Organisatie | Alblasserdam |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Algemene Subsidieverordening Alblasserdam |
Citeertitel | Algemene Subsidieverordening gemeente Alblasserdam 2009 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | financiën en economie |
Eigen onderwerp |
Geen.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-07-2009 | 16-03-2017 | Onbekend | 22-04-2009 Klaroen, 2009-05-27 | 2009/021 |
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen
Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:
exploitatiesubsidie: een subsidie ter hoogte van een vooraf bepaald maximum ter dekking van het tekort van de exploitatie van de subsidieontvanger, waarbij de gemeente op hoofdlijnen wil sturen op de aard van de activiteiten van de subsidieontvanger en de doelgroepen waarop deze activiteiten zich richten.
projectsubsidie: een subsidie die in beginsel eenmalig wordt verleend ter uitvoering van een project (een samenhangend geheel van activiteiten gericht op het tijdig realiseren van een tevoren in de tijd vastgelegd doel met behulp van de inzet met geld, materiële en personele middelen) voor een specifieke gemeentelijke beleidsprioriteit;
Het college verricht eenmaal in de 4 jaren op grond van een door de raad geformuleerde opdracht onderzoek naar de doelmatigheid en doeltreffendheid van deze verordening en de daarbij behorende uitvoeringsregelingen.
Artikel 6 Modellen, formulieren
Het college kan modellen en richtlijnen voor aanvragen tot subsidieverlening, directe subsidievaststelling en subsidievaststelling vaststellen.
Artikel 7 Niet tijdige of onvolledige aanvraag tot subsidieverlening of directe subsidievaststelling
Artikel 13 Intrekking en wijziging subsidieverlening wegens veranderde omstandigheden of gewijzigde inzichten
Zolang de subsidie niet is vastgesteld kan het college de subsidieverlening met inachtneming van een redelijke termijn intrekken of ten nadele van de subsidieontvanger wijzigen voorzover veranderde omstandigheden of gewijzigde inzichten zich in overnemende mate tegen voortzetting of ongewijzigde voortzetting verzetten.
Artikel 14 Intrekking en wijziging (directe) subsidievaststelling
De subsidievaststelling kan niet meer worden ingetrokken of ten nadele van de ontvanger worden gewijzigd indien vijf jaren zijn verstreken sedert de dag waarop zij is bekendgemaakt dan wel, in het geval, bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, sedert de dag waarop de handeling in strijd met de verplichting is verricht of de dag waarop aan de verplichting had moeten zijn voldaan.
Artikel 15 Toekomstige beëindiging of vermindering van de subsidie
Indien aan een subsidieontvanger voor drie of meer achtereenvolgende jaren subsidie is verstrekt voor dezelfde of in hoofdzaak dezelfde voortdurende activiteiten, geschiedt gehele of gedeeltelijke weigering van de subsidie voor een daarop aansluitend subsidietijdvak op de grond, dat veranderde omstandigheden of gewijzigde inzichten zich tegen voortzetting of ongewijzigde voortzetting van de subsidie verzetten, slechts met inachtneming van een redelijke termijn.
Voor zover aan het einde van het subsidietijdvak waarvoor subsidie is verleend sedert de bekendmaking van het voornemen tot weigering voor een daarop aansluitend subsidietijdvak nog geen redelijke termijn is verstreken, wordt de subsidie voor het resterende deel van die termijn verleend, zo nodig met overschrijding van een subsidieplafond.
Hoofdstuk 2 VERPLICHTINGEN SUBSIDIEONTVANGER
Artikel 19 Indienen aanvraag beschikking
Een aanvraag om subsidieverlening, directe subsidievaststelling of subsidievaststelling wordt schriftelijk ingediend bij het college.
Artikel 20 Eerste subsidieaanvraag
Bij een eerste subsidieaanvraag overlegt de aanvrager die een rechtspersoon is tevens een exemplaar van de statuten, een opgave van de bestuurssamenstelling en een inzicht in de financiële situatie van de subsidieaanvrager voor zover noodzakelijk ter beoordeling van de subsidieaanvraag.
Voor zover de subsidieaanvrager voor dezelfde activiteiten tevens subsidie, respectievelijk een financiële bijdrage, heeft aangevraagd bij een of meer andere bestuursorganen, respectievelijk private organisaties, doet hij daarvan mededeling in de aanvraag onder vermelding van zaken met betrekking tot de beoordeling van die aanvraag of aanvragen.
Artikel 25 Aanvraag budgetsubsidie
Bij de aanvraag worden in ieder geval overlegd:
een begroting met een overzicht van de geraamde inkomsten en uitgaven per cluster van activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd en, voor zover van toepassing, een vergelijking met de begroting van het lopende boekjaar en de gerealiseerde inkomsten en uitgaven van het jaar, voorafgaand aan het lopende jaar.
Artikel 28 Aanmerkelijke verschillen begrote inkomsten en uitgaven
Indien gedurende het boekjaar aanmerkelijke verschillen ontstaan of dreigen te ontstaan tussen de werkelijke uitgaven en inkomsten en de begrote uitgaven en inkomsten doet de subsidieontvanger daarvan onverwijld mededeling aan het college onder vermelding van de oorzaken van de verschillen.
Artikel 29 Vaststelling budgetsubsidie
De jaarrekening gaat vergezeld van een accountantsverklaring op basis van een onderzoek naar de jaarrekening. De accountantsverklaring geeft aan of de jaarrekening voldoet aan de bij of krachtens de wet gestelde voorschriften en of het activiteitenverslag, voor zover hij dat verslag kan beoordelen, met het financiële verslag verenigbaar is.
Bij de bepaling van de hoogte van de vergoeding wordt uitgegaan van de waarde van de vermogensbestanddelen op het tijdstip waarop de vergoeding verschuldigd wordt, met dien verstande dat in geval van ontvangst van schadevergoeding wordt uitgegaan van het bedrag dat als schadevergoeding door de subsidieontvanger wordt ontvangen.
Hoofdstuk 4 EXPLOITATIESUBSIDIES
De beschikking tot subsidieverlening wordt gegeven binnen 4 weken nadat het besluit dienaangaande door het college is genomen, doch uiterlijk op 31 december van het jaar voorafgaand aan het subsidietijdvak.
Artikel 35 Aanmerkelijke verschillen begrote inkomsten en uitgaven
Indien gedurende het boekjaar aanmerkelijke verschillen ontstaan of dreigen te ontstaan tussen de werkelijke uitgaven en inkomsten en de begrote uitgaven en inkomsten doet de subsidieontvanger daarvan onverwijld mededeling aan het college onder vermelding van de oorzaken van de verschillen.
Bij de bepaling van de hoogte van de vergoeding wordt uitgegaan van de waarde van de vermogensbestanddelen op het tijdstip waarop de vergoeding verschuldigd wordt, met dien verstande dat in geval van ontvangst van schadevergoeding wordt uitgegaan van het bedrag dat als schadevergoeding door de subsidieontvanger wordt ontvangen.
Hoofdstuk 8 INVESTERINGSSUBSIDIES
Artikel 50 Aanmerkelijke verschillen begrote uitgaven
Indien aanmerkelijke verschillen ontstaan of dreigen te ontstaan tussen de werkelijke uitgaven en de begrote uitgaven doet de subsidieontvanger daarvan onverwijld mededeling aan het college onder vermelding van de oorzaken van de verschillen.
Artikel 52 Toestemming rechtshandelingen
De subsidieontvanger behoeft toestemming van het college voor het aangaan en beëindigen van overeenkomsten tot verkrijging, vervreemding of bezwaring van registergoederen of tot huur, verhuur of pacht daarvan, indien deze goederen geheel of gedeeltelijk zijn verworven door middel van subsidie dan wel de uitgaven daarvoor mede zijn bekostigd uit de subsidie.
Bij de bepaling van de hoogte van de vergoeding wordt uitgegaan van de waarde van de vermogensbestanddelen op het tijdstip waarop de vergoeding verschuldigd wordt, met dien verstande dat in geval van ontvangst van schadevergoeding wordt uitgegaan van het bedrag dat als schadevergoeding door de subsidieontvanger wordt ontvangen.
Hoofdstuk 9 OVERGANGSBEPALINGEN EN SLOTBEPALINGEN
Op subsidies die vóór de inwerkingtreding van deze verordening verstrekt zijn, blijven de bepalingen zoals opgenomen in de Algemene Subsidieverordening 2002 van toepassing.
Aldus vastgesteld door de raad van de gemeente Alblasserdam
in de openbare vergadering d.d. 22 april 2009
DE RAAD VOORNOEMD
De griffier, De voorzitter,
A.D. Zandvliet L.M. Huizer
TOELICHTING ALGEMENE SUBSIDIEVERORDENING GEMEENTE ALBLASSERDAM
1. De Awb als vertrekpunt voor de algemene subsidieverordening 20
2. Bevoegdheidsverdeling subsidiebeleid 20
3. Het subsidiebegrip van de Awb 21
4. Subsidie op basis van een wettelijk voorschrift 22
5. Het subsidieproces volgens de Awb 22
7. Doelmatig subsidiebeleid 25
8. Begrenzingen aan uitgaven van subsidies 26
9. Opbouw van de algemene subsidieverordening 27
(Uitsluitend die artikelen worden toegelicht waarvan het nodig is dat ze van een nadere uitleg worden voorzien).
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen
Artikel 1. Begripsbepalingen 29
Artikel 2. Reikwijdte verordening 31
Artikel 4. Begrotingsvoorbehoud 31
Artikel 6. Modellen, formulieren 31
Artikel 7. Niet tijdige of onvolledige aanvraag subsidieverlening 32
of directe subsidievaststelling
Artikel 8. Weigeringsgronden 32
Artikel 9. Directe subsidievaststelling 33
Artikel 10. Subsidievaststelling 33
Artikel 11. Subsidievaststelling bij niet tijdige of onvolledige aanvraag 34
Artikel 12. Intrekking en wijziging subsidieverlening 34
Artikel 13. Intrekking en wijziging subsidieverlening wegens 35
veranderde omstandigheden of gewijzigde inzichten
Artikel 14. Intrekking en wijziging subsidievaststelling 35
Artikel 15. Toekomstige beëindiging of vermindering van de subsidie 35
Artikel 16. Bevoorschotting 36
Hoofdstuk 2 Verplichtingen subsidieontvanger
Artikel 19. Indien aanvraag beschikking 37
Artikel 20. Eerste subsidieaanvraag 37
Artikel 22. Informatieplicht 38
Artikel 25. Aanvraag budgetsubsidie 38
Artikel 27. Tussentijdse rapportage 39
Artikel 28. Aanmerkelijke verschillen begrote inkomsten en uitgaven 39
Artikel 29. Vaststelling budgetsubsidie 40
Artikel 30. Egalisatiereserve 40
Artikel 31. Toestemming rechtshandelingen 40
Artikel 32. Vermogensvorming 41
Hoofdstuk 4 Exploitatiesubsidies
Artikel 33. Aanvraag exploitatiesubsidie 42
Artikel 36. Vaststelling exploitatiesubsidie 42
Hoofdstuk 5 Waarderingssubsidies
Artikel 39. Aanvraag waarderingssubsidie 42
Artikel 40. Directe subsidievaststelling 42
Artikel 41. Aanvraag projectsubsidie 42
Artikel 43. Tussentijdse rapportage 43
Hoofdstuk 7 Incidentele subsidies
Artikel 45. Aanvraag incidentele subsidie 43
Artikel 46. Directe subsidievaststelling 43
Hoofdstuk 8 Investeringssubsidies
Artikel 47. Begrenzing investeringssubsidies 43
Artikel 48. Aanvraag investeringssubsidie 44
Artikel 50. Aanmerkelijke verschillen begrote uitgaven 44
Artikel 52. Toestemming rechtshandelingen 44
Artikel 53. Vermogensvorming 44
Artikel 54. Wijziging bestemming 44
Hoofdstuk 9 Overgangs- en slotbepalingen
Artikel 55. Overgangsbepaling 45
Artikel 56. Hardheidsclausule 45
1. De Awb als vertrekpunt voor de algemene subsidieverordening van de gemeente Alblasserdam
Op het verstrekken van subsidies is Titel 4.2 Subsidies van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing. In de Memorie van Toelichting zijn de beweegredenen om een wettelijke regeling voor subsidies in te voeren duidelijk gemaakt. “Om de met de subsidieverlening beoogde doelen te kunnen bereiken en enerzijds misbruik en oneigenlijk gebruik van subsidies te kunnen tegengaan, anderzijds subsidieontvangers voldoende rechtszekerheid te kunnen verschaffen, dienen rechten, plichten en bevoegdheden van subsidieverleners en subsidieontvangers op heldere wijze te worden afgebakend, een evenwichtig geheel te vormen en goed kenbaar te zijn”. De wettelijke regeling is derhalve zowel gericht op rechtmatigheid (worden subsidies overeenkomstig de daarvoor geldende regelingen toegepast, zijn voor subsidieontvangers hun rechten en verplichtingen uit de subsidierelatie kenbaar) en doelmatigheid (wordt de subsidie aangewend voor de doelen waarvoor ze bestemd is, en kostenbeheersing bij de subsidiërende overheid).
De Awb geeft een algemene regeling die van toepassing is op alle vormen van subsidie. De Awb geeft regels voor die onderwerpen, die bij iedere subsidieverhouding aan de orde zijn, zoals de vraag welke voorschriften aan een subsidie verbonden kunnen worden, wanneer een subsidie beëindigd kan worden en hoe gehandeld moet worden indien de begrotingsgelden ontoereikend zijn.
De Awb geeft een vrij uitgebreide, maar niet een uitputtende regeling van subsidies. Dat laatste is ook niet mogelijk, nu er zeer uiteenlopende vormen van subsidies bestaan. Het maatwerk moet door elke subsidiënt worden geleverd, zoals ook door de gemeente Alblasserdam. De algemene subsidieverordening maakt onderdeel uit van dit maatwerk. Maar het werkelijk toesnijden op concrete situaties zal plaats dienen te vinden in uitvoeringsregelingen bij de algemene subsidieverordening en in subsidiebeschikkingen (en eventuele daarbij behorende uitvoeringsovereenkomsten).
2. Bevoegdheidsverdeling subsidiebeleid
De wet dualisering gemeente is sterk bepalend in de verdeling van de bevoegdheden tussen de raad en het college voor wat betreft (de uitvoering van) het subsidiebeleid. Alle gemeentelijke bevoegdheden tot het stellen van algemene regels zijn geen bestuursbevoegdheden en komen toe aan de raad. Het vaststellen van de algemene subsidieverordeningen is de bevoegdheid van de raad. Bestuursbevoegdheden behoren bij het college. Het gaat om uitvoerende bevoegdheden, bevoegdheden tot het nemen van concrete beslissingen (beslissingen en besluiten met een algemene strekking) en de vaststelling van beleidsregels. Bestuursbevoegdheden betreffen alle bevoegdheden die niet het vaststellen van de begroting en de rekening, het vaststellen van verordeningen, het vaststellen van andere (algemene) regels, of het vaststellen van plannen met een meer verordenend karakter inhouden.
Bij het subsidiebeleid is de bevoegdheidsverdeling tussen de raad en het college als volgt. De raad heeft bij het subsidiebeleid de volgende kaderstellende bevoegdheden:
Voorts dient het subsidiebeleid periodiek te worden geëvalueerd. De raad stelt de opdracht voor het evaluatieonderzoek vast en controleert zo de uitvoering van het subsidiebeleid door het college.
Het college heeft bij de uitvoering van het subsidiebeleid de bevoegdheid tot het vaststellen van beleidsregels (waaronder het opstellen van uitvoeringsregelingen voor specifieke subsidies) en subsidieplafonds (binnen de door de raad vastgestelde financiële kaders), het beoordelen van subsidieaanvragen, het verlenen van de beschikking tot subsidieverlening, het verlenen van de beschikking tot subsidievaststelling, het beschikbaar stellen van voorschotten en het treffen van alle maatregelen en sancties die voortvloeien uit de algemene subsidieverordening en de daarbij behorende uitvoeringsregelingen.
Kortom, de raad stuurt op hoofdlijnen en stelt het subsidiekader vast. Via dit algemene beleidskader geeft de raad aan op welke wijze de subsidiegelden moeten worden besteed. Het college heeft de bevoegdheid nadere invulling te geven aan dat algemene beleidskader en is belast met de uitvoering van het door de raad vastgestelde subsidiebeleid.
3. Het subsidiebegrip van de Awb
Artikel 4:21 beschrijft het begrip subsidie als: "de aanspraak op financiële middelen, door een bestuursorgaan verstrekt met het oog op bepaalde activiteiten van de aanvrager, anders dan als betaling voor aan het bestuursorgaan geleverde goederen of diensten".
De definitie kent een viertal elementen:
1) de aanspraak op financiële middelen:
Alleen het verstrekken van financiële middelen behoort tot het subsidiebegrip. Het leveren van diensten door de gemeente onder de marktprijs of om niet (indirecte subsidie) valt hier niet onder. Deze woorden geven aan, dat de verlening van een subsidie in beginsel een in rechte afdwingbare aanspraak geeft, onder voorwaarde dat de subsidieontvanger de gesubsidieerde activiteiten verricht en zijn overige verplichtingen nakomt.
2) door een bestuursorgaan verstrekt:
Titel 4.2 is alleen van toepassing indien de subsidie door een bestuursorgaan (zoals het college van burgemeester en wethouders) wordt verstrekt. Als echter een privaatrechtelijke instelling bij of krachtens wettelijk voorschrift is belast met het verlenen van subsidies ten laste van de openbare middelen is Titel 4.2 ook onverkort van toepassing.
3) met het oog op bepaalde activiteiten van de aanvrager:
Van subsidie is eerst sprake indien een aanspraak op financiële middelen wordt verstrekt met het oog op bepaalde, min of meer welomschreven activiteiten van de aanvrager. Sociale verzekeringsuitkeringen zoals de bijstandsuitkering vallen buiten het subsidiebegrip van de Awb, nu deze uitkeringen niet worden verstrekt met het oog op activiteiten van de ontvanger.
4) anders dan als betaling voor aan het bestuursorgaan geleverde goederen of diensten:
Deze clausule houdt zuiver commerciële transacties waarbij de overheid partij is buiten het subsidiebegrip. Wanneer de overheid de marktprijs betaalt voor aan haar geleverde goederen of diensten is er geen sprake van subsidie. Wanneer de gemeente zelf rechtstreeks gebaat is bij een prestatie (zoals het inhuren van een adviesbureau) en hiervoor betaalt is sprake van een privaatrechtelijke transactie, indien de gemeente niet rechtstreeks is gebaat, maar burgers (zoals bijvoorbeeld bij het peuterspeelzaalwerk), wordt de vergoeding voor de activiteiten als subsidie aangemerkt.
De term ‘inkooprelatie’ wil nog wel eens vallen als het gaat om subsidierelaties. Het begrip ‘inkooprelatie’ heeft geen juridische betekenis. Er wordt weliswaar een privaatrechtelijke overeenkomst gesuggereerd, als de gemeente bij ‘inkoop’ niet zelf rechtstreeks gebaat is bij de geleverde diensten, valt de ‘transactie’ onder het wettelijke subsidiebegrip van artikel 4.21 Awb en is dus sprake van een - publiekrechtelijke – subsidierelatie. Op een dergelijke relatie is steeds titel 4.2 Awb en de algemene subsidieverordening van toepassing.
Met ‘inkopen’’ of ‘inkooprelatie’’ wordt gedoeld op de wens van overheden om een meer zakelijke subsidierelatie aan te gaan met grotere professionele organisaties. Daarbij staat niet het voortbestaan van deze organisaties centraal, maar de diensten die zij leveren. De overheid, in casu de gemeente Alblasserdam, subsidieert diensten van deze organisaties, vanuit de verwachting dat deze bijdragen aan het realiseren van gemeentelijke beleidsdoelen. Het gaat dan om budgetsubsidies.
4. Subsidie op basis van een wettelijk voorschrift
Hoofdregel is dat subsidie wordt verstrekt op basis van een wettelijk voorschrift. Dit om wildgroei van subsidies te voorkomen en het mogelijk te maken dat nog een aantal aanvullende wettelijke bepalingen, toegespitst op het doel van iedere subsidie afzonderlijk, wordt vastgesteld. Voor de gemeente betekent dit dat subsidies worden verstrekt op basis van een (algemene) subsidieverordening. Slechts in een beperkt aantal uitzonderingsgevallen kan (tijdelijk) subsidie zonder wettelijke grondslag worden verstrekt. Voordeel van subsidie op een wettelijke grondslag is de rechtszekerheid die daarmee gepaard gaat. De rechten en verplichtingen uit de subsidierelatie zijn voor de subsidieontvanger kenbaar. Bovendien biedt een wettelijk voorschrift als een algemene subsidieverordening een toetsingskader voor de rechtmatigheid van het verstrekken van subsidies. Voorts bevordert subsidiëring op basis van een (algemene) subsidieverordening en de daarbij behorende uitvoeringsregelingen de doelmatige afwikkeling van de subsidieverhouding. De noodzaak een verordening tot stand te brengen dwingt de gemeente zich terdege af te vragen, welke doeleinden met de subsidieverlening worden nagestreefd, en welke voorschriften en bevoegdheden noodzakelijk zijn om dat doel te bereiken.
De onderhavige algemene subsidieverordening is in beginsel de basis voor het verstrekken van alle subsidies door de gemeente Alblasserdam. Het betreft een algemeen kader dat verbijzonderd wordt in door het college vast te stellen uitvoeringsregelingen voor te onderscheiden beleidsterreinen en subsidievormen.
5. Het subsidieproces volgens de Awb
Het subsidieproces zoals dat in de Awb ontworpen is kent drie fasen:
subsidieverlening: de beschikking waarbij een subsidie wordt toegekend voor een bepaalde - in het algemeen toekomstige - activiteit. Hierdoor ontstaat een voorwaardelijke aanspraak op subsidie. Indien de subsidieontvanger daadwerkelijk de activiteiten verricht waarvoor de subsidie is verleend en zich aan de eventueel gestelde voorschriften houdt, kan de gemeente in beginsel niet meer op de subsidieverlening terugkomen.
subsidievaststelling: de beschikking waarbij definitief wordt beslist dat de geadresseerde een subsidie ontvangt ter hoogte van een bepaald, in euro’s uitgedrukt bedrag. Op grond van deze beschikking, waarin wordt vastgesteld dat de gesubsidieerde activiteiten zijn verricht en dat de gestelde voorschriften in acht zijn genomen, geschiedt uitbetaling van de subsidie. De subsidievaststelling geeft de ontvanger een onvoorwaardelijk recht op betaling van de subsidie door de gemeente.
In de praktijk komt het voor, dat een subsidievaststelling niet vooraf wordt gegaan door een beschikking tot subsidieverlening. Bijvoorbeeld in het geval dat eerst subsidie kan worden aangevraagd nadat de activiteiten zijn verricht (bijvoorbeeld de aanschaf van een hoge rendementsverwarmingsketel bij een energiesubsidie). Ook is directe subsidievaststelling mogelijk als de subsidie wordt verstrekt vóór de aanvang van het subsidietijdvak (en dus zonder dat de activiteiten waarvoor subsidie is aangevraagd, reeds hebben plaatsgevonden), zonder dat er voorafgaand een subsidieverlening plaatsvindt. Voordeel van deze figuur is een aanmerkelijke administratieve lastenbesparing. Omdat hier de subsidieverlening en de subsidievaststelling samenvallen, kunnen er geen inhoudelijke eisen aan de subsidieaanvraag worden verbonden anders dan die zijn gesteld in uitvoeringsregelingen. De directe subsidievaststelling is derhalve aan de orde als de gemeente niet inhoudelijk wil sturen op de activiteiten van de subsidieontvanger, zoals bij waarderingssubsidies en incidentele subsidies. In geval de gemeente nadrukkelijk wil sturen op activiteiten omdat ze gericht zijn op het behalen van meer specifieke beleidsdoelstellingen van de gemeente wordt eerst een beschikking tot subsidieverlening afgegeven en daarna (nadat de gesubsidieerde activiteiten hebben plaatsgevonden) de beschikking tot subsidievaststelling. Dit is het geval bij budgetsubsidies, exploitatiesubsidies, projectsubsidies en investeringssubsidies. Bij de subsidieverlening worden de inhoudelijke eisen gesteld aan de activiteiten en bij de subsidievaststelling wordt vervolgens gecontroleerd of de subsidieontvanger aan die eisen heeft voldaan. Als dat niet of niet geheel heeft plaatsgevonden kan de gemeente overgaan tot vaststelling van de subsidie op een lager niveau dan het bedrag dat bij de subsidieverlening in het vooruitzicht is gesteld. De gemeente kan dan tot verrekening en terugvordering van reeds betaalde subsidies in de vorm van voorschotten terugvorderen.
Feitelijk betekent directe subsidievaststelling dat geen afrekening achteraf plaatsvindt. Dat betekent niet dat de gemeente het nakijken heeft mocht bijvoorbeeld de subsidieontvanger de gesubsidieerde activiteiten niet hebben uitgevoerd. Artikel 14 van de onderhavige verordening (ontleend aan artikel 4:49 Awb) geeft de gemeente de bevoegdheid om een beschikking tot subsidievaststelling in te trekken of ten nadele van de subsidieontvanger te wijzigen indien de subsidieontvanger na de subsidievaststelling niet heeft voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen, waaronder bijvoorbeeld het verrichten van de activiteiten waarvoor subsidie is verstrekt. Zie hiervoor artikel 14 en de toelichting daarop in het artikelsgewijze deel van deze toelichting.
De Awb kent maar één subsidiebegrip. Dit omdat de Awb alleen beoogt een algemene regeling voor subsidies te geven. De algemene subsidieverordening onderscheidt zes subsidievormen: budgetsubsidies, exploitatiesubsidies, waarderingssubsidies projectsubsidies, incidentele subsidies en investeringssubsidies.
De kenmerken van deze subsidievormen zijn:
· bekostiging op basis van activiteiten;
· relatie tussen activiteitenniveau en hoogte subsidiebedrag;
· raad stelt inhoudelijk beleidskader vast voor subsidieverlening;
· het college overlegt met de aanvrager over de te leveren prestaties;
· aanvragen subsidieverlening vóór 1 juli voorafgaand aan het subsidiejaar;
· aanvragen subsidievaststelling vóór 1 april volgend op het subsidiejaar.
· beperkte inhoudelijke sturing;
· bekostiging op basis van vergoeding van bepaalde kostensoorten;
· relatie tussen activiteitenniveau en hoogte subsidie;
· raad stelt inhoudelijk beleidskader vast voor de subsidieverlening;
· het college overlegt met de aanvrager over de te leveren prestaties;
· aanvragen subsidieverlening voor 1 juli voorafgaand aan het subsidiejaar;
· aanvragen subsidievaststelling vóór 1 april volgend op het subsidiejaar.
· geen relatie tussen het activiteitenniveau en de hoogte van het subsidiebedrag;
· in beginsel vallen de subsidieverlening en de subsidievaststelling vallen samen;
· subsidie op basis van criteria in uitvoeringsregelingen;
· aanvragen directe subsidievaststelling vóór 1 juli voorafgaand aan het subsidiejaar.
· inhoudelijke sturing (gericht op een specifieke gemeentelijke beleidsprioriteit);
· bekostiging op basis van activiteiten;
· relatie tussen activiteitenniveau en hoogte subsidiebedrag;
· het college overlegt met de aanvrager over de te leveren prestaties;
· subsidieplafond of stelpost;
· aanvragen subsidieverlening tenminste 12 weken indienen voordat begonnen wordt met de activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd;
· aanvragen subsidievaststelling binnen 12 weken na beëindiging van de activiteiten waarvoor subsidie is verleend.
· geen relatie tussen het activiteitenniveau en de hoogte van het subsidiebedrag;
· in beginsel vallen de subsidieverlening en de subsidievaststelling samen;
· geen subsidieplafond, tenzij er een bijzondere regeling voor bepaalde incidentele subsidies is;
· subsidie zoveel mogelijk op basis van criteria in uitvoeringsregelingen;
· aanvragen subsidievaststelling tenminste 12 weken voordat een start wordt gemaakt met de activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd.
· inhoudelijke beoordeling investeringsplan;
· relatie tussen de hoogte van de investeringen en de hoogte van het subsidiebedrag;
· aanvragen subsidieverlening tenminste 12 weken voordat een start wordt gemaakt met de activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd;
· aanvragen subsidievaststelling binnen 12 weken na beëindiging van de activiteiten waarvoor subsidie is verleend.
De budgetsubsidies, exploitatiesubsidies en waarderingssubsidies hebben met elkaar gemeen dat ze in beginsel jaarlijks worden verleend, terwijl incidentele subsidies, investeringssubsidies en projectsubsidies juist in beginsel eenmalig zijn. Inhoudelijke sturing vindt alleen plaats bij budgetsubsidies en projectsubsidies. Dat rechtvaardigt een meer uitgebreide procedure. Bovendien gaat het hier (zeker in het geval van budgetsubsidies) om aanmerkelijke bedragen wat eveneens een meer intensieve gemeentelijke bemoeienis rechtvaardigt. De sturing bij investeringssubsidies is meer gericht op kostenbeheersing. Bij waarderingssubsidies en incidentele subsidies is nauwelijks sprake van inhoudelijke sturing, de subsidie is gering in verhouding tot de totale kosten van de activiteiten waarvoor subsidie wordt verleend. Dat impliceert dat het subsidieproces een lichter karakter kent.
Overeenkomsten tussen projectsubsidies en incidentele subsidies zijn dat ze beide een in beginsel eenmalig karakter hebben en ze gedurende alle tijdstippen van het jaar kunnen worden aangevraagd. Bij een projectsubsidie staat echter het gemeentelijk beleidsdoel voorop en is sprake van een omvangrijk(e) (samenstel van) activiteiten, waarmee een aanzienlijk bedrag gemoeid is en dat door professionals wordt uitgevoerd. Voorbeelden van mogelijke projecten zijn het ontwikkelen van een zorgloket of de aanpak van overlast veroorzakende jongeren in een wijk. Een project heeft steeds een vooraf bepaald – gemeentelijk - doel. Het gaat steeds om de uitwerking van een gemeentelijke beleidsprioriteit. Dit alles in tegenstelling tot een incidentele subsidie waarbij het doel van de aanvrager primair staat, het om een activiteit van een beperkte omvang gaat (en het verloop en de doelrealisatie van de activiteit samenvallen, zoals bij een eendaags evenement) en de activiteit wordt uitgevoerd door vrijwilligers.
Het onderscheid tussen de verschillende subsidievormen is van belang in verband met de aanvraagprocedures. Omdat bij waarderingssubsidies en incidentele subsidies inhoudelijke sturing op activiteiten niet aan de orde is en het gaat om relatief beperkte bedragen, vindt hier in beginsel geen voorafgaande subsidieverlening plaats. Het subsidiebedrag wordt bij de beoordeling van de subsidieaanvraag onmiddellijk vastgesteld. Er is hier derhalve sprake van directe subsidievaststelling als gedefinieerd in artikel 1 aanhef en sub n. Uitzonderingen hierop zijn die waarderingssubsidies of incidentele subsidies waarvan de omvang niet onmiddellijk bepaalbaar is. Bijvoorbeeld omdat de subsidie bestaat uit een bepaald percentage van de kosten en er wordt afgerekend op (het percentage van) de daadwerkelijke kosten. Uitgangspunt bij waarderingssubsidies en incidentele subsidies is dat directe subsidievaststelling plaatsvindt.
Bij budgetsubsidies, projectsubsidies en investeringssubsidies gaat het om relatief aanzienlijke bedragen en is zeker in geval van budget- en projectsubsidies sprake van inhoudelijke sturing op de activiteiten waarvoor subsidie is aangevraagd. Hier vindt het subsidieproces dus plaats in twee fasen: eerst subsidieverlening en dan pas subsidievaststelling.
Bij budgetsubsidies, exploitatiesubsidies, projectsubsidies en investeringssubsidies worden de volgende stappen onderscheiden:
3. aanvraag subsidievaststelling
Bij waarderingssubsidies en incidentele subsidies zijn in beginsel slechts twee stappen te onderscheiden:
2. directe subsidievaststelling
De Awb bevat meerdere bepalingen die gericht zijn op de doelmatigheid van het subsidie-instrument. Zo is bepaald dat subsidie steeds tijdelijk moet zijn. Hierdoor ontstaat een situatie waardoor de gemeente zich steeds dient te bezinnen op de vraag of een subsidie moet worden gecontinueerd. Voorts dient een subsidie steeds gemaximeerd te zijn tot een bepaald bedrag. Er mag geen systeem ontstaan, waarbij ongelimiteerd feitelijke kosten kunnen worden gedeclareerd. In de beschikking tot subsidieverlening dient de subsidie dan ook steeds aan een maximum te worden verbonden.
Subsidie is een instrument dat de gemeente inzet om het gedrag van (organisaties van) burgers in een door haar wenselijk geachte richting te beïnvloeden. De gemeente dient dan ook over een inhoudelijk toetsingskader te beschikken. Het gaat niet alleen om specifiek inhoudelijke doelstellingen op bepaalde beleidsterreinen, maar ook om meer algemene criteria die ter toetsing van subsidieaanvragen worden gebruikt. Deze algemene criteria zijn opgenomen in de algemene subsidieverordening. Artikel 8 van de verordening bevat de volgende zogenaamde preventieve weigeringsgronden. Het college kan de subsidieverlening geheel of gedeeltelijk weigeren, indien – gegronde - reden bestaat aan te nemen dat:·
De subsidieverlening kan voorts worden geweigerd indien de aanvrager:
In de uitvoeringsregelingen worden meer specifieke toetsingscriteria opgenomen die toegesneden zijn op de soort van activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd.
Voor een verdere toelichting op de preventieve weigeringsgronden wordt verwezen naar de artikelsgewijze toelichting bij artikel 8.
8. Begrenzingen aan uitgaven van subsidies
Voorkomen moet worden dat de gemeente subsidie verstrekt als zij daarbij onvoldoende belang heeft of dat subsidieverstrekking leidt tot begrotingsoverschotten. De algemene subsidieverordening bevat drie instrumenten om de stroom aan subsidies te begrenzen:
a. gebruik maken van beleidsmatige gronden;
ad a. gebruik maken van beleidsmatige gronden
In geval de gemeente een grote mate van beleidsvrijheid toekomt bij het verlenen van subsidie, beschikt zij over voldoende inhoudelijke gronden om een subsidieaanvraag niet te honoreren. Deze situatie doet zich met name voor bij subsidies die niet nader zijn geregeld in een uitvoeringsregeling zoals budgetsubsidies, exploitatiesubsidies en projectsubsidies omdat subsidieverstrekking plaatsvindt op specifieke beleidsinhoudelijke gronden. Bij investeringssubsidies spelen behalve geobjectiveerde maatstaven ook beleidsinhoudelijke overwegingen een rol bij de subsidieverstrekking.
In artikel 8 is een aantal preventieve weigeringsgronden opgenomen die voornamelijk een beleidsinhoudelijk karakter kennen. Op grond hiervan kan de gemeente weigeren een subsidieaanvraag te honoreren omdat de aanvraag niet past binnen het gemeentelijk beleid. Ook kan de gemeente in een uitvoeringsregeling bepalen dat zij slechts één of een beperkt aantal instellingen of verenigingen met een bepaalde activiteit of doelstelling subsidieert.
Indien een subsidieregeling de gemeente weinig beleidsvrijheid geeft en in beginsel subsidie verstrekt moet worden als de aanvrager voldoet aan de in de regeling gestelde subsidievoorwaarden kan zij alsnog weigeren subsidie te verstrekken indien de beschikbare middelen zijn uitgeput. De beleidsvrijheid is klein als omwille van administratieve eenvoud voor subsidies voor bepaalde activiteiten uitvoeringsregelingen worden opgesteld met heel concrete subsidiegrondslagen en –criteria. Het gaat dan om waarderingssubsidies en incidentele subsidies. Om begrotingsoverschrijdingen te voorkomen worden subsidieplafonds ingesteld. Subsidieplafonds worden in de regel ingesteld om open-eind-financiering te voorkomen. In geval het gaat om mogelijke geringe overschrijdingen blijft het instellen van een subsidieplafond achterwege. De mogelijke opbrengsten ervan wegen dan niet op tegen de mogelijke extra administratieve kosten van het instellen, toepassen en bewaken van het subsidieplafond.
Een subsidieplafond dient steeds een wettelijke grondslag te hebben. Om die reden bepaalt artikel 5 van de algemene subsidieverordening dat het college (binnen de door de raad vastgestelde financiële kaders) subsidieplafonds kan vaststellen. Overigens is het toegestaan, om ook subsidieplafonds in te stellen voor budgetsubsidies, projectsubsidies en investeringssubsidies. De noodzaak daartoe is hier aanmerkelijk geringer, omdat de gemeente aanvragen voor deze subsidievormen ook op beleidsmatige gronden kan weigeren.
Artikel 4:25 Awb verstaat onder een subsidieplafond het bedrag dat gedurende een bepaald tijdvak ten hoogste beschikbaar is voor de verstrekking van subsidies krachtens een bepaald wettelijk voorschrift zoals de algemene subsidieverordening.
De vaststelling en bekendmaking van een subsidieplafond maken het mogelijk een uit de algemene subsidieverordening en daaraan verbonden uitvoeringsregelingen voortvloeiende aanspraak op subsidie te doorbreken indien de beschikbare middelen zijn uitgeput. Per cluster van activiteiten kan het college een subsidieplafond vaststellen. Bij het instellen van een subsidieplafond moet worden bepaald hoe de middelen worden verdeeld over de in beginsel voor honorering in aanmerking komende aanvragen. Het college is vrij te bepalen welke criteria het hanteert. Er kan bijvoorbeeld gekozen worden voor “wie het eerst komt die het eerst maalt”. Een andere optie is dat de aanvragen voor een bepaald tijdvak voor een bepaalde datum moeten worden ingediend, zodat vervolgens op grond van kwalitatieve criteria een selectie kan worden gemaakt. Een andere mogelijk verdelingsprincipe is: “vele varkens maken de spoeling dun”. Naarmate er meer aanvragen zijn wordt het subsidiebedrag per subsidiabele eenheid (zoals aantal leden) geringer.
Bij de bekendmaking van het subsidieplafond wordt vermeld waar de verdelingsmaatstaven zijn neergelegd. Het subsidieplafond wordt bekend gemaakt voor de aanvang van het tijdvak waarop het betrekking heeft. De aanvrager behoort te kunnen weten, dat zijn aanvraag wegens ontbreken van gelden kan worden afgewezen, ook al voldoet hij aan alle in de algemene subsidieverordening en de relevante uitvoeringsregeling gestelde eisen.
Indien het subsidieplafond door honorering van een subsidieaanvraag dreigt te worden overschreden is het college verplicht de aanvraag te weigeren. Dat sluit aan bij de comptabele voorschriften, volgens welke uitgaven die boven de begroting uitgaan in beginsel niet zijn toegestaan. Voorts ontslaat een wettelijke verplichting tot weigering het college van de verplichting telkens in concreto te motiveren waarom het belang van de begrotingsdiscipline zwaarder moet wegen dan de belangen van de aanvrager.
Tevens kan een begrotingsvoorbehoud worden gemaakt. Zolang de begroting nog niet is vastgesteld door de raad of goedgekeurd door gedeputeerde staten kan subsidie worden verleend onder de voorwaarde dat de raad voldoende middelen ter beschikking stelt. Bij de beschikking tot subsidieverlening wordt melding gemaakt van het begrotingsvoorbehoud. Indien in een later stadium de begroting niet overeenkomstig het voorstel door de raad wordt vastgesteld of gedeputeerde staten goedkeuring aan de begroting onthouden, kan de beschikking tot subsidieverlening worden ingetrokken of gewijzigd.
De Awb staat niet toe dat een subsidie die is vastgesteld kan worden ingetrokken of gewijzigd als de ontbindende voorwaarde van een begrotingsvoorbehoud wordt ingeroepen. Dat zou een aantasting zijn van de rechtszekerheid. Artikel 4:48 eerste lid aanhef en sub e bepaalt dat het begrotingsvoorbehoud alleen kan worden ingeroepen zolang de subsidie nog niet is vastgesteld. In geval van directe subsidievaststelling kan het begrotingsvoorbehoud dus niet worden ingeroepen. In de praktijk is dit niet bezwaarlijk, omdat de beschikking tot directe subsidievaststelling in de regel eerst wordt verstrekt nadat de raad de begroting heeft vastgesteld.Als later gedeputeerde staten goedkeuring aan de begroting onthoudt kan het begrotingsvoorbehoud niet meer worden gemaakt ten aanzien van dan reeds direct vastgestelde subsidies.
9. Opbouw van de algemene subsidieverordening
Het onderscheid tussen de zes onderscheiden subsidievormen (budgetsubsidies, exploitatiesubsidies, projectsubsidies, waarderingssubsidies, incidentele subsidies en investeringssubsidies) en de kenmerken van deze subsidies (wel of geen inhoudelijke sturing, wel of geen relatie tussen de omvang van de subsidie en de omvang van de kosten van de activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd, het tijdstip van indiening van de subsidieaanvraag) zijn bepalend voor de opbouw van de algemene subsidieverordening. Er zijn drie algemene hoofdstukken en vijf hoofdstukken die elk een regeling geven voor de vijf onderscheiden subsidievormen.
Hoofdstuk 1 omvat een aantal algemene bepalingen waaronder begripsbepalingen en bepalingen over de subsidieverlening en subsidievaststelling en mogelijkheden om beschikkingen in te trekken of te wijzigen en tot beëindiging van de subsidie over te gaan.
Hoofdstuk 2 omvat bepalingen inzake de verplichtingen van de subsidieontvanger jegens de subsidiërende gemeente zoals het voeren van een adequate administratie, informatieverplichtingen, toezicht en verzekering.
De hoofdstukken 3 tot en met 8 bevatten de regelingen voor achtereenvolgens budgetsubsidies, exploitatiesubsidies, waarderingssubsidies, projectsubsidies, incidentele subsidies en investeringssubsidies.
Tot slot omvat hoofdstuk 9 overgangsbepalingen en slotbepalingen.
HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN
De meeste van de begripsbepalingen zijn reeds aan de orde geweest bij het algemene deel van deze toelichting en blijven hier verder onbesproken.
In artikel eerste lid aanhef en sub b wordt onder activiteit verstaan: “elke vorm van menselijk handelen, dat de gemeente wil stimuleren”. Deze omschrijving is ontleend aan de Memorie van Toelichting bij Titel 4.2 subsidies Awb. Dat is ook de essentie van subsidie verstrekken: het bevorderen van menselijk handelen in de richting van het door het gemeentebestuur wenselijk geacht gedrag van burgers en organisaties van burgers. De omschrijving van de activiteiten kan worden opgevat als een concretisering van het met de subsidieverlening beoogde doel. Het gaat er om, dat duidelijk is voor welke activiteiten de subsidiegelden bedoeld zijn en waarvoor deze dus moeten worden aangewend.
In artikel 1 aanhef en sub I. wordt onder subsidieontvanger verstaan: een natuurlijke persoon of rechtspersoon met volledige rechtsbevoegdheid.
De algemene subsidieverordening is van toepassing op alle subsidies die de gemeente Alblasserdam verleent. Veelal gaan subsidies naar instellingen, organisaties of verenigingen, maar ook subsidie aan natuurlijke personen (individuele burgers) is mogelijk.
In geval van subsidieverlening aan instellingen, organisaties en verenigingen wordt de eis gesteld dat subsidieverstrekking slechts mogelijk is aan die instellingen etc. die beschikken over rechtspersoonlijkheid met volledige rechtsbevoegdheid. Het gaat dan om stichtingen en bij notariële akte opgerichte verenigingen. De eis van rechtspersoonlijkheid met volledige rechtsbevoegdheid wordt op de volgende gronden gesteld:·
In geval van - incidentele - subsidies kan de eis van het beschikken over rechtspersoonlijkheid een ongewenste barrière opleveren. Bijvoorbeeld in geval buurtbewoners zich tijdelijk verenigen om een verkeersgevaarlijke situatie in hun buurt op te lossen en in dat kader subsidie aanvragen. De hoofdregel is dat subsidie alleen verstrekt wordt aan instellingen, organisaties en verenigingen met rechtspersoonlijkheid met volledige rechtsbevoegdheid. Het college kan echter daarvan – in geval van incidentele subsidies - afwijken onder gebruikmaking van de hardheidsclausule van artikel 56 van de algemene subsidieverordening. Bij projectsubsidies en investeringssubsidies is het gelet op de daarmee gemoeide belangen en bedragen niet wenselijk van de hoofdregel af te wijken. En ook in geval van waarderingssubsidies is afwijking niet wenselijk. Het zou bijvoorbeeld de deur naar subsidiëring openen voor informele recreatieve sportverenigingen.
De eis van rechtspersoonlijkheid met volledige rechtsbevoegdheid is in geval van budgetsubsidies gegeven, omdat het per boekjaar verstrekte subsidies aan rechtspersonen betreft als bedoeld in Afdeling 4.2.8 Awb. Op grond van artikel 4:66 Awb kunnen budgetsubsidies slechts aan organisaties met rechtspersoonlijkheid met volledige rechtsbevoegdheid worden toegekend.
In de regel worden subsidies verstrekt aan organisaties zonder winstoogmerk. De ratio hiervan is dat uitgangspunt bij subsidiëring van activiteiten eerst aan de orde kan zijn indien door de overheid gewenste activiteiten niet zonder subsidie kunnen plaatsvinden. Een winstoogmerk staat op gespannen voet met dit uitgangspunt. Evenwel is het mogelijk subsidie te verlenen aan organisaties met een winstoogmerk, mits de subsidie wordt aangevraagd voor activiteiten zonder winstoogmerk. Denk aan een bedrijf dat als sponsor optreedt voor een bepaald evenement met een ideëel karakter en subsidie aanvraagt ter dekking van het resterende tekort of aan een besloten vennootschap die naast kinderopvang ook (gesubsidieerd) peuterspeelzaalwerk verzorgt.
In artikel 1 aanhef en sub k wordt onder uitvoeringsovereenkomst verstaan: “de overeenkomst die tussen de ontvanger van een budgetsubsidie of een projectsubsidie wordt gesloten ter verdere uitwerking van de beschikking tot subsidieverlening. De Awb staat alleen publiekrechtelijke subsidieverlening toe. Een subsidieovereenkomst kan alleen ter uitwerking van de beschikking tot subsidieverlening worden gesloten en niet ter vervanging van deze beschikking. In relatie tot de beschikking tot subsidieverlening is de uitvoeringsovereenkomst derhalve een afhankelijke overeenkomst: dus zonder geen beschikking tot subsidieverlening is geen uitvoeringsovereenkomst mogelijk. En als de beschikking tot subsidieverlening wordt ingetrokken of gewijzigd moet de gemeente de uitvoeringsovereenkomst laten vernietigen respectievelijk in overleg met de subsidieontvanger wijzigen.
De uitvoeringsovereenkomst mag geen doublure zijn van de beschikking. De beschikking zal in ieder geval een aantal essentiële elementen moeten bevatten, zoals een aanduiding van de activiteiten en - voor zover niet neergelegd in de algemene subsidieverordening en daaraan verbonden uitvoeringsregelingen - de verplichtingen verbonden aan de subsidieverlening, alsmede het subsidiebedrag of de wijze waarop dit wordt berekend.
In de beschikking wordt volstaan met een globale benoeming van de activiteiten en in de uitvoeringsovereenkomst worden deze nader uitgewerkt. Heeft de overeenkomst mede ten doel de subsidieontvanger te verplichten activiteiten daadwerkelijk uit te voeren, dan zullen bepalingen inzake de aard en de inhoud van de activiteiten in de uitvoeringsovereenkomst worden opgenomen.
In het normale geval verplicht de subsidiebeschikking de ontvanger niet tot het uitvoeren van de gesubsidieerde activiteiten, hoewel niet-uitvoering wel tot financiële sancties leidt. Dit wordt echter anders indien de ontvanger zich bij overeenkomst tot het verrichten van de activiteiten heeft verplicht. In dat geval kan het gemeentebestuur nakoming vorderen. Daaraan kan bijvoorbeeld behoefte bestaan in gevallen waarin de activiteit bestaat uit het verschaffen van door de gemeente essentieel geachte voorzieningen en (dreiging) met intrekking van de subsidie een onder de gegeven omstandigheden onvoldoende effectieve sanctie is. Dit kan zich voordoen indien het aanbieden van de desbetreffende voorziening niet eenvoudig door anderen of door de gemeente zelf kan worden overgenomen.
Onder artikel 1 eerste lid aanhef en sub r wordt onder een voorziening verstaan een voorziening als bedoeld in artikel 2:374 Burgerlijk Wetboek. Het gaat om op de balans opgenomen voorzieningen:·
Onder artikel 1 eerste lid aanhef en sub s wordt onder reserve verstaan: “en reserve als bedoeld in artikel 2:373 Burgerlijk Wetboek”. Het gaat om:·
Onder artikel 1 eerste lid aanhef en sub t wordt onder egalisatiereserveverstaan: “reserve als bedoeld in artikel 4:72 Awb om de negatieve verschillen tussen de subsidie en de kosten van de gesubsidieerde activiteiten op te vangen”.
In gevallen van een budgetsubsidie bestaat er, zolang de subsidieontvanger de activiteiten overeenkomstig de subsidieverlening en de daaraan verbonden verplichtingen heeft verricht, geen grond het teveel aan subsidie terug te vorderen of alsnog het tekort aanvullend te subsidiëren. De subsidieontvanger is zelf verantwoordelijk voor de bedrijfsvoering en het opvangen van de risico’s die daaruit voortvloeien. De egalisatiereserve is bedoeld om verschillen tussen werkelijk gemaakte kosten en subsidiebedragen op te vangen.
Zie verder ook artikel 30 Egalisatiereserve en de toelichting daarop.
Artikel 2 Reikwijdte verordening
De algemene subsidieverordening is van toepassing op alle door de gemeente te verstrekken subsidies. Meer specifieke regels worden vastgelegd in uitvoeringsregelingen. Deze worden door het college vastgesteld. Het tweede lid geeft een niet uitputtende opsomming van de zaken die het college in een uitvoeringsregeling kan opnemen.
In geval de gemeente een subsidie ontvangt van het rijk en/of provincie en de subsidie als het ware doorsluist naar een lokale of regionale subsidieontvanger geldt niet de algemene subsidieverordening, maar de desbetreffende subsidieregeling van het rijk of provincie.
De algemene subsidieverordening is evenmin van toepassing op subsidies ten behoeve van bovenlokaal georganiseerde activiteiten die door meerdere overheden op basis van een omslagstelsel worden gesubsidieerd. Het gaat hierbij om regionale of provinciale activiteiten die op basis van een bedrag per inwoner per gemeente worden gesubsidieerd.
Artikel 4:24 Awb schrijft voor dat subsidies die op een wettelijk voorschrift berusten, zoals de onderhavige algemene subsidieverordening, ten minste eenmaal in de vijf jaar onderzoek wordt verricht naar de doeltreffendheid en de effecten van de subsidie in de praktijk. Artikel 3 van de algemene subsidieverordening bepaalt dat de verordening eens in de 4 jaar wordt geëvalueerd. Omdat de uitvoering van de verordening in handen is bij het college en het college dit doet binnen de door de raad vastgestelde kaders is het een goede zaak dat de onderzoeksopdracht (het kader voor het onderzoek) door de raad wordt vastgesteld, wat recht doet aan de verhoudingen tussen de raad en het college binnen het duale stelsel.
Artikel 4 Begrotingsvoorbehoud
Dit artikel benadrukt nogmaals dat het college het subsidiebeleid voert binnen de door de raad vastgestelde financiële kaders. Hoofdregel is dat subsidie slechts wordt verstrekt voor zover de raad de benodigde middelen heeft vastgesteld en de begroting is goedgekeurd door gedeputeerde staten.
Het kan voorkomen dat subsidies worden verstrekt voordat de begroting is vastgesteld. In de beschikking wordt dan de ontbindende voorwaarde van het begrotingsvoorbehoud gemaakt. Als de raad goedkeuring onthoudt aan de begrotingspost waarop de subsidie drukt, treedt de ontbindende voorwaarde in. Maar ook in geval gedeputeerde staten de begroting niet goedkeuren, treedt de ontbindende voorwaarde in en kan de subsidieverlening worden ingetrokken of worden verlaagd.
Verwezen wordt naar paragraaf 8 sub b van het algemeen deel van deze toelichting.
Artikel 6 Modellen, formulieren
Met name voor waarderingssubsidies is het handig om te beschikken over standaardmodellen en –formulieren. Het is een serviceverlening aan de aanvragers, omdat voor hen duidelijk is aan welke verplichtingen zij dienen te voldoen en welke gegevens zij dienen te overleggen. De kans op onvolledige aanvragen neemt daardoor af. Bovendien past het werken met standaarden goed in situaties waarin inhoudelijke sturing nauwelijks aan de orde is. Bij budgetsubsidies, exploitatiesubsidies en projectsubsidies zal eerder maatwerk op individueel niveau aan de orde zijn en ligt het werken met standaarden minder voor de hand.
Daar waar modellen en formulieren zijn vastgesteld, heeft de aanvrager niet de bevoegdheid om zijn aanvraag zonder gebruikmaking van deze standaarden in te dienen. De aanvraag is niet ontvankelijk en de aanvrager krijgt vervolgens alsnog de gelegenheid om de aanvraag op correcte wijze in te dienen.
Het werken met standaarden impliceert een administratieve ontlasting voor het ambtelijk apparaat.
Artikel 7 Niet tijdige of onvolledige aanvraag subsidieverlening of directe subsidievaststelling
Het aanvragen van subsidie is de verantwoordelijkheid van de aanvrager. Als deze de aanvraag te laat indient, kan het college besluiten de aanvraag niet ontvankelijk te verklaren. In het geval het college van deze bevoegdheid gebruik maakt, wordt derhalve geen subsidie verstrekt. Als het college de subsidieontvanger in de gelegenheid stelt binnen een door hem te bepalen termijn alsnog een aanvraag in te dienen, is deze tweede termijn fataal: overschrijding houdt dan steeds in dat de aanvraag niet ontvankelijk wordt verklaard.
Wordt de aanvraag tijdig ingediend, maar is zij niet volledig, dan wordt de aanvrager in staat gesteld het verzuim te herstellen. Laat de aanvrager dit geheel of gedeeltelijk na, dan kan het college – afhankelijk van de kwaliteit van de aanvraag - besluiten de aanvraag niet ontvankelijk te verklaren of minder subsidie te verstrekken dan werd gevraagd.
Materieel hebben de subsidieverlening (bij budgetsubsidies, exploitatiesubsidies, projectsubsidies en investeringssubsidies) en de directe subsidievaststelling (bij waarderingssubsidies en incidentele subsidies) gemeen dat een besluit wordt genomen of subsidie wordt verstrekt en welk subsidiebedrag beschikbaar wordt gesteld. Formeel zijn het echter twee verschillende beschikkingen. De subsidieverlening geeft de subsidieaanvrager het voorwaardelijk recht op subsidie indien de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend geheel plaatsvinden en ook overigens wordt voldaan aan de bij de subsidieverlening opgelegde verplichtingen. Indien dit niet het geval is, kan het college de subsidie lager vaststellen bij de beschikking tot subsidievaststelling (zie artikel 10 en de toelichting daarop).
Bij de directe subsidievaststelling vindt geen voorafgaande subsidieverlening plaats. De subsidie wordt meteen bij de beoordeling van de subsidieaanvraag vastgesteld. Het college kan alleen nog een sanctie opleggen in de vorm van het intrekken of wijzigen van de beschikking tot directe subsidievaststelling (zie hiervoor artikel 14 en de toelichting daarop).
In dit artikel staan de preventieve weigeringsgronden. In beginsel vormt het artikel het toetsingskader voor alle subsidies. Daarnaast zijn er uitvoeringsregelingen waarin meer specifieke criteria zijn opgenomen, bijvoorbeeld aan welke criteria een sportvereniging moet voldoen om subsidie te kunnen verkrijgen. Als een subsidieontvanger voldoet aan de specifieke subsidiecriteria heeft de gemeente vrijwel geen beleidsvrijheid meer om een subsidie te weigeren. Er kan dan alleen nog worden teruggevallen op de preventieve weigeringsgronden van artikel 8. Dat ligt anders bij budgetsubsidies, exploitatiesubsidies en projectsubsidies (en in mindere mate bij investeringssubsidies) omdat hier veel meer geïndividualiseerde eisen gelden, toegesneden op een enkele organisatie in een werksoort. Omdat de gemeente hier stuurt op de inhoud van het werk en de activiteiten wil laten aansluiten bij beleidsprioriteiten die aan veranderingen onderhevig zijn, is het hier niet doenlijk te werken met een beperkte aantal criteria in een uitvoeringsregeling. Hier moet maatwerk per subsidieontvanger worden geleverd, waardoor de gemeente bij het toekennen, wijzigen en beëindigen van subsidierelaties een grotere beleidsvrijheid heeft. Het toetsingskaders wordt hier gevormd door de weigeringsgronden van artikel 8 en door de raad vastgestelde inhoudelijke beleidskaders. Hetzelfde geldt voor projectsubsidies.
De weigeringsgronden van artikel 8 zijn onder te verdelen in:
In beginsel dient elke subsidieaanvraag aan deze weigeringsgronden getoetst te worden.
Uiteraard wordt willekeur voorkomen. In geval van de eerste drie in artikel 8 genoemde weigeringsgronden, welke zijn ontleend aan artikel 4:35 Awb, dient het college voldoende te kunnen motiveren dat de subsidieaanvrager niet zal kunnen voldoen aan de verplichtingen die verbonden zijn aan subsidieverlening. Het mag niet gaan om een eenvoudige aanname, er moet sprake zijn van gegronde redenen. Het gedrag van de aanvrager in het verleden kan een rol spelen in de beoordeling dat hij waarschijnlijk zijn verplichtingen niet na zal komen. Dat is in ieder geval zo, indien uit dat gedrag blijkt van het ontbreken van kwaliteiten die onmisbaar zijn om de verplichtingen na te komen, en voorts vaststaat dat in deze kwaliteiten geen wijziging is gekomen. Enkel misbruik van subsidie in het verleden is onvoldoende om subsidie te kunnen weigeren.
En ook voor de overige weigeringsgronden geldt, dat weigering voldoende gemotiveerd moet zijn.
Artikel 9 Directe subsidievaststelling
Directe subsidievaststelling (dus zonder dat eerst een beschikking tot subsidieverlening is afgegeven) is uitsluitend mogelijk bij waarderingssubsidies en incidentele subsidies, omdat hier niet gestuurd wordt op activiteiten en – uitgezonderd de situaties als genoemd in artikel 14 van de verordening - er geen behoefte is om te controleren of voldaan is aan de aan de subsidieverstrekking verbonden verplichtingen. Voorwaarde is wel dat het subsidiebedrag vooraf vaststaat en de omvang van de subsidie dus niet afhankelijk is van de feitelijke kosten.
Artikel 10 Subsidievaststelling
Dit artikel is uitsluitend van toepassing op subsidies waarvoor eerst subsidieverlening heeft plaatsgevonden.
Hoofdregel is dat wanneer de subsidieontvanger de activiteiten heeft verricht waarvoor subsidie is verleend en ook overigens aan alle bij de subsidieverlening opgelegde verplichtingen heeft voldaan, de subsidie wordt vastgesteld op het niveau van de subsidieverlening.
Om te voorkomen dat lange tijd onzekerheid bestaat over het definitieve subsidiebedrag is in het tweede lid bepaald dat de subsidievaststelling geschiedt uiterlijk binnen drie maanden nadat de subsidieontvanger op correcte wijze een aanvraag tot subsidievaststelling heeft gedaan. Indien de aanvrager niet alle benodigde gegevens overeenkomstig de daarvoor geldende regels heeft ingediend gaat de termijn van drie maanden nog niet lopen. Dat gebeurt eerst als de aanvrager wel een correcte en volledige aanvraag heeft ingediend.
Deze bepaling vormt zowel een prikkel tot voortvarendheid voor de gemeente als voor de subsidieontvangers. Voor de subsidieontvanger is nog van belang dat als hij in gebreke blijft bij de subsidieaanvraag het college de subsidie ambtshalve kan vaststellen. Zie hiervoor ook artikel 11 en de toelichting daarop.
Vaststelling van de subsidie op een lager bedrag dan genoemd in de subsidieverlening kan alleen op de in artikel 10 genoemde gronden, welke zijn ontleend aan artikel 4:46 Awb:
indien de gesubsidieerde activiteit in het geheel niet is verricht kan vaststelling op nihil in de rede liggen. Bij het lager vaststellen van de subsidie op deze grond is artikel3:4 tweede lid Awb van toepassing: de gevolgen van het lager vaststellen mogen niet onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen doelen. Van een zodanige onevenredigheid is niet reeds sprake zodra de verlaging verder gaat dan hetgeen strikt rekenkundig overeenkomt met het niet verrichte deel van de activiteit.
als de subsidieontvanger heeft gehandeld in strijd met de aan de subsidie verbonden verplichtingen, zal een afweging moeten worden gemaakt tussen het belang van handhaving van de verplichting en de gevolgen van de verlaging voor de ontvanger. Daarbij zijn tevens van belang de ernst van de tekortkoming en de mate waarin deze aan de ontvanger kan worden verweten.
als de subsidieontvanger onjuiste of onvolledige informatie heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens zou tot een andere beschikking op de aanvraag tot subsidieverlening hebben geleid, is wetenschap van de subsidieontvanger hier niet relevant. In deze situatie kan de subsidie in ieder geval worden vastgesteld op het bedrag dat uit de juiste gegevens voortvloeit.
Artikel 11 Subsidievaststelling bij niet tijdige of onvolledige aanvraag
Dit artikel is niet van toepassing op waarderingssubsidies en incidentele subsidies die direct zijn vastgesteld. Het is uitsluitend van toepassing op subsidies waarbij een beschikking tot subsidieverlening vooraf gaat aan de subsidievaststelling.
Indien eerst subsidie is verleend en deze na het subsidietijdvak moet worden vastgesteld dient de aanvrager daarom te verzoeken. Daarbij dient hij de daarvoor gestelde termijn in acht te nemen.
De aanvraag tot subsidievaststelling dient niet alleen tijdig te geschieden, maar ook dient te worden voldaan aan de voorschriften die voor de aanvraag tot subsidievaststelling gelden. Indien bijvoorbeeld een formulier verplicht wordt gesteld, mag de aanvrager niet een eigen model hanteren. Ook dienen de gegevens die benodigd zijn om de subsidie vast te kunnen stellen correct en volledig te worden verstrekt. Indien de aanvrager de aanvraag te laat of niet correct of volledig heeft ingediend, wordt hij in de gelegenheid gesteld om het verzuim te herstellen binnen een termijn van 4 weken. Blijft de aanvrager dan alsnog in gebreke, dan mag het gemeentebestuur de subsidie ambtshalve vaststellen. In tegenstelling tot de subsidieverlening krijgt de subsidieontvanger hier wel de gelegenheid om in geval van een niet tijdige aanvraag alsnog een aanvraag in te dienen. Dit omdat ook de gemeente belang heeft bij vaststelling van de subsidie “volgens het boekje”. De gemeente heeft dan de beschikking over informatie die van belang kan zijn voor toekomstige subsidieaanvragen. In geval van een aanvraag tot subsidieverlening of directe subsidievaststelling gaat het om een groot aantal (potentiële) aanvragers en is het administratief belastend om potentiële aanvragers te benaderen met de vraag of zij nog voornemens zijn een aanvraag in te dienen.
Artikel 12 Intrekking en wijziging subsidieverlening
Dit artikel ziet toe op de situatie dat subsidieverlening heeft plaatsgevonden, maar de subsidie nog niet is vastgesteld. Op dezelfde gronden als bij de subsidievaststelling (artikel 10) en op grond van het begrotingsvoorbehoud kan het college met terugwerkende kracht de subsidieverlening intrekken of wijzigen. Een aanvullende mogelijkheid tot intrekking met terugwerkende van de subsidieverlening is noodzakelijk om te voorkomen dat het college in geval van onregelmatigheden pas zou kunnen ingrijpen op het moment waarop normaal gesproken de subsidievaststelling zou plaatsvinden. Het college kan bij tussentijdse constatering van onregelmatigheden de subsidieverlening intrekken en daarna zo nodig ambtshalve tot vaststelling overgaan.
De intrekking of wijziging heeft terugwerkende kracht tot op het moment van de verlening, tenzij bij het besluit tot intrekking of wijziging anders is bepaald. De mogelijkheid dat het college anders bepaalt is opgenomen, omdat, met name bij subsidies voor voortdurende activiteiten (zoals bij budgetsubsidies), de redelijkheid soms zal eisen dat de intrekking niet verder terugwerkt dan tot op het moment waarop de activiteiten zijn beëindigd of het moment waarop in strijd met de verplichtingen is gehandeld.
Artikel 13 Intrekking en wijziging subsidieverlening wegens veranderde omstandigheden of gewijzigde inzichten
Intrekking en wijziging op grond van artikel 12 vindt haar oorzaak bij de subsidieontvanger en heeft het karakter van een sanctie. Indien echter de subsidieverlening wegens veranderde omstandigheden of gewijzigde inzichten als bedoeld in artikel 13 (ontleend aan artikel 4:50 Awb) ligt de oorzaak of reden in de sfeer van de gemeente en dient deze rekening te houden met de verwachtingen die bij subsidieontvangers bij de subsidieverlening zijn gewekt, namelijk dat zij gedurende het subsidietijdvak kunnen blijven beschikken over de bij de subsidieverlening toegekende subsidiebedrag.
Het moet gaan om onvoorziene omstandigheden die een zwaarwegende reden opleveren (zoals een onverwachte ingrijpende bezuiniging op het gemeentefonds of specifieke uitkeringen aan de gemeente), hetzij een beleidswijziging waarvoor zwaarwegende redenen zijn aan te voeren. Een redelijke termijn en schadevergoeding zijn hier aan de orde. Immers de subsidieontvanger mocht erop vertrouwen dat zolang hij aan de subsidieverplichtingen voldeed, hij aanspraak kon maken op het bij de subsidieverlening toegezegde bedrag.
De subsidieontvanger dient over een redelijke termijn te beschikken om bepaalde verplichtingen ongedaan te kunnen maken, zoals het ontslaan van werknemers. Zie voor wat een redelijke termijn is de toelichting bij artikel 15.
Schadevergoeding is aan de orde als de subsidieontvanger te maken heeft met doorlopende verplichtingen die niet binnen het subsidietijdvak ongedaan gemaakt kunnen worden. Dat zal met name het geval zijn indien de intrekking of wijziging van de subsidieverlening plaatsvindt in een latere fase van het subsidietijdvak.
De specifieke omstandigheden van het geval zullen uiteindelijk steeds bepalend zijn of van een zwaarwegende reden gesproken kan worden. Daarbij speelt ook de door de gemeente bij de intrekking betrachte zorgvuldigheid een rol, alsmede de vraag of de gevolgen van de intrekking voor de subsidieontvanger (en eventueel diens werknemers en cliënten) niet onevenredig zijn in verhouding tot de met de intrekking te dienen belangen.
Artikel 14 Intrekking en wijziging subsidievaststelling
In de regel wordt bij de subsidievaststelling bepaald of de gesubsidieerde activiteiten zijn verricht en of de subsidieontvanger ook voldaan heeft aan de overige subsidieverplichtingen. Er zijn echter situaties denkbaar waarin pas na de subsidievaststelling feiten of omstandigheden bekend worden die, indien het college daarvan vóór de subsidievaststelling op de hoogte was geweest, zouden hebben geleid tot een lagere vaststelling. Dat zal met name het geval zijn bij de directe subsidievaststelling omdat de subsidie dan in één fase wordt vastgesteld (en dus niet nadat eerst subsidieverlening heeft plaatsgevonden). Ook kan het voorkomen dat de subsidieontvanger nog na de subsidievaststelling aan bepaalde verplichtingen moet voldoen en dit nalaat.
Artikel 14 regelt de situatie waarin de subsidievaststelling reeds heeft plaatsgevonden en het college vervolgens besluit deze vaststelling in te trekken of ten nadele van de ontvanger te wijzigen vanwege het zich voordoen van een van de in het artikel genoemde gronden. De intrekking of wijziging werkt terug tot het tijdstip waarop de subsidie is vastgesteld. Bij de intrekking of wijziging kan een ander tijdstip worden vastgesteld.
Omwille van de rechtszekerheid is bepaald dat de subsidievaststelling na vijf jaar niet meer kan worden ingetrokken of gewijzigd. Aanknopingspunt voor de vijfjarentermijn is de dag waarop de subsidievaststelling is bekendgemaakt, dan wel, indien het gaat om handelen in strijd met een na de vaststelling voortdurende verplichting, de dag waarop dat handelen heeft plaatsgevonden.
Artikel 15 Toekomstige beëindiging of vermindering van de subsidie
Artikel 15 (ontleend aan artikel 4:51 Awb) heeft betrekking op de situatie waarin de gemeente na afloop van het tijdvak waarvoor subsidie is verleend de subsidie wil stopzetten of het bedrag daarvan wil verlagen. Een subsidieontvanger mag aan een reeks opeenvolgende subsidieverleningen een zeker vertrouwen op hernieuwde subsidiëring voor een aaneensluitend tijdvak ontlenen. De subsidieontvanger kan eerst een beroep doen op dit artikel, als voldaan is aan drie voorwaarden:·
Indien een verordening of uitvoeringsregeling concrete criteria kent en een aanvrager voldoet aan die criteria kan artikel 4:51 niet door het gemeentebestuur worden toegepast. De verordening of de uitvoeringsregeling zal dan zodanig moeten worden gewijzigd of ingetrokken dat er een zodanige beleidsvrijheid voor de gemeente ontstaat dat zij wel tot bevinding of vermindering kan overgaan.
Indien de gemeente wil overgaan tot beëindiging of vermindering dient zij een redelijke termijn in acht te nemen. in zijn algemeenheid kan niet worden gezegd wat “redelijk” is. De lengte van de termijn hangt in ieder geval af van de volgende factoren:
de subsidieontvanger moet voldoende tijd krijgen om maatregelen te nemen om de gevolgen van de beëindiging of vermindering op een behoorlijke wijze op te vangen, ook jegens derden (klanten/afnemers en werknemers). In geval werknemers ontslagen moeten worden, moeten de ontslagen overeenkomstig de geldende procedures en met inachtneming van de van toepassing zijnde termijnen geëffectueerd kunnen worden op het tijdstip dat de subsidie wordt beëindigd of verminderd.
De redelijke termijn begint niet te lopen vanaf het moment dat de subsidieontvanger de beschikking heeft ontvangen met de strekking dat de aangevraagde subsidie wordt beëindigd of verminderd. De termijn begint te lopen vanaf het moment dat de subsidieontvanger een aankondiging heeft ontvangen van het voorgenomen besluit tot beëindiging of vermindering. De aankondiging is derhalve een voor bezwaar en beroep vatbaar besluit, ongeacht of de subsidieontvanger voorafgaand aan de aankondiging een subsidieaanvraag voor het volgende jaar heeft ingediend.
Indien de aankondiging te laat heeft plaatsgevonden moet de aanvraag worden toegewezen voor een zodanige periode, dat tussen de aankondiging en het einde van de subsidieverhouding een redelijke termijn is verstreken. Daarbij geldt in beginsel dat de subsidie gedurende die resterende periode dezelfde omvang heeft als voorheen. Dat sluit een geleidelijke afbouw van subsidie niet uit. Immers, de beëindiging of vermindering kan leiden tot een afbouw van de subsidiabele activiteiten.
Als subsidie is verstrekt, mag ervan worden uitgegaan dat de subsidieontvanger de subsidie nodig heeft om de activiteiten daadwerkelijk uit te kunnen voeren. Dat rechtvaardigt het verstrekken van voorschotten. Het college stelt nadere regels vast op welke wijze wordt bevoorschot.
Bevoorschotting is uitsluitend mogelijk nadat de subsidie is verleend of direct is vastgesteld. Bij directe subsidievaststelling geldt dat bevoorschotting niet mogelijk is als de directe subsidievaststelling eerst plaatsvindt nadat de activiteiten zijn verricht. In geval van directe subsidievaststelling kan bevoorschotting derhalve slechts plaatsvinden als de activiteiten waarvoor subsidie is aangevraagd nog moeten plaatsvinden. Indien de subsidie eerst direct wordt vastgesteld nadat de subsidiabele activiteiten hebben plaatsgevonden, is er lopende activiteiten geen subsidietitel aanwezig die het mogelijk maakt dat er wordt bevoorschot.
In theorie vindt uitbetaling eerst na de subsidievaststelling plaats. In de praktijk wordt er evenwel in de regel bevoorschot, zodat de uitbetaling in materiële zin van beperkte betekenis is. De uitbetaling vindt plaats overeenkomstig de subsidievaststelling en onder verrekening van voorschotten. Indien het bedrag bij de subsidieverlening en de subsidievaststelling hetzelfde is wordt het bedrag dat nog niet is bevoorschot uitbetaald.
Als de subsidie op lager bedrag wordt vastgesteld dan in de subsidieverlening genoemd en er heeft bevoorschotting plaatsgevonden, kan zich de situatie voordoen dat er meer subsidie is bevoorschot dan waarop de subsidieontvanger op grond van de subsidievaststelling recht heeft. In dat geval wordt overgegaan tot terugvordering van het teveel betaalde.
HOOFDSTUK 2 VERPLICHTINGEN SUBSIDIEONTVANGER
Artikel 19 Indienen aanvraag beschikking
Het subsidieproces dient rechtmatig te verlopen. Dat veronderstelt onder meer de transparantie en controleerbaarheid van het proces. Om die reden is bepaald dat de aanvragen tot subsidieverlening, directe subsidievaststelling of subsidievaststelling schriftelijk moeten worden ingediend.
Artikel 20 Eerste subsidieaanvraag
Indien voor het eerst subsidie wordt aangevraagd en het betreft een rechtspersoon (en dus niet een natuurlijke persoon), is het dienstig dat het gemeentebestuur zich een oordeel kan vormen van de aanvrager. Om die reden wordt bij de eerste subsidieaanvraag verlangd dat de aanvrager de statuten, een overzicht van de bestuurssamenstelling en een inzicht in de financiële situatie en vermogensvorming overlegt. De mate waarin dit gebeurt wordt bepaald door de noodzaak daarvan voor de beoordeling van de subsidieaanvraag. Bij de aanvraag van een budgetsubsidie, een projectsubsidie of een investeringssubsidie worden in deze uiteraard zwaardere eisen gesteld dan in geval van een waarderingssubsidie of een incidentele subsidie.
Indien voor het eerst subsidie wordt aangevraagd en het betreft een rechtspersoon (en dus niet een natuurlijke persoon), is het dienstig dat het gemeentebestuur zich een oordeel kan vormen van de aanvrager. Om die reden wordt bij de eerste subsidieaanvraag verlangd dat de aanvrager de statuten, een overzicht van de bestuurssamenstelling en een inzicht in de financiële situatie en vermogensvorming overlegt. De mate waarin dit gebeurt wordt bepaald door de noodzaak daarvan voor de beoordeling van de subsidieaanvraag. Bij de aanvraag van een budgetsubsidie, een projectsubsidie of een investeringssubsidie worden in deze uiteraard zwaardere eisen gesteld dan in geval van een waarderingssubsidie of een incidentele subsidie.
Voorts kunnen binnen de categorieën waarderingssubsidies en incidentele subsidies in verband met de subsidiabele activiteiten uiteenlopende administratieve verplichtingen gelden. Het benodigde maatwerk wordt hier tot stand gebracht door uitvoeringsregelingen en nadere beleidsregels van het college.
De gemeente dient zich een beeld te kunnen vormen van financiële en organisatorische ontwikkelingen bij subsidieontvangers. Deze ontwikkelingen kunnen van belang zijn voor subsidies voor lopende of toekomstige activiteiten. Subsidieontvangers hebben op grond van artikel 22 een informatieplicht met betrekking tot de in het artikel genoemde relevante ontwikkelingen.
Om te voorkomen dat de gemeente subsidie verstrekt voor activiteiten die reeds door andere overheden en/of private financiers (kunnen) worden gefinancierd, dient de subsidieaanvrager de gemeente te informeren over mogelijke alternatieve financieringsbronnen onder vermelding wat daar de stand van zaken is. De gemeente kan dan van subsidiëring afzien of minder subsidie verstrekken dan gevraagd is.
Ter aanvulling van de informatieplicht van de subsidieontvanger wordt in dit artikel de mogelijkheid van het instellen van toezichthouders geopend. Deze toezichthouders beschikken over de in het tweede lid genoemde opsporingsbevoegdheden. De subsidieontvanger is gehouden tot medewerking. Uiteraard dienen de acties van de toezichthouders te verhouden tot de belangen die met het toezicht gemoeid zijn en tot de ernst van de vermoedens inzake het niet voldoen aan subsidieverplichtingen.
De gemeente heeft belang bij de continuïteit van de activiteiten waarvoor ze subsidie beschikbaar stelt. Indien een subsidieontvanger ernstige schade leidt en als gevolg daarvan niet aan zijn verplichtingen kan voldoen, leidt ook de gemeente indirect schade. Om dat te voorkomen wordt de subsidieontvanger verplicht haar accommodaties zich te verzekeren tegen de schade die door brand, storm en inbraak wordt veroorzaakt. Indien een subsidieontvanger werknemers in dienst heeft kan het ook van belang zijn dat hij een verzekering tegen wettelijke aansprakelijkheid voor zijn werknemers afsluit.
In het tweede lid is bepaald dat de risico’s van niet-verzekeren voor rekening komen van het gemeentebestuur. Deze gaat in geen geval over tot het compenseren van niet verzekerde schade terwijl de subsidieontvanger zich wel tegen het risico van het ontstaan van die schade had moeten verzekeren.
Artikel 25 Aanvraag budgetsubsidie
Gelet op het belang van de gemeente bij de activiteiten die onderdeel uitmaken van een budgetsubsidie (de activiteiten kunnen worden gezien als instrumenten ter realisering van gemeentelijke beleidsdoelstellingen) worden er meer uitgebreide eisen gesteld aan de aanvraag van een budgetsubsidie. In de regel is de aanvrager van een budgetsubsidie in financiële zin sterk afhankelijk van deze subsidie. Dat impliceert dat de gemeente ook inzicht moet hebben in de algehele financiële situatie van de aanvrager.
In ieder geval dient de aanvraag vergezeld te gaan van een activiteitenplan en een begroting. Het activiteitenplan stelt de gemeente in staat te beoordelen of de door de aanvrager voorgestelde activiteiten en de daarmee beoogde doelstellingen zodanig passen in het gemeentelijk beleid dat de gemeente tot subsidieverlening wil overgaan. Daarnaast biedt het activiteitenplan de gemeente de gelegenheid om zelf tot een oordeel te komen over de vraag of de doelen die de aanvrager zich stelt bereikt kunnen worden door middel van de voorgestelde activiteiten.
De begroting moet zodanig zijn ingericht dat een voor de subsidieverlening toereikend inzicht kan worden verkregen in niet alleen de uitgaven en inkomsten met betrekking tot de activiteiten waarvoor subsidie wordt gevraagd, maar ook in de ontwikkelingen daarin. De begroting dient dan ook een vergelijking te bevatten met de begroting voor het lopende boekjaar en met de gerealiseerde inkomsten en uitgaven over het boekjaar, voorafgaand aan het lopende boekjaar.
Voorts dient de aanvrager opgave te doen van rechtspersonen waarmee de aanvrager gelieerd is. Het gaat dan met name om zogenaamde steunstichtingen. Gelieerde rechtspersonen hebben een of meer van de volgende kenmerken:·
De relatie van de aanvrager met gelieerde rechtspersonen kan van belang zijn voor de subsidieverlening. Bijvoorbeeld omdat de aanvrager tegen hoge tarieven diensten afneemt bij de gelieerde rechtspersoon (zoals huisvesting en administratie) en deze hoge tarieven bij de gemeente in rekening brengt door ze te verdisconteren in de begroting bij de subsidieaanvraag of een gelieerde rechtspersoon zodanig veel middelen bezit waarop de aanvrager aanspraak kan maken, dat de subsidie geweigerd kan worden op grond van artikel 8 eerste lid aanhef en sub h: de aanvrager beschikt over voldoende gelden om ook zonder subsidietoekenning de kosten van de activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd, te bekostigen.
Artikel 27 Tussentijdse rapportage
Vanwege het belang dat de gemeente heeft bij de activiteiten bij een budgetsubsidie wordt de voorwaarde gesteld dat de subsidieontvanger naast de jaarlijkse inhoudelijke en financiële verantwoording ook een tussentijdse verantwoording aflegt, en wel over het eerste half jaar van het boekjaar. Er wordt geen minutieus verslag gevraagd. Wel moet de rapportage inzicht geven in de voortgang van de activiteiten, mede in relatie tot de uitputting van de daarvoor beschikbare budgetten, en over de tot dusver behaalde resultaten. Ingeval de uitkomsten van de rapportage zorgelijk zijn, treedt het college in overleg met de subsidieontvanger.
Er kunnen zich omstandigheden voordoen waarin het college aanleiding ziet om naast de in het eerste lid genoemde tussentijdse rapportages aanvullende rapportages te verlangen. Bijvoorbeeld als blijkt dat de subsidieontvanger niet overgaat tot het verrichten van bepaalde gesubsidieerde activiteiten of deze in financiële problemen verkeert. Per situatie bepaalt het college dan aan welke eisen deze aanvullende rapportages dienen te voldoen.
Artikel 28 Aanmerkelijke verschillen begrote inkomsten en uitgaven
Bij budgetsubsidies is het voor het gemeentebestuur van belang op de hoogte te zijn van aanmerkelijke verschillen tussen begrote inkomsten en uitgaven enerzijds en de werkelijke inkomsten en uitgaven anderzijds. Er kan dan bijvoorbeeld aanleiding zijn om tussentijds de bevoorschotting te wijzigen of om de subsidieverlening te herzien. Zo kan worden voorkomen dat het gemeentebestuur pas bij de vaststelling van de subsidie wordt geconfronteerd met grote tekorten of overschotten bij de subsidieontvanger of met de situatie dat activiteiten met het oog waarop de subsidie is verleend, niet verricht zijn als gevolg van tekorten bij de subsidieontvanger. Ook met het oog op de subsidieverlening voor een volgend boekjaar is het voor het gemeentebestuur van belang om hiervan op de hoogte te zijn. Het gemeentebestuur kan dan bij de beoordeling van de aanvraag rekening houden met het feit dat de begroting waarop het jaar tevoren subsidie is verleend, niet volledig is gerealiseerd.
Artikel 29 Vaststelling budgetsubsidie
Net zoals bij de aanvraag van een budgetsubsidie zwaardere eisen worden gesteld in verband met het belang van de gemeente bij de gesubsidieerde activiteiten en de omvang van de subsidie, gelden ook zwaardere eisen bij de aanvraag tot subsidievaststelling. Er wordt een activiteitenverslag ingediend dat zichtbaar maakt of en in hoeverre de activiteiten zijn verricht en welke resultaten deze hebben opgeleverd. Bij afwijkingen van het activiteitenplan zoals dat is ingediend bij de aanvraag tot subsidieverlening worden de oorzaken daarvan benoemd. Daarnaast wordt een jaarrekening met balans en een accountantsverklaring overgelegd.
Het gemeentebestuur mag op basis van artikel 4:72 van de Awb een maximum stellen aan de omvang van de egalisatiereserve. Daarbij mag rekening worden gehouden met uiteenlopende risico’s van subsidieontvangers, zodat de maximaal toegestane omvang van de egalisatiereserve per subsidieontvanger verschillend kan zijn.
Het staat de gemeente vrij rekening te houden met een al te omvangrijke egalisatiereserve. Om die reden dient de aanvrager van een budgetsubsidie bij de aanvraag van deze subsidie mede te delen wat de omvang van de egalisatiereserve is. De gemeente kan daarmee rekening houden en bij de subsidieverlening bepalen dat een eventueel overschot slechts tot een bepaald maximum aan de egalisatiereserve mag worden toegevoegd onder terugbetaling van het resterende overschot.
De subsidieontvanger dient op grond van artikel 4:72 Awb de egalisatiereserve - naar evenredigheid van de mate waarin de subsidie aan de egalisatiereserve heeft bijgedragen - aan het bestuursorgaan beschikbaar te stellen indien:
Deze gevallen komen deels overeen met die genoemd in artikel 32 Vermogensvorming.
Artikel 31 Toestemming rechtshandelingen
Artikel 4:71 Awb geeft de gemeente de bevoegdheid om in de algemene subsidieverordening op te nemen dat een subsidieontvanger voorafgaande toestemming van het gemeentebestuur nodig heeft om een aantal rechtshandelingen te plegen. Het gaat om rechtshandelingen die van invloed kunnen zijn op de aanwending van de subsidiegelden, op de hoogte van later ingediende subsidieaanvragen, of op de kwaliteit en de omvang van de activiteiten. In artikel 31 van de algemene subsidieverordening is opgenomen dat een subsidieontvanger waarvan in het lopende boekjaar het totaal aan subsidiebedragen voor tenminste 80% afkomstig is van de gemeente Alblasserdam voorafgaande toestemming nodig heeft voor het verrichten van bepaalde rechtshandelingen. Het percentage is opgenomen, omdat de gemeente ook regionale organisaties subsidieert waarvan de gesubsidieerde omzet slechts voor een klein deel bestaat uit subsidies van de gemeente Alblasserdam. In een dergelijk geval staat het gebod om toestemming te vragen in geen verhouding tot de door de gemeente Alblasserdam verleende subsidie.
Het gaat om de volgende rechtshandelingen:
Het om niet ter beschikking stellen van middelen aan derden als bedoeld in artikel
31 eerste lid aanhef en sub d is eerst aan de orde als daardoor middelen verloren
gaan. Bijvoorbeeld het om niet verrichten van de financiële administratie van een
vereniging of het om niet beschikbaar stellen van ruimten terwijl de
subsidieontvanger juist geacht wordt deze te verhuren. Het om niet leveren van
middelen is uitsluitend toegestaan, indien dit in de subsidiebeschikking en/of de
uitvoeringsovereenkomst is bepaald.
Gelet op de aard van de in artikel 31 genoemde rechtshandelingen hebben de bepalingen alleen betrekking op subsidieontvangers die rechtspersoon zijn en niet op natuurlijke personen.
De gemeente moet een sterk belang hebben bij de activiteiten van de subsidieontvanger om te verlangen dat deze voorafgaande toestemming nodig heeft van het gemeentebestuur om de genoemde rechtshandelingen te mogen verrichten. Om die reden geldt de verplichting uitsluitend voor organisaties die een budgetsubsidie ontvangen.
In verband met de vaak noodzakelijke slagvaardigheid bij de in dit artikel opgesomde rechtshandelingen heeft het college ten hoogste 4 weken - met de mogelijkheid van een eenmalige verlenging met 4 weken - de tijd om op het verzoek om toestemming te reageren. Indien omtrent de toestemming niet tijdig is beslist, wordt de toestemming geacht te zijn verleend.
Artikel 4:41 Awb maakt het mogelijk dat de gemeente in de daarin genoemde gevallen, vermogen dat is gevormd uit subsidies terugvordert.
De vergoeding kan alleen worden verlangd indien er een causaal verband bestaat tussen de subsidieverlening en de vermogensvorming. Er moet een vermogenstoename hebben plaatsgevonden, waarvan vaststaat dat deze niet zou hebben plaatsgevonden indien de subsidie niet zou zijn verleend.
Bij schadevergoeding als bedoeld in artikel 32 tweede lid aanhef en sub c kan
alleen een vergoeding worden verlangd indien het ontvangen van de
schadevergoeding ook inderdaad leidt tot vermogensvorming van de ontvanger van de subsidie. Dit kan zich voordoen, wanneer de bij wijze van schadevergoeding ontvangen gelden niet worden gebruikt voor vervanging van de verloren gegane of beschadigde goederen.
De Awb geeft geen regels op welke wijze de terugvordering dient plaats te vinden, maar bepaalt dat dit bij wettelijk voorschrift zoals de onderhavige algemene subsidieverordening moet geschieden. In de onderhavige algemene subsidieverordening zijn de regels opgenomen in artikel 32 tweede en derde lid.
Indien de subsidieontvanger zijn inkomsten geheel of gedeeltelijk ontleent aan subsidie van de gemeente Alblasserdam wordt de vermogensvorming geheel afgeroomd. Indien de subsidieontvanger maar gedeeltelijk afhankelijk is van subsidie van de gemeente Alblasserdam, hetzij omdat hij in substantiële mate over andere inkomsten beschikt dan subsidies, of dat deze ook subsidies ontvangt van andere overheden, wordt de vergoeding bepaald naar evenredigheid van het aandeel van de subsidie van de gemeente Alblasserdam in de totale inkomsten.
Om te voorkomen dat de subsidieontvanger lange tijd in onzekerheid verkeert over de vraag of al of niet een vergoeding zal worden verlangd, is in het derde lid van artikel 4:41 Awb bepaald dat deze moet worden vastgesteld binnen een jaar nadat het gemeentebestuur op de hoogte kon zijn van de gebeurtenis die het recht op vergoeding deed ontstaan dan wel binnen vijf jaren na de bekendmaking van de laatste beschikking tot subsidievaststelling.
HOOFDSTUK 4 EXPLOITATIESUBSIDIES
Artikel 33 Aanvraag exploitatiesubsidie
Bij de aanvraag dient een werkplan en een begroting ingediend te worden. Het werkplan is beknopter dan het activiteitenplan bij de aanvraag voor een budgetsubsidie. Waar een activiteitenplan uitvoerig de activiteiten dient te beschrijven, kan een werkplan zich beperken tot een beschrijving op hoofdlijnen van de activiteiten en doelgroepen waarop zij zich richten. Immers, bij een exploitatiesubsidie wil de gemeente slechts op hoofdlijnen sturen.
Artikel 36 Vaststelling exploitatiesubsidie
Gelet op de omvang van exploitatiesubsidies is een accountantscontrole aan de orde. De controle beperkt zich tot de financiële gegevens en heeft geen betrekking op de verrichte activiteiten, omdat de gemeente slechts op hoofdlijnen op de activiteiten stuurt en de subsidie niet op activiteitenniveau plaatsvindt. Dit in tegenstelling tot een budgetsubsidie.
HOOFDSTUK 5 WAARDERINGSSUBSIDIES
Artikel 39 Aanvraag waarderingssubsidie
Bij het indienen van een aanvraag voor een waarderingssubsidies behoeft de aanvrager slechts een beperkt aantal gegevens aan te leveren. Waarderingssubsidies worden steeds verleend op basis van een door het college vastgestelde uitvoeringsregeling. Gelet op het werken met uitvoeringsregelingen met standaardcriteria, het feit dat er geen relatie is tussen de hoogte van de subsidie en die van de kosten van de subsidiabele activiteiten en de gemeente niet inhoudelijk op de activiteiten wil sturen, is dit ook niet nodig.
Artikel 40 Directe subsidievaststelling
Hoofdregel is dat waarderingssubsidies direct worden vastgesteld. Dus niet eerst subsidieverlening, dan uitvoering van de gesubsidieerde activiteiten en tot slot subsidievaststelling. De subsidieaanvraag wordt direct vastgesteld. Dit om de administratieve belasting voor gemeente en subsidieontvanger tot een minimum te beperken, hetgeen gerechtvaardigd wordt door de aard van de waarderingssubsidie (geen inhoudelijke sturing, geen relatie tussen de hoogte van de subsidie en de hoogte van de totale kosten van de gesubsidieerde activiteiten). In een aantal gevallen is directe subsidievaststelling niet mogelijk omdat de omvang van de subsidie niet onmiddellijk kan worden bepaald. Bijvoorbeeld omdat de gemeente bepaalde kosten subsidieert waarvan de omvang eerst na afloop van de activiteiten kan worden vastgesteld. Het streven is om deze gevallen zoveel mogelijk te beperken, hetgeen een impuls vormt voor het hanteren van zo eenvoudige mogelijke en enkelvoudige subsidiegrondslagen, zoals subsidie per (jeugd)lid.
Artikel 41 Aanvraag projectsubsidie
Een belangrijk kenmerk van een projectsubsidie is dat ze wordt verstrekt voor een activiteit ter uitvoering van een gemeentelijke beleidsprioriteit. Dat maakt het mogelijk dat het initiatief tot het indienen van een subsidieaanvraag niet van een organisatie komt, maar het college een of meerdere organisaties uitnodigt een subsidieaanvraag (een offerte) in te dienen. Indien het initiatief bij de gemeente ligt is de termijn van indiening (12 weken voordat met de activiteiten een start wordt gemaakt) niet van toepassing. Het bepalen van de termijn waarbinnen de aanvraag ontvangen dient te zijn wordt door het college (al dan niet in samenspraak met de subsidieaanvrager) bepaald.
Artikel 43 Tussentijdse rapportage
In tegenstelling tot een tussentijdse rapportage bij een budgetsubsidie is de tussentijdse rapportage niet gekoppeld aan een vast tijdstip en heeft zij uitsluitend betrekking op het desbetreffende project en niet op alle activiteiten zoals in geval van een budgetsubsidie.
HOOFDSTUK 7 INCIDENTELE SUBSIDIES
Artikel 45 Aanvraag incidentele subsidie
Net als bij de waarderingssubsidies behoeft de aanvrager slechts een beperkt aantal gegevens over te leggen en wel om dezelfde redenen als genoemd bij de toelichting van artikel 39.
Artikel 46 Directe subsidievaststelling
Om dezelfde redenen als bij waarderingssubsidies is ook bij incidentele subsidies de hoofdregel dat incidentele subsidies direct worden vastgesteld. Zie hiervoor de toelichting bij artikel 40.
HOOFDSTUK 8 INVESTERINGSSUBSIDIES
Artikel 47 Begrenzing investeringssubsidies
Bij investeringssubsidies kan het gaan om zeer aanzienlijke bedragen. De subsidies worden in de regel verstrekt aan vrijwilligersorganisaties die slechts een beperkte subsidie ontvangen voor de uitvoering van hun activiteiten. Het merendeel van hun inkomsten voor de uitvoerende activiteiten ontlenen deze organisaties aan overige bronnen van inkomsten zoals contributies, entreegelden, baropbrengsten, fondsenwerving en sponsoring. Dat maakt dat de gemeente nooit overgaat tot het volledig subsidiëren van investeringen in accommodaties. De investeringssubsidie bedraagt nooit meer dan een door het college in uitvoeringsregelingen vastgesteld(e) percentages. Deze percentages kunnen uiteenlopend zijn in verband met de mogelijkheden van uiteenlopende typen organisaties om andere middelen dan subsidies te verwerven voor de bekostiging van de investering. Tevens kan het college bepalen dat geen subsidie wordt verleend indien de kosten van een investering een bij uitvoeringsregeling bepaald bedrag niet te boven komt. Ook hier kan het college differentiëren naar typen organisaties.
In geval van budgetsubsidies is de subsidieontvanger een professionele organisatie die voor de uitvoerende activiteiten in belangrijke mate afhankelijk is van budgetsubsidies. Indien een dergelijke organisatie wil investeren in accommodaties ligt het eerder in de rede dat deze daarvoor een hypotheek vestigt of een overeenkomst tot geldlening aangaat en de kosten ervan verdisconteert in de huisvestingskosten binnen de exploitatiebegroting. Uiteraard geldt ook dan dat goedkeuring van de investering door het college benodigd is. Deze goedkeuring wordt verkregen middels het aanvaarden van de exploitatiebegroting waarin de kosten van de investering zijn verwerkt. Voorts geldt in deze artikel 31 van de verordening. Dit artikel schrijft voor dat de ontvanger van een budgetsubsidie voorafgaande toestemming van het college behoeft voor het aangaan van bepaalde rechtshandelingen zoals het aankopen of bezwaren van registergoederen en het aangaan van kredietovereenkomsten en overeenkomsten tot geldlening.
Artikel 48 Aanvraag investeringssubsidie
Net als bij alle subsidies geldt ook bij investeringssubsidies dat een aanvraag niet wordt gehonoreerd als reeds een start is gemaakt met de activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd. Dat geldt bij investeringssubsidies nog meer, omdat in geval de activiteiten reeds zijn begonnen de subsidieaanvrager reeds omvangrijke en niet ongedaan te maken verplichtingen is aangegaan. De gemeente wordt in een dergelijke situatie als het ware voor het blok gezet. Er wordt dan ook strikt de hand gehouden aan de eis dat een subsidie eerst kan worden verleend als de activiteiten waarvoor een investeringssubsidie wordt aangevraagd nog niet zijn begonnen.
Gelet op de bedragen die met een investeringssubsidie zijn gemoeid worden hoge eisen gesteld aan de aanvraag, waarbij vier vragen centraal staan:1.
Artikel 50 Aanmerkelijke verschillen begrote uitgaven
Indien er aanmerkelijke verschillen (dreigen te) ontstaan tussen de geraamde kosten en de daadwerkelijke uitgaven dient de subsidieontvanger de gemeente hiervan onverwijld op de hoogte te stellen en daarbij de oorzaken van de verschillen te vermelden. Het gevaar is aanwezig dat de meerkosten niet te financieren zijn door de subsidieontvanger en de gemeente onder druk wordt gezet om de overschrijdingen voor haar rekening te nemen.
Artikel 52 Toestemming rechtshandelingen
De subsidieontvanger behoeft toestemming van het college voor het aangaan en beëindigen van overeenkomstern tot verkrijging, vervreemding of bezwaring van registergoederen of tot huur, verhuur of pacht daarvan, indien deze goederen geheel of gedeeltelijk zijn verworven door middel van subsidie dan wel de uitgaven daarvoor mede zijn bekostigd uit de subsidie. In tegenstelling tot een budgetsubsidie of een exploitatiesubsidie, waarbij sprake is van in beginsel voortdurende subsidiëring, blijft bij een exploitatiesubsidie de toestemming voor het verrichten van rechtshandelingen beperkt tot die handelingen die betrekking hebben op registergoederen die met subsidie zijn verkregen of mede uit subsidie zijn bekostigd.
Net als bij budgetsubsidies heeft de gemeente aanmerkelijke – financiële belangen bij investeringssubsidies. Om te voorkomen dat vermogensvorming die mede als gevolg van een investeringssubsidie tot stand is gekomen verdwijnt als bijvoorbeeld de rechtspersoon van de subsidieontvanger wordt ontbonden en deze de accommodatie verkoopt en de gemeente het nazien heeft, geldt het artikel inzake vermogensvorming uit subsidies ook bij investeringssubsidies.
Artikel 54 Wijziging bestemming
Een variant op artikel 45 is de situatie waarin de accommodatie een andere bestemming krijgt en daarmee het doel waarvoor de gemeente de subsidie verstrekt heeft niet langer realiseerbaar is. Ook in dit geval kan het college overgaan tot een gehele of gedeeltelijke terugvordering van de investeringssubsidie.
HOOFDSTUK 9 OVERGANGSBEPALINGEN EN SLOTBEPALINGEN
Alle subsidies die op basis van een andere verordening (al dan niet gecombineerd met een uitvoeringsregeling) zijn verstrekt, worden vastgesteld volgens die andere verordening. Dat geldt ook waar het gaat om het treffen van sancties. Voor alle subsidies die op basis van de algemene subsidieverordening voor 2009 en volgende jaren worden verstrekt, gelden de bepalingen van deze algemene subsidieverordening. Dat geldt ook voor subsidies waarvoor voor het subsidiejaar 2008 in 2007 een aanvraag is ingediend op basis van de Subsidieverordening Welzijn Alblasserdam 2002 en nog geen subsidievaststelling heeft plaatsgevonden. De behandeling van die aanvragen vindt plaats op basis van de bepalingen van de algemene subsidieverordening en de daarbij behorende uitvoeringsregelingen.
In bijzondere omstandigheden kan het voorkomen dat een bepaling uit de algemene subsidieverordening een niet bedoelde negatieve uitwerking heeft voor een subsidieaanvrager of subsidieontvanger. In die bijzondere gevallen kan het college de hardheidsclausule hanteren. Indien blijkt dat deze gevallen zich veelvuldig voordoen dan vindt reparatie plaats door een wijziging van de verordening.