Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Gemeente Leiden

Toeslagenverordening WWB 2011

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OverheidsorganisatieGemeente Leiden
Officiële naam regelingToeslagenverordening WWB 2011
CiteertitelToeslagenverordening WWB 2011
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

-

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Wet werk en bijstand, art.8 lid 1, onderdeel c
  2. Wet werk en bijstand, art. 30
Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerking-

treding

Terugwerkende

kracht tot en met

Datum uitwerking-

treding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-01-2012Toevoeging Hoofdstuk 4 (RV 11.0124)

22-12-2011

Stadskrant, 30 december 2011

RV 11.0124
31-12-201101-01-2012Vervallen art. 1.g en 3.1.b (bij RV 11.0098)

01-12-2011

Stadskrant, 9 december 2011

RV 11.0098
24-07-201001-07-201031-12-2011Art. 2, 6, 11, 12

29-06-2010

Stadsblad, 16-07-2010

RV 10.0065
01-06-200824-07-2010nieuwe regeling

01-04-2008

Stadsblad, 30-05-2008

Onbekend

Tekst van de regeling

Toeslagenverordening WWB 2011

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsbepaling

Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Wet werk en bijstand en de Algemene wet bestuursrecht.

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    de wet: de Wet werk en bijstand;

  • b.

    gehuwdennorm: de norm als bedoeld in artikel 21, onderdeel c, van de wet;

  • c.

    verzorgingsbehoevende: diegene die aantoonbaar is aangewezen op verzorging of verpleging ter voorkoming van opname in een inrichting;

  • d.

    een ander: een alleenstaande, alleenstaande ouder of gezin

  • e.

    studiefinanciering: een uitkering op grond van de Wet studiefinanciering of een tegemoetkoming op grond van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten

  • f.

    schoolverlaters: personen als bedoeld in artikel 28 van de wet, die recent een opleiding hebben beëindigd die aanspraak biedt op WSF of Wtos;

  • g.

    [vervallen per 31 december 2011]

Artikel 2 Werkingssfeer
  • 1. De bepalingen van deze verordening gelden alleen voor belanghebbenden van 27 jaar of ouder, maar jonger dan 65 jaar. Voor gehuwden gelden de bepalingen van deze verordening alleen als beide echtgenoten 27 jaar of ouder, maar jonger dan 65 jaar zijn.

  • 2. De bepalingen in hoofdstuk 2 en 3 staan de toepassing van artikel 18, eerste lid, van de wet niet in de weg.

Hoofdstuk 2 Criteria voor het verhogen van de bijstandsnorm

Artikel 3 Toeslagen voor alleenstaanden en alleenstaande ouders
  • 1. De toeslag als bedoeld in artikel 25, eerste lid, van de wet bedraagt

    20 procent van de gehuwdennorm voor de alleenstaande en alleenstaande ouder in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft.

  • 2. De toeslag als bedoeld in artikel 25, eerste lid, van de wet bedraagt 10 procent van de gehuwdennorm als de alleenstaande of alleenstaande ouder in een woning woont waar tevens een ander zijn hoofdverblijf heeft.

  • 3. In afwijking van lid 2 bedraagt de toeslag als bedoeld in artikel 25, eerste lid, van de wet 20 procent van de gehuwdennorm als de alleenstaande of alleenstaande ouder in een woning woont waarin uitsluitend een ander zijn hoofdverblijf heeft, die behoort tot de volgende categorieën van personen:

    • a.

      meerderjarige kinderen met uitsluitend studiefinanciering;

    • b.

      meerderjarige kinderen met een netto inkomen van in totaal ten hoogste de norm als bedoeld in artikel 21, onder a, van de wet;

    • c.

      verzorgingsbehoevenden die door de belanghebbende worden verzorgd of personen die de verzorgingsbehoevende belanghebbende verzorgen.

Hoofdstuk 3 Criteria voor het verlagen van de bijstandsnorm of toeslag

Artikel 4 Verlaging voor gehuwden

De verlaging als bedoeld in artikel 26 van de wet bedraagt 10 procent van de gehuwdennorm voor gehuwden in wier woning een ander zijn hoofdverblijf heeft en die ander niet behoort tot de in artikel 3, lid 3, genoemde categorieën van personen.

Artikel 5 Verlaging woonsituatie

De verlaging als bedoeld in artikel 27 van de wet bedraagt 20 procent van de gehuwdennorm als:

  • a.

    een woning wordt bewoond waaraan voor de alleenstaande of alleenstaande ouder geen woonkosten verbonden zijn;

  • b.

    de belanghebbende geen woning aanhoudt.

Artikel 6 Verlaging toeslag alleenstaanden van 21 en 22 jaar

(Vervallen poer 1 juli 2010)

Artikel 7 Verlaging toeslag alleenstaande bij schoolverlating

De verlaging bedraagt 10% van de gehuwdennorm voor de alleenstaande die schoolverlater is als bedoeld in artikel 28 van de wet. De verlaging eindigt als zes maanden zijn verstreken, gerekend vanaf de eerste dag van de maand volgend op die waarin de studie is beëindigd.

Artikel 8 Anti cumulatiebeding
  • 1. Een combinatie van verlagingen op de te verstrekken toeslag kan niet meer bedragen dan 20% van de gehuwdennorm;

  • 2. Een combinatie van verlagingen op de bijstandsnorm voor gehuwden kan niet meer bedragen dan 20% van de gehuwdennorm.

Hoofdstuk 4 Slotbepalingen

Artikel 9 Hardheidsclausule

In bijzondere gevallen kan ten gunste van de belanghebbende worden afgeweken van de bepalingen in de verordening, als strikte toepassing ervan tot onbillijkheden van zwaarwegende aard zou leiden.

Artikel 10 Onvoorziene situaties

In gevallen waarin de bepalingen van deze verordening niet voorzien, wordt zoveel mogelijk aansluiting gezocht bij vergelijkbare situaties met inachtneming van de individuele omstandigheden van de belanghebbende.

Artikel 11 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: “Toeslagenverordening WWB 2011"

Artikel 12 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op 31 december 2011.

Nota-toelichting Toeslagenverordening WWB 2011

Toelichting op de Toeslagenverordening WWB 2011

Algemeen

Bijstandsuitkeringen van alleenstaanden en alleenstaande ouders bestaan uit twee delen, namelijk de landelijke norm (vastgelegd in de WWB) en een gemeentelijke toeslag (vastgelegd in een gemeentelijke verordening). Op die normen plus toeslagen kunnen in bepaalde gevallen verlagingen worden toegepast.

 

De landelijke normen voor alleenstaanden en alleenstaande ouders zijn destijds met 20% van de gehuwdennorm verlaagd om gemeenten ruimte te bieden om door middel van een stelsel van toeslagen en verlagingen maatwerk te kunnen leveren.

De norm voor gehuwden is altijd 100% van het minimumloon gebleven. Op die norm is dan ook geen toeslag mogelijk. Wel kan de gehuwdennorm in bepaalde situaties verlaagd worden.

 

De landelijke normen in de WWB bedragen nu: 

gehuwden (en samenwonenden)       100% van het minimumloon         

alleenstaande ouders                        70% van het minimumloon         

alleenstaanden                                 50% van het minimumloon         

 

Een gemeentelijke toeslag op de alleenstaande (ouder)normen kan maximaal 20% van de gehuwdennorm bedragen. In bepaalde gevallen heeft de gemeente geen eigen keuze maar moet dat maximum worden toegekend. De gemeenteraad heeft niettemin verder een behoorlijke mate van vrijheid bij het vaststellen van de toeslagen en verlagingen

 

Het enige criterium voor een toeslag is of – en zo ja in hoeverre – de kosten van het bestaan met een ander kunnen worden gedeeld. Andere feiten en omstandigheden (zoals bv. houding t.a.v. arbeid) mogen geen rol spelen. Als de kosten in het geheel niet kunnen worden verdeeld, dan moet de toeslag 20% bedragen. Dat laatste neemt niet weg dat er tegelijk een korting kan worden toegepast  waardoor de toeslag per saldo op nihil uitkomt (zoals in Leiden gebeurt m.b.t. daklozen).

Met kosten van het bestaan worden overigens niet alleen de woonlasten bedoeld, maar alle kosten die uitgespaard kunnen worden doordat men met een ander op hetzelfde adres woont (schaalvoordelen).

 

Gemeenten zijn op grond van artikel 8 WWB verplicht om bij verordening vast te stellen in welke gevallen een gemeentelijke toeslag wordt toegekend, hoe hoog die toeslagen zijn en in welke gevallen de bijstand wordt verlaagd (en met hoeveel).

 

Systematiek toeslagen en verlagingen (voor personen ouder dan 27 en jonger dan 65)

Toeslagen

 

20% (maximum) aan:

  • -

    klanten die helemaal alleen een woning bewonen, of alleen met minderjarige kinderen (dit is wettelijk verplicht);

  • -

    klanten die wegens verzorgingsbehoevendheid van hoofdbewoner of inwonende samenwonen (deels wettelijk verplicht);

  • -

    klanten die buiten minderjarige kinderen alleen een inwonend meerderjarig kind hebben die wegens geringe inkomsten niet kan bijdragen aan de huishouding;

 

10% aan:

  • -

    klanten die op hetzelfde adres wonen als een of meer anderen. Dat kan zijn als kostganger of onderhuurder, als onderverhuurder of als woningdelers (zoals dat vroeger werd genoemd).                           

Verlagingen

In een beperkt aantal gevallen kunnen verlagingen worden toegepast op alle drie de categorieën bijstandsgerechtigden. Namelijk wegens het ontbreken van woonlasten en wegens schoolverlating. Gehuwden kunnen worden gekort als er sprake is van inwoning door bv. een onderhuurder.

 

In de verordening staan de volgende verlagingen:

  • -

    Wegens het ontbreken van woonlasten: 20% van de gehuwdennorm;

  • -

    Bij gehuwden: wegens inwoning door bv. een onderhuurder 10%;

  • -

    Bij beëindiging van een studie: 10% voor de duur van 6 maanden.

 

 

Artikelsgewijze toelichting

 

Artikel 1

De gehuwdennorm is de norm voor gehuwden, alsmede voor personen die een gezamenlijke huishouding voeren. In de WWB is bepaald dat personen die verzorgingsbehoevend zijn en uit het oogpunt van verzorging een gezamenlijke huishouding voeren met een broer of zus als alleenstaanden moeten worden aangemerkt. Aangezien dit rechtstreeks uit de wet voortvloeit hoeft dit niet in de verordening te worden opgenomen.

onder c.  In aanvulling op de wettelijke regeling met betrekking tot verzorgingsbehoevendheid is in de verordening opgenomen dat als de samenwoning (mede) een gevolg is van verzorgingsbehoevendheid van de hoofdbewoner of van de inwonende er geen verlaging wordt toegepast. De verzorgingsbehoevendheid moet wel aantoonbaar zijn, bv. doordat in het kader van de WMO een persoonsgebonden budget is toegekend, of als de verzorgingsbehoevende voor beroepsmatige verzorging in een bejaardentehuis of een andere inrichting ter verpleging of verzorging is geïndiceerd. In geval van twijfel kan de GGD of het CIZ om advies worden gevraagd.

Artikel 2

Voor 65-plussers gelden aparte landelijke normen, die niet vatbaar zijn voor verlaging, noch voor ophoging via een gemeentelijke toeslag. De bijstandsnormen voor 65-plussers zijn iets hoger dan de overige bijstandsnormen, inclusief de maximale gemeentelijke toeslag.

Artikel 3

Lid 1.  Het is wettelijk voorgeschreven dat bij verordening de maximale toeslag van 20 procent van de gehuwdennorm (per 1 juli 2007 € 237,28 p/m, exclusief vakantietoeslag) moet worden toegekend aan alleenstaanden en alleenstaande ouders die helemaal alleen een woning bewonen.

 

Lid 2. Als iemand een woning deelt met een particulier (in de praktijk veelal vrienden en kennissen), mag worden aangenomen dat daaruit schaalvoordelen voortvloeien. De toeslag is daarom gehalveerd ten opzichte van de vorenstaande categorie en gesteld op 10% van de gehuwdennorm (per 1 juli 2007 € 118,64 p/m, exclusief vakantietoeslag). 

Bij onderhuur wordt gedacht aan de situatie dat er inwoning is van één of twee personen. Maar het is mogelijk dat een hoofdbewoner meer onderhuurders of kostgangers heeft. In die gevallen moet beoordeeld worden of er sprake is van bedrijfsmatige activiteiten op het gebied van onderhuur. Zo ja, dan wordt dat niet geregeld via een korting op basis van deze verordening, maar vindt een korting plaats op de uitkering wegens het verwerven van inkomsten uit activiteiten als zelfstandige.

 

Lid 3.  Als een bijstandsgerechtigde een inwonend meerderjarig kind heeft dat een laag inkomen heeft, wordt aangenomen dat er door de meerderjarige geen bijdrage kan worden geleverd in de kosten van de huishouding. De grens voor ‘laag inkomen’ van het inwonende kind bedraagt € 593,19  netto p/m, exclusief vakantietoeslag (peildatum 1 juli 2007). Als iemand studiefinanciering heeft (bv. Wtos), aangevuld met inkomen uit arbeid, geldt eveneens de onder b. genoemde grens van € 593,19 netto p/m.

Artikel 4

Alleenstaanden en alleenstaande ouders die een woning bewonen tezamen met anderen, krijgen 10% van de gehuwdennorm minder dan personen die geheel alleen een woning bewonen (door halvering van de toeslag).  Het is logisch om ten aanzien van echtparen een vergelijkbare systematiek te hanteren. Om die reden wordt ook bij gehuwden in die situatie een verlaging van 10% toegepast. 

Artikel 5

Lid 1. In de WWB wordt een ruime definitie gegeven van wat onder het ontbreken van woonlasten wordt verstaan. Er wordt niet alleen een verlaging van 20% toegepast als er geen woonlasten zijn (met name dak- en thuislozen en krakers) maar ook als er wel woonlasten zijn maar de bijstandsgerechtigde daarin geen bijdrage levert (zoals personen die gratis bij een ander logeren of inwonende meerderjarige kinderen die geen kostgeld betalen). Vanwege dit artikel verliezen onder meer dak- en thuislozen aanspraak op de toeslag

Artikel 7

Studenten ontvangen tijdens hun studie doorgaans WSF of Wtos. Als ze de studie beëindigen en op bijstand raken aangewezen, is er geen reden om het inkomen direct te verhogen. De bijstandsnorm  ligt echter wel hoger dan de studiefinanciering. Om die reden is de schoolverlaterskorting opgenomen. Na zes maanden wordt de bijstandsgerechtigde volgens de WWB niet meer als schoolverlater aangemerkt: de verlaging mag dus niet langer duren dan 6 maanden.

Indien iemand tijdens de studie geen studiefinanciering heeft gekregen (werkstudent), mag er overigens geen verlaging worden toegepast.

Artikel 8

Als een toeslag is vastgesteld op 10 procent van de gehuwdennorm en er wordt vervolgens – bv. wegens het ontbreken van woonlasten - een verlaging toegepast van 20 procent van de gehuwdennorm, zou de bijstandsgerechtigde onder de wettelijke bijstandsnorm (voor een alleenstaande 50% van de gehuwdennorm) uitkomen. Wettelijk is dat mogelijk. Als de bijstandsgerechtigde schoolverlater is, kan er zelfs nog verdere verlaging plaatsvinden. Diverse gemeenten hebben in hun verordening opgenomen dat de uitkering voor een alleenstaande niet onder 35% van de gehuwdennorm mag zakken en voor de alleenstaande ouder niet onder 55% van de gehuwdennorm. In Leiden zijn de uitkeringen voor alleenstaanden en alleenstaande ouders nooit lager geweest dan 50%, respectievelijk 70% van de gehuwdennorm. Dat wil zeggen dat voor deze categorieën bijstandsgerechtigden de landelijke normen de ondergrens vormen: er worden feitelijk alleen verlagingen toegepast door intrekking of halvering van de gemeentelijke toeslag. Door de toevoeging van het tweede lid van artikel 5 en van artikel 6 wordt dit in de Toeslagenverordening gegarandeerd. Voor gehuwden geldt een ondergrens van 80% van de norm. 

Artikel 9 en 10

Er kunnen zich bijzondere situaties voordoen waarbij strikte toepassing van de regeling onwenselijk is, of waarin de regeling niet voorziet. Om toch tot een redelijke uitkomst te kunnen komen is een hardheidsclausule opgenomen en een bepaling voor onvoorziene situaties.