Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Alblasserdam

Algemene Subsidieverordening Alblasserdam

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieAlblasserdam
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingAlgemene Subsidieverordening Alblasserdam
CiteertitelAlgemene Subsidieverordening gemeente Alblasserdam 2009
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpfinanciën en economie
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Algemene wet bestuursrecht

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-07-200916-03-2017Onbekend

22-04-2009

Klaroen, 2009-05-27

2009/021

Tekst van de regeling

Intitulé

Algemene Subsidieverordening Alblasserdam

 

 

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsbepalingen

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    subsidie: de aanspraak op financiële middelen door het gemeentebestuur verstrekt met het oog op bepaalde activiteiten van de aanvrager, anders dan als betaling voor aan de gemeente geleverde goederen of diensten;

  • b.

    activiteit: iedere vorm van menselijk handelen, voor zover het gemeentebestuur dit wil bevorderen;

  • c.

    budgetsubsidie: een subsidie in de vorm van een bedrag per prestatie voor de uitvoering van activiteiten die het gemeentebestuur naar aard, inhoud, omvang en/of beoogde effecten wil beïnvloeden;

  • d.

    exploitatiesubsidie: een subsidie ter hoogte van een vooraf bepaald maximum ter dekking van het tekort van de exploitatie van de subsidieontvanger, waarbij de gemeente op hoofdlijnen wil sturen op de aard van de activiteiten van de subsidieontvanger en de doelgroepen waarop deze activiteiten zich richten.

  • e.

    waarderingssubsidie: een subsidie als waardering voor activiteiten die de gemeente van belang acht, zonder deze – of slechts in beperkte mate – naar aard, inhoud, omvang en/of beoogde effecten te willen beïnvloeden;

  • f.

    projectsubsidie: een subsidie die in beginsel eenmalig wordt verleend ter uitvoering van een project (een samenhangend geheel van activiteiten gericht op het tijdig realiseren van een tevoren in de tijd vastgelegd doel met behulp van de inzet met geld, materiële en personele middelen) voor een specifieke gemeentelijke beleidsprioriteit;

  • g.

    incidentele subsidie: een waarderingssubsidie die voor een bepaalde, niet structurele of niet regelmatig terugkerende activiteit wordt verleend;

  • h.

    investeringssubsidie: een subsidie in de kosten van aankoop, verbouw, uitbreiding van accommodaties en/of materiële aanschaffingen ten behoeve van die accommodaties die voor de uitvoering van activiteiten noodzakelijk zijn;

  • i.

    subsidieontvanger: een natuurlijke persoon of rechtspersoon met volledige rechtsbevoegdheid aan wie subsidie is verleend;

  • j.

    subsidieplafond: het bedrag dat het college gedurende een bepaald tijdvak ten hoogste beschikbaar stelt voor de verstrekking van gemeentelijke subsidies voor een cluster van activiteiten binnen de door de raad vastgestelde begroting;

  • k.

    uitvoeringsovereenkomst: de overeenkomst die tussen de ontvanger van een budgetsubsidie of een projectsubsidie wordt gesloten ter uitwerking van de beschikking tot subsidieverlening;

  • l..

    subsidieverlening: de beschikking met een omschrijving van de activiteiten waarvoor subsidie wordt verleend en waarin het subsidiebedrag wordt vermeld, dan wel de wijze wordt aangegeven waarop dit bedrag wordt bepaald, alsmede de aan de subsidieverlening verbonden verplichtingen;

  • m.

    subsidievaststelling: de beschikking waarin definitief wordt beslist dat de aanvrager subsidie ontvangt ter hoogte van een bepaald bedrag, hetgeen het gemeentebestuur tot uitbetaling verplicht;

  • n.

    directe subsidievaststelling: het vaststellen van het subsidie voor de aanvang van het subsidietijdvak, zonder dat er voorafgaand een subsidieverlening plaatsvindt;

  • o.

    subsidietijdvak: het in de subsidieverlening genoemde tijdvak waarvoor subsidie is verleend;

  • p.

    boekjaar: kalenderjaar, tenzij met de subsidieontvanger een ander tijdvak is overeengekomen;

  • q.

    uitvoeringsregeling: een door het college vastgestelde nadere regeling van subsidies voor bepaalde activiteiten, waarin subsidiegrondslagen en –criteria en verdeelregels zijn opgenomen;

  • r.

    voorziening: een voorziening als bedoeld in artikel 2:374 Burgerlijk Wetboek

  • s.

    reserve: een reserve als bedoeld in artikel 2:373 Burgerlijk Wetboek;

  • t.

    egalisatiereserve: reserve als bedoeld in artikel 4:72 Awb om de negatieve verschillen tussen de subsidie en de kosten van de gesubsidieerde activiteiten op te vangen;

  • u.

    gedeputeerde staten; gedeputeerde staten van de provincie Zuid-Holland;

  • v.

    de raad: de raad van de gemeente Alblasserdam;

  • w.

    het college: burgemeester en wethouders van de gemeente Alblasserdam.

Artikel 2 Reikwijdte

  • 1.

    Deze verordening is van toepassing op alle door de gemeente te verstrekken subsidies.

  • 2.

    Het college stelt voor te onderscheiden beleidsterreinen uitvoeringsregelingen vast die ten minste een omschrijving omvatten van de volgende zaken:

    • a.

      de beleidsdoelen die op het beleidsterrein worden nagestreefd;

    • b.

      de grondslag voor subsidiëring;

    • c.

      de subsidiabele activiteiten of prestaties;

    • d.

      de van toepassing zijnde subsidievorm(en).

Artikel 3 Evaluatie

Het college verricht eenmaal in de 4 jaren op grond van een door de raad geformuleerde opdracht onderzoek naar de doelmatigheid en doeltreffendheid van deze verordening en de daarbij behorende uitvoeringsregelingen.

Artikel 4 Begrotingsvoorbehoud

  • 1.

    Subsidie wordt slechts verstrekt voor zover de raad de benodigde gelden ter beschikking heeft gesteld.

  • 2.

    Indien subsidie wordt verstrekt ten laste van een nog niet door de raad vastgestelde of door gedeputeerde staten goedgekeurde begroting, geldt het begrotingsvoorbehoud zoals genoemd in artikel 4:34 Awb.

  • 3.

    Van deze voorwaarde wordt melding gemaakt bij de subsidieverlening of bij de directe subsidievaststelling.

     

Artikel 5 Subsidieplafond

  • 1.

    Het college kan jaarlijks voor een cluster van activiteiten een subsidieplafond vaststellen.

  • 2.

    Het college bepaalt hoe het beschikbare budget wordt verdeeld.

Artikel 6 Modellen, formulieren

Het college kan modellen en richtlijnen voor aanvragen tot subsidieverlening, directe subsidievaststelling en subsidievaststelling vaststellen.

Artikel 7 Niet tijdige of onvolledige aanvraag tot subsidieverlening of directe subsidievaststelling

  • 1.

    Indien een aanvraag tot subsidieverlening of directe subsidievaststelling niet tijdig is ingediend kan het college besluiten deze niet ontvankelijk te verklaren.

  • 2.

    Indien een aanvraag niet volgens de geldende regels en voorschriften is ingediend, wordt de aanvrager in de gelegenheid gesteld dit verzuim te herstellen binnen 4 weken nadat de aanvrager door het college van de onvolledige subsidieaanvraag op de hoogte is gesteld.

Artikel 8 Weigeringsgronden

  • 1.

    Het college kan de subsidieverlening geheel of gedeeltelijk weigeren, indien een gegronde reden bestaat aan te nemen dat:

    • a.

      de activiteiten niet of niet geheel zullen plaatsvinden;

    • b.

      de subsidieaanvrager niet zal voldoen aan de verplichtingen die aan de subsidie zijn verbonden;

    • c.

      de subsidieaanvrager niet op een behoorlijke wijze rekening en verantwoording zal afleggen of heeft afgelegd over de verrichte activiteiten en de daarmee verbonden uitgaven en inkomsten, voor zover deze voor de vaststelling van de subsidie van belang zijn;

    • d.

      de activiteiten van de aanvrager niet of niet in overwegende mate gericht zullen zijn op de gemeente of haar ingezetenen of niet of nauwelijks aanwijsbaar ten goede zullen komen aan de gemeente of haar ingezetenen;

    • e.

      de te verlenen subsidie niet of in onvoldoende mate zal worden besteed aan de activiteit waarvoor de subsidie is bedoeld;

    • f.

      de aanvrager doelstellingen nastreeft of activiteiten ontplooit die in strijd zijn met de wet, het algemeen belang of de openbare orde;

    • g.

      de aanvrager ook zonder subsidietoekenning over voldoende gelden, hetzij uit eigen middelen, hetzij uit middelen van derden, kan beschikken om de kosten van de activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd, te bekostigen;

    • h.

      de subsidieverstrekking niet past binnen het beleid van de gemeente, dan wel de betreffende activiteiten in dat kader onvoldoende prioriteiten hebben;

    • i.

      in het beoogde doel of de voorgenomen activiteiten al op andere wijze in belangrijke mate is voorzien;

    • j.

      de activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd reeds in uitvoering zijn voordat de aanvraag is ingediend;

    • k.

      door subsidieverlening het subsidieplafond dat betrekking heeft op de activiteiten waarop de aanvraag betrekking heeft, wordt overschreden.

  • 2.

    De subsidieverlening kan voorts worden geweigerd indien de aanvrager:

    • a.

      in het kader van de aanvraag onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van deze gegevens tot een onjuiste beschikking op de aanvraag zouden hebben geleid, of

    • b.

      failliet is verklaard of aan hem surséance van betaling is verleend, dan wel een verzoek daartoe bij de rechtbank is ingediend.

Artikel 9 Directe subsidievaststelling

  • 1.

    Directe subsidievaststelling vindt uitsluitend plaats in geval van waarderingssubsidies of incidentele subsidies.

  • 2.

    Een beschikking tot directe subsidievaststelling kan uitsluitend worden ingetrokken of gewijzigd op grond van artikel 14 van deze verordening.

Artikel 10 Subsidievaststelling

  • 1.

    Subsidievaststelling nadat voorafgaand subsidieverlening heeft plaatsgevonden, komt in beginsel uitsluitend voor in geval van budgetsubsidies, exploitatiesubsidies, projectsubsidies en investeringssubsidies.

  • 2.

    Wanneer een beschikking tot subsidieverlening is gegeven stelt het college de subsidie overeenkomstig de subsidieverlening vast.

  • 3.

    De subsidievaststelling vindt plaats uiterlijk binnen drie maanden nadat de aanvraag daartoe op correcte wijze heeft plaatsgevonden.

  • 4.

    Het college kan de subsidie lager vaststellen indien:

    • a.

      de activiteiten waarvoor subsidie is verleend niet geheel hebben plaatsgevonden.

    • b.

      de aanvrager heeft gehandeld in strijd met de aan de subsidieverlening verbonden verplichtingen;

    • c.

      de aanvrager onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt;

    • d.

      de subsidieverlening anderszins onjuist was en de subsidieontvanger dit wist of behoorde te weten.

  • 5.

    Voor zover het bedrag van de subsidie afhankelijk is van de werkelijke kosten van de activiteiten waarvoor subsidie is verleend, worden kosten die in redelijkheid niet als noodzakelijk kunnen worden beschouwd bij de vaststelling van de subsidie niet in aanmerking genomen.

Artikel 11 Subsidievaststelling bij niet tijdige of onvolledige aanvraag

  • 1.

    Indien de aanvraag tot vaststelling niet tijdig of niet overeenkomstig de daarvoor geldende voorschriften is ingediend, wordt de aanvrager in staat gesteld om binnen 4 weken een correcte aanvraag in te dienen.

  • 2.

    Indien de aanvrager in gebreke blijft, stelt het college de subsidie ambtshalve vast.

Artikel 12 Intrekking en wijziging subsidieverlening

  • 1.

    Zolang de subsidie niet is vastgesteld kan het college de subsidieverlening intrekken of ten nadele van de subsidieontvanger wijzigen indien:

    • a.

      de activiteiten waarvoor subsidie is verleend niet of niet geheel hebben plaatsgevonden of zullen plaatsvinden;

    • b.

      de subsidieontvanger niet heeft voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen;

    • c.

      de subsidieontvanger onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beschikking op de aanvraag tot subsidieverlening zou hebben geleid;

    • d.

      de subsidieverlening anderszins onjuist was en de subsidieontvanger dit wist of behoorde te weten;

    • e.

      het college een beroep doet op het begrotingsvoorbehoud als bedoeld in artikel 4 van deze verordening.

  • 2.

    De intrekking werkt terug tot en met het tijdstip waarop de subsidie is verleend, tenzij bij de intrekking of wijziging anders is bepaald.

Artikel 13 Intrekking en wijziging subsidieverlening wegens veranderde omstandigheden of gewijzigde inzichten

  • 1.

    Zolang de subsidie niet is vastgesteld kan het college de subsidieverlening met inachtneming van een redelijke termijn intrekken of ten nadele van de subsidieontvanger wijzigen voorzover veranderde omstandigheden of gewijzigde inzichten zich in overnemende mate tegen voortzetting of ongewijzigde voortzetting verzetten.

  • 2.

    Het college vergoedt de schade die de subsidieontvanger lijdt doordat hij in vertrouwen op de subsidie anders heeft gehandeld dan hij zonder subsidie zou hebben gedaan.

Artikel 14 Intrekking en wijziging (directe) subsidievaststelling

  • 1.

    Het college kan de (directe) subsidievaststelling intrekken of ten nadele van de subsidieontvanger wijzigen:

    • a.

      op grond van feiten of omstandigheden waarvan het bij de subsidievaststelling redelijkerwijs niet op de hoogte kon zijn en op grond waarvan de subsidie lager dan overeenkomstig de subsidieverlening zou zijn vastgesteld;

    • b.

      indien de subsidievaststelling onjuist was en de subsidieontvanger dit wist of behoorde te weten;

    • c.

      indien de subsidieontvanger na de subsidievaststelling niet heeft voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen.

  • 2.

    De intrekking of wijziging werkt terug tot en met het tijdstip waarop de subsidie is vastgesteld, tenzij bij de intrekking of wijziging anders is bepaald.

  • 3.

    De subsidievaststelling kan niet meer worden ingetrokken of ten nadele van de ontvanger worden gewijzigd indien vijf jaren zijn verstreken sedert de dag waarop zij is bekendgemaakt dan wel, in het geval, bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, sedert de dag waarop de handeling in strijd met de verplichting is verricht of de dag waarop aan de verplichting had moeten zijn voldaan.

Artikel 15 Toekomstige beëindiging of vermindering van de subsidie

  • 1.

    Indien aan een subsidieontvanger voor drie of meer achtereenvolgende jaren subsidie is verstrekt voor dezelfde of in hoofdzaak dezelfde voortdurende activiteiten, geschiedt gehele of gedeeltelijke weigering van de subsidie voor een daarop aansluitend subsidietijdvak op de grond, dat veranderde omstandigheden of gewijzigde inzichten zich tegen voortzetting of ongewijzigde voortzetting van de subsidie verzetten, slechts met inachtneming van een redelijke termijn.

  • 2.

    Voor zover aan het einde van het subsidietijdvak waarvoor subsidie is verleend sedert de bekendmaking van het voornemen tot weigering voor een daarop aansluitend subsidietijdvak nog geen redelijke termijn is verstreken, wordt de subsidie voor het resterende deel van die termijn verleend, zo nodig met overschrijding van een subsidieplafond.

Artikel 16 Bevoorschotting

  • 1.

    Het college is bevoegd voorschotten te verstrekken op een nog vast te stellen subsidie nadat de subsidieverlening heeft plaatsgevonden.

  • 2.

    Het college heeft deze bevoegdheid ook in geval van directe subsidievaststelling.

Artikel 17 Betaling

  • 1.

    De subsidie wordt, onder verrekening van eventueel betaalde voorschotten, overeenkomstig de subsidievaststelling uitbetaald.

  • 2.

    De subsidie wordt binnen zes weken na de subsidievaststelling betaald.

Artikel 18 Terugvordering

Indien het definitief vastgestelde subsidiebedrag lager is dan de verstrekte voorschotten, vordert het college het teveel betaalde terug.

Hoofdstuk 2 VERPLICHTINGEN SUBSIDIEONTVANGER

Artikel 19 Indienen aanvraag beschikking

Een aanvraag om subsidieverlening, directe subsidievaststelling of subsidievaststelling wordt schriftelijk ingediend bij het college.

Artikel 20 Eerste subsidieaanvraag

Bij een eerste subsidieaanvraag overlegt de aanvrager die een rechtspersoon is tevens een exemplaar van de statuten, een opgave van de bestuurssamenstelling en een inzicht in de financiële situatie van de subsidieaanvrager voor zover noodzakelijk ter beoordeling van de subsidieaanvraag.

Artikel 21 Administratie

  • 1.

    De subsidieontvanger voert een zodanig ingerichte administratie, dat daaruit te allen tijde de financiële situatie en de vermogenspositie van de subsidieontvanger duidelijk is.

  • 2.

    Het college kan beleidsregels vaststellen met betrekking tot de inrichting van de administratie en de wijze waarop financiële verantwoording wordt afgelegd.

Artikel 22 Informatieplicht

  • 1.

    De subsidieontvanger deelt wijzigingen van de statutaire doelstelling  onverwijld schriftelijk aan het college mede.

  • 2.

    De subsidieontvanger brengt het voornemen tot ontbinding van de rechtspersoon of het aanvragen van faillissement of surséance van betaling respectievelijk van en voor de rechtspersoon, alsmede het geheel of gedeeltelijk staken van gesubsidieerde activiteiten onverwijld ter kennis van het college. 

  • 3.

    Voor zover de subsidieaanvrager voor dezelfde activiteiten tevens subsidie, respectievelijk een financiële bijdrage, heeft aangevraagd bij een of meer andere bestuursorganen, respectievelijk private organisaties, doet hij daarvan mededeling in de aanvraag onder vermelding van zaken met betrekking tot de beoordeling van die aanvraag of aanvragen.

Artikel 23 Toezicht

 

  • 1.

    Het college kan een of meer toezichthouders aanwijzen die zijn belast met het toezicht van de aan de subsidieontvanger opgelegde verplichtingen.

  • 2.

    De subsidieontvanger is verplicht toezichthouders inzage te geven in zijn boeken en andere zakelijke bescheiden en deze desgewenst te verstrekken en toegang te verlenen tot haar gebouwen voor zover het toezicht dat vereist.

Artikel 24 Verzekering

  • 1.

    De subsidieontvanger is verplicht haar roerende en onroerende eigendommen en bezittingen te verzekeren tegen herbouw- of vervangingswaarde tegen de schade van brand, storm en inbraak en andere door het college verder eventueel aan te duiden risico’s waaronder wettelijke aansprakelijkheid.

  • 2.

    Indien de subsidieontvanger schade lijdt en zich daartegen niet heeft verzekerd, biedt het college geen financiële compensatie voor de geleden schade.

Hoofdstuk 3 BUDGETSUBSIDIES

Artikel 25 Aanvraag budgetsubsidie

  • 1.

    Een aanvraag voor een budgetsubsidie wordt bij het college ingediend vóór 1 juli voorafgaand aan het boekjaar waarvoor subsidie wordt aangevraagd.

  • 2.

    Bij de aanvraag worden in ieder geval overlegd:

    • a.

      een activiteitenplan met daarin een overzicht van de activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd en de daarmee nagestreefde doelstellingen en een aanduiding hoe de activiteiten aansluiten bij de gemeentelijke doelstellingen op het desbetreffende beleidsterrein;

    • b.

      een begroting met een overzicht van de geraamde inkomsten en uitgaven per cluster van activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd en, voor zover van toepassing, een vergelijking met de begroting van het lopende boekjaar en de gerealiseerde inkomsten en uitgaven van het jaar, voorafgaand aan het lopende jaar.

    • c.

      een plan, waarin aangegeven wordt welke voorzieningen en reserves de subsidieaanvrager meent te moeten treffen, voor welke doeleinden deze dienen en tot welk bedrag hij deze wenst te vormen;

    • d.

      de omvang van de egalisatiereserve;

    • e.

      de balans van het voorafgaande jaar met toelichting;

    • f.

      een opgave van met de instelling gelieerde rechtspersonen alsmede van de aard van de betrekking met die rechtspersonen.

  • 3.

    Het college kan indien het dat nodig acht ook andere dan de in het tweede lid genoemde gegevens opvragen teneinde de subsidieaanvraag te kunnen toetsen.

Artikel 26 Subsidieverlening

  • 1.

    De beschikking tot subsidieverlening wordt gegeven binnen 4 weken nadat het besluit van het college dienaangaande is genomen, doch uiterlijk op 31 december van het jaar voorafgaand aan het subsidietijdvak.

  • 2.

    De beschikking tot subsidieverlening gaat vergezeld van een uitvoeringsovereenkomst.

Artikel 27 Tussentijdse rapportage

  • 1.

    De subsidieontvanger dient uiterlijk op 31 juli van het jaar waarvoor subsidie is verleend een tussentijds verslag in bij het college over de voortgang van de gesubsidieerde activiteiten in het eerste halfjaar, en een prognose voor het tweede halfjaar.

  • 2.

    Het college kan per subsidieontvanger nadere regels stellen omtrent de aard en de inhoud van de tussentijdse rapportage.

  • 3.

    Het college kan indien zij daartoe aanleiding ziet van een subsidieontvanger verlangen dat deze naast de in het eerste lid bedoelde tussentijdse rapportage andere tussentijdse rapportages overlegt, waarbij het college bepaalt wat de frequentie, aard en inhoud van deze rapportages dient te zijn.

  • 4.

    Zo spoedig mogelijk na de ontvangst van de tussentijds rapportage treedt het college in overleg met de subsidieontvanger indien de rapportage daartoe aanleiding geeft dan wel indien de subsidieontvanger daartoe een verzoek indient.

 

Artikel 28 Aanmerkelijke verschillen begrote inkomsten en uitgaven

Indien gedurende het boekjaar aanmerkelijke verschillen ontstaan of dreigen te ontstaan tussen de werkelijke uitgaven en inkomsten en de begrote uitgaven en inkomsten doet de subsidieontvanger daarvan onverwijld mededeling aan het college onder vermelding van de oorzaken van de verschillen.

Artikel 29 Vaststelling budgetsubsidie

  • 1.

    De subsidieontvanger dient vóór 1 april volgend op het boekjaar waarvoor subsidie is verleend een aanvraag tot subsidievaststelling bij het college in.

  • 2.

    De aanvraag gaat vergezeld van een jaarrekening met balans en een activiteitenverslag.

  • 3.

    De jaarrekening is zodanig opgesteld dat een verantwoord oordeel kan worden gevormd omtrent het vermogen, het exploitatiesaldo en de liquiditeit van de subsidieontvanger.

  • 4.

    De balans met de toelichting geeft getrouw, duidelijk en stelselmatig de grootte van het exploitatiesaldo van het boekjaar weer.

  • 5.

    De jaarrekening sluit aan op de begroting waarvoor subsidie is verleend en geeft een vergelijking met de gerealiseerde inkomsten en uitgaven van het jaar, voorafgaand aan het boekjaar waarvoor subsidie is verleend.

  • 6.

    Het activiteitenverslag beschrijft de aard en de omvang van de activiteiten waarvoor subsidie werd verleend en bevat een vergelijking tussen de nagestreefde en de gerealiseerde doelstellingen en een toelichting op de verschillen.

  • 7.

    De jaarrekening gaat vergezeld van een accountantsverklaring op basis van een onderzoek naar de jaarrekening. De accountantsverklaring geeft aan of de jaarrekening voldoet aan de bij of krachtens de wet gestelde voorschriften en of het activiteitenverslag, voor zover hij dat verslag kan beoordelen, met het financiële verslag verenigbaar is.

  • 8.

    De accountant geeft de uitslag van zijn onderzoek weer in een schriftelijke verklaring omtrent de getrouwheid van het financiële verslag.

  • 9.

    Binnen  drie maanden na indiening van de aanvraag tot subsidievaststelling stelt het college de subsidie vast.

Artikel 30 Egalisatiereserve

  • 1.

    De ontvanger van een budgetsubsidie mag een egalisatiereserve vormen als bedoeld in artikel 4:72 Awb.

  • 2.

    De egalisatiereserve mag maximaal 10% bedragen van het voor het meest recente boekjaar door de gemeente Alblasserdam verleende subsidiebedrag. 

  • 3.

    Het verschil tussen de vastgestelde subsidie en de werkelijke kosten van de activiteiten waarvoor subsidie werd verleend komt ten gunste onderscheidenlijk ten laste van de egalisatiereserve.

  • 4.

    De van de egalisatiereserve genoten rente wordt aan de egalisatiereserve toegevoegd.

  • 5.

    De subsidieontvanger is ter zake van de egalisatiereserve vergoedingsplichtig - naar evenredigheid van de mate waarin de subsidie aan de egalisatiereserve heeft bijgedragen - in de volgende gevallen:

    • a.

      de gesubsidieerde activiteiten worden geheel of gedeel­telijk beëindigd;

    • b.

      de subsidieverlening of de subsidievaststelling wordt ingetrokken of de subsidie wordt beëindigd;

    • c.

      de rechtspersoon wordt ontbonden.

Artikel 31 Toestemming rechtshandelingen

  • 1.

    De subsidieontvanger waarvan in het lopende boekjaar het totaal aan subsidiebedragen voor tenminste 80% afkomstig is van de gemeente Alblasserdam, behoeft toestemming van het college voor:

    • a.

      het oprichten dan wel deelnemen in een rechtspersoon;

    • b.

      het aangaan van overeenkomsten waarbij de subsidieontvanger zich verbindt tot zekerheidsstelling met inbegrip van zekerheidsstelling voor schulden van derden of waarbij hij zich als borg of hoofdelijk medeschuldenaar verbindt of zich voor een derde sterk maakt;

    • c.

      het aangaan en beëindigen van overeenkomsten tot verkrijging, vervreemding of bezwaring van registergoederen of tot huur, verhuur of pacht daarvan, indien deze goederen geheel of gedeeltelijk zijn verworven door middel van subsidie dan wel de uitgaven daarvoor mede zijn bekostigd uit de subsidie;

    • d.

      het aangaan van kredietovereenkomsten en van overeenkomsten tot geldlening.

  • 2.

    Het college kan nadere voorschriften aan de toestemming verbinden.

  • 3.

    Het college beslist binnen 4 weken omtrent de toestemming.

  • 4.

    De beslissing kan eenmaal voor ten hoogste 4 weken worden verdaagd.

  • 5.

    Indien omtrent de toestemming niet tijdig is beslist, wordt de toestemming geacht te zijn verleend.

Artikel 32 Vermogensvorming

  • 1.

    Indien het verstrekken van subsidie heeft geleid tot vermogensvorming is de subsidieontvanger daarvoor een vergoeding verschuldigd in de volgende gevallen:

    • a.

      de subsidieontvanger vervreemdt of wijzigt de bestemming van voor het verrich­ten van de gesubsidieerde activiteiten gebruik­te of bestemde goederen;

    • b.

      de subsidieontvanger ontvangt een schadevergoeding voor ver­lies of bescha­di­ging van voor het verrichten van de gesubsi­dieerde activiteiten gebruikte of bestemde goederen;

    • c.

      de gesubsidieerde activiteiten worden geheel of gedeeltelijk beëindigd;

    • d.

      de subsidieverlening of de subsidievaststelling wordt inge­trok­ken of de subsi­die wordt beëindigd;

    • e.

      de rechtspersoon die de subsidie ontving wordt ontbonden.

  • 2.

    Indien de subsidieontvanger zijn inkomsten geheel of in overwegende mate ontleent aan subsidie van de gemeente Alblasserdam, wordt de maximale vergoeding vereist.

  • 3.

    Indien het tweede lid niet van toepassing is, wordt de hoogte van de vergoeding bepaald naar evenredigheid van het aandeel van de subsidie van de gemeente Alblasserdam in de totale inkomsten.

  • 4.

    Bij de bepaling van de hoogte van de vergoeding wordt uitgegaan van de waarde van de vermogensbestanddelen op het tijdstip waarop de vergoeding verschuldigd wordt, met dien verstande dat in geval van ontvangst van schadevergoeding wordt uitgegaan van het bedrag dat als schadevergoeding door de subsidieontvanger wordt ontvangen.

  • 5.

    Indien het onroerende zaken betreft, geschiedt de waardebepaling door een onafhankelijk deskundige.

Hoofdstuk 4 EXPLOITATIESUBSIDIES

Artikel 33 Aanvraag exploitatiesubsidie

  • 1.

    Een aanvraag voor een exploitatiesubsidie wordt bij het college ingediend vóór 1 juli voorafgaand aan het boekjaar waarvoor subsidie wordt aangevraagd.

  • 2.

    Bij de aanvraag worden in ieder geval overlegd:

    • a.

      een werkplan waarin op hoofdlijnen de activiteiten worden beschreven en de doelgroepen op wie ze zich richten.;

    • b.

      een begroting met een overzicht van de geraamde inkomsten en uitgaven waarvoor subsidie wordt aangevraagd en, voor zover van toepassing, een vergelijking met de begroting van het lopende boekjaar en de gerealiseerde inkomsten en uitgaven van het jaar, voorafgaand aan het lopende jaar.

Artikel 34 Subsidieverlening

De beschikking tot subsidieverlening wordt gegeven binnen 4 weken nadat het besluit dienaangaande door het college is genomen, doch uiterlijk op 31 december van het jaar voorafgaand aan het subsidietijdvak.

Artikel 35 Aanmerkelijke verschillen begrote inkomsten en uitgaven

Indien gedurende het boekjaar aanmerkelijke verschillen ontstaan of dreigen te ontstaan tussen de werkelijke uitgaven en inkomsten en de begrote uitgaven en inkomsten doet de subsidieontvanger daarvan onverwijld mededeling aan het college onder vermelding van de oorzaken van de verschillen.

Artikel 36 Vaststelling exploitatiesubsidie

  • 1.

    De subsidieontvanger dient vóór 1 april volgend op het boekjaar waarvoor subsidie is verleend een aanvraag tot subsidievaststelling bij het college in.

  • 2.

    De aanvraag gaat vergezeld van een jaarrekening met balans en een jaarverslag.

  • 3.

    De jaarrekening is zodanig opgesteld dat een verantwoord oordeel kan worden gevormd omtrent het vermogen, het exploitatiesaldo en de liquiditeit van de subsidieontvanger.

  • 4.

    De balans met de toelichting geeft getrouw, duidelijk en stelselmatig de grootte van het exploitatiesaldo van het boekjaar weer.

  • 5.

    De jaarrekening sluit aan op de begroting waarvoor subsidie is verleend en behelst een vergelijking met de gerealiseerde inkomsten en uitgaven van het jaar, voorafgaand aan het boekjaar waarvoor subsidie is verleend.

  • 6.

    De jaarrekening gaat vergezeld van een accountantsverklaring op basis van een onderzoek naar de jaarrekening. De accountantsverklaring geeft aan of de jaarrekening voldoet aan de bij of krachtens de wet gestelde voorschriften.

  • 7.

    De accountant geeft de uitslag van zijn onderzoek weer in een schriftelijke verklaring omtrent de getrouwheid van het financiële verslag.

  • 8.

    Binnen drie maanden na indiening van de aanvraag tot subsidievaststelling stelt het college de subsidie vast.

Artikel 37 Toestemming rechtshandelingen

  • 1.

    De subsidieontvanger waarvan in het lopende boekjaar het totaal aan subsidiebedragen voor tenminste 80% afkomstig is van de gemeente Alblasserdam, behoeft toestemming van het college voor:

    • a.

      het oprichten dan wel deelnemen in een rechtspersoon;

    • b.

      het aangaan van overeenkomsten waarbij de subsidieontvanger zich verbindt tot zekerheidsstelling met inbegrip van zekerheidsstelling voor schulden van derden of waarbij hij zich als borg of hoofdelijk medeschuldenaar verbindt of zich voor een derde sterk maakt;

    • c.

      het aangaan en beëindigen van overeenkomsten tot verkrijging, vervreemding of bezwaring van registergoederen of tot huur, verhuur of pacht daarvan, indien deze goederen geheel of gedeeltelijk zijn verworven door middel van subsidie dan wel de uitgaven daarvoor mede zijn bekostigd uit de subsidie;

    • d.

      het aangaan van kredietovereenkomsten en van overeenkomsten tot geldlening.

  • 2.

    Het college kan nadere voorschriften aan de toestemming verbinden.

  • 3.

    Het college beslist binnen 4 weken omtrent de toestemming.

  • 4.

    De beslissing kan eenmaal voor ten hoogste 4 weken worden verdaagd.

  • 5.

    Indien omtrent de toestemming niet tijdig is beslist, wordt de toestemming geacht te zijn verleend.

Artikel 38 Vermogensvorming

  • 1.

    Indien het verstrekken van subsidie heeft geleid tot vermogensvorming is de subsidieontvanger daarvoor een vergoeding verschuldigd in de volgende gevallen:

    • a.

      de subsidieontvanger vervreemdt of wijzigt de bestemming van voor het verrich­ten van de gesubsidieerde activiteiten gebruik­te of bestemde goederen;

    • b.

      de subsidieontvanger ontvangt een schadevergoeding voor ver­lies of bescha­di­ging van voor het verrichten van de gesubsi­dieerde activiteiten gebruikte of bestemde goederen;

    • c.

      de gesubsidieerde activiteiten worden geheel of gedeeltelijk beëindigd;

    • d.

      de subsidieverlening of de subsidievaststelling wordt inge­trok­ken of de subsi­die wordt beëindigd;

    • e.

      de rechtspersoon die de subsidie ontving wordt ontbonden.

  • 2.

    Indien de subsidieontvanger zijn inkomsten geheel of in overwegende mate ontleent aan subsidie van de gemeente Alblasserdam, wordt de maximale vergoeding vereist.

  • 3.

    Indien het tweede lid niet van toepassing is, wordt de hoogte van de vergoeding bepaald naar evenredigheid van het aandeel van de subsidie van de gemeente Alblasserdam in de totale inkomsten.

  • 4.

    Bij de bepaling van de hoogte van de vergoeding wordt uitgegaan van de waarde van de vermogensbestanddelen op het tijdstip waarop de vergoeding verschuldigd wordt, met dien verstande dat in geval van ontvangst van schadevergoeding wordt uitgegaan van het bedrag dat als schadevergoeding door de subsidieontvanger wordt ontvangen.

  • 5.

    Indien het onroerende zaken betreft, geschiedt de waardebepaling door een onafhankelijk deskundige.

Hoofdstuk 5 WAARDERINGSSUBSIDIE

Artikel 39 Aanvraag waarderingssubsidie

  • 1.

    De aanvraag voor een waarderingssubsidie wordt ingediend vóór 1 juli van het jaar voorafgaand aan het boekjaar waarvoor subsidie wordt aangevraagd.

  • 2.

    De aanvraag gaat in ieder geval vergezeld van de bescheiden als genoemd in de van toepassing zijnde uitvoeringsregeling.

Artikel 40 Directe subsidievaststelling

  • 1.

    Tenzij de omvang van de subsidie niet onmiddellijk bepaalbaar is, vindt directe subsidievaststelling plaats.

  • 2.

    De beschikking tot directe subsidievaststelling wordt gegeven binnen 4 weken nadat het besluit terzake is genomen, doch uiterlijk 31 december van het jaar voorafgaand aan het subsidietijdvak.

  • 3.

    In de beschikking wordt aangegeven welk bedrag voor welke activiteit(en) wordt verstrekt, voor welk tijdvak en met welke verplichtingen en op welke wijze tot uitbetaling van de subsidie zal worden overgegaan, dan wel voorschotten worden gegeven.

Hoofdstuk 6 PROJECTSUBSIDIES             

Artikel 41 Aanvraag projectsubsidie

  • 1.

    Een aanvraag voor een projectsubsidie wordt bij het college ingediend ten minste 12 weken voordat een start wordt gemaakt met de activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd.

  • 2.

    De in het eerste lid genoemde termijn geldt niet indien de subsidieaanvraag op verzoek van de gemeente wordt ingediend.

  • 3.

    Het college is bevoegd, in afwijking van het eerste lid, te bepalen dat de aanvraag vóór een bepaalde datum dienen te worden ingediend.

  • 4.

    De subsidieaanvraag gaat in ieder geval vergezeld van een activiteitenplan met nader omschreven doelstellingen en een begroting met toelichting.

Artikel 42 Subsidieverlening

  • 1.

    De beschikking tot subsidieverlening wordt verleend binnen 4 weken de aanvraag daartoe is ingediend.

  • 2.

    De in het eerste lid genoemde termijn kan eenmaal verlengd worden met 4 weken.

  • 3.

    De beschikking tot subsidieverlening gaat vergezeld van een uitvoeringsovereenkomst

Artikel 43 Tussentijdse rapportage

  • 1.

    Het college kan de subsidieontvanger verplichten tot het afleggen van (een) tussentijdse rapportage(s) over de voortgang van het project, mede in relatie tot de uitputting van de beschikbare middelen.

  • 2.

    Het college kan per project nadere regels stellen omtrent de aard en de inhoud van de tussentijdse rapportage.

  • 3.

    Zo spoedig mogelijk na de ontvangst van de tussentijdse rapportage treedt het college in overleg met de subsidieontvanger indien de rapportage daartoe aanleiding geeft dan wel indien de subsidieontvanger daartoe een verzoek indient.

Artikel 44 Vaststelling projectsubsidie

  • 1.

    Binnen 12 weken nadat de activiteiten waarvoor subsidie is verleend zijn afgerond dient de subsidieontvanger bij het college een aanvraag in tot subsidievaststelling.

  • 2.

    De aanvraag gaat vergezeld van een activiteitenverslag en een financieel verslag.

  • 3.

    Het college kan per project nadere regels stellen omtrent de inhoudelijke en financiële verantwoording .

  • 4.

    Binnen 3 maanden na de indiening van de aanvraag tot subsidievaststelling stelt het college de subsidie vast.

Hoofdstuk 7 INCIDENTELE SUBSIDIES

Artikel 45 Aanvraag incidentele subsidie

  • 1.

    De aanvraag voor een incidentele subsidie wordt ingediend ten minste 12 weken voordat een start wordt gemaakt met de activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd.

  • 2.

    De aanvraag gaat in ieder geval vergezeld van de bescheiden als genoemd in de van toepassing zijnde uitvoeringsregeling.

Artikel 46 Directe subsidievaststelling

  • 1.

    Tenzij de omvang van de subsidie niet onmiddellijk bepaalbaar is, vindt directe subsidievaststelling plaats.

  • 2.

    De beschikking tot directe subsidievaststelling wordt gegeven binnen 4 weken nadat het besluit terzake is genomen, doch uiterlijk 31 december van het jaar voorafgaand aan het subsidietijdvak.

  • 3.

    In de beschikking wordt aangegeven welk bedrag voor welke activiteit(en) wordt verstrekt, voor welk tijdvak en met welke verplichtingen en op welke wijze tot uitbetaling van de subsidie zal worden overgegaan, dan wel voorschotten worden gegeven.

Hoofdstuk 8 INVESTERINGSSUBSIDIES

Artikel 47 Begrenzing investeringssubsidies

  • 1.

    Het college kan in uitvoeringsregelingen bepalen dat een investeringssubsidie  niet wordt verstrekt indien het totale bedrag van de investering lager is dan een door het college vast te stellen minimumbedrag.

  • 2.

    De te verlenen subsidie bedraagt niet meer dan een door het college bij uitvoeringsregeling vastgesteld percentage van de totale kosten van de investeringsactiviteiten.

Artikel 48 Aanvraag investeringssubsidie

  • 1.

    Een aanvraag voor een investeringssubsidie wordt bij het college ingediend ten minste 12 weken voordat met de activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd een start wordt gemaakt.

  • 2.

    De subsidieaanvraag gaat voor zover van toepassing vergezeld van:

    • a.

      een omschrijving van de noodzaak van de investering;

    • b.

      een activiteitenplan waaruit de meerwaarde van de accommodatie blijkt;

    • c.

      een meerjarig bedrijfsplan inzake het beheer en de exploitatie van de accommodatie

    • d.

      een bestek met tekeningen, een opgave van de aankoopkosten alsmede een taxatierapport van een beëdigd makelaar/taxateur bij de aankoop van een bestaande accommodatie;

    • e.

      een gespecificeerde kostenraming;

    • f.

      een meerjarig financieringsplan vergezeld van een exploitatiebegroting waarin de lasten van de investering zijn verwerkt;

    • g.

      andere naar het oordeel van het college noodzakelijke gegevens en bescheiden.

Artikel 49 Subsidieverlening

  • 1.

    De beschikking tot subsidieverlening wordt verleend binnen acht weken nadat de aanvraag daartoe is ingediend.

  • 2.

    De in het eerste lid genoemde termijn kan eenmaal verlengd worden met 4 weken.

  • 3.

    Indien voor de investering ook subsidie is aangevraagd bij een andere overheid en/of fondsen en/of bij bedrijven kan het college het gevraagde besluit aanhouden totdat zekerheid is verkregen over die andere aanvragen.

Artikel 50 Aanmerkelijke verschillen begrote uitgaven

Indien aanmerkelijke verschillen ontstaan of dreigen te ontstaan tussen de werkelijke uitgaven en de begrote uitgaven doet de subsidieontvanger daarvan onverwijld mededeling aan het college onder vermelding van de oorzaken van de verschillen.

Artikel 51 Vaststelling investeringssubsidie

  • 1.

    Binnen 12 weken nadat de activiteiten waarvoor subsidie is verleend zijn afgerond dient de subsidieontvanger bij het college een aanvraag in tot subsidievaststelling.

  • 2.

    De aanvraag gaat vergezeld van een financieel verslag waaruit blijkt dat de activiteiten waarvoor subsidie is verleend hebben plaatsgevonden.

  • 3.

    Binnen drie maanden na de indiening van de aanvraag tot subsidievaststelling stelt het college de subsidie vast.

Artikel 52 Toestemming rechtshandelingen

De subsidieontvanger behoeft toestemming van het college voor het aangaan en beëindigen van overeenkomsten tot verkrijging, vervreemding of bezwaring van registergoederen of tot huur, verhuur of pacht daarvan, indien deze goederen geheel of gedeeltelijk zijn verworven door middel van subsidie dan wel de uitgaven daarvoor mede zijn bekostigd uit de subsidie.

Artikel 53 Vermogensvorming

  • 1.

    Indien het verstrekken van een investeringssubsidie heeft geleid tot vermogensvorming is de subsidieontvanger daarvoor een vergoeding verschuldigd in de volgende gevallen:

    • a.

      de subsidieontvanger vervreemdt of wijzigt de bestemming van voor het verrich­ten van de gesubsidieerde activiteiten gebruik­te of bestemde goederen;

    • b.

      de subsidieontvanger ontvangt een schadevergoeding voor ver­lies of bescha­di­ging van voor het verrichten van de gesubsi­dieerde activiteiten gebruikte of bestemde goederen;

    • c.

      de gesubsidieerde activiteiten worden geheel of gedeeltelijk beë­indigd;

    • d.

      de subsidieverlening of de subsidievaststelling wordt inge­trok­ken of de subsi­die wordt beëindigd;

    • e.

      de rechtspersoon die de subsidie ontving wordt ontbonden.

  • 2.

    Bij de bepaling van de hoogte van de vergoeding wordt uitgegaan van de waarde van de vermogensbestanddelen op het tijdstip waarop de vergoeding verschuldigd wordt, met dien verstande dat in geval van ontvangst van schadevergoeding wordt uitgegaan van het bedrag dat als schadevergoeding door de subsidieontvanger wordt ontvangen.

  • 3.

    Indien het onroerende zaken betreft, geschiedt de waardebepaling door een onafhankelijk deskundige.

Artikel 54 Wijziging bestemming

  • 1.

    Een wijziging van de bestemming van een accommodatie waarvoor een investeringssubsidie is verleend vindt slechts plaats na voorafgaande toestemming van het college.

  • 2.

    Indien een subsidieontvanger in strijd handelt met het eerste lid kan het college de investeringssubsidie geheel of gedeeltelijk terugvorderen.

Hoofdstuk 9 OVERGANGSBEPALINGEN EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 55 Overgangsbepaling

Op subsidies die vóór de inwerkingtreding van deze verordening verstrekt zijn, blijven de bepalingen zoals opgenomen in de Algemene Subsidieverordening 2002 van toepassing.

Artikel 56 Hardheidsclausule

Het college kan in individuele gevallen van een of meer bepalingen van deze verordening afwijken dan wel deze buiten toepassing laten, voor zover toepassing leidt tot een onbillijkheid.

Artikel 57 Bekendmaking en inwerkingtreding

Deze verordening treedt op 1 juli 2009 in werking.

Artikel 58 Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als de “Algemene Subsidieverordening gemeente Alblasserdam 2009”.

Aldus vastgesteld door de raad van de gemeente Alblasserdam

in de openbare vergadering d.d. 22 april 2009

 

 

DE RAAD VOORNOEMD

 

De griffier,                                             De voorzitter,

 

A.D. Zandvliet                                        L.M. Huizer

Nota-toelichting  

 

TOELICHTING ALGEMENE SUBSIDIEVERORDENING GEMEENTE ALBLASSERDAM

 

 

INHOUDSOPGAVE

 

 

ALGEMEEN

 

1. De Awb als vertrekpunt voor de algemene subsidieverordening           20

    van de gemeente Alblasserdam

2. Bevoegdheidsverdeling subsidiebeleid                                            20

3. Het subsidiebegrip van de Awb                                                    21

4. Subsidie op basis van een wettelijk voorschrift                               22

5. Het subsidieproces volgens de Awb                                              22

6. Subsidievormen                                                                        23

7. Doelmatig subsidiebeleid                                                             25

8. Begrenzingen aan uitgaven van subsidies                                      26

9. Opbouw van de algemene subsidieverordening                               27

 

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

 

(Uitsluitend die artikelen worden toegelicht waarvan het nodig is dat ze van een nadere uitleg worden voorzien).

 

Hoofdstuk 1            Algemene bepalingen

 

Artikel 1.  Begripsbepalingen                                                           29

Artikel 2.  Reikwijdte verordening                                                     31

Artikel 3.  Evaluatie                                                                      31

Artikel 4.  Begrotingsvoorbehoud                                                     31

Artikel 5.  Subsidieplafond                                                              31

Artikel 6.  Modellen, formulieren                                                      31

Artikel 7.  Niet tijdige of onvolledige aanvraag subsidieverlening            32

                of directe subsidievaststelling

Artikel 8.  Weigeringsgronden                                                         32

Artikel 9.  Directe subsidievaststelling                                              33

Artikel 10. Subsidievaststelling                                                       33

Artikel 11. Subsidievaststelling bij niet tijdige of onvolledige aanvraag    34

Artikel 12. Intrekking en wijziging subsidieverlening                             34

Artikel 13. Intrekking en wijziging subsidieverlening wegens                  35

                 veranderde omstandigheden of gewijzigde inzichten

Artikel 14. Intrekking en wijziging subsidievaststelling                          35

Artikel 15. Toekomstige beëindiging of vermindering van de subsidie       35

Artikel 16. Bevoorschotting                                                            36

Artikel 17. Betaling                                                                     37

Artikel 18. Terugvordering                                                            37 

 

Hoofdstuk 2            Verplichtingen subsidieontvanger

 

Artikel 19. Indien aanvraag beschikking                                           37

Artikel 20. Eerste subsidieaanvraag                                                37

Artikel 21. Administratie                                                               37

Artikel 22. Informatieplicht                                                           38

Artikel 23. Toezicht                                                                    38

Artikel 24. Verzekering                                                                38

  

Hoofdstuk 3            Budgetsubsidies

 

Artikel 25. Aanvraag budgetsubsidie                                              38

Artikel 27. Tussentijdse rapportage                                               39

Artikel 28. Aanmerkelijke verschillen begrote inkomsten en uitgaven     39

Artikel 29. Vaststelling budgetsubsidie                                            40

Artikel 30. Egalisatiereserve                                                          40

Artikel 31. Toestemming rechtshandelingen                                      40

Artikel 32. Vermogensvorming                                                        41 

 

Hoofdstuk 4            Exploitatiesubsidies 

Artikel 33. Aanvraag exploitatiesubsidie                                           42

Artikel 36. Vaststelling exploitatiesubsidie                                        42

 

Hoofdstuk 5            Waarderingssubsidies

 

Artikel 39. Aanvraag waarderingssubsidie                                         42

Artikel 40. Directe subsidievaststelling                                             42

 

 Hoofdstuk 6            Projectsubsidies

 

Artikel 41. Aanvraag projectsubsidie                                               42

Artikel 43. Tussentijdse rapportage                                                43

 

Hoofdstuk 7      Incidentele subsidies

 

Artikel 45. Aanvraag incidentele subsidie                                         43

Artikel 46. Directe subsidievaststelling                                            43

 

 

Hoofdstuk 8            Investeringssubsidies

 

Artikel 47. Begrenzing investeringssubsidies                                     43

Artikel 48. Aanvraag investeringssubsidie                                        44

Artikel 50. Aanmerkelijke verschillen begrote uitgaven                        44

Artikel 52. Toestemming rechtshandelingen                                      44

Artikel 53. Vermogensvorming                                                        44

Artikel 54. Wijziging bestemming                                                     44 

 Hoofdstuk 9            Overgangs- en slotbepalingen

 

Artikel 55. Overgangsbepaling                                                        45

Artikel 56. Hardheidsclausule                                                         45

 

ALGEMEEN 

 

1.         De Awb als vertrekpunt voor de algemene subsidieverordening van de gemeente Alblasserdam

 

Op het verstrekken van subsidies is Titel 4.2 Subsidies van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing. In de Memorie van Toelichting zijn de beweegredenen om een wettelijke regeling voor subsidies in te voeren duidelijk gemaakt. “Om de met de subsidieverlening beoogde doelen te kunnen bereiken en ener­zijds misbruik en oneigenlijk gebruik van subsidies te kunnen tegengaan, anderzijds subsidieontvangers voldoende rechtszekerheid te kunnen ver­schaffen, dienen rechten, plichten en bevoegdheden van subsidiever­leners en subsidieontvan­gers op heldere wijze te worden afgebakend, een evenwichtig geheel te vormen en goed kenbaar te zijn”. De wettelijke regeling is derhalve zowel gericht op rechtmatigheid (worden subsidies overeenkomstig de daarvoor geldende regelingen toegepast, zijn voor subsidieontvangers hun rechten en verplichtingen uit de subsidierelatie kenbaar) en doelmatigheid (wordt de subsidie aangewend voor de doelen waarvoor ze bestemd is, en kostenbeheersing bij de subsidiërende overheid).

 

De Awb geeft een algemene regeling die van toepassing is op alle vormen van subsidie. De Awb geeft regels voor die onderwerpen, die bij iedere subsi­dieverhouding aan de orde zijn, zoals de vraag welke voorschriften aan een subsidie verbonden kunnen worden, wan­neer een subsidie beëin­digd kan wor­den en hoe gehandeld moet worden indien de begro­tingsgel­den ontoereikend zijn.

De Awb geeft een vrij uitgebreide, maar niet een uitputtende regeling van subsidies. Dat laatste is ook niet mogelijk, nu er zeer uiteenlopende vormen van subsidies bestaan. Het maatwerk moet door elke subsidiënt worden geleverd, zoals ook door de gemeente Alblasserdam. De algemene subsidieverordening maakt onderdeel uit van dit maatwerk. Maar het werkelijk toesnijden op concrete situaties zal plaats dienen te vinden in uitvoeringsregelingen bij de algemene subsidieverordening en in subsidiebeschikkingen (en eventuele daarbij behorende uitvoeringsovereenkomsten).

 

 

2.            Bevoegdheidsverdeling subsidiebeleid

 

De wet dualisering gemeente is sterk bepalend in de verdeling van de bevoegdheden tussen de raad en het college voor wat betreft (de uitvoering van) het subsidiebeleid. Alle gemeentelijke bevoegdheden tot het stellen van algemene regels zijn geen bestuursbevoegdheden en komen toe aan de raad. Het vaststellen van de algemene subsidieverordeningen is de bevoegdheid van de raad. Bestuursbevoegdheden behoren bij het college. Het gaat om uitvoerende bevoegdheden, bevoegdheden tot het nemen van concrete beslissingen (beslissingen en besluiten met een algemene strekking) en de vaststelling van beleidsregels. Bestuursbevoegdheden betreffen alle bevoegdheden die niet het vaststellen van de begroting en de rekening, het vaststellen van verordeningen, het vaststellen van andere (algemene) regels, of het vaststellen van plannen met een meer verordenend karakter inhouden.

Bij het subsidiebeleid is de bevoegdheidsverdeling tussen de raad en het college als volgt. De raad heeft bij het subsidiebeleid de volgende kaderstellende bevoegdheden:

  • -

    procedureel: het vaststellen van de algemene subsidieverordening;

  • -

    financieel: het vaststellen van de begroting;

  • -

    inhoudelijk: het vaststellen van inhoudelijke beleidskaders.

 

Voorts dient het subsidiebeleid periodiek te worden geëvalueerd. De raad stelt de opdracht voor het evaluatieonderzoek vast en controleert zo de uitvoering van het subsidiebeleid door het college.

Het college heeft bij de uitvoering van het subsidiebeleid de bevoegdheid tot het vaststellen van beleidsregels (waaronder het opstellen van uitvoeringsregelingen voor specifieke subsidies) en subsidieplafonds (binnen de door de raad vastgestelde financiële kaders), het beoordelen van subsidieaanvragen, het verlenen van de beschikking tot subsidieverlening, het verlenen van de beschikking tot subsidievaststelling, het beschikbaar stellen van voorschotten en het treffen van alle maatregelen en sancties die voortvloeien uit de algemene subsidieverordening en de daarbij behorende uitvoeringsregelingen.

Kortom, de raad stuurt op hoofdlijnen en stelt het subsidiekader vast. Via dit algemene beleidskader geeft de raad aan op welke wijze de subsidiegelden moeten worden besteed. Het college heeft de bevoegdheid nadere invulling te geven aan dat algemene beleidskader en is belast met de uitvoering van het door de raad vastgestelde subsidiebeleid.

 

 

3.         Het subsidiebegrip van de Awb

 

Artikel 4:21 beschrijft het begrip subsidie als: "de aan­spraak op financ­iële middelen, door een bestuursorgaan verstrekt met het oog op bepaalde activiteiten van de aanvra­ger, anders dan als betaling voor aan het bestuursorgaan geleverde goederen of dien­sten".

 

De definitie kent een viertal elementen:

 

1)       de aanspraak op financiële middelen:

Alleen het verstrekken van financiële middelen behoort tot het subsidie­be­grip. Het leveren van diensten door de gemeente onder de marktprijs of om niet (indirecte subsidie) valt hier niet onder. Deze woorden geven aan, dat de verlening van een subsidie in beginsel een in rechte af­dwingbare aan­spraak geeft, onder voorwaarde dat de subsidieontvan­ger de gesubsidieerde activiteiten verricht en zijn overige verplichtin­gen na­komt.

 

2)       door een bestuursorgaan verstrekt:

Titel 4.2 is alleen van toepassing indien de subsidie door een bestuurs­orgaan (zoals het college van burgemeester en wethouders) wordt ver­strekt. Als echter een privaatrech­telijke instelling bij of krach­tens wettelijk voorschrift is belast met het verlenen van subsidies ten laste van de openbare midde­len is Titel 4.2 ook onverkort van toepassing.

 

3)       met het oog op bepaalde activiteiten van de aanvrager:

Van subsidie is eerst sprake indien een aanspraak op financi­ële middelen wordt verstrekt met het oog op bepaalde, min of meer welomschreven activi­teiten van de aanvrager. Sociale verzekeringsuitkeringen zoals de bijstandsuitkering vallen buiten het subsidiebegrip van de Awb, nu deze uitkeringen niet worden verstrekt met het oog op activiteiten van de ontvanger.

 

4)       anders dan als betaling voor aan het bestuursorgaan geleverde goede­ren of dien­sten:

Deze clausule houdt zuiver commerciële transacties waarbij de overheid partij is buiten het subsi­diebegrip. Wanneer de overheid de marktprijs be­taalt voor aan haar geleverde goederen of dien­sten is er geen sprake van subsidie. Wanneer de gemeente zelf rechtstreeks gebaat is bij een prestatie (zoals het inhuren van een adviesbureau) en hiervoor betaalt is sprake van een privaatrechtelijke transactie, indien de gemeente niet rechtstreeks is gebaat, maar burgers (zoals bijvoorbeeld bij het peuterspeelzaalwerk), wordt de vergoeding voor de activiteiten als subsidie aangemerkt.

De term ‘inkooprelatie’ wil nog wel eens vallen als het gaat om subsidierelaties. Het begrip ‘inkooprelatie’ heeft geen juridische betekenis. Er wordt weliswaar een privaatrechtelijke overeenkomst gesuggereerd, als de gemeente bij ‘inkoop’ niet zelf rechtstreeks gebaat is bij de geleverde diensten, valt de ‘transactie’ onder het wettelijke subsidiebegrip van artikel 4.21 Awb en is dus sprake van een - publiekrechtelijke – subsidierelatie. Op een dergelijke relatie is steeds titel 4.2 Awb en de algemene subsidieverordening van toepassing.

Met ‘inkopen’’ of ‘inkooprelatie’’ wordt gedoeld op de wens van overheden om een meer zakelijke subsidierelatie aan te gaan met grotere professionele organisaties. Daarbij staat niet het voortbestaan van deze organisaties centraal, maar de diensten die zij leveren. De overheid, in casu de gemeente Alblasserdam, subsidieert diensten van deze organisaties, vanuit de verwachting dat deze bijdragen aan het realiseren van gemeentelijke beleidsdoelen. Het gaat dan om budgetsubsidies. 

 

4.            Subsidie op basis van een wettelijk voorschrift

 

Hoofdregel is dat subsidie wordt verstrekt op basis van een wettelijk voorschrift. Dit om wildgroei van subsidies te voorkomen en het mogelijk te maken dat nog een aantal aan­vullende wettelijke  bepalingen, toegespitst op het doel van iedere subsidie afzonderlijk, wordt vastgesteld. Voor de gemeente betekent dit dat subsidies worden verstrekt op basis van een (algemene) subsidieverordening. Slechts in een beperkt aantal uitzonderingsgevallen kan (tijdelijk) subsidie zonder wettelijke grondslag worden verstrekt. Voordeel van subsidie op een wettelijke grondslag is de rechtszekerheid die daarmee gepaard gaat. De rechten en verplichtingen uit de subsidierelatie zijn voor de subsidieontvanger kenbaar. Bovendien biedt een wettelijk voorschrift als een algemene subsidieverordening een toetsingskader voor de rechtmatigheid van het verstrekken van subsidies. Voorts bevordert subsidiëring op basis van een (algemene) subsidieverordening en de daarbij behorende uitvoeringsregelingen de doelma­tige afwikkeling van de subsidieverhouding. De noodzaak een verordening tot stand te brengen dwingt de gemeente zich terdege af te vra­gen, welke doeleinden met de subsidieverlening worden nagestreefd, en welke voorschrif­ten en be­voegdheden noodzakelijk zijn om dat doel te berei­ken.

 

De onderhavige algemene subsidieverordening is in beginsel de basis voor het verstrekken van alle subsidies door de gemeente Alblasserdam. Het betreft een algemeen kader dat verbijzonderd wordt in door het college vast te stellen uitvoeringsregelingen voor te onderscheiden beleidsterreinen en subsidievormen.

 

 

5.         Het subsidieproces volgens de Awb

 

Het subsidieproces zoals dat in de Awb ontworpen is kent drie fasen:

  • 1.

    subsidieverlening: de beschikking waarbij een subsidie wordt toege­kend voor een bepaal­de - in het algemeen toekomstige - activiteit. Hierdoor ontstaat een voorwaar­delijke aan­spraak op subsidie. Indien de subsidieontvanger daadwerkelijk de activi­teiten verricht waar­voor de subsidie is verleend en zich aan de eventu­eel gestelde voor­schriften houdt, kan de gemeente  in beginsel niet meer op de subsidiever­le­ning terug­ko­men.

  • 2.

    subsidievaststelling: de beschikking waarbij definitief wordt beslist dat de geadres­seer­de een subsidie ontvangt ter hoogte van een be­paald, in euro’s uitgedrukt be­drag. Op grond van deze beschikking, waarin wordt vastgesteld dat de gesubsidieer­de activiteiten zijn ver­richt en dat de gestelde voorschriften in acht zijn genomen, geschiedt uitbeta­ling van de subsidie. De subsidie­vaststelling geeft de ontvanger een onvoorwaar­delijk recht op betaling van de subsidie door de gemeente.

  • 3.

    uitbetaling: het gaat hier niet om een beschikking, maar om het vol­doen aan een verbin­tenis, en dus om een rechtshandeling naar burger­lijk rech­t. Conflicten over betaling dienen voor de civiele en niet voor de admi­nistratieve rechter beslecht te worden.

 

In de praktijk komt het voor, dat een subsidievaststelling niet vooraf wordt gegaan door een beschikking tot subsi­dieverlening. Bijvoorbeeld in het geval dat eerst sub­sidie kan worden aangevraagd nadat de activiteiten zijn verricht (bijvoorbeeld de aanschaf van een hoge rendementsverwarmingsketel bij een energiesubsidie). Ook is directe subsidievaststelling mogelijk als de subsidie wordt verstrekt vóór de aanvang van het subsidietijdvak (en dus zonder dat de activiteiten waarvoor subsidie is aangevraagd, reeds hebben plaatsgevonden), zonder dat er voorafgaand een subsidieverlening plaatsvindt. Voordeel van deze figuur is een aanmerkelijke administratieve lastenbesparing. Omdat hier de subsidieverlening en de subsidievaststelling samenvallen, kunnen er geen inhoudelijke eisen aan de subsidieaanvraag worden verbonden anders dan die zijn gesteld in uitvoeringsregelingen. De directe subsidievaststelling is derhalve aan de orde als de gemeente niet inhoudelijk wil sturen op de activiteiten van de subsidieontvanger, zoals bij waarderingssubsidies en incidentele subsidies. In geval de gemeente nadrukkelijk wil sturen op activiteiten omdat ze gericht zijn op het behalen van meer specifieke beleidsdoelstellingen van de gemeente wordt eerst een beschikking tot subsidieverlening afgegeven en daarna (nadat de gesubsidieerde activiteiten hebben plaatsgevonden) de beschikking tot subsidievaststelling. Dit is het geval bij budgetsubsidies, exploitatiesubsidies, projectsubsidies en investeringssubsidies. Bij de subsidieverlening worden de inhoudelijke eisen gesteld aan de activiteiten en bij de subsidievaststelling wordt vervolgens gecontroleerd of de subsidieontvanger aan die eisen heeft voldaan. Als dat niet of niet geheel heeft plaatsgevonden kan de gemeente overgaan tot vaststelling van de subsidie op een lager niveau dan het bedrag dat bij de subsidieverlening in het vooruitzicht is gesteld. De gemeente kan dan tot verrekening en terugvordering van reeds betaalde subsidies in de vorm van voorschotten terugvorderen.

 

Feitelijk betekent directe subsidievaststelling dat geen afrekening achteraf plaatsvindt. Dat betekent niet dat de gemeente het nakijken heeft mocht bijvoorbeeld de subsidieontvanger de gesubsidieerde activiteiten niet hebben uitgevoerd. Artikel 14 van de onderhavige verordening (ontleend aan artikel 4:49 Awb) geeft de gemeente de bevoegdheid om een beschikking tot subsidievaststelling in te trekken of ten nadele van de subsidieontvanger te wijzigen indien  de subsidieontvanger na de subsidievaststelling niet heeft voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen, waaronder bijvoorbeeld het verrichten van de activiteiten waarvoor subsidie is verstrekt. Zie hiervoor artikel 14 en de toelichting daarop in het artikelsgewijze deel van deze toelichting. 

 

6.            Subsidievormen

 

De Awb kent maar één subsidiebegrip. Dit omdat de Awb alleen beoogt een algemene regeling voor subsidies te geven. De algemene subsidieverordening onderscheidt zes subsidievormen: budgetsubsidies, exploitatiesubsidies, waarderingssubsidies projectsubsidies, incidentele subsidies en investeringssubsidies.

 

De kenmerken van deze subsidievormen zijn:

 

budgetsubsidies

·         inhoudelijke sturing;

·         bekostiging op basis van activiteiten;

·         relatie tussen activiteitenniveau en hoogte subsidiebedrag;

·         raad stelt inhoudelijk beleidskader vast voor subsidieverlening;

·         het college overlegt met de aanvrager over de te leveren prestaties;

·         geen subsidieplafond;

·         aanvragen subsidieverlening vóór 1 juli voorafgaand aan het subsidiejaar;

·         aanvragen subsidievaststelling vóór 1 april volgend op het subsidiejaar.

 

exploitatiesubsidies

·         beperkte inhoudelijke sturing;

·         bekostiging op basis van vergoeding van bepaalde kostensoorten;

·         relatie tussen activiteitenniveau en hoogte subsidie;

·         raad stelt inhoudelijk beleidskader vast voor de subsidieverlening;

·         het college overlegt met de aanvrager over de te leveren prestaties;

·         geen subsidieplafond;

·         aanvragen subsidieverlening voor 1 juli voorafgaand aan het subsidiejaar;

·         aanvragen subsidievaststelling vóór 1 april volgend op het subsidiejaar.

 

waarderingssubsidies

·         geen inhoudelijke sturing;

·         geen relatie tussen het activiteitenniveau en de hoogte van het subsidiebedrag;

·         in beginsel vallen de subsidieverlening en de subsidievaststelling vallen samen;

·         subsidieplafond;

·         subsidie op basis van criteria in uitvoeringsregelingen;

·         aanvragen directe subsidievaststelling vóór 1 juli voorafgaand aan het subsidiejaar.

 

projectsubsidies

·         inhoudelijke sturing (gericht op een specifieke gemeentelijke beleidsprioriteit);

·         bekostiging op basis van activiteiten;

·         relatie tussen activiteitenniveau en hoogte subsidiebedrag;

·         het college overlegt met de aanvrager over de te leveren prestaties;

·         subsidieplafond of stelpost;

·         aanvragen subsidieverlening tenminste 12 weken indienen voordat begonnen wordt met de activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd;

·         aanvragen subsidievaststelling binnen 12 weken na beëindiging van de activiteiten waarvoor subsidie is verleend.

 

incidentele subsidies

·         geen inhoudelijke sturing;

·         geen relatie tussen het activiteitenniveau en de hoogte van het subsidiebedrag;

·         in beginsel vallen de subsidieverlening en de subsidievaststelling samen;

·         geen subsidieplafond, tenzij er een bijzondere regeling voor bepaalde incidentele subsidies is;

·         subsidie zoveel mogelijk op basis van criteria in uitvoeringsregelingen;

·         aanvragen subsidievaststelling tenminste 12 weken voordat een start wordt gemaakt met de activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd.

 

investeringssubsidies

·         inhoudelijke beoordeling investeringsplan;

·         relatie tussen de hoogte van de investeringen en de hoogte van het subsidiebedrag;

·         aanvragen subsidieverlening tenminste 12 weken voordat een start wordt gemaakt met de activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd;

·         aanvragen subsidievaststelling binnen 12 weken na beëindiging van de activiteiten waarvoor subsidie is verleend.

 

De budgetsubsidies, exploitatiesubsidies  en waarderingssubsidies hebben met elkaar gemeen dat ze in beginsel jaarlijks worden verleend, terwijl incidentele subsidies, investeringssubsidies en projectsubsidies juist in beginsel eenmalig zijn. Inhoudelijke sturing vindt alleen plaats bij budgetsubsidies en projectsubsidies. Dat rechtvaardigt een meer uitgebreide procedure. Bovendien gaat het hier (zeker in het geval van budgetsubsidies) om aanmerkelijke bedragen wat eveneens een meer intensieve gemeentelijke bemoeienis rechtvaardigt. De sturing bij investeringssubsidies is meer gericht op kostenbeheersing. Bij waarderingssubsidies en incidentele subsidies is nauwelijks sprake van inhoudelijke sturing, de subsidie is gering in verhouding tot de totale kosten van de activiteiten waarvoor subsidie wordt verleend. Dat impliceert dat het subsidieproces een lichter karakter kent.

Overeenkomsten tussen projectsubsidies en incidentele subsidies zijn dat ze beide een in beginsel eenmalig karakter hebben en ze gedurende alle tijdstippen van het jaar kunnen worden aangevraagd. Bij een projectsubsidie staat echter het gemeentelijk beleidsdoel voorop en is sprake van een omvangrijk(e) (samenstel van) activiteiten, waarmee een aanzienlijk bedrag gemoeid is en dat door professionals wordt uitgevoerd. Voorbeelden van mogelijke projecten zijn het ontwikkelen van een zorgloket of de aanpak van overlast veroorzakende jongeren in een wijk. Een project heeft steeds een vooraf bepaald – gemeentelijk - doel. Het gaat steeds om de uitwerking van een gemeentelijke beleidsprioriteit. Dit alles in tegenstelling tot een incidentele subsidie waarbij het doel van de aanvrager primair staat, het om een activiteit van een beperkte omvang gaat (en het verloop en de doelrealisatie van de activiteit samenvallen, zoals bij een eendaags evenement) en de activiteit wordt uitgevoerd door vrijwilligers.

 

Het onderscheid tussen de verschillende subsidievormen is van belang in verband met de aanvraagprocedures. Omdat bij waarderingssubsidies en incidentele subsidies inhoudelijke sturing op activiteiten niet aan de orde is en het gaat om relatief beperkte bedragen, vindt hier in beginsel geen voorafgaande subsidieverlening plaats. Het subsidiebedrag wordt bij de beoordeling van de subsidieaanvraag onmiddellijk vastgesteld. Er is hier derhalve sprake van directe subsidievaststelling als gedefinieerd in artikel 1 aanhef en sub n. Uitzonderingen hierop zijn die waarderingssubsidies of incidentele subsidies waarvan de omvang niet onmiddellijk bepaalbaar is. Bijvoorbeeld omdat de subsidie bestaat uit een bepaald percentage van de kosten en er wordt afgerekend op (het percentage van) de daadwerkelijke kosten. Uitgangspunt bij waarderingssubsidies en incidentele subsidies is dat directe subsidievaststelling plaatsvindt.

Bij budgetsubsidies, projectsubsidies en investeringssubsidies gaat het om relatief aanzienlijke bedragen en is zeker in geval van budget- en projectsubsidies sprake van inhoudelijke sturing op de activiteiten waarvoor subsidie is aangevraagd. Hier vindt het subsidieproces dus plaats in twee fasen: eerst subsidieverlening en dan pas subsidievaststelling.

 

Bij budgetsubsidies, exploitatiesubsidies, projectsubsidies en investeringssubsidies worden de volgende stappen onderscheiden:

1.       aanvraag subsidieverlening 

2.       subsidieverlening

3.       aanvraag subsidievaststelling

4.       subsidievaststelling

 

 

Bij waarderingssubsidies en incidentele subsidies zijn in beginsel slechts twee stappen te onderscheiden:

1.       aanvraag om subsidie

2.       directe subsidievaststelling

 

 7.            Doelmatig subsidiebeleid

 

De Awb bevat meerdere bepalingen die gericht zijn op de doelmatigheid van het subsidie-instrument. Zo is bepaald dat subsidie steeds tijdelijk moet zijn. Hierdoor ontstaat een situatie waardoor de gemeente zich steeds dient te bezinnen op de vraag of een subsidie moet worden gecontinueerd. Voorts dient een subsidie steeds gemaximeerd te zijn tot een bepaald bedrag. Er mag geen systeem ontstaan, waarbij ongelimiteerd feitelijke kosten kunnen worden gedeclareerd. In de beschikking tot subsidieverlening dient de subsidie dan ook steeds aan een maximum te worden verbonden.

 

Subsidie is een instrument dat de gemeente inzet om het gedrag van (organisaties van) burgers in een door haar wenselijk geachte richting te beïnvloeden. De gemeente dient dan ook over een inhoudelijk toetsingskader te beschikken. Het gaat niet alleen om specifiek inhoudelijke doelstellingen op bepaalde beleidsterreinen, maar ook om meer algemene criteria die ter toetsing van subsidieaanvragen worden gebruikt. Deze algemene criteria zijn opgenomen in de algemene subsidieverordening. Artikel 8 van de verordening bevat de volgende zogenaamde preventieve weigeringsgronden. Het college kan de subsidieverlening geheel of gedeeltelijk weigeren, indien – gegronde - reden bestaat aan te nemen dat:·        

  • -

    de activiteiten niet of niet geheel zullen plaatsvinden;

  • -

    de subsidieaanvrager niet zal voldoen aan de verplichtingen die aan de subsidie zijn verbonden;

  • -

    de subsidieaanvrager niet op een behoorlijke wijze rekening en verantwoording zal afleggen of heeft afgelegd over de verrichte activiteiten en de daarmee verbonden uitgaven en inkomsten, voor zover deze voor de vaststelling van de subsidie van belang zijn;

  • -

    de activiteiten van de aanvrager niet of niet in overwegende mate gericht zullen zijn op de gemeente of haar ingezetenen of niet of nauwelijks aanwijsbaar ten goede zullen komen aan de gemeente of haar ingezetenen;

  • -

    de te verlenen subsidie niet of in onvoldoende mate zal worden besteed aan de activiteit waarvoor de subsidie is bedoeld;

  • -

    de aanvrager doelstellingen nastreeft of activiteiten ontplooit die in strijd zijn met de wet, het algemeen belang of de openbare orde;

  • -

    de aanvrager ook zonder subsidietoekenning over voldoende gelden, hetzij uit eigen middelen, hetzij uit middelen van derden, kan beschikken om de kosten van de activiteiten te dekken;·        

  • -

    de subsidieverstrekking niet past binnen het beleid van de gemeente, dan wel de betreffende activiteiten in dat kader onvoldoende prioriteiten hebben;

  • -

    in het beoogde doel of de voorgenomen activiteiten al op andere wijze in belangrijke mate is voorzien;

  • -

    de activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd reeds in uitvoering zijn voordat de aanvraag is ingediend;

  • -

    door subsidieverlening het subsidieplafond dat betrekking heeft op de activiteiten waarop de aanvraag betrekking heeft, wordt overschreden.

 

 

De subsidieverlening kan voorts worden geweigerd indien de aanvrager:

  • -

    in het kader van de aanvraag onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van deze gegevens tot een onjuiste beschikking op de aanvraag zouden hebben geleid, of

  • -

    failliet is verklaard of aan hem surséance van betaling is verleend, dan wel een verzoek daartoe bij de rechtbank is ingediend.

 

In de uitvoeringsregelingen worden meer specifieke toetsingscriteria opgenomen die toegesneden zijn op de soort van activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd. 

 

Voor een verdere toelichting op de preventieve weigeringsgronden wordt verwezen naar de artikelsgewijze toelichting bij artikel 8.

 

 8.   Begrenzingen aan uitgaven van subsidies

 

Voorkomen moet worden dat de gemeente subsidie verstrekt als zij daarbij onvoldoende belang heeft of dat subsidieverstrekking leidt tot begrotingsoverschotten. De algemene subsidieverordening bevat drie instrumenten om de stroom aan subsidies te begrenzen:

a.       gebruik maken van beleidsmatige gronden;

b.       het subsidieplafond;

c.       het begrotingsvoorbehoud.

 

ad a.     gebruik maken van beleidsmatige gronden

 

In geval de gemeente een grote mate van beleidsvrijheid toekomt bij het verlenen van subsidie, beschikt zij over voldoende inhoudelijke gronden om een subsidieaanvraag niet te honoreren. Deze situatie doet zich met name voor bij subsidies die niet nader zijn geregeld in een uitvoeringsregeling zoals  budgetsubsidies, exploitatiesubsidies en  projectsubsidies omdat subsidieverstrekking plaatsvindt op specifieke beleidsinhoudelijke gronden.  Bij investeringssubsidies spelen behalve geobjectiveerde maatstaven ook beleidsinhoudelijke overwegingen een rol bij de subsidieverstrekking.

In artikel 8 is een aantal preventieve weigeringsgronden opgenomen die voornamelijk een beleidsinhoudelijk karakter kennen. Op grond hiervan kan de gemeente weigeren een subsidieaanvraag te honoreren omdat de aanvraag niet past binnen het gemeentelijk beleid. Ook kan de gemeente in een uitvoeringsregeling bepalen dat zij slechts één of een beperkt aantal instellingen of verenigingen met een bepaalde activiteit of doelstelling subsidieert.

 

ad b.            subsidieplafond

 

Indien een subsidieregeling de gemeente weinig beleidsvrijheid geeft en in beginsel subsidie verstrekt moet worden als de aanvrager voldoet aan de in de regeling gestelde subsidievoorwaarden kan zij alsnog weigeren subsidie te verstrekken indien de beschikbare middelen zijn uitgeput. De beleidsvrijheid is klein als omwille van administratieve eenvoud voor subsidies voor bepaalde activiteiten uitvoeringsregelingen worden opgesteld met heel concrete subsidiegrondslagen en –criteria. Het gaat dan om waarderingssubsidies en incidentele subsidies. Om begrotingsoverschrijdingen te voorkomen worden subsidieplafonds ingesteld. Subsidieplafonds worden in de regel ingesteld om open-eind-financiering te voorkomen. In geval het gaat om mogelijke geringe overschrijdingen blijft het instellen van een subsidieplafond achterwege. De mogelijke opbrengsten ervan wegen dan niet op tegen de mogelijke extra administratieve kosten van het instellen, toepassen en bewaken van het subsidieplafond. 

Een subsidieplafond dient steeds een wettelijke grondslag te hebben. Om die reden bepaalt artikel 5 van de algemene subsidieverordening dat het college (binnen de door de raad vastgestelde financiële kaders) subsidieplafonds kan vaststellen. Overigens is het toegestaan, om ook subsidieplafonds in te stellen voor budgetsubsidies, projectsubsidies en investeringssubsidies. De noodzaak daartoe is hier aanmerkelijk geringer, omdat de gemeente aanvragen voor deze subsidievormen ook op beleidsmatige gronden kan weigeren.

Artikel 4:25 Awb verstaat onder een subsidieplafond het bedrag dat geduren­de een bepaald tijdvak ten hoogste beschikbaar is voor de verstrekking van subsidies krachtens een bepaald wettelijk voor­schrift zoals de algemene subsidieverordening.

De vaststelling en bekendmaking van een subsidieplafond maken het mogelijk een uit de algemene subsidieverordening en daaraan verbonden uitvoeringsregelingen voortvloeiende aanspraak op subsidie te doorbre­ken indien de beschik­bare middelen zijn uitgeput. Per cluster van activiteiten kan het college een subsidieplafond vaststellen. Bij het instellen van een subsidieplafond moet worden bepaald hoe de middelen worden verdeeld over de in beginsel voor honorering in aanmerking komende aanvragen. Het college is vrij te bepalen welke criteria het hanteert. Er kan bijvoorbeeld gekozen worden voor “wie het eerst komt die het eerst maalt”. Een andere optie is dat de aanvragen voor een bepaald tijdvak  voor een bepaalde datum moeten worden ingediend, zodat vervolgens op grond van kwali­tatieve criteria een selectie kan worden gemaakt. Een andere mogelijk verdelingsprincipe is: “vele varkens maken de spoeling dun”. Naarmate er meer aanvragen zijn wordt het subsidiebedrag per subsidiabele eenheid (zoals aantal leden) geringer.

Bij de bekendmaking van het subsidieplafond wordt vermeld waar de verde­lingsmaat­staven zijn neergelegd. Het subsidieplafond wordt bekend gemaakt voor de aanvang van het tijdvak waarop het betrekking heeft. De aanvrager behoort te kunnen weten, dat zijn aanvraag we­gens ontbreken van gelden kan worden afgewezen, ook al voldoet hij aan alle in de algemene subsidieverordening en de relevante uitvoeringsregeling gestelde eisen.

Indien het subsidieplafond door honorering van een subsidieaanvraag dreigt te worden overschreden is het college verplicht de aanvraag te weigeren. Dat sluit aan bij de comptabele voor­schriften, volgens welke uitgaven die boven de begroting uitgaan in begin­sel niet zijn toegestaan. Voorts ontslaat een wettelijke ver­plichting tot weige­ring het college van de verplichting telkens in con­creto te motiveren waarom het belang van de begrotingsdiscipline zwaarder moet wegen dan de be­langen van de aanvrager.

 

ad c.            begrotingsvoorbehoud

 

Tevens kan een begrotingsvoorbehoud worden gemaakt. Zolang de begroting nog niet is vastgesteld door de raad of goedgekeurd door gedeputeerde staten kan subsidie worden verleend onder de voorwaarde dat de raad voldoende middelen ter beschikking stelt. Bij de beschikking tot subsidieverlening wordt melding gemaakt van het begrotingsvoorbehoud. Indien in een later stadium de begroting niet overeenkomstig het voorstel door de raad wordt vastgesteld of gedeputeerde staten goedkeuring aan de begroting onthouden, kan de beschikking tot subsidieverlening worden ingetrokken of gewijzigd.

De Awb staat niet toe dat een subsidie die is vastgesteld kan worden ingetrokken of gewijzigd als de ontbindende voorwaarde van een begrotingsvoorbehoud wordt ingeroepen. Dat zou een aantasting zijn van de rechtszekerheid. Artikel 4:48 eerste lid aanhef en sub e bepaalt dat het begrotingsvoorbehoud alleen kan worden ingeroepen zolang de subsidie nog niet is vastgesteld. In geval van directe subsidievaststelling kan het begrotingsvoorbehoud dus niet worden ingeroepen. In de praktijk is dit niet bezwaarlijk, omdat de beschikking tot directe subsidievaststelling in de regel eerst wordt verstrekt nadat de raad de begroting heeft vastgesteld.Als later gedeputeerde staten goedkeuring aan de begroting onthoudt kan het begrotingsvoorbehoud niet meer worden gemaakt ten aanzien van dan reeds direct vastgestelde subsidies.

 

 

9.            Opbouw van de algemene subsidieverordening

 

Het onderscheid tussen de zes onderscheiden subsidievormen (budgetsubsidies, exploitatiesubsidies, projectsubsidies, waarderingssubsidies, incidentele subsidies en investeringssubsidies) en de kenmerken van deze subsidies (wel of geen inhoudelijke sturing, wel of geen relatie tussen de omvang van de subsidie en de omvang van de kosten van de activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd, het tijdstip van indiening van de subsidieaanvraag) zijn bepalend voor de opbouw van de algemene subsidieverordening. Er zijn drie algemene hoofdstukken en vijf hoofdstukken die elk een regeling geven voor de vijf onderscheiden subsidievormen.

Hoofdstuk 1 omvat een aantal algemene bepalingen waaronder begripsbepalingen en bepalingen over de subsidieverlening en subsidievaststelling en mogelijkheden om beschikkingen in te trekken of te wijzigen en tot beëindiging van de subsidie over te gaan.

Hoofdstuk 2 omvat bepalingen inzake de verplichtingen van de subsidieontvanger jegens de subsidiërende gemeente zoals het voeren van een adequate administratie, informatieverplichtingen, toezicht en verzekering.

De hoofdstukken 3 tot en met 8 bevatten de regelingen voor achtereenvolgens budgetsubsidies, exploitatiesubsidies, waarderingssubsidies, projectsubsidies, incidentele subsidies en investeringssubsidies.

Tot slot omvat hoofdstuk 9 overgangsbepalingen en slotbepalingen.

 

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

 

HOOFDSTUK 1      ALGEMENE BEPALINGEN

 

 

Artikel 1            Begripsbepalingen

 

De meeste van de begripsbepalingen zijn reeds aan de orde geweest bij het algemene deel van deze toelichting en blijven hier verder onbesproken.

 

In artikel eerste lid aanhef en sub b wordt onder activiteit verstaan: “elke vorm van menselijk handelen, dat de gemeente wil stimuleren”. Deze omschrijving is ontleend aan de Memorie van Toelichting bij Titel 4.2 subsidies Awb. Dat is ook de essentie van subsidie verstrekken: het bevorderen van menselijk handelen in de richting van het door het gemeentebestuur wenselijk geacht gedrag van burgers en organisaties van burgers. De omschrijving van de activiteiten kan worden opgevat als een concretisering van het met de subsi­dieverlening beoogde doel. Het gaat er om, dat duidelijk is voor welke activi­teiten de subsidiegel­den bedoeld zijn en waarvoor deze dus moeten worden aangewend.

 

In artikel 1 aanhef en sub I. wordt onder subsidieontvanger verstaan: een natuurlijke persoon of rechtspersoon met volledige rechtsbevoegdheid.

De algemene subsidieverordening is van toepassing op alle subsidies die de gemeente Alblasserdam verleent. Veelal gaan subsidies naar instellingen, organisaties of verenigingen, maar ook subsidie aan natuurlijke personen (individuele burgers) is mogelijk.

In geval van subsidieverlening aan instellingen, organisaties en verenigingen wordt de eis gesteld dat subsidieverstrekking slechts mogelijk is aan die instellingen etc. die beschikken over rechtspersoonlijkheid met volledige rechtsbevoegdheid. Het gaat dan om stichtingen en bij notariële akte opgerichte verenigingen. De eis van rechtspersoonlijkheid met volledige rechtsbevoegdheid wordt op de volgende gronden gesteld:·        

  • -

    de verplichte financiële verslaglegging van rechtspersonen stelt de gemeente in staat een effectief financieel toezicht te houden op de besteding van overheidsgelden;

  • -

    (enige) zekerheid over de levensvatbaarheid van initiatieven;

  • -

    (enige) zekerheid over de continuïteit van de aanvrager;

  • -

    controleerbaar is wie de subsidieontvanger mag vertegenwoordigen.

 

In geval van - incidentele - subsidies kan de eis van het beschikken over rechtspersoonlijkheid een ongewenste barrière opleveren. Bijvoorbeeld in geval buurtbewoners zich tijdelijk verenigen om een verkeersgevaarlijke situatie in hun buurt op te lossen en in dat kader subsidie aanvragen. De hoofdregel is dat subsidie alleen verstrekt wordt aan instellingen, organisaties en verenigingen met rechtspersoonlijkheid met volledige rechtsbevoegdheid. Het college kan echter daarvan – in geval van incidentele subsidies - afwijken onder gebruikmaking van de hardheidsclausule van artikel 56 van de algemene subsidieverordening. Bij projectsubsidies en investeringssubsidies is het gelet op de daarmee gemoeide belangen en bedragen niet wenselijk van de hoofdregel af te wijken. En ook in geval van waarderingssubsidies is afwijking niet wenselijk. Het zou bijvoorbeeld de deur naar subsidiëring openen voor informele recreatieve sportverenigingen.

De eis van rechtspersoonlijkheid met volledige rechtsbevoegdheid is in geval van budgetsubsidies gegeven, omdat het per boekjaar verstrekte subsidies aan rechtspersonen betreft als bedoeld in Afdeling 4.2.8 Awb. Op grond van artikel 4:66 Awb kunnen budgetsubsidies slechts aan organisaties met rechtspersoonlijkheid met volledige rechtsbevoegdheid worden toegekend.

 

In de regel worden subsidies verstrekt aan organisaties zonder winstoogmerk. De ratio hiervan is dat uitgangspunt bij subsidiëring van activiteiten eerst aan de orde kan zijn indien door de overheid gewenste activiteiten niet zonder subsidie kunnen plaatsvinden. Een winstoogmerk staat op gespannen voet met dit uitgangspunt. Evenwel is het mogelijk subsidie te verlenen aan organisaties met een winstoogmerk, mits de subsidie wordt aangevraagd voor activiteiten zonder winstoogmerk. Denk aan een bedrijf dat als sponsor optreedt voor een bepaald evenement met een ideëel karakter en subsidie aanvraagt ter dekking van het resterende tekort of aan een besloten vennootschap die naast kinderopvang ook (gesubsidieerd) peuterspeelzaalwerk verzorgt.

 

In artikel 1 aanhef en sub k wordt onder uitvoeringsovereenkomst verstaan: “de overeenkomst die tussen de ontvanger van een budgetsubsidie of een projectsubsidie wordt gesloten ter verdere uitwerking van de beschikking tot subsidieverlening. De Awb staat alleen publiekrechtelijke subsidieverlening toe. Een subsidieovereenkomst kan alleen ter uitwerking van de beschikking tot subsidieverlening worden gesloten en niet ter vervanging van deze beschikking. In relatie tot de beschikking tot subsidieverlening is de uitvoeringsovereenkomst derhalve een afhankelijke overeenkomst: dus zonder geen beschikking tot subsidieverlening is geen uitvoeringsovereenkomst mogelijk. En als de beschikking tot subsidieverlening wordt ingetrokken of gewijzigd moet de gemeente de uitvoeringsovereenkomst laten vernietigen respectievelijk in overleg met de subsidieontvanger wijzigen. 

De uitvoeringsovereenkomst mag geen doublure zijn van de beschikking. De beschikking zal in ieder geval een aantal essen­tiële elementen moeten bevatten, zoals een aanduiding van de activitei­ten en - voor zover niet neergelegd in de algemene subsidieverordening en daaraan verbonden uitvoeringsregelingen  - de ver­plich­tingen verbonden aan de subsidieverlening, alsmede het subsidiebedrag of de wijze waarop dit wordt bere­kend.

In de beschikking wordt volstaan met een globale benoeming van de activiteiten en in de uitvoeringsovereenkomst worden deze nader uitgewerkt. Heeft de overeenkomst mede ten doel de subsidieontvanger te verplichten activiteiten  daadwerkelijk uit te voeren, dan zullen be­palingen inzake de aard en de inhoud van de activiteiten in de uitvoeringsovereenkomst worden opgenomen.

In het normale geval verplicht de subsidiebeschikking de ontvanger niet tot het uitvoeren van de gesubsidieerde activiteiten, hoewel niet-uitvoering wel tot financiële sancties leidt. Dit wordt echter anders indien de ontvanger zich bij overeenkomst tot het verrichten van de activiteiten heeft ver­plicht. In dat geval kan het gemeentebestuur nakoming vorderen. Daaraan kan bij­voorbeeld be­hoefte bestaan in gevallen waarin de activiteit bestaat uit het verschaffen van door de gemeente essentieel geachte voorzieningen en (drei­ging) met in­trekking van de subsidie een onder de gegeven omstan­dighe­den onvoldoende ef­fectieve sanctie is. Dit kan zich voordoen indien het aanbie­den van de desbe­treffende voorziening niet eenvoudig door anderen of door de gemeente zelf  kan worden overgenomen.

 

Onder artikel 1 eerste lid aanhef en sub r wordt onder een voorziening verstaan een voorziening als bedoeld in artikel 2:374 Burgerlijk Wetboek. Het gaat om op de balans opgenomen voorzieningen:·        

  • -

    tegen verplichtingen en voorzieningen waarvan de omvang op de balansdatum onzeker is, doch redelijkerwijs in te schatten;

  • -

    op de balansdatum bestaande risico’s terzake van bepaalde te verwachten verplichtingen of verliezen waarvan de omvang redelijkerwijs is in te schatten;

  • -

    kosten welke in een volgend boekjaar zullen worden gemaakt, mits het maken van de kosten zijn oorsprong mede vindt in het boekjaar of in het voorafgaande boekjaar en de voorziening strekt tot gelijkmatige verdeling van de lasten over een aantal boekjaren.

 

Onder artikel 1 eerste lid aanhef en sub s wordt onder reserve verstaan: “en reserve als bedoeld in artikel 2:373 Burgerlijk Wetboek”. Het gaat om:·        

  • -

    wettelijke reserves (reserves zoals in de wet omschreven);

  • -

    statutaire reserves (reserves zoals in de statuten van de desbetreffende subsidieontvanger zijn omschreven);

  • -

    overige reserves.

 

Onder artikel 1 eerste lid aanhef en sub t wordt onder egalisatiereserveverstaan: “reserve als bedoeld in artikel 4:72 Awb om de negatieve verschillen tussen de subsidie en de kosten van de gesubsidieerde activiteiten op te vangen”.

In gevallen van een budgetsubsidie bestaat er, zolang de subsidieontvan­ger de activiteiten overeenkomstig de subsidieverlening en de daaraan verbonden verplichtingen heeft verricht, geen grond het teveel aan subsidie terug te vorderen of alsnog het tekort aanvullend te subsidiëren. De subsidieontvanger is zelf verantwoordelijk voor de bedrijfsvoering en het opvangen van de risico’s die daaruit voortvloeien. De egalisatiereserve is bedoeld om verschillen tussen werkelijk gemaakte kosten en subsidie­be­dragen op te vangen.

Zie verder ook artikel 30 Egalisatiereserve en de toelichting daarop.

 

 Artikel 2      Reikwijdte verordening

 

De algemene subsidieverordening is van toepassing op alle door de gemeente te verstrekken subsidies. Meer specifieke regels worden vastgelegd in uitvoeringsregelingen. Deze worden door het college vastgesteld. Het tweede lid geeft een niet uitputtende opsomming van de zaken die het college in een uitvoeringsregeling kan opnemen.

In geval de gemeente een subsidie ontvangt van het rijk en/of provincie en de subsidie als het ware doorsluist naar een lokale of regionale subsidieontvanger geldt niet de algemene subsidieverordening, maar de desbetreffende subsidieregeling van het rijk of provincie.

De algemene subsidieverordening is evenmin van toepassing op subsidies ten behoeve van bovenlokaal georganiseerde activiteiten die door meerdere overheden op basis van een omslagstelsel worden gesubsidieerd. Het gaat hierbij om regionale of provinciale activiteiten die op basis van een bedrag per inwoner per gemeente worden gesubsidieerd.

 

 

Artikel 3            Evaluatie

 

Artikel 4:24 Awb schrijft voor dat subsidies die op een wettelijk voorschrift berusten, zoals de onderhavige algemene subsidieverordening, ten minste eenmaal in de vijf jaar onderzoek wordt verricht naar de doeltreffendheid en de effecten van de subsidie in de praktijk. Artikel 3 van de algemene subsidieverordening bepaalt dat de verordening eens in de 4 jaar wordt geëvalueerd. Omdat de uitvoering van de verordening in handen is bij het college en het college dit doet binnen de door de raad vastgestelde kaders is het een goede zaak dat de onderzoeksopdracht (het kader voor het onderzoek) door de raad wordt vastgesteld, wat recht doet aan de verhoudingen tussen de raad en het college binnen het duale stelsel.

 

 Artikel 4      Begrotingsvoorbehoud

 

Dit artikel benadrukt nogmaals dat het college het subsidiebeleid voert binnen de door de raad vastgestelde financiële kaders. Hoofdregel is dat subsidie slechts wordt verstrekt voor zover de raad de benodigde middelen heeft vastgesteld en de begroting is goedgekeurd door gedeputeerde staten.

Het kan voorkomen dat subsidies worden verstrekt voordat de begroting is vastgesteld. In de beschikking wordt dan de ontbindende voorwaarde van het begrotingsvoorbehoud gemaakt. Als de raad goedkeuring onthoudt aan de begrotingspost waarop de subsidie drukt, treedt de ontbindende voorwaarde in.  Maar ook in geval gedeputeerde staten de begroting niet goedkeuren, treedt de ontbindende voorwaarde in en kan de subsidieverlening worden ingetrokken of worden verlaagd.

 

 Artikel 5      Subsidieplafond

 

Verwezen wordt naar paragraaf 8 sub b van het algemeen deel van deze toelichting.

 

 

Artikel 6            Modellen, formulieren

 

Met name voor waarderingssubsidies is het handig om te beschikken over standaardmodellen en –formulieren. Het is een serviceverlening aan de aanvragers, omdat voor hen duidelijk is aan welke verplichtingen zij dienen te voldoen en welke gegevens zij dienen te overleggen. De kans op onvolledige aanvragen neemt daardoor af. Bovendien past het werken met standaarden goed in situaties waarin inhoudelijke sturing nauwelijks aan de orde is. Bij budgetsubsidies, exploitatiesubsidies en projectsubsidies zal eerder maatwerk op individueel niveau aan de orde zijn en ligt het werken met standaarden minder voor de hand.

Daar waar modellen en formulieren zijn vastgesteld, heeft de aanvrager niet de bevoegdheid om zijn aanvraag zonder gebruikmaking van deze standaarden in te dienen. De aanvraag is niet ontvankelijk en de aanvrager krijgt vervolgens alsnog de gelegenheid om de aanvraag op correcte wijze in te dienen.

Het werken met standaarden impliceert een administratieve ontlasting voor het ambtelijk apparaat.

 

 

Artikel 7            Niet tijdige of onvolledige aanvraag subsidieverlening of directe  subsidievaststelling

                                                                             

Het aanvragen van subsidie is de verantwoordelijkheid van de aanvrager. Als deze de aanvraag te laat indient, kan het college besluiten de aanvraag niet ontvankelijk te verklaren. In het geval het college van deze bevoegdheid gebruik maakt, wordt derhalve geen subsidie verstrekt. Als het college de subsidieontvanger in de gelegenheid stelt binnen een door hem te bepalen termijn alsnog een aanvraag in te dienen, is deze tweede termijn fataal: overschrijding houdt dan steeds in dat de aanvraag niet ontvankelijk wordt verklaard.

Wordt de aanvraag tijdig ingediend, maar is zij niet volledig, dan wordt de aanvrager in staat gesteld het verzuim te herstellen. Laat de aanvrager dit geheel of gedeeltelijk na, dan kan het college – afhankelijk van de kwaliteit van de aanvraag - besluiten de aanvraag niet ontvankelijk te verklaren of minder subsidie te verstrekken dan werd gevraagd.

Materieel hebben de subsidieverlening (bij budgetsubsidies, exploitatiesubsidies, projectsubsidies en investeringssubsidies) en de directe subsidievaststelling (bij waarderingssubsidies en incidentele subsidies) gemeen dat een besluit wordt genomen of subsidie wordt verstrekt en welk subsidiebedrag beschikbaar wordt gesteld. Formeel zijn het echter twee verschillende beschikkingen. De subsidieverlening geeft de subsidieaanvrager het voorwaardelijk recht op subsidie indien de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend geheel plaatsvinden en ook overigens wordt voldaan aan de bij de subsidieverlening opgelegde verplichtingen. Indien dit niet het geval is, kan het college de subsidie lager vaststellen bij de beschikking tot subsidievaststelling (zie artikel 10 en de toelichting daarop).

Bij de directe subsidievaststelling vindt geen voorafgaande subsidieverlening plaats. De subsidie wordt meteen bij de beoordeling van de subsidieaanvraag vastgesteld. Het college kan alleen nog een sanctie opleggen in de vorm van het intrekken of wijzigen van de beschikking tot directe subsidievaststelling (zie hiervoor artikel 14 en de toelichting daarop).

 

 

Artikel 8            Weigeringsgronden

 

In dit artikel staan de preventieve weigeringsgronden. In beginsel vormt het artikel het toetsingskader voor alle subsidies. Daarnaast zijn er uitvoeringsregelingen waarin meer specifieke criteria zijn opgenomen, bijvoorbeeld aan welke criteria een sportvereniging moet voldoen om subsidie te kunnen verkrijgen. Als een subsidieontvanger voldoet aan de specifieke subsidiecriteria heeft de gemeente vrijwel geen beleidsvrijheid meer om een subsidie te weigeren. Er kan dan alleen nog worden teruggevallen op de preventieve weigeringsgronden van artikel 8. Dat ligt anders bij budgetsubsidies, exploitatiesubsidies en projectsubsidies (en in mindere mate bij investeringssubsidies) omdat hier veel meer geïndividualiseerde eisen gelden, toegesneden op een enkele organisatie in een werksoort. Omdat de gemeente hier stuurt op de inhoud van het werk en de activiteiten wil laten aansluiten bij beleidsprioriteiten die aan veranderingen onderhevig zijn, is het hier niet doenlijk te werken met een beperkte aantal criteria in een uitvoeringsregeling. Hier moet maatwerk per subsidieontvanger worden geleverd, waardoor de gemeente bij het toekennen, wijzigen en beëindigen van subsidierelaties een grotere beleidsvrijheid heeft. Het toetsingskaders wordt hier gevormd door de weigeringsgronden van artikel 8 en door de raad vastgestelde inhoudelijke beleidskaders. Hetzelfde geldt voor projectsubsidies.

 

De weigeringsgronden van artikel 8 zijn onder te verdelen in:        

  • -

    weigeringsgronden in verband met de kwaliteit van de organisatie van de subsidieaanvrager;

  • -

    weigeringsgronden in verband met de doelmatigheid en doeltreffendheid van de activiteiten;

  • -

    strijdigheid van de doelstellingen van de aanvrager met de wet, het algemeen belang of de openbare orde;

  • -

    een onvoldoende toegevoegde waarde van de activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd voor het beleid van de gemeente en de lokale samenleving;·        

  • -

    het overschrijden van een subsidieplafond.

 

In beginsel dient elke subsidieaanvraag aan deze weigeringsgronden getoetst te worden.

 

Uiteraard wordt willekeur voorkomen. In geval van de eerste drie in artikel 8 genoemde weigeringsgronden, welke zijn ontleend aan artikel 4:35 Awb, dient het college voldoende te kunnen motiveren dat de subsidieaanvrager niet zal kunnen voldoen aan de verplichtingen die verbonden zijn aan subsidieverlening. Het mag niet gaan om een eenvoudige aanname, er moet sprake zijn van gegronde redenen. Het gedrag van de aanvrager in het verleden kan een rol spelen in de beoor­de­ling dat hij waar­schijnlijk zijn ver­plichtingen niet na zal komen. Dat is in ieder geval zo, indien uit dat gedrag blijkt van het ontbreken van kwalitei­ten die onmisbaar zijn om de verplichtingen na te komen, en voorts vaststaat dat in deze kwaliteiten geen wijziging is gekomen. Enkel mis­bruik van subsidie in het verleden is onvoldoende om subsidie te kunnen weigeren.

En ook voor de overige weigeringsgronden geldt, dat weigering voldoende gemotiveerd moet zijn.

 

 Artikel 9      Directe subsidievaststelling

 

Directe subsidievaststelling (dus zonder dat eerst een beschikking tot subsidieverlening is afgegeven) is uitsluitend mogelijk bij waarderingssubsidies en incidentele subsidies, omdat hier niet gestuurd wordt op activiteiten en – uitgezonderd de situaties als genoemd in artikel 14 van de verordening - er geen behoefte is om te controleren of voldaan is aan de aan de subsidieverstrekking verbonden verplichtingen. Voorwaarde is wel dat het subsidiebedrag vooraf vaststaat en de omvang van de subsidie dus niet afhankelijk is van de feitelijke kosten.

 

 

Artikel 10             Subsidievaststelling

 

Dit artikel is uitsluitend van toepassing op subsidies waarvoor eerst subsidieverlening heeft plaatsgevonden.

Hoofdregel is dat wanneer de subsidieontvanger de activiteiten heeft verricht waarvoor subsidie is verleend en ook overigens aan alle bij de subsidieverlening opgelegde verplichtingen heeft voldaan, de subsidie wordt vastgesteld op het niveau van de subsidieverlening.

 

Om te voorkomen dat lange tijd onzekerheid bestaat over het definitieve subsidiebedrag is in het tweede lid bepaald dat de subsidievaststelling geschiedt uiterlijk binnen drie maanden nadat de subsidieontvanger op correcte wijze een aanvraag tot subsidievaststelling heeft gedaan. Indien de aanvrager niet alle benodigde gegevens overeenkomstig de daarvoor geldende regels heeft ingediend gaat de termijn van drie maanden nog niet lopen. Dat gebeurt eerst als de aanvrager wel een correcte en volledige aanvraag heeft ingediend.

Deze bepaling vormt zowel een prikkel tot voortvarendheid voor de gemeente als voor de subsidieontvangers. Voor de subsidieontvanger is nog van belang dat als hij in gebreke blijft bij de subsidieaanvraag het college de subsidie ambtshalve kan vaststellen. Zie hiervoor ook artikel 11 en de toelichting daarop.

 

Vaststelling van de subsidie op een lager bedrag dan genoemd in de subsidieverlening kan alleen op de in artikel 10 genoemde gronden, welke zijn ontleend aan artikel 4:46 Awb:

  • a

    indien de gesubsidieerde activiteit in het geheel niet is verricht kan vaststelling op nihil in de rede liggen. Bij het lager vaststellen van de subsidie op deze grond is artikel3:4 tweede lid Awb van toepassing: de gevolgen van het lager vaststellen mogen niet onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen doelen. Van een zodanige onevenredigheid is niet reeds sprake zodra de verlaging verder gaat dan hetgeen strikt rekenkundig overeenkomt met het niet verrichte deel van de activiteit.

  • b

    als de subsidieontvanger heeft gehandeld in strijd met de aan de subsidie verbonden verplich­tin­gen, zal een afweging moeten worden gemaakt tussen het be­lang van handha­ving  van de verplichting en de gevolgen van de ver­laging voor de ontvanger. Daarbij zijn tevens van belang de ernst van de tekort­koming en de mate waarin deze aan de ontvanger kan worden verweten.

  • c

    als de subsidieontvanger onjuiste of onvolledige informatie heeft ver­stre­kt en de ver­strekking van juiste of volledige gegevens zou tot een andere beschikking op de aanvraag tot subsi­dieverlening hebben geleid, is weten­schap van de subsidieontvanger hier niet relevant. In deze situatie kan de subsidie in ieder geval worden vastgesteld op het bedrag dat uit de juiste gegevens voortvloeit.

  • d

    als de subsidieverlening onjuist was en de subsidieontvan­ger wist dit of behoorde dit te weten (bijv. in het geval van een typefout of een rekenfout) kan de subsidie in ieder geval worden vastgesteld op het be­drag dat uit de juiste gegevens voortvloeit.

 

 

Artikel 11            Subsidievaststelling bij niet tijdige of onvolledige aanvraag

 

Dit artikel is niet van toepassing op waarderingssubsidies en incidentele subsidies die direct zijn vastgesteld. Het is uitsluitend van toepassing op subsidies waarbij  een beschikking tot subsidieverlening vooraf gaat aan de subsidievaststelling.

Indien eerst subsidie is verleend en deze na het subsidietijdvak moet worden vastgesteld dient de aanvrager daarom te verzoeken. Daarbij dient hij de daarvoor gestelde termijn in acht te nemen.

De aanvraag tot subsidievaststelling dient niet alleen tijdig te geschieden, maar ook dient te worden voldaan aan  de voorschriften die voor de aanvraag tot subsidievaststelling gelden. Indien bijvoorbeeld een formulier verplicht wordt gesteld, mag de aanvrager niet een eigen model hanteren. Ook dienen de gegevens die benodigd zijn om de subsidie vast te kunnen stellen correct en volledig te worden verstrekt. Indien de aanvrager de aanvraag te laat of niet correct of volledig heeft ingediend, wordt hij in de gelegenheid gesteld om het verzuim te herstellen binnen een termijn van 4 weken. Blijft de aanvrager dan alsnog in gebreke, dan mag het gemeentebestuur de subsidie ambtshalve vaststellen. In tegenstelling tot de subsidieverlening krijgt de subsidieontvanger hier wel de gelegenheid om in geval van een niet tijdige aanvraag alsnog een aanvraag in te dienen. Dit omdat ook de gemeente belang heeft bij vaststelling van de subsidie “volgens het boekje”. De gemeente heeft dan de beschikking over informatie die van belang kan zijn voor toekomstige subsidieaanvragen. In geval van een aanvraag tot subsidieverlening of directe subsidievaststelling gaat het om een groot aantal (potentiële) aanvragers en is het administratief belastend om potentiële aanvragers te benaderen met de vraag of zij nog voornemens zijn een aanvraag in te dienen.

 

 Artikel 12      Intrekking en wijziging subsidieverlening

 

Dit artikel ziet toe op de situatie dat subsidieverlening heeft plaatsgevonden, maar de subsidie nog niet is vastgesteld. Op dezelfde gronden als bij de subsidievaststelling (artikel 10)  en op grond van het begrotingsvoorbehoud kan het college met terugwerkende kracht de subsidieverlening intrekken of wijzigen. Een aanvullende moge­lijkheid tot intrek­king met terugwerkende van de subsidieverlening is noodzakelijk om te voo­rkomen dat het college in geval van onregelmatigheden pas zou kun­nen ingrij­pen op het moment waarop normaal gesproken de subsidievaststelling zou plaats­vinden. Het college kan bij tussentijdse constatering van onregelma­tigheden de subsidie­verlening intrekken en daarna zo nodig ambts­halve tot vaststelling overgaan. 

 

De intrekking of wijziging heeft terugwerkende kracht tot op het moment van de verlening, tenzij bij het besluit tot intrekking of wijziging anders is be­paald.  De mogelijkheid dat het college anders bepaalt is opgenomen, omdat, met name bij subsidies voor voortdu­rende activiteiten (zoals bij budgetsubsidies), de redelijkheid soms zal eisen dat de intrekking niet verder terugwerkt dan tot op het moment waarop de activiteiten zijn beëindigd of het moment waarop in strijd met de verplichtingen is gehandeld.  

 

 

Artikel 13            Intrekking en wijziging subsidieverlening wegens veranderde omstandigheden of gewijzigde inzichten

 

Intrekking en wijziging op grond van artikel 12 vindt haar oorzaak bij de subsidieontvanger en heeft het karakter van een sanctie. Indien echter de subsidieverlening wegens veranderde omstandigheden of gewijzigde inzichten als bedoeld in artikel 13 (ontleend aan artikel 4:50 Awb) ligt de oorzaak of reden in de sfeer van de gemeente en dient deze rekening te houden met de verwachtingen die bij subsidieontvangers bij de subsidieverlening zijn gewekt, namelijk dat zij gedurende het subsidietijdvak kunnen blijven beschikken over de bij de  subsidieverlening toegekende subsidiebedrag.

Het moet gaan om onvoorziene omstandigheden die een zwaarwegen­de reden opleve­ren (zoals een onverwachte ingrijpende bezuiniging op het gemeentefonds of specifieke uitkeringen aan de gemeente),  hetzij een beleidswijzi­ging waarvoor zwaar­wegende redenen zijn aan te voeren. Een redelijke termijn en scha­devergoe­ding zijn hier aan de orde. Immers de subsidieontvanger mocht erop vertrouwen dat zolang hij aan de subsidieverplichtingen voldeed, hij aanspraak kon maken op het bij de subsidieverlening toegezegde bedrag.

De subsidieontvanger dient over een redelijke termijn te beschikken om bepaalde verplichtingen ongedaan te kunnen maken, zoals het ontslaan van werknemers. Zie voor wat een redelijke termijn is de toelichting bij artikel 15.

Schadevergoeding is aan de orde als de subsidieontvanger te maken heeft met doorlopende verplichtingen die niet binnen het subsidietijdvak ongedaan gemaakt kunnen worden. Dat zal met name het geval zijn indien de intrekking of wijziging van de subsidieverlening plaatsvindt in een latere fase van het subsidietijdvak.

De specifieke omstandigheden van het geval zullen uiteindelijk steeds bepalend zijn of  van een zwaarwe­gende reden gesproken kan worden. Daar­bij speelt ook de door de gemeente bij de intrek­king betrachte zorgvul­dig­heid een rol, alsmede de vraag of de gevolgen van de intrek­king voor de subsidieontvanger (en even­tueel diens werk­nemers en cliënten) niet onevenredig zijn in verhouding tot de met de intrekking te dienen belan­gen. 

 

Artikel 14      Intrekking en wijziging subsidievaststelling

 

In de regel wordt bij de subsidievaststelling bepaald of de gesubsidieerde activiteiten zijn verricht en of de subsidieontvanger ook voldaan heeft aan de overige subsidieverplichtingen. Er zijn echter situaties denkbaar waarin pas na de subsidievaststelling feiten of omstandigheden bekend worden die, indien het college daarvan vóór de subsidievaststelling op de hoogte was geweest, zouden hebben geleid tot een lagere vaststelling. Dat zal met name het geval zijn bij de directe subsidievaststelling omdat de subsidie dan in één fase wordt vastgesteld (en dus niet nadat eerst subsidieverlening heeft plaatsgevonden). Ook kan het voorkomen dat de subsidieontvanger nog na de subsidievaststelling aan bepaalde verplichtingen moet voldoen en dit nalaat.

Artikel 14 regelt de situatie waarin de subsi­dievaststelling reeds heeft plaatsge­von­den en het college  vervolgens besluit deze vast­stelling in te trekken of ten nadele van de ontvanger te wijzi­gen vanwege het zich voordoen van een van de in het artikel genoemde gronden. De intrekking of wijziging werkt terug tot het tijdstip waarop de subsidie is vastgesteld. Bij de intrekking of wijziging kan een ander tijdstip worden vastgesteld.

Omwille van de rechtszekerheid is bepaald dat de subsidie­vaststelling na vijf jaar niet meer kan worden ingetrokken of gewijzigd. Aanknopings­punt voor de vijfjarentermijn is de dag waarop de subsidievaststelling is bekendgemaakt, dan wel, indien het gaat om handelen in strijd met een na de vaststel­ling voor­tdurende verplichting, de dag waarop dat handelen heeft plaatsgevonden.

 

Artikel 15      Toekomstige beëindiging of vermindering van de subsidie

 

Artikel 15 (ontleend aan artikel 4:51 Awb) heeft betrekking op de situatie waarin de gemeente na afloop van het tijdvak waarvoor subsidie is verleend de subsidie wil stopzetten of het bedrag daarvan wil verlagen. Een subsi­dieontvan­ger mag aan een reeks opeenvolgende subsidieverlenin­gen een zeker vertrouwen op hernieuw­de subsidiëring voor een aaneen­sluitend tijdvak ontlenen. De subsidieontvanger kan eerst een beroep doen op dit artikel, als voldaan is aan drie voorwaarden:·       

  • -

    er is gedurende drie of meer achtereenvolgende jaren subsidie verleend;

  • -

    de subsidie is verleend voor (in hoofdzaak) dezelfde voortdurende activiteiten (wat niet het geval is bij eenmalige evenementen of incidentele subsidies);

  • -

    de subsidiebeëindiging of –vermindering vindt plaats op de grond, dat veranderde omstandigheden of gewijzigde inzichten zich tegen voortzetting of ongewijzigde voortzetting van de subsidie verzetten.

 

Indien een verordening of uitvoeringsregeling concrete criteria kent en een aanvrager voldoet aan die criteria kan artikel 4:51 niet door het gemeentebestuur worden toegepast. De verordening of de uitvoeringsregeling zal dan zodanig moeten worden gewijzigd of ingetrokken dat er een zodanige beleidsvrijheid voor de gemeente ontstaat dat zij wel tot bevinding of vermindering kan overgaan.

 

Indien de gemeente wil overgaan tot beëindiging of vermindering dient zij een redelijke termijn in acht te nemen. in zijn algemeenheid kan niet worden gezegd wat “redelijk” is. De lengte van de termijn hangt in ieder geval af van de volgende factoren:

  • -

    de verhouding tussen de vermindering en de totale subsidie;

  • -

    de verhouding tussen de korting en het totale budget van de     subsidieontvanger;

  • -

    de subsidieontvanger moet voldoende tijd krijgen om maatregelen te nemen om de gevolgen van de beëindiging of vermindering op een behoorlijke wijze op te vangen, ook jegens derden (klanten/afnemers en werknemers). In geval werknemers ontslagen moeten worden, moeten de ontslagen overeenkomstig de geldende procedures en met inachtneming van de van toepassing zijnde termijnen geëffectueerd kunnen worden op het tijdstip dat de subsidie wordt beëindigd of verminderd.

 

De redelijke termijn begint niet te lopen vanaf het moment dat de subsidieontvanger de beschikking heeft ontvangen met de strekking dat de aangevraagde subsidie wordt beëindigd of verminderd. De termijn begint te lopen vanaf het moment dat de subsidieontvanger een aankondiging heeft ontvangen van het voorgenomen besluit tot beëindiging of vermindering. De aankondiging is derhalve een voor bezwaar en beroep vatbaar besluit, ongeacht of de subsidieontvanger voorafgaand aan de aankondiging een subsidieaanvraag voor het volgende jaar heeft ingediend.

Indien de aankondiging te laat heeft plaatsgevon­den moet de aanvraag worden toe­gewe­zen voor een zodanige periode, dat tussen de aankondiging en het einde van de subsidieverhou­ding een redelijke termijn is verstreken. Daarbij geldt in beginsel dat de subsidie gedurende die resterende periode dezelfde omvang heeft als voorheen. Dat sluit een geleidelijke afbouw van subsidie niet uit. Immers, de beëindiging of vermindering kan leiden tot een afbouw van de subsidiabele activiteiten.

 

Artikel 16            Bevoorschotting

 

Als subsidie is verstrekt, mag ervan worden uitgegaan dat de subsidieontvanger de subsidie nodig heeft om de activiteiten daadwerkelijk uit te kunnen voeren. Dat rechtvaardigt het verstrekken van voorschotten. Het college stelt nadere regels vast op welke wijze wordt bevoorschot.

Bevoorschotting is uitsluitend mogelijk nadat de subsidie is verleend of direct is vastgesteld. Bij directe subsidievaststelling geldt dat bevoorschotting niet mogelijk is als de directe subsidievaststelling eerst plaatsvindt nadat de activiteiten zijn verricht. In geval van directe subsidievaststelling kan bevoorschotting derhalve slechts plaatsvinden als de activiteiten waarvoor subsidie is aangevraagd nog moeten plaatsvinden. Indien de subsidie eerst direct wordt vastgesteld nadat de subsidiabele activiteiten hebben plaatsgevonden, is er lopende activiteiten geen subsidietitel aanwezig die het mogelijk maakt dat er wordt bevoorschot. 

 

 

Artikel 17            Betaling

 

In theorie vindt uitbetaling eerst na de subsidievaststelling plaats. In de praktijk wordt er evenwel in de regel bevoorschot, zodat de uitbetaling in materiële zin van beperkte betekenis is. De uitbetaling vindt plaats overeenkomstig de subsidievaststelling en onder verrekening van voorschotten. Indien het bedrag bij de subsidieverlening en de subsidievaststelling hetzelfde is wordt het bedrag dat nog niet is bevoorschot uitbetaald.

 

 

Artikel 18            Terugvordering

 

Als de subsidie op lager bedrag wordt vastgesteld dan in de subsidieverlening genoemd en er heeft bevoorschotting plaatsgevonden, kan zich de situatie voordoen dat er meer subsidie is bevoorschot dan waarop de subsidieontvanger op grond van de subsidievaststelling recht heeft. In dat geval wordt overgegaan tot terugvordering van het teveel betaalde.

 

 

HOOFDSTUK 2             VERPLICHTINGEN SUBSIDIEONTVANGER

 

 

Artikel 19            Indienen aanvraag beschikking

 

Het subsidieproces dient rechtmatig te verlopen. Dat veronderstelt onder meer de transparantie en controleerbaarheid van het proces. Om die reden is bepaald dat de aanvragen tot subsidieverlening, directe subsidievaststelling of subsidievaststelling schriftelijk moeten worden ingediend.

 

 

Artikel 20            Eerste subsidieaanvraag

 

Indien voor het eerst subsidie wordt aangevraagd en het betreft een rechtspersoon (en dus niet een natuurlijke persoon), is het dienstig dat het gemeentebestuur zich een oordeel kan vormen van de aanvrager. Om die reden wordt bij de eerste subsidieaanvraag verlangd dat de aanvrager de statuten, een overzicht van de bestuurssamenstelling en een inzicht in de financiële situatie en vermogensvorming overlegt. De mate waarin dit gebeurt wordt bepaald door de noodzaak daarvan voor de beoordeling van de subsidieaanvraag. Bij de aanvraag van een budgetsubsidie, een projectsubsidie of een investeringssubsidie worden in deze uiteraard zwaardere eisen gesteld dan in geval van een waarderingssubsidie of een incidentele subsidie.

 

 

Artikel 21            Administratie

 

Indien voor het eerst subsidie wordt aangevraagd en het betreft een rechtspersoon (en dus niet een natuurlijke persoon), is het dienstig dat het gemeentebestuur zich een oordeel kan vormen van de aanvrager. Om die reden wordt bij de eerste subsidieaanvraag verlangd dat de aanvrager de statuten, een overzicht van de bestuurssamenstelling en een inzicht in de financiële situatie en vermogensvorming overlegt. De mate waarin dit gebeurt wordt bepaald door de noodzaak daarvan voor de beoordeling van de subsidieaanvraag. Bij de aanvraag van een budgetsubsidie, een projectsubsidie of een investeringssubsidie worden in deze uiteraard zwaardere eisen gesteld dan in geval van een waarderingssubsidie of een incidentele subsidie.

Verwezen wordt in deze naar:·        

  • -

    de artikelen 25 en 29 en de toelichting daarop (budgetsubsidies);

  • -

    de artikelen 33 en 36 en de toelichting daarop (exploitatiesubsidies)

  • -

    de artikelen 39en 42 en de toelichting daarop (projectsubsidies);

  • -

    de artikelen 48 en 51 en de toelichting daarop (investeringssubsidies).

 

Voorts kunnen binnen de categorieën waarderingssubsidies en incidentele subsidies in verband met de subsidiabele activiteiten uiteenlopende administratieve verplichtingen gelden. Het benodigde maatwerk wordt hier tot stand gebracht door uitvoeringsregelingen en nadere beleidsregels van het college.

 

 

Artikel 22            Informatieplicht

 

De gemeente dient zich een beeld te kunnen vormen van financiële en organisatorische ontwikkelingen bij subsidieontvangers. Deze ontwikkelingen kunnen van belang zijn voor subsidies voor lopende of toekomstige activiteiten. Subsidieontvangers hebben op grond van artikel 22 een informatieplicht met betrekking tot de in het artikel genoemde relevante ontwikkelingen.

Om te voorkomen dat de gemeente subsidie verstrekt voor activiteiten die reeds door andere overheden en/of private financiers (kunnen) worden gefinancierd, dient de subsidieaanvrager de gemeente te informeren over mogelijke alternatieve financieringsbronnen onder vermelding wat daar de stand van zaken is. De gemeente kan dan van subsidiëring afzien of minder subsidie verstrekken dan gevraagd is.   

 

Artikel 23       Toezicht

 

Ter aanvulling van de informatieplicht van de subsidieontvanger wordt in dit artikel de mogelijkheid van het instellen van toezichthouders geopend. Deze toezichthouders beschikken over de in het tweede lid genoemde opsporingsbevoegdheden.  De subsidieontvanger is gehouden tot medewerking. Uiteraard dienen de acties van de toezichthouders te verhouden tot de belangen die met het toezicht gemoeid zijn en tot de ernst van de vermoedens inzake het niet voldoen aan subsidieverplichtingen.

 

Artikel 24      Verzekering

 

De gemeente heeft belang bij de continuïteit van de activiteiten waarvoor ze subsidie beschikbaar stelt. Indien een subsidieontvanger ernstige schade leidt en als gevolg daarvan niet aan zijn verplichtingen kan voldoen, leidt ook de gemeente indirect schade. Om dat te voorkomen wordt de subsidieontvanger verplicht haar accommodaties zich te verzekeren tegen de schade die door brand, storm en inbraak wordt veroorzaakt. Indien een subsidieontvanger werknemers in dienst heeft kan het ook van belang zijn dat hij een verzekering tegen wettelijke aansprakelijkheid voor zijn werknemers afsluit.

In het tweede lid is bepaald dat de risico’s van niet-verzekeren voor rekening komen van het gemeentebestuur. Deze gaat in geen geval over tot het compenseren van niet verzekerde schade terwijl de subsidieontvanger zich wel tegen het risico van het ontstaan van die schade had moeten verzekeren.

 

 

HOOFDSTUK 3            BUDGETSUBSIDIES

 

 

Artikel 25            Aanvraag budgetsubsidie

 

Gelet op het belang van de gemeente bij de activiteiten die onderdeel uitmaken van een budgetsubsidie (de activiteiten kunnen worden gezien als instrumenten ter realisering van gemeentelijke beleidsdoelstellingen) worden er meer uitgebreide eisen gesteld aan de aanvraag van een budgetsubsidie. In de regel is de aanvrager van een budgetsubsidie in financiële zin sterk afhankelijk van deze subsidie. Dat impliceert dat de gemeente ook inzicht moet hebben in de algehele financiële situatie van de aanvrager.

In ieder geval dient de aanvraag vergezeld te gaan van een activiteitenplan en een begroting. Het activiteitenplan stelt de gemeente in staat te beoordelen of de door de aanvrager voorge­stelde activiteiten en de daarmee beoogde doelstellingen zodanig passen in het gemeentelijk beleid dat de gemeente tot subsidieverlening wil overgaan. Daarnaast biedt het activitei­tenplan de gemeente de gelegenheid om zelf tot een oordeel te komen over de vraag of de doelen die de aanvra­ger zich stelt bereikt kunnen worden door middel van de voorgestel­de activiteiten.

De begroting moet zodanig zijn ingericht dat een voor de subsidieverlening toereikend inzicht kan worden verkregen in niet alleen de uitgaven en inkomsten met betrekking tot de activiteiten waarvoor subsidie wordt gevraagd, maar ook in de ontwikkelingen daarin. De begroting dient dan ook een vergelijking te bevatten met de begro­ting voor het lopende boekjaar en met de gerealiseerde inkomsten en uitgaven over het boekjaar, voorafgaand aan het lopende boekjaar.

Voorts dient de aanvrager opgave te doen van rechtspersonen waarmee de aanvrager gelieerd is. Het gaat dan met name om zogenaamde steunstichtingen. Gelieerde rechtspersonen hebben een of meer van de volgende kenmerken:·        

  • -

    bij de gelieerde rechtspersoon heeft de aanvrager een beslissende invloed op de besteding van de middelen dan wel invloed op de benoeming van een of meer bestuursleden;

  • -

    de gelieerde rechtspersoon kent statutaire bepalingen op grond waarvan bij liquidatie gelden aan de aanvrager kunnen toevloeien;

  • -

    de gelieerde rechtspersoon verhuurt aan de aanvrager een of meer panden die voordien in eigendom waren van de aanvrager;

  • -

    de statuten van de gelieerde rechtspersoon bepalen dat deze mede ten doel heeft de aanvrager financieel te ondersteunen;

 

De relatie van de aanvrager met gelieerde rechtspersonen kan van belang zijn voor de subsidieverlening. Bijvoorbeeld omdat de aanvrager tegen hoge tarieven diensten afneemt bij de gelieerde rechtspersoon (zoals huisvesting en administratie) en deze hoge tarieven bij de gemeente in rekening brengt door ze te verdisconteren in de begroting bij de subsidieaanvraag of een gelieerde rechtspersoon zodanig veel middelen bezit waarop de aanvrager aanspraak kan maken, dat de subsidie geweigerd kan worden op grond van artikel 8 eerste lid aanhef en sub h: de aanvrager beschikt over voldoende gelden om ook zonder subsidietoekenning de kosten van de activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd, te bekostigen.

 

 Artikel 27      Tussentijdse rapportage

 

Vanwege het belang dat de gemeente heeft bij de activiteiten bij een budgetsubsidie wordt de voorwaarde gesteld dat de subsidieontvanger naast de jaarlijkse inhoudelijke en financiële verantwoording ook een tussentijdse verantwoording aflegt, en wel over het eerste half jaar van het boekjaar. Er wordt geen minutieus verslag gevraagd. Wel moet de rapportage inzicht geven in de voortgang van de activiteiten, mede in relatie tot de uitputting van de daarvoor beschikbare budgetten, en over de tot dusver behaalde resultaten. Ingeval de uitkomsten van de rapportage zorgelijk zijn, treedt het college in overleg met de subsidieontvanger. 

Er kunnen zich omstandigheden voordoen waarin het college aanleiding ziet om naast de in het eerste lid genoemde tussentijdse rapportages aanvullende rapportages te verlangen. Bijvoorbeeld als blijkt dat de subsidieontvanger niet overgaat tot het verrichten van bepaalde gesubsidieerde activiteiten of deze in financiële problemen verkeert. Per situatie bepaalt het college dan aan welke eisen deze aanvullende rapportages dienen te voldoen.

 

 

Artikel 28            Aanmerkelijke verschillen begrote inkomsten en uitgaven

 

Bij budgetsubsidies is het voor het gemeentebestuur van belang op de hoogte te zijn van aanmerkelijke verschillen tussen begrote inkomsten en uitgaven enerzijds en de werkelijke inkomsten en uitgaven anderzijds. Er kan dan bijvoorbeeld aanleiding zijn om tussentijds de be­voor­schotting te wijzigen of om de subsidieverlening te herzien. Zo kan worden voorkomen dat het gemeentebestuur pas bij de vaststel­ling van de subsidie wordt geconfron­teerd met grote tekorten of overschotten bij de subsidieontvanger of met de situatie dat activiteiten met het oog waarop de subsidie is verleend, niet verricht zijn als gevolg van tekorten bij de subsidieontvanger. Ook met het oog op de subsidieverlening voor een vol­gend boekjaar is het voor het gemeentebestuur van belang om hiervan op de hoogte te zijn. Het gemeentebestuur kan dan bij de beoordeling van de aanvraag rekening houden met het feit dat de begroting waarop het jaar tevoren subsidie is ver­leend, niet volledig is gerealiseerd. 

 

 

Artikel 29            Vaststelling budgetsubsidie

 

Net zoals bij de aanvraag van een budgetsubsidie zwaardere eisen worden gesteld in verband met het belang van de gemeente bij de gesubsidieerde activiteiten en de omvang van de subsidie, gelden ook zwaardere eisen bij de aanvraag tot subsidievaststelling. Er wordt een activiteitenverslag ingediend dat zichtbaar maakt of en in hoeverre de activiteiten zijn verricht en welke resultaten deze hebben opgeleverd. Bij afwijkingen van het activiteitenplan zoals dat is ingediend bij de aanvraag tot subsidieverlening worden de oorzaken daarvan benoemd. Daarnaast wordt een jaarrekening met balans en een accountantsverklaring overgelegd.

 

 

Artikel  30            Egalisatiereserve

 

Het gemeentebestuur mag op basis van artikel 4:72 van de Awb een maximum stellen aan de omvang van de egalisatiereserve. Daarbij mag rekening worden gehouden met uiteenlopende risico’s van subsidieontvangers, zodat de maximaal toegestane omvang van de egalisatiereserve per subsidieontvanger verschillend kan zijn.

Het staat de gemeente vrij rekening te houden met een al te omvangrijke egalisatiereserve. Om die reden dient de aanvrager van een budgetsubsidie bij de aanvraag van deze subsidie mede te delen wat de omvang van de egalisatiereserve is. De gemeente kan daarmee rekening houden en bij de subsidieverlening bepalen dat een eventueel overschot slechts tot een bepaald maximum aan de egalisatiereserve mag worden toegevoegd onder terugbetaling van het resterende overschot.

 

De subsidieontvanger dient op grond van artikel 4:72 Awb de egalisatiereserve - naar evenredigheid van de mate waarin de subsidie aan de egalisatiereserve heeft bijgedragen - aan het bestuursor­gaan beschikbaar te stellen indien:

  • 1.

    de gesubsidieerde activiteiten worden geheel of gedeel­telijk beëindigd;

  • 2.

    de subsidieverlening of de subsidievaststelling wordt ingetrokken of de subsidie wordt beëindigd;

  • 3.

    de rechtspersoon wordt ontbonden.

 

Deze gevallen komen deels overeen met die genoemd in artikel 32 Vermogensvorming.

 

 Artikel 31            Toestemming rechtshandelingen

 

Artikel 4:71 Awb geeft de gemeente de bevoegdheid om in de algemene subsidieverordening op te nemen dat een subsidieontvanger voorafgaande toestemming van het gemeentebestuur nodig heeft om een aantal rechtshandelingen te plegen. Het gaat om rechts­handelingen die van invloed kunnen zijn op de aanwen­ding van de subsidiegelden, op de hoogte van later ingediende subsidieaanvragen, of op de kwaliteit en de omvang van de activiteiten. In artikel 31 van de algemene subsidieverordening is opgenomen dat een subsidieontvanger waarvan in het lopende boekjaar het totaal aan subsidiebedragen voor tenminste 80% afkomstig is van de gemeente Alblasserdam voorafgaande toestemming nodig heeft voor het verrichten van bepaalde rechtshandelingen. Het percentage is opgenomen, omdat de gemeente ook regionale organisaties subsidieert waarvan de gesubsidieerde omzet slechts voor een klein deel bestaat uit subsidies van de gemeente Alblasserdam. In een dergelijk geval staat het gebod om toestemming te vragen in geen verhouding tot de door de gemeente Alblasserdam verleende subsidie.

 

Het gaat om de volgende rechtshandelingen:      

  • a.

    het oprichten dan wel deelnemen in een rechtspersoon;

  • b.

    het aangaan van overeenkomsten waarbij de subsidieontvanger zich verbindt tot zekerheidsstelling met inbegrip van zekerheidsstelling voor schulden van derden of waarbij hij zich als borg of hoofdelijk medeschuldenaar verbindt of zich voor een derde sterk maakt;

  • c.

    het om niet ter beschikking stellen van middelen aan derden;

  • d.

    het aangaan en beëindigen van overeenkomstern tot verkrijging, vervreemding of bezwaring van registergoederen of tot huur, verhuur of pacht daarvan, indien deze goederen geheel of gedeeltelijk zijn verworven door middel van subsidie dan wel de uitgaven daarvoor mede zijn bekostigd uit de subsidie;

  • e.

    het aangaan van kredietovereenkomsten en van overeenkomsten tot geldlening;

  • f.

    het vormen van voorzieningen en reserves;

  • g.

    het anders beschikken over voorzieningen en reserves.

 

Het om niet ter beschikking stellen van middelen aan derden als bedoeld in artikel

31 eerste lid aanhef en sub d is eerst aan de orde als daardoor middelen verloren

gaan. Bijvoorbeeld het om niet verrichten van de financiële administratie van een

vereniging of het om niet beschikbaar stellen van ruimten terwijl de

subsidieontvanger juist geacht wordt deze te verhuren. Het om niet leveren van

middelen is uitsluitend toegestaan, indien dit in de subsidiebeschikking en/of de

uitvoeringsovereenkomst is bepaald.

 

Gelet op de aard van de in artikel 31 genoemde rechtshandelingen hebben de bepalingen alleen betrekking op subsidieontvangers die rechtspersoon zijn en niet op natuurlijke personen.

De gemeente moet een sterk belang hebben bij de activiteiten van de subsidieontvanger om te verlangen dat deze voorafgaande toestemming nodig heeft van het gemeentebestuur om de genoemde rechtshandelingen te mogen verrichten. Om die reden geldt de verplichting uitsluitend voor organisaties die een budgetsubsidie ontvangen.

 

In verband met de vaak noodzakelijke slagvaardigheid bij de in dit artikel opgesomde rechts­hande­lingen heeft het college ten hoogste 4 weken - met de mogelijkheid van een eenmalige verlenging met 4 weken - de tijd om op het verzoek om toestemming te reage­ren. Indien omtrent de toestemming niet tijdig is beslist, wordt de toestemming geacht te zijn verleend.

 

 

Artikel 32            Vermogensvorming

 

Artikel 4:41 Awb maakt het mogelijk dat de gemeente in de daarin genoemde gevallen, vermogen dat is gevormd uit subsidies terugvordert.

De vergoeding kan alleen worden verlangd indien er een causaal verband bestaat tussen de subsidiever­lening en de vermogens­vor­ming. Er moet een vermogenstoena­me hebben plaatsgevonden, waarvan vast­staat dat deze niet zou hebben plaatsgevonden indien de subsidie niet zou zijn verleend.

 

Bij schadevergoeding als bedoeld in artikel 32 tweede lid aanhef en sub c kan

alleen een vergoeding worden verlangd indien het ontvangen van de

schadevergoeding ook inderdaad leidt tot ver­mo­gensvorming van de ontvanger van de subsidie. Dit kan zich voor­doen, wanneer de bij wijze van schadever­goe­ding ontvangen gelden niet worden gebruikt voor vervan­ging van de verloren gegane of beschadigde goederen.

 

De Awb geeft geen regels op welke wijze de terugvordering dient plaats te vinden, maar bepaalt dat dit bij wettelijk voorschrift zoals de onderhavige algemene subsidieverordening moet geschieden. In de onderhavige algemene subsidieverordening zijn de regels opgenomen in artikel 32 tweede en derde lid.

Indien de subsidieontvanger zijn inkomsten geheel of gedeeltelijk ontleent aan subsidie van de gemeente Alblasserdam wordt de vermogensvorming geheel afgeroomd. Indien de subsidieontvanger maar gedeeltelijk afhankelijk is van subsidie van de gemeente Alblasserdam, hetzij omdat hij in substantiële mate over andere inkomsten beschikt dan subsidies, of dat deze ook subsidies ontvangt van andere overheden, wordt de vergoeding bepaald naar evenredigheid van het aandeel van de subsidie van de gemeente Alblasserdam in de totale inkomsten. 

 

Om te voorkomen dat de subsidieontvanger lange tijd in onzekerheid ver­keert over de vraag of al of niet een vergoe­ding zal worden ver­langd, is in het derde lid van artikel 4:41 Awb bepaald dat deze moet worden vastgesteld binnen een jaar nadat het gemeentebestuur op de hoogte kon zijn van de gebeurtenis die het recht op vergoe­ding deed ontstaan dan wel binnen vijf jaren na de bekendmaking van de laatste beschikking tot subsidievaststelling.

 

 

 

HOOFDSTUK 4             EXPLOITATIESUBSIDIES

 

Artikel 33            Aanvraag exploitatiesubsidie

 

Bij de aanvraag dient een werkplan en een begroting ingediend te worden. Het werkplan is beknopter dan het activiteitenplan bij de aanvraag voor een budgetsubsidie. Waar een activiteitenplan uitvoerig de activiteiten dient te beschrijven, kan een werkplan zich beperken tot een beschrijving op hoofdlijnen van de activiteiten en doelgroepen waarop zij zich richten. Immers, bij een exploitatiesubsidie wil de gemeente slechts op hoofdlijnen sturen.

 

 

Artikel 36            Vaststelling exploitatiesubsidie

 

Gelet op de omvang van exploitatiesubsidies is een accountantscontrole aan de orde. De controle beperkt zich tot de financiële gegevens en heeft geen betrekking op de verrichte activiteiten, omdat de gemeente slechts op hoofdlijnen op de activiteiten stuurt en de subsidie niet op activiteitenniveau plaatsvindt. Dit in tegenstelling tot een budgetsubsidie.

 

HOOFDSTUK 5             WAARDERINGSSUBSIDIES

 

Artikel 39      Aanvraag waarderingssubsidie

 

Bij het indienen van een aanvraag voor een waarderingssubsidies behoeft de aanvrager slechts een beperkt aantal gegevens aan te leveren. Waarderingssubsidies worden steeds verleend op basis van een door het college vastgestelde uitvoeringsregeling. Gelet op het werken met uitvoeringsregelingen met standaardcriteria, het feit dat er geen relatie is tussen de hoogte van de subsidie en die van de kosten van de subsidiabele activiteiten en de gemeente niet inhoudelijk op de activiteiten wil sturen, is dit ook niet nodig.

 

 

Artikel 40            Directe subsidievaststelling

 

Hoofdregel is dat waarderingssubsidies direct worden vastgesteld. Dus niet eerst subsidieverlening, dan uitvoering van de gesubsidieerde activiteiten en tot slot subsidievaststelling. De subsidieaanvraag wordt direct vastgesteld. Dit om de administratieve belasting voor gemeente en subsidieontvanger tot een minimum te beperken, hetgeen gerechtvaardigd wordt door de aard van de waarderingssubsidie (geen inhoudelijke sturing, geen relatie tussen de hoogte van de subsidie en de hoogte van de totale kosten van de gesubsidieerde activiteiten). In een aantal gevallen is directe subsidievaststelling niet mogelijk omdat de omvang van de subsidie niet onmiddellijk kan worden bepaald. Bijvoorbeeld omdat de gemeente bepaalde kosten subsidieert waarvan de omvang eerst na afloop van de activiteiten kan worden vastgesteld. Het streven is om deze gevallen zoveel mogelijk te beperken, hetgeen een impuls vormt voor het hanteren van zo eenvoudige mogelijke en enkelvoudige subsidiegrondslagen, zoals subsidie per (jeugd)lid.

 

 

HOOFDSTUK 6             PROJECTSUBSIDIES

 

 

Artikel 41            Aanvraag projectsubsidie

 

Een belangrijk kenmerk van een projectsubsidie is dat ze wordt verstrekt voor een activiteit ter uitvoering van een gemeentelijke beleidsprioriteit. Dat maakt het mogelijk dat het initiatief tot het indienen van een subsidieaanvraag niet van een organisatie komt, maar het college een of meerdere organisaties uitnodigt een subsidieaanvraag (een offerte) in te dienen. Indien het initiatief bij de gemeente ligt is de termijn van indiening (12 weken voordat met de activiteiten een start wordt gemaakt) niet van toepassing. Het bepalen van de termijn waarbinnen de aanvraag ontvangen dient te zijn wordt door het college (al dan niet in samenspraak met de subsidieaanvrager) bepaald.

 

 Artikel 43            Tussentijdse rapportage

 

In tegenstelling tot een tussentijdse rapportage bij een budgetsubsidie is de tussentijdse rapportage niet gekoppeld aan een vast tijdstip en heeft zij uitsluitend betrekking op het desbetreffende project en niet op alle activiteiten zoals in geval van een budgetsubsidie.

 

 

HOOFDSTUK 7            INCIDENTELE SUBSIDIES

 

 

Artikel 45            Aanvraag incidentele subsidie

 

Net als bij de waarderingssubsidies behoeft de aanvrager slechts een beperkt aantal gegevens over te leggen en wel om dezelfde redenen als genoemd bij de toelichting van artikel 39. 

 Artikel 46      Directe subsidievaststelling

 

 

Om dezelfde redenen als bij waarderingssubsidies is ook bij incidentele subsidies de hoofdregel dat incidentele subsidies direct worden vastgesteld. Zie hiervoor de toelichting bij artikel 40.

 

HOOFDSTUK 8      INVESTERINGSSUBSIDIES

 

Artikel 47      Begrenzing investeringssubsidies

 

Bij investeringssubsidies kan het gaan om zeer aanzienlijke bedragen. De subsidies worden in de regel verstrekt aan vrijwilligersorganisaties die slechts een beperkte subsidie ontvangen voor de uitvoering van hun activiteiten. Het merendeel van hun inkomsten voor de uitvoerende activiteiten ontlenen deze organisaties aan overige bronnen van inkomsten zoals contributies, entreegelden, baropbrengsten, fondsenwerving en sponsoring. Dat maakt dat de gemeente nooit overgaat tot het volledig subsidiëren van investeringen in accommodaties. De investeringssubsidie bedraagt nooit meer dan een door het college in uitvoeringsregelingen vastgesteld(e) percentages. Deze percentages kunnen uiteenlopend zijn in verband met de mogelijkheden van uiteenlopende typen organisaties om andere middelen dan subsidies te verwerven voor de bekostiging van de investering. Tevens kan het college bepalen dat geen subsidie wordt verleend indien de kosten van een investering een bij uitvoeringsregeling bepaald bedrag niet te boven komt. Ook hier kan het college differentiëren naar typen organisaties.

In geval van budgetsubsidies is de subsidieontvanger een professionele organisatie die voor de uitvoerende activiteiten in belangrijke mate afhankelijk is van budgetsubsidies. Indien een dergelijke organisatie wil investeren in accommodaties ligt het eerder in de rede dat deze daarvoor een hypotheek vestigt of een overeenkomst tot geldlening aangaat en de kosten ervan verdisconteert in de huisvestingskosten binnen de exploitatiebegroting. Uiteraard geldt ook dan dat goedkeuring van de investering door het college benodigd is. Deze goedkeuring wordt verkregen middels het aanvaarden van de exploitatiebegroting waarin de kosten van de investering zijn verwerkt. Voorts geldt in deze artikel 31 van de verordening. Dit artikel schrijft voor dat de ontvanger van een budgetsubsidie voorafgaande toestemming van het college behoeft voor het aangaan van bepaalde rechtshandelingen zoals het aankopen of bezwaren van registergoederen en het aangaan van kredietovereenkomsten en overeenkomsten tot geldlening.

 

 

Artikel 48            Aanvraag investeringssubsidie

 

Net als bij alle subsidies geldt ook bij investeringssubsidies dat een aanvraag niet wordt gehonoreerd als reeds een start is gemaakt met de activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd. Dat geldt bij investeringssubsidies nog meer, omdat in geval de activiteiten reeds zijn begonnen de subsidieaanvrager reeds omvangrijke en niet ongedaan te maken verplichtingen is aangegaan. De gemeente wordt in een dergelijke situatie als het ware voor het blok gezet. Er wordt dan ook strikt de hand gehouden aan de eis dat een subsidie eerst kan worden verleend als de activiteiten waarvoor een investeringssubsidie wordt aangevraagd nog niet zijn begonnen. 

 

Gelet op de bedragen die met een investeringssubsidie zijn gemoeid worden hoge eisen gesteld aan de aanvraag, waarbij vier vragen centraal staan:1.      

  • 1.

    is de investering noodzakelijk;

  • 2.

    zijn de kosten redelijk in verhouding tot het belang van de investering;

  • 3.

    zijn de begrote bedragen reëel en zijn de kosten beheersbaar;

  • 4.

    is de organisatie in staat om ook op termijn de kosten van de investering te dragen.

 

 Artikel 50      Aanmerkelijke verschillen begrote uitgaven

 

Indien er aanmerkelijke verschillen (dreigen te) ontstaan tussen de geraamde kosten en de daadwerkelijke uitgaven dient de subsidieontvanger de gemeente hiervan onverwijld op de hoogte te stellen en daarbij de oorzaken van de verschillen te vermelden. Het gevaar is aanwezig dat de meerkosten niet te financieren zijn door de subsidieontvanger en de gemeente onder druk wordt gezet om de overschrijdingen voor haar rekening te nemen.

 

 Artikel 52      Toestemming rechtshandelingen

 

De subsidieontvanger behoeft toestemming van het college voor het aangaan en beëindigen van overeenkomstern tot verkrijging, vervreemding of bezwaring van registergoederen of tot huur, verhuur of pacht daarvan, indien deze goederen geheel of gedeeltelijk zijn verworven door middel van subsidie dan wel de uitgaven daarvoor mede zijn bekostigd uit de subsidie. In tegenstelling tot een budgetsubsidie of een exploitatiesubsidie, waarbij sprake is van in beginsel voortdurende subsidiëring, blijft bij een exploitatiesubsidie de toestemming voor het verrichten van rechtshandelingen beperkt tot die handelingen die betrekking hebben op registergoederen die met subsidie zijn verkregen of mede uit subsidie zijn bekostigd.

 

 Artikel 53      Vermogensvorming

 

Net als bij budgetsubsidies heeft de gemeente aanmerkelijke – financiële belangen bij investeringssubsidies. Om te voorkomen dat vermogensvorming die mede als gevolg van een investeringssubsidie tot stand is gekomen verdwijnt als bijvoorbeeld de rechtspersoon van de subsidieontvanger wordt ontbonden en deze de accommodatie verkoopt en de gemeente het nazien heeft, geldt het artikel inzake vermogensvorming uit subsidies ook bij investeringssubsidies.

 

 Artikel 54       Wijziging bestemming

 

Een variant op artikel 45 is de situatie waarin de accommodatie een andere bestemming krijgt en daarmee het doel waarvoor de gemeente de subsidie verstrekt heeft niet langer realiseerbaar is. Ook in dit geval kan het college overgaan tot een gehele of gedeeltelijke terugvordering van de investeringssubsidie.

 

 

 HOOFDSTUK 9      OVERGANGSBEPALINGEN EN SLOTBEPALINGEN

 

 Artikel 55      Overgangsbepaling

 

 

Alle subsidies die op basis van een andere verordening (al dan niet gecombineerd met een uitvoeringsregeling) zijn verstrekt, worden vastgesteld  volgens die andere verordening. Dat geldt ook waar het gaat om het treffen van sancties. Voor alle subsidies die op basis van de algemene subsidieverordening voor 2009 en volgende jaren worden verstrekt, gelden de bepalingen van deze algemene subsidieverordening. Dat geldt ook voor subsidies waarvoor voor het subsidiejaar 2008 in 2007 een aanvraag is ingediend op basis van de Subsidieverordening Welzijn Alblasserdam 2002 en nog geen subsidievaststelling heeft plaatsgevonden. De behandeling van die aanvragen vindt plaats op basis van de bepalingen van de algemene subsidieverordening en de daarbij behorende uitvoeringsregelingen.

 

 Artikel 56      Hardheidsclausule

 

In bijzondere omstandigheden kan het voorkomen dat een bepaling uit de algemene subsidieverordening een niet bedoelde negatieve uitwerking heeft voor een subsidieaanvrager of subsidieontvanger. In die bijzondere gevallen kan het college de hardheidsclausule hanteren. Indien blijkt dat deze gevallen zich veelvuldig voordoen dan vindt reparatie plaats door een wijziging van de verordening.