel of ten dele terug te vorderen of te verrekenen.

Artikel 2.5 Eigen bijdragen, eigen aandeel en inkomensgrenzen

  • 1.

    Voor de voorzieningen zoals bedoeld in artikel 3.1;4.2, lid 1, onder b, c, en g; artikel 4.5 en artikel 5.1, lid 1, onder b en c, van deze verordening is een persoon van 18 jaren of ouder aan wie maatschappelijke ondersteuning is verleend een eigen bijdrage verschuldigd ter hoogte van 100% van de aan deze voorziening verbonden kosten.

  • 2.

    Voor de voorziening zoals bedoeld in artikel 5.1, lid 1, onder a, b, c, en d van deze verordening wordt een inkomensgrens gehanteerd van 1,5 maal het norminkomen zoals bedoeld in artikel 1.1, onder aa van deze verordening.

  • 3.

    Het college kan voor het verstrekken van individuele voorzieningen als bedoeld in lid 1 en lid 2 ter uitvoering van dit artikel nadere regels stellen in het besluit nadere regels.

  • 4.

    Het college kan voor het verstrekken van individuele voorzieningen als bedoeld in lid 1 en lid 2 ter uitvoering van dit artikel voorschriften verbinden, vrijstelling of ontheffing verlenen. Gelijke bevoegdheid heeft het college ten aanzien van nadere regels gesteld ingevolge lid 3 van dit artikel.

  • 5.

    Op de verschuldigde eigen bijdrage en het aandeel in de kosten van maatschappelijke ondersteuning dat bij de toekenning van een financiële tegemoetkoming voor eigen rekening blijft, is artikel 4.1, lid 1 van de algemene maatregel van bestuur “Besluit maatschappelijke ondersteuning” van toepassing.

HOOFDSTUK 3. HULP BIJ HET HUISHOUDEN

Artikel 3.1 Vormen van hulp bij het huishouden

  • 1.

    De door het college ter compensatie van beperkingen bij het voeren van een huishouden te verstrekken voorziening kan bestaan uit:

    • a.

      een algemene voorziening waaronder algemene hulp bij het huishouden;

    • b.

      hulp bij het huishouden in natura;

    • c.

      een persoonsgebonden budget te besteden aan hulp bij het huishouden.

  • 2.

    Het college kan nadere regels opstellen in het Besluit nadere regels ten aanzien van de in het eerste lid genoemde onderdelen a. tot en met c.

Artikel 3.2 Primaat van de algemene hulp bij het huishouden

  • 1.

    Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g. onderdeel 4, 5 en 6 van de wet kan voor de in artikel 3.1, lid 1 onder a. vermelde voorziening in aanmerking worden gebracht indien:

    • a.

      aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek: of

    • b.

      problemen bij het uitvoeren van de mantelzorg, het zelf uitvoeren van een of meer huishoudelijke taken onmogelijk maken en de algemene hulp bij het huishouden dit snel en adequaat kan oplossen.

  • 2.

    Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 4, 5 en 6 van de wet kan voor de in artikel 3.1, lid 1 onder b. en c. vermelde voorzieningen in aanmerking worden gebracht indien:

    • a.

      aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek of

    • b.

      problemen bij het uitvoeren van de mantelzorg, het zelf uitvoeren van een of meer huishoudelijke taken onmogelijk maken en de in het eerste lid genoemde voorziening een onvoldoende oplossing biedt of niet beschikbaar is.

Artikel 3.3 Gebruikelijke zorg

In afwijking van het gestelde in artikel 3.2 komt een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g., onderdeel 4, 5 en 6 van de wet niet in aanmerking voor hulp bij het huishouden als tot de leefeenheid waar deze persoon deel van uitmaakt een of meer huisgenoten behoren die wel in staat zijn het huishoudelijk werk te verrichten.

Artikel 3.4 Geen langdurige noodzaak

In afwijking van artikel 1.2, lid 1 onder a. kan het college hulp bij het huishouden verstrekken indien er geen langdurige noodzaak is.

Artikel 3.5 Omvang van de hulp bij het huishouden

  • 1.

    De omvang van de voorziening hulp bij het huishouden wordt uitgedrukt in klassen, waarbij de volgende klassen met de daarbij behorende uren kunnen worden toegekend:

    Klasse 1: 0 tot en met 1,9 uur per week;

    Klasse 2 : 2 tot en met 3,9 uur per week;

    Klasse 3: 4 tot en met 6,9 uur per week;

    Klasse 4: 7 tot en met 9,9 uur per week;

    Klasse 5: 10 tot en met 12,9 uur per week;

    Klasse 6: 13 tot en met 15,9 uur per week.

  • 2.

    Indien het aantal toegekende uren het maximum van klasse 6 overstijgt, kunnen additionele uren worden toegekend.

Artikel 3.6 Omvang van het persoonsgebonden budget

De bedragen die worden verstrekt in de vorm van een persoonsgebonden budget, rekening houdend met het bepaalde in artikel 3.5, worden door het college vastgesteld en opgenomen in het Besluit nadere regels.

HOOFDSTUK 4. WOONVOORZIENINGEN

Artikel 4.1 Vormen van woonvoorzieningen

  • 1.

    De door het college, ter compensatie van beperkingen bij het voeren van een huishouden, te verstrekken woonvoorziening kan bestaan uit:

    • a.

      een algemene woonvoorziening;

    • b.

      een woonvoorziening in natura;

    • c.

      een persoonsgebonden budget te besteden aan een woonvoorziening;

    • d.

      een financiële tegemoetkoming in de kosten van een woonvoorziening.

  • 2.

    Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g. onderdeel 5 en 6 van de wet kan voor de in lid 1, onder a. vermelde voorziening in aanmerking worden gebracht indien aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek een aanpassing aan de woning noodzakelijk maken en de algemene woonvoorziening dit snel en adequaat kan oplossen.

  • 3.

    Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g. onderdeel 5 en 6 van de wet kan voor de in lid 1, onder b, c, d. vermelde voorziening in aanmerking worden gebracht indien aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek een aanpassing aan de woning noodzakelijk maken, en de in het lid 2 genoemde oplossing niet beschikbaar is of niet of onvoldoende tot een snelle en adequate oplossing leidt.

  • 4.

    De in lid 2 en 3 genoemde beperkingen staan in een direct oorzakelijk verband met de bouwkundige of woontechnische staat van de woning zelf, waaronder begrepen de toegankelijkheid van de woning.

Artikel 4.2 Soorten individuele woonvoorzieningen

  • 1.

    De in artikel 4.1, lid 1 onder b, c en d. genoemde voorzieningen kunnen, met inachtneming van het bepaalde in artikel 6 van de wet, bestaan uit:

    • a.

      een voorziening in de verhuis- en (her)inrichtingskosten, te verlenen aan de hoofdbewoner van de woonruimte;

    • b.

      een voorziening in de kosten van een bouwkundige of woontechnische woonvoorziening , te verlenen aan de eigenaar van de woonruimte;

    • c.

      een voorziening in de kosten van een niet-bouwkundige of niet-woontechnische woonvoorziening, te verlenen aan de hoofdbewoner van de woonruimte, voor zover niet anders is overeengekomen tussen hoofdbewoner en eigenaar;

    • d.

      een voorziening in de kosten van onderhoud, keuring en reparatie, te verlenen aan de hoofdbewoner van de woonruimte, voor zover niet anders is overeengekomen tussen hoofdbewoner en eigenaar;

    • e.

      een voorziening ten behoeve van tijdelijke huisvesting, te verlenen aan de hoofdbewoner of de eigenaar van de tijdelijke huisvesting;

    • f.

      een voorziening voor huurderving, te verlenen aan de eigenaar van de woonruimte;

    • g.

      een voorziening ten behoeve van een uitraasruimte, te verlenen aan de eigenaar van de woonruimte.

  • 2.

    Het college kan nadere regels opstellen in het Besluit nadere regels ten aanzien van de in het eerste lid genoemde onderdelen a. tot en met g.

Artikel 4.3 Primaat van de verhuizing, uitraasruimte en andere voorwaarden

  • 1.

    Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g. onderdeel 5 en 6 van de wet kan voor een voorziening als bedoeld in artikel 4.2, lid 1 onder a., zonodig in combinatie met andere in artikel 4.2 genoemde voorzieningen, in aanmerking worden gebracht indien aantoonbare beperkingen als gevolg van ziekte of gebrek het normale gebruik van de woning belemmeren en verhuizing naar een andere zelfstandige woonruimte de goedkoopst adequate oplossing biedt.

  • 2.

    Een persoon als bedoeld in artikel 4.3 lid 1 komt ook in aanmerking voor een financiële tegemoetkoming ter hoogte van het bepaalde in artikel 5.3 lid 1 van het “Besluit nadere regels voorzieningen maatschappelijke ondersteuning 2010 gemeente Eijsden - Margraten” als de persoon, op eigen kosten, zijn woning adequaat aanpast.

  • 3.

    Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g. onderdeel 5 en 6 van de wet kan voor een voorziening als bedoeld in artikel 4.2, lid 1 onder b. in aanmerking worden gebracht indien aantoonbare beperkingen als gevolg van ziekte of gebrek het normale gebruik van de woning belemmeren en de in het eerste lid genoemde voorziening niet mogelijk is of niet de goedkoopst adequate voorziening is.

  • 4.

    Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g. onderdeel 5 en 6 van de wet kan voor een voorziening als bedoeld in artikel 4.2, lid 1 onder c. in aanmerking worden gebracht indien aantoonbare beperkingen als gevolg van ziekte of gebrek het normale gebruik van de woning belemmeren en de in het eerste lid genoemde voorziening niet mogelijk is of niet de goedkoopst adequate voorziening is.

  • 5.

    Indien de persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g. onderdeel 5 en 6 van de wet voor een onder lid 3 bedoelde woonvoorziening in aanmerking wordt gebracht indien het klachten betreft in verband met luchtwegallergieën/CARA, dan:

    • a.

      komt enkel de slaapkamer in de huidige woonsituatie van de hiervoor genoemde persoon voor sanering in aanmerking;

    • b.

      indien de hiervoor genoemde persoon jonger is dan 4 jaar, komt eveneens de woonkamer in de huidige woonsituatie voor sanering in aanmerking.

  • 6.

    Het college verleent slechts een woonvoorziening ten behoeve van onderhoud, keuring en reparatie als bedoeld in artikel 4.2, lid 1 onder d. indien:

    • a.

      de woonvoorziening in het kader van deze wet, dan wel de wet voorzieningen gehandicapten, dan wel de Regeling Geldelijke Steun Huisvesting Gehandicapten of het Besluit Geldelijke Steun Huisvesting Gehandicapten is verleend;

    • b.

      de betreffende woonvoorziening is opgenomen in het Besluit nadere regels;

    • c.

      de ondersteuningsbehoevende ten tijde van het onderhoud, keuring en reparatie de woonruimte als hoofdverblijf heeft en bewoont;

    • d.

      de gemaakte kosten binnen een jaar na betaling bij de gemeente worden gedeclareerd.

  • 7.

    Het college kan voor de duur van maximaal zes maanden een voorziening genoemd in artikel 4.2, lid 1 onder e. verlenen onder de volgende voorwaarden:

    • a.

      Indien een ondersteuningsbehoevende in verband met aanpassing van zijn huidige of een nog te betrekken woning moet voorzien in noodzakelijke tijdelijke huisvesting en de kosten voor deze huisvesting noodzakelijk zijn.

    • b.

      De voorziening genoemd in artikel 4.2, lid 1 onder e. kan per maand het bedrag genoemd in artikel 13 lid 1 onder a. van de Wet op de huurtoeslag niet te boven gaan.

  • 8.

    Het college kan voor de duur van maximaal zes maanden een voorziening genoemd in artikel 4.2, lid 1 onder f. verlenen aan de eigenaar van een woning teneinde deze woning ter beschikking of opnieuw ter beschikking van een ondersteuningsbehoevende te laten komen en onder de volgende voorwaarden:

    • a.

      Het college kan geen voorziening genoemd in artikel 4.2, lid 1 onder f. verlenen over de eerste maand van huurderving.

    • b.

      De voorziening genoemd in artikel 4.2, lid 1 onder f., kan per maand het bedrag genoemd in artikel 13 lid 1 onderdeel a van de Wet op de huurtoeslag niet te boven gaan.

  • 1.

    Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g. onderdeel 5 en 6 van de wet kan voor een voorziening als bedoeld in artikel 4.2, lid 1, onder g. in aanmerking worden gebracht indien sprake is van een op basis van aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek aanwezige gedragsstoornis met ernstig ontremd gedrag tot gevolg, waarbij alleen het zich kunnen afzonderen kan leiden tot een situatie waarin deze persoon tot rust kan komen en de in het eerste lid genoemde voorziening niet mogelijk is of niet de goedkoopst adequate voorziening is.

Artikel 4.4 Uitsluitingen

De bepalingen van dit hoofdstuk zijn niet van toepassing op:

  • a.

    het treffen van voorzieningen aan hotels/pensions, trekkerswoonwagens, kloosters, tweede woningen, vakantiewoningen, recreatiewoningen en bij kamerverhuur;

  • b.

    het treffen van voorzieningen in woongebouwen, die specifiek gericht zijn op mensen met beperkingen en waarvan verwacht mag worden dat reeds voorzieningen zijn getroffen, of dat ter zake van een voorziening onmiskenbaar niet wordt voldaan aan de voor een dergelijk woongebouw op grond van wettelijke voorschriften, algemeen aanvaarde regels of contractuele bepalingen geldende vereisten en aannemelijk is dat de aangevraagde voorziening bij het wel voldoen aan die vereisten niet nodig zou zijn;

  • c.

    voorzieningen die bij nieuwbouw of renovatie zonder noemenswaardige meerkosten kunnen worden meegenomen.

Artikel 4.5 Hoofdverblijf en bezoekbaar maken woning

  • 1.

    Een woonvoorziening wordt slechts verleend indien de aanvrager zijn hoofdverblijf heeft of zal hebben in de woonruimte waaraan de voorziening wordt getroffen.

  • 2.

    In afwijking van het gestelde in het eerste lid kan een woonvoorziening als bedoeld in dit hoofdstuk getroffen worden voor het bezoekbaar maken van één woonruimte indien de aanvrager zijn hoofdverblijf heeft in een op grond van artikel 5 van de Wet toelating zorginstellingen erkende instelling.

  • 3.

    Onder bezoekbaar maken wordt uitsluitend verstaan het middels een woonvoorziening bewerkstelligen dat de aanvrager de woonruimte, de woonkamer en een toilet kan bereiken.

  • 4.

    De aanvraag voor het bezoekbaar maken wordt ingediend in de gemeente waar de aan te passen woning staat.

  • 5.

    De woonvoorziening betreft slechts het bezoekbaar maken van de in het tweede lid bedoelde woonruimte en kan het in het Besluit nadere regels bepaalde maximumbedrag niet te boven gaan.

Artikel 4.6 Aanvullende begrenzing recht op woonvoorzieningen

De aanvraag voor een woonvoorziening als bedoeld in dit hoofdstuk wordt geweigerd indien:

  • a.

    de noodzaak tot het treffen van de woonvoorziening het gevolg is van een verhuizing waartoe op grond van belemmeringen bij het normale gebruik van de woning ten gevolg van ziekte of gebrek geen aanleiding bestond en er geen andere belangrijke reden aanwezig was;

  • b.

    de aanvrager niet is verhuisd naar de voor zijn of haar beperkingen op dat moment beschikbare meest geschikte woning, tenzij voor de verhuizing dan wel de acceptatie van de nieuwe woning van tevoren schriftelijk toestemming is verleend door het college;

  • c.

    behoudens het gestelde in artikel 4.4, deze betrekking heeft op voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten anders dan:

    • -

      het aanbrengen van automatische deuropeners,

    • -

      het aanleggen van een hellingbaan van de openbare weg naar de toegang van het gebouw waarvan de woonruimte van de ondersteuningsbehoevende deel uitmaakt en voorts onder voorwaarde dat de woningen in het woongebouw te bereiken zijn met een rolstoel,

    • -

      het aanbrengen van een extra trapleuning,

    • -

      het verbreden van toegangsdeuren,

    • -

      drempelhulpen of vlonders,

    • -

      een opstelplaats voor een rolstoel bij de toegangsdeur van het woongebouw.

  • d.

    de woonvoorziening aangevraagd wordt op een moment dat op basis van leeftijd, gezinssituatie of woonsituatie te voorzien was dat deze voorziening noodzakelijk zou zijn en daarmee geen sprake is van een onverwacht intredende noodzaak;

  • e.

    de aanvrager voor het eerst zelfstandig gaat wonen uitsluitend voor zover de aanvraag een voorziening als bedoeld in artikel 4.2 lid 1 onder a. betreft, verhuisd is vanuit of naar een woonruimte die niet geschikt is het gehele jaar door bewoond te worden, verhuisd is naar een AWBZ-instelling of een andere instelling gericht op het verstrekken van zorg, of er in de verlaten woonruimte geen problemen met het normale gebruik van de woning zijn ondervonden;

  • f.

    reeds een begin is gemaakt met de werkzaamheden waarop de aanvraag betrekking heeft voordat hiertoe een beschikking is afgegeven, tenzij daarvoor tevoren schriftelijk toestemming is verleend door het college;

  • g.

    de door het college aangewezen personen toegang wordt geweigerd tot de woonruimte waar de woonvoorziening is, of wordt gerealiseerd, dan wel zal worden gerealiseerd. Aan de in dit lid genoemde personen dient tevens inzage te worden geboden in bescheiden en tekeningen welke betrekking hebben op de woonvoorziening en hun wordt de gelegenheid geboden tot het controleren van de woonvoorziening;

  • h.

    de kosten van de voorziening gelijk zijn aan of meer bedragen dan het maximumbedrag dat opgenomen is in het Besluit nadere regels.

  • i.

    de ondervonden problemen bij het normale gebruik van de woning voortvloeien uit de aard van de in de woning gebruikte materialen.

Artikel 4.7 Gereedmelding, vaststelling en uitbetaling

Indien een woonvoorziening zoals genoemd in artikel 4.2, lid 1 onder b. dan wel g. is verleend, dan geldt dat:

  • 1.

    Terstond na de voltooiing van de werkzaamheden doch uiterlijk binnen 12 maanden na het afgeven van de beschikking waarin de woonvoorziening wordt verleend, verklaart diegene aan wie de woonvoorziening is toegekend, aan het college dat de bedoelde werkzaamheden zijn voltooid.

  • 2.

    De gereedmelding als bedoeld in het eerste lid is tevens een verzoek om vaststelling en uitbetaling van de voorziening. Na akkoord bevinding gereedmelding zal binnen 2 weken uitbetaling plaatsvinden.

  • 3.

    De gereedmelding bedoeld in het eerste lid gaat vergezeld van een verklaring dat bij het treffen van de voorzieningen is voldaan aan de voorwaarden waaronder de woonvoorziening is verleend.

  • 4.

    Degene aan wie de woonvoorziening wordt verleend dient gedurende een periode van vijf jaar alle rekeningen en betalingsbewijzen met betrekking tot de werkzaamheden ter controle beschikbaar te houden.

Artikel 4.8 Terugbetaling bij verkoop

  • 1.

    De woningeigenaar die een voorziening genoemd in artikel 4.2, lid 1 onder b., heeft ontvangen waarvan het bedrag hoger is dan het bedrag zoals genoemd in het Besluit nadere regels en die binnen een periode van 10 jaar na de datum van gereedmelding van de werkzaamheden de woning vervreemdt, wordt gehouden de gemeente een deel van de voorziening terug te betalen.

  • 2.

    De hoogte van het terug te betalen bedrag als bedoeld in lid 1 is gelijk aan het bedrag van de voorziening, exclusief de kosten die voor rekening van de eigenaar van de woonruimte zijn gekomen, verminderd met 10 procent per jaar.

  • 3.

    Lid 1 is niet van toepassing indien de woning wordt verkocht aan de ondersteuningsbehoevende ten behoeve van wie de voorziening is verleend of een andere ondersteuningsbehoevende aan wie op grond van deze verordening een vergelijkbare voorziening zou zijn toegekend.

  • 4.

    De woningeigenaar als bedoeld in lid 1 is verplicht om binnen een maand na het inschrijven van de akte tot vervreemding in de openbare registers het college hiervan schriftelijk op de hoogte te stellen.

  • 5.

    Het college kan in het Besluit nadere regels aanvullende voorwaarden stellen ten aanzien van het gestelde in dit artikel.

Artikel 4.9 Vrijmaken van bestaande aangepaste woonruimte

Een vergoeding als bedoeld in artikel 4.2, lid 1 onder a. kan eveneens worden verleend indien op verzoek van het college een bestaande aangepaste woning wordt vrijgemaakt.

Artikel 4.10 Aanpassing van woonwagens

Het college verleent slechts een woonvoorziening als bedoeld in artikel 4.2, lid 1 onder b. ten aanzien van woonwagens indien:

  • a.

    de technische levensduur van de woonwagen nog minimaal vijf jaar is;

  • b.

    de standplaats niet binnen vijf jaar voor opheffing in aanmerking komt;

  • c.

    de woonwagen ten tijde van de indiening van de aanvraag voor een woonvoorziening bij de gemeente rechtens op de standplaats stond.

Artikel 4.11 Aanpassing van woonschepen

Het college verleent slechts een woonvoorziening als bedoeld in artikel 4.2, lid 1 onder b. ten aanzien van woonschepen indien:

  • a.

    de technische levensduur van het woonschip nog minimaal vijf jaar is.

  • b.

    het woonschip nog minimaal vijf jaar op de ligplaats mag blijven liggen.

HOOFDSTUK 5. HET ZICH LOKAAL VERPLAATSEN PER VERVOERMIDDEL

Artikel 5.1 Vormen van vervoersvoorzieningen

  • 1.

    De door het college, met inachtneming van het bepaalde in artikel 6 van de wet, ter compensatie van beperkingen bij het zich lokaal verplaatsen te verstrekken voorziening kan bestaan uit:

    • a.

      een algemene voorziening, waaronder een collectief systeem van aanvullend al dan niet openbaar vervoer;

    • b.

      een vervoersvoorziening in natura in de vorm van:

      • 1.

        een scootmobiel in bruikleen;

      • 2.

        een al dan niet aangepaste gesloten buitenwagen in bruikleen;

      • 3.

        een al dan niet aangepaste bruikleenauto;

      • 4.

        een ander verplaatsingsmiddel dan genoemd onder 1 tot en met 3, in bruikleen;

      • 5.

        een aanpassing aan de onder 1 tot en met 4 genoemde

        bruikleenvoorzieningen;

      • 6.

        een training voor het gebruik van een scootmobiel of een gesloten buitenwagen.

    • c.

      een persoonsgebonden budget of financiële tegemoetkoming voor de kosten van:

      • 1.

        aanschaf van een scootmobiel;

      • 2.

        aanpassing van een vervoermiddel;

      • 3.

        aanschaf van een ander vervoermiddel;

      • 4.

        reparatie en onderhoud van een vervoermiddel;

      • 5.

        gebruik van een eigen auto;

      • 6.

        gebruik van een taxi;

      • 7.

        gebruik van een rolstoeltaxi;

      • 8.

        gebruik van een bruikleenauto.

    • d.

      een combinatie van de onder a., b. en c. genoemde voorzieningen.

  • 2.

    Ten aanzien van het verstrekken van een vervoersvoorziening op grond van lid 1 kunnen nadere regels worden gesteld in het Besluit nadere regels.

Artikel 5.2 Het primaat van het collectief vervoer

  • 1.

    Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g. onderdeel 5 en 6 van de wet kan voor een collectief systeem van aanvullend al dan niet openbaar vervoer, zoals genoemd in artikel 5.1, lid 1 onder a. in aanmerking worden gebracht indien aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek het onmogelijk maken om:

    • a.

      gebruik te maken van het openbaar vervoer, of

    • b.

      het openbaar vervoer te kunnen bereiken.

  • 2.

    Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g. onderdeel 5 en 6 van de wet kan voor de in artikel 5.1, lid 1 onder b., c. en d. vermelde voorziening in aanmerking worden gebracht wanneer:

    • a.

      aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek het gebruik van een algemene voorziening, waaronder het collectief systeem van aanvullend al dan niet openbaar vervoer, als bedoeld in artikel 5.1, lid 1 onder a., onmogelijk maken dan wel,

    • b.

      een algemene voorziening, waaronder een collectief systeem van aanvullend al dan niet openbaar vervoer, als bedoeld in artikel 5.1, lid 1 onder a., niet toereikend of aanwezig is.

Artikel 5.3 Afstemming op de behoefte en inkomensgrens

  • 1.

    Bij de verlening van de voorziening genoemd in artikel 5.1 lid 1 onder b., c. en d., wordt rekening gehouden met de individuele vervoersbehoefte van de aanvrager, de mate waarin de voorziening genoemd in artikel 5.1, lid 1 onder a. in de individuele vervoersbehoefte kan voorzien en de mate waarin de vervoersbehoeften van echtgenoten samenvallen

  • 2.

    Voor zover de behoeften van echtgenoten niet samenvallen wordt niet meer dan anderhalf maal een enkele voorziening als bedoeld in artikel 5.1 lid 1 onder c. sub 5, 6 en 7 toegekend.

  • 3.

    Voorzover de ondersteuningsbehoevende in het bezit is van een scootmobiel of een electrische buitenrolstoel wordt niet meer dan 75% van een enkele voorziening als bedoeld in artikel 5.1 lid 1 onder c sub 5, 6, 7 en 8 toegekend.

  • 4.

    Voor zover de ondersteuningsbehoevende woonachtig is in een verzorgingstehuis wordt niet meer dan 50% van een enkele voorziening als bedoeld in artikel 5.1 lid 1 onder c. sub 5, 6,7 en 8 toegekend.

  • 5.

    Bij de te verstrekken vervoersvoorziening wordt ten aanzien van de vervoersbehoefte ten behoeve van maatschappelijke participatie uitsluitend rekening gehouden met de verplaatsingen in de directe woon- en leefomgeving in het kader van het leven van alledag, tenzij zich een uitzonderingssituatie voordoet waarbij het gaat om een bovenregionaal contact, dat uitsluitend door de aanvrager zelf bezocht kan worden, terwijl het bezoek voor de aanvrager noodzakelijk is om dreigende vereenzaming te voorkomen.

  • 6.

    Indien het inkomen van een ongehuwde persoon of het gezamenlijk inkomen van gehuwde personen meer bedraagt dan de in het Besluit nadere regels voor de diverse categorieën genoemde inkomensgrenzen, worden de krachtens deze verordening te verstrekken vervoersvoorzieningen algemeen gebruikelijk geacht, zodat deze niet in aanmerking komen voor verstrekking of vergoeding.

  • 7.

    Het college kan nadere regels opstellen met betrekking tot het bepaalde in dit artikel in het Besluit nadere regels.

HOOFDSTUK 6. VERPLAATSEN IN EN ROND DE WONING

Artikel 6.1 Vormen van rolstoelvoorzieningen

  • 1.

    De door het college, ter compensatie van beperkingen bij het verplaatsen in en om de woning dan wel voor sportbeoefening te verstrekken voorziening kan bestaan uit:

    • a.

      een algemene voorziening waaronder een algemene rolstoelvoorziening;

    • b.

      een rolstoelvoorziening in natura;

    • c.

      een persoonsgebonden budget te besteden aan een rolstoelvoorziening;

    • d.

      een persoonsgebonden budget te besteden aan een sportrolstoel.

  • 2.

    Het college stelt nadere regels met betrekking tot het bepaalde in het eerste lid in het Besluit nadere regels.

Artikel 6.2 Primaat algemene rolstoelvoorziening bij incidenteel rolstoelgebruik en sportrolstoel

  • 1.

    Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g., onderdeel 5 en 6 van de wet kan voor de in artikel 6.1, lid 1 onder a. vermelde voorziening in aanmerking worden gebracht indien aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek incidenteel zittend verplaatsen in en rond de woning noodzakelijk maken en hulpmiddelen die verstrekt worden op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten of een andere wettelijke regeling geen adequate oplossing bieden.

  • 2.

    Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g., onderdeel 5 en 6 van de wet kan voor de in artikel 6.1, lid 1onder b. en c. vermelde voorziening in aanmerking worden gebracht indien aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek dagelijks zittend verplaatsen in en om de woning noodzakelijk maken en hulpmiddelen die verstrekt worden op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten of een andere wettelijke regeling geen adequate oplossing bieden en indien de in artikel 6.1 lid 1 onder a. vermelde voorziening niet aanwezig is of geen adequate oplossing biedt.

  • 3.

    Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g. onderdeel 5 en 6 van de wet kan eenmaal per periode van drie jaar voor de in artikel 6.1 lid 1 onder d. vermelde voorziening in aanmerking worden gebracht indien aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek sportbeoefening zonder sportrolstoel onmogelijk maken.

Artikel 6.3 Aanspraak op rolstoelvoorzieningen voor bewoners van AWBZ- instellingen

Een persoon die verblijft in een op grond van artikel 5 van de Wet toelating zorginstellingen erkende instelling komt uitsluitend voor een rolstoel in aanmerking indien hij geen recht heeft op een rolstoel, verstrekt op grond van de AWBZ.

HOOFDSTUK 7. HET VERKRIJGEN VAN VOORZIENINGEN EN HET MOTIVEREN VAN BESLUITEN

Artikel 7.1 Aanvraagprocedure

  • 1.

    Een aanvraag dient te worden ingediend door middel van een door het college ter beschikking gesteld formulier.

  • 2.

    De ondersteuningsbehoevende of mantelzorger dient desgevraagd een identiteitsbewijs te overleggen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder 1 tot en met 3, van de Wet op de identificatieplicht.

Artikel 7.2 Relatie met de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten

De aanvraag dient te worden ingediend bij het daartoe door het college in het Besluit nadere regels aan te wijzen loket van de gemeente op welke plaats zowel aanvragen voor voorzieningen inzake de wet alsook aanvragenzorg inzake de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten kunnen worden ingediend.

Artikel 7.3 Inlichtingen, onderzoek, advies en beschikking

  • 1.

    Het college is bevoegd om, voor zover dit van belang is voor de beoordeling van het recht op een voorziening, degene door wie een aanvraag is ingediend:

    • a.

      op te roepen in persoon te verschijnen op een door het college te bepalen plaats en tijdstip en hem te ondervragen;

    • b.

      op een door het college te bepalen plaats en tijdstip door een of meer daartoe aangewezen deskundigen te doen ondervragen en/of onderzoeken.

  • 2.

    Het college vraagt een door hem daartoe aangewezen adviesinstantie om advies in de gevallen genoemd in het Besluit nadere regels.

  • 3.

    Een aanvrager is verplicht aan het college of de door hem aangewezen adviesinstantie die gegevens te verschaffen of te doen verschaffen die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van de aanvraag dan wel voor de vaststelling van het recht op een voorziening.

  • 4.

    Bij de beoordeling zoals genoemd in het eerste lid wordt gebruik gemaakt van de systematiek zoals neergelegd in de International Classification of Functions, Disabilities and Impairments, de ICF classificatie.

  • 5.

    De beschikking vermeldt op welke wijze de genomen beschikking bijdraagt aan het behouden en bevorderen van de zelfredzaamheid en de normale maatschappelijke participatie van mensen met een beperking of een chronisch psychisch probleem en van mensen met een psychosociaal probleem.

Artikel 7.4 Alleenrecht indicatiestelling

  • 1.

    Indien het college gebruik maakt van de bevoegdheid genoemd in artikel 7.3 lid 2, dan wordt uitsluitend advies gevraagd aan het Centrum Indicatiestelling Zorg.

  • 2.

    Het college kan in die gevallen, welke beschreven worden in het Besluit nadere regels, advies vragen aan een andere organisatie dan welke genoemd is in lid 1.

Artikel 7.5 Samenhangende afstemming

Het college legt in het Besluit nadere regels voorwaarden vast omtrent de wijze waarop de verkrijging van individuele voorzieningen samenhangend wordt afgestemd op de situatie van de aanvrager.

Artikel 7.6 Wijzigingen in de situatie

DegenE aan wie krachtens deze verordening een voorziening is verstrekt, is verplicht aan het college onverwijld mededeling te doen van feiten en omstandigheden, waarvan redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze van invloed kunnen zijn op het recht op een voorziening.

Artikel 7.7 Heronderzoek

Het college kan heronderzoek verrichten naar de voor de voortzetting van het recht op een voorziening van belang zijnde gegevens.

Artikel 7.8 Intrekking van een voorziening

  • 1.

    Het college kan een besluit, genomen op grond van deze verordening, geheel of gedeeltelijk intrekken indien:

    • a.

      niet of niet langer is voldaan aan de voorwaarden of verplichtingen gesteld bij of krachtens de wet, dan wel deze verordening;

    • b.

      op grond van gegevens beschikt is en gebleken is dat de gegevens zodanig onjuist of onvolledig waren dat, waren de juiste gegevens bekend geweest, een andere beslissing zou zijn genomen;

    • c.

      de ondersteuningsbehoevende schriftelijk aangeeft geen prijs meer te stellen op de voorziening;

    • d.

      uit onderzoek door het college blijkt dat geen gebruik wordt gemaakt van de verstrekte voorziening.

  • 2.

    Een besluit tot verlening van een financiële tegemoetkoming of een persoonsgebonden budget kan worden ingetrokken indien blijkt dat de tegemoetkoming of het budget binnen zes maanden na uitbetaling niet is aangewend voor de bekostiging van het middel waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden.

Artikel 7.9 Terugvordering

  • 1.

    Ingeval een voorziening is ingetrokken kan op basis daarvan reeds uitbetaalde financiële tegemoetkoming of persoonsgebonden budget worden teruggevorderd.

  • 2.

    Ingeval de aanspraak op een in eigendom verstrekte voorziening is ingetrokken kan deze voorziening worden teruggevorderd indien de voorziening is verleend op basis van valselijk verstrekte gegevens.

  • 3.

    Alle ingevolge deze verordening terug te vorderen bedragen worden verhoogd met de wettelijke rente.

HOOFDSTUK 8. SLOTBEPALINGEN

Artikel 8.1 Hardheidsclausule

  • 1.

    Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de ondersteuningsbehoevende, mantelzorger of de woningeigenaar afwijken van hetgeen bij of krachtens deze verordening is bepaald, indien strikte toepassing daarvan tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

  • 2.

    Voorafgaand aan toepassing van lid 1 kan het college advies vragen.

Artikel 8.2 Beslissing college in gevallen waarin de verordening niet voorziet

In gevallen, de uitvoering van de wet betreffende, waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.

Artikel 8.3 Indexering

Het college kan jaarlijks per 1 januari de in het kader van deze verordening en het op deze verordening berustende Besluit nadere regels geldende bedragen verhogen of verlagen conform de ontwikkelingen van de prijsindex volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek.

Artikel 8.4 Evaluatie

Het door het gemeentebestuur gevoerde beleid wordt eenmaal per 2 jaar geëvalueerd. Indien de evaluatie daartoe aanleiding geeft wordt deze verordening aangepast.

Artikel 8.5 Inwerkingtreding

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 juni 2011.

  • 2.

    De Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning 2007 gemeente Eijsden, vastgesteld op 15 december 2009, en de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning 2010, gemeente Margraten, vastgesteld op 15 december 2009, worden met ingang van 1 juni 2011 ingetrokken;

Artikel 8.6 Overgangsbepaling

  • 1.

    Indien voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening een aanvrage om een voorziening bij de voormalige gemeente Eijsden dan wel de voormalige gemeente Margraten is ingediend en voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening nog niet op de aanvraag is beslist, wordt daarop de “Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning 2010 gemeente Eijsden ” respectievelijk de “Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning 2010 gemeente Margraten” toegepast, tenzij toepassing van deze verordening voor een aanvrager leidt tot een gunstigere beschikking dan toepassing van de “Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning 2010 gemeente Eijsden” respectievelijk “Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning 2010 gemeente Margraten”.

  • 2.

    Op een aanhangig bezwaarschrift of beroep, betreffende een beschikking genomen op grond van de “Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning 2010 gemeente Eijsden” dan wel op grond van “Verordening voorzieningenmaatschappelijke ondersteuning 2010 gemeente Margraten wordt beslist met toepassing van de “Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning 2010 gemeente Eijsden” dan wel de “Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning 2010 gemeente Margraten”.

Artikel 8.7 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: “Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Eijsden – Margraten 2011”.

 

Aldus besloten in de openbare vergadering van 24 mei 2011

­H.J. Waterborg, J.H.M. Bronckers

Griffier, Voorzitter