Organisatie | Leiden |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Re-integratieverordening 2011 gemeente Leiden |
Citeertitel | Re-integratieverordening 2011 gemeente Leiden |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp | |
Externe bijlage | exb-2018-49593 |
De op 10 maart 2011 door de Raad vastgestelde ‘Beleidsvisie Participatie 2011 – 2014’ (RV 11.0003) is de aanleiding voor deze hernieuwde Re-integratieverordening.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2012 | 01-01-2015 | Toevoeging paragraaf 4 | 22-12-2011 Stadsblad, 30 december 2011 | RV 11.0124 | |
29-10-2011 | 01-07-2010 | 01-01-2012 | - | 13-10-2011 Stadsblad, 28 oktober 2011 | RV 11.0075 |
14-07-2010 | 01-07-2010 | 29-10-2011 | Art. 2, 14, 15, 16, 17, 22, 30, 31 | 29-06-2010 Stadsblad, 16 juli 2010 | RV 10.0064 |
01-06-2008 | 25-07-2010 | nieuwe regeling | 01-04-2008 Stadsblad, 30-05-2008 | RV 08.0021 |
De raad van de gemeente Leiden:
Gezien het voorstel van burgemeester en wethouders (raadsvoorstel 11.0075 van 2011), kennis genomen hebbende van de inspraakreacties en van het advies van de Cliëntenraad SOZA en de reactie daarop van het College, mede gezien het advies van de commissie,
gelet op artikel 147, eerste lid, van de Gemeentewet , de artikelen 7 en 8 en 10, tweede lid, van de Wet werk en bijstand , de artikelen 34 , 35 en 36 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers, en de artikelen artikel 34, , 35 en 36 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen, besluit vast te stellen de volgende ‘Re-integratieverordening WWB, IOAW en IOAZ 2011’:
Paragraaf 2 Beleid en Financiën
Het college biedt aan uitkeringsgerechtigden, ANW-ers en Nuggers alsmede aan personen als bedoeld in artikel 10, tweede lid van de wet, ondersteuning bij de arbeidsinschakeling aan en, voor zover het college dat noodzakelijk acht, een voorziening gericht op die arbeidsinschakeling. Artikel 40, eerste lid van de wet is van overeenkomstige toepassing.
Bij de keuze van de mogelijkheden van ondersteuning en het aanbieden van voorzieningen, biedt het College maatwerk. Daarbij wordt door het college een afweging gemaakt, waarbij gekeken wordt of de ondersteuning of de voorziening, gelet op de mogelijkheden, capaciteiten en wensen van een cliënt, het meest doelmatig is met het oog op inschakeling in de arbeid.
Artikel 5 Verplichtingen van de cliënt
Een persoon die deelneemt aan een voorziening is gehouden te voldoen aan de verplichtingen die voortvloeien uit de wet , de IOAW, de IOAZ en de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen , deze verordening, alsmede aan de verplichtingen die het college aan de aangeboden voorziening heeft verbonden.
Het College biedt aan degene die op grond van artikel 10a WWB additionele werkzaamheden verricht een voorziening gericht op arbeidsinschakeling aan in de vorm van een scholing of opleiding die de toegang tot de arbeidsmarkt bevordert. Doel van deze scholing of opleiding is het behalen van een diploma of certificaat met minstens het niveau van een startkwalificatie tenzij naar het oordeel van het College een dergelijke scholing of opleiding de krachten of bekwaamheden van de belanghebbende te boven gaat.
Paragraaf 4 Regelingen in verband met de wijzigingen in de WWB en intrekking van de WIJ per 1 januari 2012
[Klik hier om het document te downloaden]
Op grond van de WWB en de wet STAP heeft het college de opdracht om zorg te dragen voor de re-integratie en participatie van bijstandsgerechtigden, uitkeringsgerechtigden, niet- uitkeringsgerechtigden die aan de daaraan te stellen criteria voldoen (nuggers), belanghebbenden met een uitkering krachtens de Algemene nabestaandenwet, (anw-ers) en belanghebbenden die onder de strekking van artikel 10 tweede lid WWB vallen.
Op grond van de WWB en de wet STAP is de gemeenteraad gehouden om een verordening vast te stellen waarin de kaders voor het beleid van de gemeente ten aanzien van haar participatietaak worden neergelegd. Tevens dient in deze verordening de aanspraak van belanghebbenden op ondersteuning bij re-integratie vastgelegd te worden.
De basis voor deze verordening is neergelegd in artikel 8, eerste lid onder a en e en tweede lid van de WWB, artikel 10, eerste en tweede lid en artikel 10a van de WWB.
Artikel 8, eerste lid, onderdelen e en f, van de WWB verlangt van de gemeenteraad dat zij regels stelt met betrekking tot de hoogte van de premie, alsmede de eventuele inzet van scholing of opleiding, zo sprake is van een persoon die algemene bijstand ontvangt en die in het kader van een door het college aangeboden voorziening, zijnde een participatieplaats, onbeloonde additionele arbeid verricht.
Procedurele opzet verordening.
In tegenstelling tot een inhoudelijk uitgebreide Re-integratieverordening, waarin het beleid voor langere duur is vastgelegd, is gekozen voor een procedurele opzet van de verordening[1]. Het houdt in dat in de Re-integratieverordening enkel datgene is opgenomen wat op grond van de wet in de verordening vastgelegd dient te worden. De Re-integratieverordening beperkt zich derhalve tot:
· enkele algemene artikelen over de opdracht aan het college,
· de aanspraak op voorzieningen,
· de inzet van voorzieningen en de rechten en plichten van de belanghebbende,
· de wijze waarop in de gemeente het beleid bepaald wordt,
· hoe de verhouding tussen de gemeenteraad en het college is.
· het opnemen van een algemeen artikel betreffende loonkostensubsidies daar de aard van
deze voorziening een regeling in de verordening noodzakelijk maakt.
Het overige is vastgelegd in een door de Raad vast te stellen meerjarenbeleidsplan (Beleidsvisie Participatievisie) en door het College vast te stellen beleidsregels. Het voordeel van het nader regelen in beleidsregels is dat hiermee flexibeler kan worden omgegaan. De procedurele opzet van de re-integratieverordening stelt het college eveneens in staat om de noodzakelijke individualisering met betrekking tot de arbeidsinpassing mogelijk te maken. Anders gezegd: om het vereiste maatwerk te kunnen leveren.
Relatie met de Maatregelenverordening.
De WWB, IOAW en IOAZ vragen tevens aan gemeenten een verordening op te stellen waarin het samenstel van de rechten en plichten van de belanghebbende wordt geregeld. Dit samenstel van rechten en plichten is in de “Maatregelenverordeningen” opgenomen. De Re-integratieverordening en de Maatregelenverordening zijn nauw met elkaar verbonden. Immers, aan de plicht tot meewerken aan een traject gericht op arbeidsinpassing kunnen sancties worden verbonden indien de belanghebbende ter zake deze verplichting in verzuim is. Dit kan gevolgen hebben voor de hoogte van de uitkering. Dit zou ertoe kunnen leiden dat de beide verordeningen geïntegreerd worden. Daar het college aan de verlening van bijstand of een uitkering ook verplichtingen kan verbinden die geen enkele of geen directe relatie hebben met re-integratie, is gekozen voor separate verordeningen. Wel is er een duidelijke relatie gelegd tussen de Maatregelen- en de Re-integratieverordening.
‘Regelingen in verband met wijzigingen in de WWB en intrekking van de WIJ per 1 januari 2012’
Op 1 januari 2012 trad de ‘Wet tot wijziging van de Wet werk en bijstand en samenvoeging van die wet met de Wet investeren in jongeren gericht op bevordering van deelname aan de arbeidsmarkt en vergroting van de eigen verantwoordelijkheid van uitkeringsgerechtigden’ (kortweg: Wet Aanscherping WWB) in werking. Dit maakte het noodzakelijk om de verordeningen die hun grondslag vinden in laatstgenoemde WWB aan te passen. Hierbij is gekozen voor een tijdelijke aanpassing (in afwachting van toekomstige wetgeving), waarbij het bestaande gemeentelijk beleid als vastgelegd in deze verordeningen zoveel mogelijk in stand is gelaten.
het intrekken van de WIJ. Hierdoor vervallen de daarop gebaseerde verordeningen eveneens per 1 januari 2012[1]. Jongeren vallen door de wetswijziging voortaan onder het WWB-regime (overgangssituaties daargelaten);
[1] Intrekking van een regeling brengt mee dat de op die regeling gebaseerde uitvoeringsregelingen van
rechtswege vervallen, tenzij voor die regelingen een nieuwe wettelijke grondslag in het leven wordt geroepen (zie Aanwijzingen voor de Regelgeving, A. 243). Uitvoeringsregelingen van een ingetrokken wet behoeven dus niet uitdrukkelijk te worden ingetrokken (zie ook A. 227).
Hierbij wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de begripsbepalingen uit de Wet Werk en Bijstand.
In het eerste lid is de opdracht aan het college vormgegeven analoog aan artikel 7 van de WWB. Hiervoor is gekozen uit oogpunt van kenbaarheid en consistentie. Tevens biedt dit artikel de mogelijkheid om aan het college specifieke opdrachten mee te geven. Een voorbeeld kan zijn een speciale opdracht om uitstroom uit bestaande gesubsidieerde arbeid te stimuleren. In de WWB is in artikel 10, derde lid aangegeven dat de aanspraak op voorzieningen alleen geldt voor die personen die ook daadwerkelijk inwoners van de gemeente zijn, door middel van een verwijzing naar artikel 40, eerste lid van de wet. Door deze verwijzing ook aan de opdracht aan het college te koppelen, geeft de gemeente aan voorzieningen alleen voor de eigen doelgroep in te willen zetten.
Het tweede lid is de vertaling van de opdracht uit de WWB dat de gemeente evenwichtige aandacht aan de diverse doelgroepen moet besteden, en rekening moet houden met de combinatie arbeid en zorg. In het beleidsplan, maar vooral in de uitvoering komt vervolgens tot uiting hoe dit punt uitgewerkt wordt.
Het derde lid geeft het college de specifieke opdracht een zodanig aanbod van voorzieningen te realiseren, dat zoveel mogelijk personen ondersteund kunnen worden. Dit is met name van belang omdat de gemeente de aanspraak op een voorziening niet kan weigeren als slechts het budget ontoereikend is: er dient altijd een alternatief voorhanden te zijn.
Het vierde lid is een vertaling van artikel 7 lid 3 van de WWB, waarin is geregeld dat, ondanks de verantwoordelijkheidsverdeling tussen gemeente en UWV zoals neergelegd in de Wet Suwi, de gemeente aan personen die van het UWV een uitkering ontvangen een voorziening kan aanbieden.
In het kader van de uitvoering van het gemeentelijke re-integratiebeleid stelt het College periodiek (minimaal om de vier jaar) een beleidplan op, waarin doelen, prioriteiten, prestaties en beoogde resultaten worden aangegeven. Dit plan zal ter vaststelling aan de gemeenteraad worden voorgelegd. De in het voorjaar van 2011 vastgestelde ‘Beleidsvisie Participatievisie 2011-2014’ moet gezien worden als een beleidsplan zoals genoemd in het eerste lid van dit artikel. Een meerjarenopzet van dit beleidsplan sluit goed aan op de praktijk dat de uitvoering - en het boeken van resultaten - vaak een langere periode beslaat. Voorts biedt een meerjarenopzet enige continuïteit voor de uitvoerders. Het beleidsplan bevat enerzijds beleidskaders die aansluiten bij de verordening of daarvan afwijken en aanleiding geven om de verordening te wijzigen. Anderzijds kan het beleidsplan op sommige onderdelen een concretere vertaling zijn van de verordening, bijvoorbeeld als het gaat om hoe de verschillende re-integratie-instrumenten zich ten opzichte van elkaar verhouden en worden ingezet.
De belangrijkste doelen en prestaties uit het beleidsplan zijn tevens opgenomen in de Programmabegroting(scyclus). Het College legt jaarlijks verantwoording af voor de uitvoering van het re-integratiebeleid via de begrotingscyclus.
Artikel 4. Aanspraak op ondersteuning
De WWB stelt niet zo expliciet dat de aanspraak op voorzieningen in de verordening geregeld moet worden. Immers, het is ook al in de WWB zelf geregeld. Eveneens uit oogpunt van kenbaarheid en consistentie is ervoor gekozen een algemene bepaling over de aanspraak op te nemen (eerste lid).
In het tweede lid wordt expliciet te koppeling gelegd tussen de algemene aanspraak van de cliënt en de criteria die gehanteerd worden bij het aanbieden van voorzieningen. Daarbij wordt verwezen naar elk document waarin die criteria geformuleerd kunnen worden, doch minimaal de verordening en het beleidsplan.
De gemeente hecht grote waarde aan de mogelijkheid van snelle en laagdrempelige bemiddeling indien belanghebbende het oneens is met het re-integratieaanbod. Per 1 januari 2011 is de functie van onafhankelijk arbeidsadviseur op de lokatie van het Werkplein Leidse regio komen te vervallen. Daarom wordt in het tweede lid geregeld dat het College belanghebbende de mogelijkheid biedt tot bemiddeling door een door het College ingesteld meldpunt. Als een burger van mening is dat hem onvoldoende maatwerk geboden wordt en/of dat hij zich niet kan vinden in het re-integratieaanbod, kan hij hier terecht voor bemiddeling. Deze bemiddeling gaat in de regel vooraf aan het besluit tot de vastgestelde ondersteuning of voorziening. Voordeel daarvan is dat voorafgaande aan de mogelijkheid van bezwaar en beroep gepoogd wordt tot een voor alle betrokken partijen aanvaardbare oplossing van het meningsverschil te komen. Is dit laatste uiteindelijk niet mogelijk, dan staat voor de burger alsnog de weg naar de bezwaarschriftencommissie en rechter open, indien hij niet eens is met het genomen besluit. Gedurende de bemiddelingsfase is het redelijk een overweging tot de tenuitvoerlegging van een maatregel op grond van de weigering van het ondertekenen van een trajectplan op te schorten. In de bezwaar- en beroepsfase geldt er in beginsel geen opschortende werking meer.
Artikel 5. Verplichtingen van de cliënt
In de WWB is al uitgebreid aangegeven welke verplichtingen gelden bij het recht op een uitkering. Wederom uit oogpunt van kenbaarheid en consistentie zijn in het eerste en tweede lid de verplichtingen conform de wet geformuleerd.
Het tweede lid biedt de verbinding met de Maatregelenverordeningen voor de WWB en de IOAW en IOAZ. De maatregelenverordeningen regelen het opleggen van een maatregel indien de uitkeringsgerechtigde niet aan zijn verplichtingen voldoet. Deze maatregel bestaat uit het verlagen van de uitkering met een bepaald percentage. Echter, voor personen zonder uitkering, ANW-ers en personen in gesubsidieerde arbeid kan de gemeente de uitkering niet verlagen als maatregel. Daarom is in het derde lid de mogelijkheid opgenomen dat in die gevallen de gemeente (een deel van) de kosten die gemaakt zijn terug kan vorderen.
De WWB kent geen bepaling over sluitende aanpak. De wetgever gaat ervan uit dat door de systematiek van de wet er in de praktijk de facto een sluitende aanpak ontstaat.
In de Leidse Participatievisie is vastgesteld dat uitkeringsgerechtigden in Leiden direct na aanvraag voor een uitkering verplicht aan de slag gaat in een werkleersituatie. Dit is vastgelegd in lid 1.
Het tweede lid geeft aan waar het in lid 1 beschreven traject uit kan bestaan. Tijdens de periode van maximaal 6 weken biedt het college in principe direct een traject met werk en wordt de uitkeringsgerechtigde in de gelegenheid gesteld werknemersvaardigheden te onderhouden en/of nieuwe werkervaring op te doen, competenties te trainen en wordt hij/zij ondersteund bij het vinden van- en bemiddeling naar regulier werk. Doel is de uitkeringsgerechtigden te helpen om zo spoedig mogelijk (weer) te kunnen participeren op de arbeidsmarkt.
Het derde lid geeft aan dat er uiterlijk aan het eind van het traject een analyse moet zijn gemaakt. Op basis van deze analyse wordt in samenspraak met de klant een vervolgtraject bepaald. Als er geen belemmeringen zijn dan volgt er een traject van intensieve bemiddeling.
Elke uitkeringsgerechtigde is op grond van artikel 5 van deze verordening verplicht deel te nemen aan het traject zoals omschreven in lid 1 t/m 3 van artikel 6. Het College kan echter bepalen dat aan belanghebbende tijdelijk, geheel of gedeeltelijk, ontheffing wordt verleend. Ook zijn aanpassingen in het programma mogelijk, bijvoorbeeld een langere periode met minder uren werk. Een ontheffing kan verleend worden indien daarvoor ‘dringende redenen’ aanwezig zijn ( artikel 9 lid 2 van de WWB). Zorgtaken worden in de WWB genoemd als bijvoorbeeld van mogelijke dringende redenen. Verder is in artikel 9a van de WWB expliciet geregeld dat het College aan een alleenstaande ouder die de volledige zorg heeft voor een tot zijn last komend kind tot 5 jaar op diens verzoek tijdelijk ontheffing verleent van de arbeidsverplichting. Dat wil zeggen de plicht om ‘naar vermogen algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen en te aanvaarden’. Dit ontslaat de alleenstaande ouder dus niet per definitie van de plicht gebruik te maken van een door het College aangeboden voorziening (zoals scholing, sociale activering etc.). Voor alleenstaande ouders met kinderen tot 12 jaar staat in de WWB (artikel 9 lid 4) dat de ‘verplichting om algemeen geaccepteerde arbeid te aanvaarden slechts geldt nadat het college zich genoegzaam heeft overtuigd van beschikbaarheid van passende kinderopvang, de toepassing van voldoende scholing en de belastbaarheid van betrokkene’.
Artikel 7. Subsidie- en budgetplafonds
De gemeente kan, om de financiële risico’s te beheersen, een verdeling maken van de middelen over de verschillende voorzieningen. Dit kan in het beleidsplan gebeuren. Het uitgeput zijn van begrotingsposten kan echter nooit een reden zijn om aanvragen voor voorzieningen te weigeren. Om dat wel mogelijk te maken kan de gemeente bij verordening subsidie- en budgetplafonds instellen.
De WWB stelt dat het ontbreken van financiële middelen alleen geen reden kan zijn voor de afwijzing van een aanvraag. De gemeente dient dan na te gaan welke andere, goedkopere alternatieven er beschikbaar zijn. Dit houdt dus is dat er geen algemeen plafond ingesteld kan worden. Wat wel kan is dat per voorziening een plafond wordt ingebouwd; dit laat de mogelijkheid open dat er naar een ander instrument wordt uitgeweken.
Een budgetplafond geldt voor de overige uitgaven die het college doet in het kader van voorzieningen. Een subsidieplafond geldt voor voorzieningen die subsidies inhouden. Een subsidieplafond dient wel bekendgemaakt te worden vóór de periode waarvoor deze geldt (art. 4:27 lid 1 Awb).
Artikel 8. Algemene bepalingen over voorzieningen
In de lijn van het systeem van deze verordening strekt dit artikel ertoe enkele zaken te regelen die te maken hebben met alle voorzieningen, ook die voorzieningen die niet met name in de verordening zijn opgenomen. Het eerste lid geeft daarom aan dat de verordening geen uitputtende opsomming van voorzieningen bevat.
Het tweede lid geeft het college de bevoegdheid om aan een voorziening nadere verplichtingen te verbinden. Dit kunnen verplichtingen van diverse aard zijn. Zo kan bepaald worden dat een cliënt gedurende het traject op gezette tijden met de consulent de voortgang bespreekt.
Het derde lid geeft aan dat het college een voorziening kan beëindigen en in welke gevallen zij dat kan doen. Onder beëindigen wordt hierbij ook verstaan het stopzetten van de subsidie aan een werkgever of het opzeggen van de arbeidsovereenkomst bij een detacheringsbaan. Bij deze laatste wijze van beëindigen dienen vanzelfsprekend de toepasselijke bepalingen uit het arbeidsrecht en de eventueel aanwezige rechtspositieregeling in acht te worden genomen. Het vierde lid geeft het college de algemene bevoegdheid om voor voorzieningen nadere regels te stellen.
De bepaling over het vragen van een eigen bijdrage heeft betrekking op de doelgroep Nuggers. Immers, van deze groep is het niet vanzelfsprekend dat zij op een laag inkomensniveau zitten. Het vragen van een eigen bijdrage, eventueel gerelateerd aan de hoogte van het inkomen, kan dan op zijn plaats zijn.
Artikel 9. Participatieplaatsen
De Wet stimulering arbeidsparticipatie (Stap) regelt onder meer dat mensen met een uitkering die moeilijk aan de slag komen, werkervaring op kunnen doen met behoud van hun uitkering. Dit zijn de zogenaamde participatieplaatsen. In artikel 10a van de WWB zijn de participatieplaatsen en daarbij geldende voorwaarden nader omschreven.
In lid 2 t/m 6 van dit artikel is uitgewerkt onder welke voorwaarden Leiden deze Participatieplaatsen wil aanbieden.
Met het vaststellen van de ‘Beleidsvisie Participatie 2011-2014’ is besloten participatieplaatsen in Leiden in te voeren. Hierbij is door onze Raad bepaald dat een part-time participatieplaats van ten minste 24 uur voldoende is om werkritme op te doen. Dat wil zeggen dat een belanghebbende voor niet meer dan 24 uur per week verplicht kan worden tot het verrichten van additionele werkzaamheden in het kader van een participatieplaats. Er kan wel sprake zijn van het verrichten van additionele werkzaamheden voor meer dan 24 uur per week, maar alleen indien belanghebbende hier vooraf mee heeft ingestemd.
Naast de additionele werkzaamheden, die dus tenmiste 24 uur bedragen, kunnen de overige uren van de werkweek geheel of gedeeltelijk ingezet worden voor andere re-intgratieactiviteiten, zoals scholing, training en sollicitaties.
In de WWB staat: “Het College biedt aan degene die op grond van artikel 10a WWB additionele werkzaamheden verricht en die niet beschikt over een startkwalicatie na een periode van 6 maanden na aanvang van die werkzaamheden een voorziening gericht op arbeidsinschakeling aan in de vorm van een scholing of opleiding die de toegang tot de arbeidsmarkt bevordert, tenzij naar het oordeel van het College een dergelijke scholing of opleiding de krachten of bekwaamheden van de belanghebbende te boven gaat.”
In Leiden krijgt iemand niet na 6 maanden maar al voorafgaand aan de participatieplaats een aanbod wat zowel de werkplek als scholingsplan en/of leerdoel omvat.
Bij het vaststellen van de ‘Beleidsvisie Participatie 2011-2014’ is door onze Raad namelijk nadrukkelijk vastgesteld dat in het kader van participatieplaatsen ‘leren het doel is van werken’ en dat dus elke participatieplaats een scholingscomponent dient te bevatten, die tot doel heeft dat belanghebbende aan het eind van het traject een diploma of certificaat heeft (minstens een startkwalificatie).
Uitgangspunt voor het scholingsaanbod is dat wie geen startkwalificatie heeft, de mogelijkheid krijgt die te behalen. Wanneer dit, a.g.v. in de persoon gelegen factoren, niet haalbaar blijkt zal gezocht worden naar een ander kwalificerend traject. Voor wie al wel een startkwalificatie heeft, wordt een aanvullend leerdoel opgesteld.
De inhoud van de participatieplaats en het bijbehorende scholingsplan worden schriftelijke vastgelegd in een plaatsingsplan dat door alle partijen (gemeente, klant en werkgever) wordt ondertekend. Uitgangspunt bij het aanbieden van een participatieplaats is dat dit aanbod in overleg en in samenspraak met de belanghebbende tot stand komt. Wanneer belanghebbende zich hier desondanks niet in kan vinden, staat in eerste instantie de mogelijkheid van bemiddeling open (zie artikel 4 van deze verordening). Wanneer belanghebbende en gemeente ondanks deze bemiddeling toch niet tot overeenstemming komen, zal de gemeente belanghebbende schriftelijk een aanbod doen. Indien belanghebbende het hier niet mee eens is, staat de bezwaarprocedure voor hem open.
Artikel 10. Additionele arbeid en premie
In de WWB is ook opgenomen dat belanghebbende telkens nadat hij 6 maanden additionele werkzaamheden heeft verricht recht heeft op een premie en dat de Gemeente de hoogte van deze premie bij verordening moet vastleggen. Dit is in dit artikel geregeld.
Voorwaarde voor het verstrekken van de premie is wel dat belanghebbende voldoende heeft meegewerkt aan het vergroten van zijn kans op inschakeling in het arbeidsproces.
Artikel 11. en 12. Loonkostensubsidies en activeringspremies
Voor het verstrekken van subsidies en activeringspremies (niet zijnde de ‘premie participatieplaats’, zie hiervoor artikel 10) is een wettelijke basis in een verordening vereist. Vandaar dat er naast het algemene artikel over voorzieningen twee artikelen zijn opgenomen die deze basis bieden. Daarin is, in lijn met het procedurele karakter van deze verordening, alleen het minimale geregeld. Deze activeringspremies (zoals uitstroompremie) zijn verder uitgewerkt in de de door het College vastgestelde ‘Beleidsregels Premies’.
Artikel 13. Sociale activering en zorg.
Een deel van het participatiebudget is ook bedoeld voor mensen waarvan niet redelijkerwijs te verwachten is dat zij snel weer een reguliere baan kunnen vinden, maar die wel met enige hulp in staat zijn te stijgen op de participatieladder. Dit soort trajecten, genaamd “Sociale Activering en Zorg” worden expliciet genoemd als onderdeel van de Participatienota (raadsvoorstel 11.0003, besluitpunt 1j). Daarom is het belangrijk dat een voorziening die zo expliciet genoemd wordt in de Participatienota ook opgenomen wordt in de Re-integratieverordening.
De bovenstaande tekst is een kopie van Artikel 18 uit de huidige Re-integratieverordening, met de toevoeging in lid 2 “in de vorm van een stijging op de participatieladder” en de toevoeging “en zorg”. Daarnaast is de grammatica van lid 3 en lid 4 gecorrigeerd.
Dat er slechts een beperkt aantal van deze trajecten beschikbaar is staat in artikel 7 van de verordening.
[1] Conform de modelverordening van de VNG van april 2008
Artikel 13a en 13b Wijziging betekenis begrippen en afwijkende bepalingen voor jongeren