Organisatie | Leiden |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Toeslagenverordening WWB 2011 |
Citeertitel | Toeslagenverordening WWB 2011 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Geen.
Geen.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2012 | 01-01-2015 | hoofdstuk 4 | 22-12-2011 Stadskrant, 30-12-2011 | RV 11.0124 | |
31-12-2011 | 01-01-2012 | Vervallen art. 1.g en 3.1.b (bij RV 11.0098) | 01-12-2011 Stadskrant, 9 december 2011 | RV 11.0098 | |
24-07-2010 | 01-07-2010 | 31-12-2011 | Art. 2, 6, 11, 12 | 29-06-2010 Stadsblad, 16-07-2010 | RV 10.0065 |
01-06-2008 | 24-07-2010 | nieuwe regeling | 01-04-2008 Stadsblad, 30-05-2008 | Onbekend |
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen
Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Wet werk en bijstand en de Algemene wet bestuursrecht.
In deze verordening wordt verstaan onder:
Hoofdstuk 2 Criteria voor het verhogen van de bijstandsnorm
Artikel 3 Toeslagen voor alleenstaanden en alleenstaande ouders
In afwijking van lid 2 bedraagt de toeslag als bedoeld in artikel 25, eerste lid, van de wet 20 procent van de gehuwdennorm als de alleenstaande of alleenstaande ouder in een woning woont waarin uitsluitend een ander zijn hoofdverblijf heeft, die behoort tot de volgende categorieën van personen:
Hoofdstuk 3 Criteria voor het verlagen van de bijstandsnorm of toeslag
Artikel 4 Verlaging voor gehuwden
De verlaging als bedoeld in artikel 26 van de wet bedraagt 10 procent van de gehuwdennorm voor gehuwden in wier woning een ander zijn hoofdverblijf heeft en die ander niet behoort tot de in artikel 3, lid 3, genoemde categorieën van personen.
Artikel 5 Verlaging woonsituatie
De verlaging als bedoeld in artikel 27 van de wet bedraagt 20 procent van de gehuwdennorm als:
Artikel 7 Verlaging toeslag alleenstaande bij schoolverlating
De verlaging bedraagt 10% van de gehuwdennorm voor de alleenstaande die schoolverlater is als bedoeld in artikel 28 van de wet. De verlaging eindigt als zes maanden zijn verstreken, gerekend vanaf de eerste dag van de maand volgend op die waarin de studie is beëindigd.
Hoofdstuk 4 Regelingen in verband met de wijzigingen in de WWB en intrekking van de WIJ per 1 januari 2012
Artikel 8b Wijziging verwijzingen
Waar in deze verordening wordt verwezen naar artikel 21, onderdeel c, van de wet, moet voor die verwijzing vanaf 1 januari 2012 worden gelezen: artikel 21, eerste lid, van de wet.
Artikel 8c Maximale toeslag en wijziging definitie meerderjarige kinderen
De bepalingen genoemd in artikel 3, derde lid, a t/m c, worden vervangen door de volgende bepalingen:
In bijzondere gevallen kan ten gunste van de belanghebbende worden afgeweken van de bepalingen in de verordening, als strikte toepassing ervan tot onbillijkheden van zwaarwegende aard zou leiden.
Nota-toelichting Toeslagenverordening WWB 2011
Toelichting op de Toeslagenverordening WWB 2011
Bijstandsuitkeringen van alleenstaanden en alleenstaande ouders bestaan uit twee delen, namelijk de landelijke norm (vastgelegd in de WWB) en een gemeentelijke toeslag (vastgelegd in een gemeentelijke verordening). Op die normen plus toeslagen kunnen in bepaalde gevallen verlagingen worden toegepast.
De landelijke normen voor alleenstaanden en alleenstaande ouders zijn destijds met 20% van de gehuwdennorm verlaagd om gemeenten ruimte te bieden om door middel van een stelsel van toeslagen en verlagingen maatwerk te kunnen leveren.
De norm voor gehuwden is altijd 100% van het minimumloon gebleven. Op die norm is dan ook geen toeslag mogelijk. Wel kan de gehuwdennorm in bepaalde situaties verlaagd worden.
De landelijke normen in de WWB bedragen nu:
gehuwden (en samenwonenden) 100% van het minimumloon
alleenstaande ouders 70% van het minimumloon
alleenstaanden 50% van het minimumloon
Een gemeentelijke toeslag op de alleenstaande (ouder)normen kan maximaal 20% van de gehuwdennorm bedragen. In bepaalde gevallen heeft de gemeente geen eigen keuze maar moet dat maximum worden toegekend. De gemeenteraad heeft niettemin verder een behoorlijke mate van vrijheid bij het vaststellen van de toeslagen en verlagingen
Het enige criterium voor een toeslag is of – en zo ja in hoeverre – de kosten van het bestaan met een ander kunnen worden gedeeld. Andere feiten en omstandigheden (zoals bv. houding t.a.v. arbeid) mogen geen rol spelen. Als de kosten in het geheel niet kunnen worden verdeeld, dan moet de toeslag 20% bedragen. Dat laatste neemt niet weg dat er tegelijk een korting kan worden toegepast waardoor de toeslag per saldo op nihil uitkomt (zoals in Leiden gebeurt m.b.t. daklozen).
Met kosten van het bestaan worden overigens niet alleen de woonlasten bedoeld, maar alle kosten die uitgespaard kunnen worden doordat men met een ander op hetzelfde adres woont (schaalvoordelen).
Gemeenten zijn op grond van artikel 8 WWB verplicht om bij verordening vast te stellen in welke gevallen een gemeentelijke toeslag wordt toegekend, hoe hoog die toeslagen zijn en in welke gevallen de bijstand wordt verlaagd (en met hoeveel).
‘Regelingen in verband met wijzigingen in de WWB en intrekking van de WIJ per 1 januari 2012’
Op 1 januari 2012 trad de ‘Wet tot wijziging van de Wet werk en bijstand en samenvoeging van die wet met de Wet investeren in jongeren gericht op bevordering van deelname aan de arbeidsmarkt en vergroting van de eigen verantwoordelijkheid van uitkeringsgerechtigden’ (kortweg: Wet Aanscherping WWB) in werking. Dit maakte het noodzakelijk om de verordeningen die hun grondslag vinden in laatstgenoemde WWB aan te passen. Hierbij is gekozen voor een tijdelijke aanpassing (in afwachting van toekomstige wetgeving), waarbij het bestaande gemeentelijk beleid als vastgelegd in deze verordeningen zoveel mogelijk in stand is gelaten.
het intrekken van de WIJ. Hierdoor vervallen de daarop gebaseerde verordeningen eveneens per 1 januari 2012[1]. Jongeren vallen door de wetswijziging voortaan onder het WWB-regime (overgangssituaties daargelaten);
[1] Intrekking van een regeling brengt mee dat de op die regeling gebaseerde uitvoeringsregelingen van
rechtswege vervallen, tenzij voor die regelingen een nieuwe wettelijke grondslag in het leven wordt geroepen (zie Aanwijzingen voor de Regelgeving, A. 243). Uitvoeringsregelingen van een ingetrokken wet behoeven dus niet uitdrukkelijk te worden ingetrokken (zie ook A. 227).
Systematiek toeslagen en verlagingen (voor personen ouder dan 27 en jonger dan 65)
In een beperkt aantal gevallen kunnen verlagingen worden toegepast op alle drie de categorieën bijstandsgerechtigden. Namelijk wegens het ontbreken van woonlasten en wegens schoolverlating. Gehuwden kunnen worden gekort als er sprake is van inwoning door bv. een onderhuurder.
In de verordening staan de volgende verlagingen:
De gehuwdennorm is de norm voor gehuwden, alsmede voor personen die een gezamenlijke huishouding voeren. In de WWB is bepaald dat personen die verzorgingsbehoevend zijn en uit het oogpunt van verzorging een gezamenlijke huishouding voeren met een broer of zus als alleenstaanden moeten worden aangemerkt. Aangezien dit rechtstreeks uit de wet voortvloeit hoeft dit niet in de verordening te worden opgenomen.
onder c. In aanvulling op de wettelijke regeling met betrekking tot verzorgingsbehoevendheid is in de verordening opgenomen dat als de samenwoning (mede) een gevolg is van verzorgingsbehoevendheid van de hoofdbewoner of van de inwonende er geen verlaging wordt toegepast. De verzorgingsbehoevendheid moet wel aantoonbaar zijn, bv. doordat in het kader van de WMO een persoonsgebonden budget is toegekend, of als de verzorgingsbehoevende voor beroepsmatige verzorging in een bejaardentehuis of een andere inrichting ter verpleging of verzorging is geïndiceerd. In geval van twijfel kan de GGD of het CIZ om advies worden gevraagd.
Voor 65-plussers gelden aparte landelijke normen, die niet vatbaar zijn voor verlaging, noch voor ophoging via een gemeentelijke toeslag. De bijstandsnormen voor 65-plussers zijn iets hoger dan de overige bijstandsnormen, inclusief de maximale gemeentelijke toeslag.
Lid 1. Het is wettelijk voorgeschreven dat bij verordening de maximale toeslag van 20 procent van de gehuwdennorm (per 1 juli 2007 € 237,28 p/m, exclusief vakantietoeslag) moet worden toegekend aan alleenstaanden en alleenstaande ouders die helemaal alleen een woning bewonen.
Lid 2. Als iemand een woning deelt met een particulier (in de praktijk veelal vrienden en kennissen), mag worden aangenomen dat daaruit schaalvoordelen voortvloeien. De toeslag is daarom gehalveerd ten opzichte van de vorenstaande categorie en gesteld op 10% van de gehuwdennorm (per 1 juli 2007 € 118,64 p/m, exclusief vakantietoeslag).
Bij onderhuur wordt gedacht aan de situatie dat er inwoning is van één of twee personen. Maar het is mogelijk dat een hoofdbewoner meer onderhuurders of kostgangers heeft. In die gevallen moet beoordeeld worden of er sprake is van bedrijfsmatige activiteiten op het gebied van onderhuur. Zo ja, dan wordt dat niet geregeld via een korting op basis van deze verordening, maar vindt een korting plaats op de uitkering wegens het verwerven van inkomsten uit activiteiten als zelfstandige.
Lid 3. Als een bijstandsgerechtigde een inwonend meerderjarig kind heeft dat een laag inkomen heeft, wordt aangenomen dat er door de meerderjarige geen bijdrage kan worden geleverd in de kosten van de huishouding. De grens voor ‘laag inkomen’ van het inwonende kind bedraagt € 593,19 netto p/m, exclusief vakantietoeslag (peildatum 1 juli 2007). Als iemand studiefinanciering heeft (bv. Wtos), aangevuld met inkomen uit arbeid, geldt eveneens de onder b. genoemde grens van € 593,19 netto p/m.
Alleenstaanden en alleenstaande ouders die een woning bewonen tezamen met anderen, krijgen 10% van de gehuwdennorm minder dan personen die geheel alleen een woning bewonen (door halvering van de toeslag). Het is logisch om ten aanzien van echtparen een vergelijkbare systematiek te hanteren. Om die reden wordt ook bij gehuwden in die situatie een verlaging van 10% toegepast.
Lid 1. In de WWB wordt een ruime definitie gegeven van wat onder het ontbreken van woonlasten wordt verstaan. Er wordt niet alleen een verlaging van 20% toegepast als er geen woonlasten zijn (met name dak- en thuislozen en krakers) maar ook als er wel woonlasten zijn maar de bijstandsgerechtigde daarin geen bijdrage levert (zoals personen die gratis bij een ander logeren of inwonende meerderjarige kinderen die geen kostgeld betalen). Vanwege dit artikel verliezen onder meer dak- en thuislozen aanspraak op de toeslag
Studenten ontvangen tijdens hun studie doorgaans WSF of Wtos. Als ze de studie beëindigen en op bijstand raken aangewezen, is er geen reden om het inkomen direct te verhogen. De bijstandsnorm ligt echter wel hoger dan de studiefinanciering. Om die reden is de schoolverlaterskorting opgenomen. Na zes maanden wordt de bijstandsgerechtigde volgens de WWB niet meer als schoolverlater aangemerkt: de verlaging mag dus niet langer duren dan 6 maanden.
Indien iemand tijdens de studie geen studiefinanciering heeft gekregen (werkstudent), mag er overigens geen verlaging worden toegepast.
Als een toeslag is vastgesteld op 10 procent van de gehuwdennorm en er wordt vervolgens – bv. wegens het ontbreken van woonlasten - een verlaging toegepast van 20 procent van de gehuwdennorm, zou de bijstandsgerechtigde onder de wettelijke bijstandsnorm (voor een alleenstaande 50% van de gehuwdennorm) uitkomen. Wettelijk is dat mogelijk. Als de bijstandsgerechtigde schoolverlater is, kan er zelfs nog verdere verlaging plaatsvinden. Diverse gemeenten hebben in hun verordening opgenomen dat de uitkering voor een alleenstaande niet onder 35% van de gehuwdennorm mag zakken en voor de alleenstaande ouder niet onder 55% van de gehuwdennorm. In Leiden zijn de uitkeringen voor alleenstaanden en alleenstaande ouders nooit lager geweest dan 50%, respectievelijk 70% van de gehuwdennorm. Dat wil zeggen dat voor deze categorieën bijstandsgerechtigden de landelijke normen de ondergrens vormen: er worden feitelijk alleen verlagingen toegepast door intrekking of halvering van de gemeentelijke toeslag. Door de toevoeging van het tweede lid van artikel 5 en van artikel 6 wordt dit in de Toeslagenverordening gegarandeerd. Voor gehuwden geldt een ondergrens van 80% van de norm.
Zie de algemene toelichting onder ‘‘Regelingen in verband met wijzigingen in de WWB en intrekking van de WIJ per 1 januari 2012’
Er kunnen zich bijzondere situaties voordoen waarbij strikte toepassing van de regeling onwenselijk is, of waarin de regeling niet voorziet. Om toch tot een redelijke uitkomst te kunnen komen is een hardheidsclausule opgenomen en een bepaling voor onvoorziene situaties.