Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Gemeente Geertruidenberg

Verordening op de heffing en de invordering van onroerende zaakbelastingen 2011

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OverheidsorganisatieGemeente Geertruidenberg
Officiële naam regelingVerordening op de heffing en de invordering van onroerende zaakbelastingen 2011
CiteertitelVerordening onroerende zaakbelastingen 2011
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpfinanciën en economie
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Deze verordening geldt voor het kalenderjaar 2011.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Gemeentewet, art. 220 t/m 220h

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Uitvoeringsregeling gemeentelijke belastingen Geertruidenberg. Beleidsregels voor het aanwijzen van een belastingplichtige in een keuzesituatie. Beleidsregels voor de automatische incasso van gemeentelijke belastingen. Leidraad invo

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerking-

treding

Terugwerkende

kracht tot en met

Datum uitwerking-

treding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

24-12-201030-12-2011Nieuwe regeling.

16-12-2010

De Langstraat, 23 december 2010

16 december 2010, nr. 12d
31-12-2009Nieuwe regeling

17-12-2009

De Langstraat, 30 december 2009

17 december 2009, nr. 21c

Tekst van de regeling

Nr.

De raad van de gemeente GEERTRUIDENBERG;

Mede gezien het voorstel van burgemeester en wethouders van Geertruidenberg van 16 november 2010;

gelet op de artikelen 220 tot en met 220h van de Gemeentewet;

BESLUIT:

vast te stellen de:

Verordening op de heffing en de invordering van onroerende zaakbelastingen 2011.

Artikel 1 Belastingplicht

  • 1. Onder de naam ‘onroerende zaakbelastingen’ worden voor binnen de gemeente gelegen onroerende zaken twee directe belastingen geheven:a. een gebruikersbelasting van degene die bij het begin van

        het kalenderjaar een onroerende zaak die niet in hoofdzaak tot

        woning dient, al dan niet krachtens eigendom, bezit, beperkt recht

        of persoonlijk recht gebruikt, verder te noemen: gebruikersbelasting;b. een eigenarenbelasting van degene die bij het begin van het kalenderjaar

        van een onroerende zaak het genot heeft krachtens eigendom, bezit of

        beperkt recht, verder te noemen: eigenarenbelasting.

  • 2. Bij de gebruikersbelasting wordt:a. gebruik door degene aan wie een deel van een onroerende zaak

        in gebruik is gegeven (verder: de gebruiker), aangemerkt als

        gebruik door degene die dat deel in gebruik heeft gegeven

        (verder: de gebruikgever); de gebruikgever, is bevoegd de

        belasting als zodanig te verhalen op de gebruiker;b. het ter beschikking stellen van een onroerende zaak voor

        volgtijdig gebruik aangemerkt als gebruik door degene die

        die onroerende zaak ter beschikking heeft gesteld; degene

        die de onroerende zaak ter beschikking heeft gesteld is bevoegd

        de belasting als zodanig te verhalen op degene aan wie die zaak

        ter beschikking is gesteld.

  • 3. Van de eigenarenbelasting wordt als genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht aangemerkt degene die bij het begin van het kalenderjaar als zodanig in de basisregistratie kadaster is vermeld, tenzij blijkt dat hij op dat tijdstip geen genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht is.

Artikel 2 Belastingobject

  • 1. Als onroerende zaak wordt aangemerkt de onroerende zaak, bedoeld in hoofdstuk III van de Wet waardering onroerende zaken.

     

  • 2. Een onroerende zaak dient in hoofdzaak tot woning indien de waarde die op grond van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken is vastgesteld voor die onroerende zaak in hoofdzaak kan worden toegerekend aan delen van die onroerende zaak die dienen tot woning dan wel volledig dienstbaar zijn aan woondoeleinden.

Artikel 3 Maatstaf van heffing

  • 1. De heffingsmaatstaf is de op de voet van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken voor de onroerende zaak vastgestelde waarde voor het kalenderjaar bedoeld in artikel 1.

  • 2. Als voor een onroerende zaak geen waarde is vastgesteld op de voet van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken wordt de heffingsmaatstaf van die onroerende zaak bepaald met overeenkomstige toepassing van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 17, 18 en 20, tweede lid van de Wet waardering onroerende zaken.

Artikel 4 Vrijstellingen

  • 1. In afwijking in zoverre van artikel 3 wordt bij het bepalen van de heffingsmaatstaf buiten aanmerking gelaten, voor zover dit niet al is gebeurd bij de bepaling van de in dat artikel bedoelde waarde, de waarde van:a. voor de land- of bosbouw bedrijfsmatig geëxploiteerde cultuurgrond,

        daaronder mede begrepen de open grond, alsmede de ondergrond

        van glasopstanden, die bedrijfsmatig aangewend wordt voor de

        kweek of teelt van gewassen, zonder daarbij de ondergrond als

        voedingsbodem te gebruiken;b. glasopstanden, die bedrijfsmatig worden aangewend voor de kweek

        of teelt van gewassen, voorzover de ondergrond daarvan bestaat uit

        de in onderdeel a bedoelde grond;c. onroerende zaken die in hoofdzaak zijn bestemd voor de openbare

        eredienst of voor het houden van openbare bezinningssamenkomsten

        van levensbeschouwelijke aard, een en ander met uitzondering van delen

        van zodanige onroerende zaken die dienen als woning;d. één of meer onroerende zaken die deel uitmaken van een op de voet van

        de Natuurschoonwet 1928 aangewezen landgoed dat voldoet aan de voorwaarden

        genoemd in artikel 8 van het Rangschikkingsbesluit Natuurschoonwet 1928,

        met uitzondering van de daarop voorkomende gebouwde eigendommen;e. natuurterreinen, waaronder mede worden verstaan duinen, heidevelden,

        zandverstuivingen, moerassen en plassen, die door rechtspersonen

        met volledige rechtsbevoegdheid welke zich uitsluitend of nagenoeg

        uitsluitend het behoud van natuurschoon ten doel stellen, beheerd worden;f. openbare land- en waterwegen en banen voor openbaar vervoer per rail,

        een en ander met inbegrip van kunstwerken;g. waterverdedigings- en waterbeheersingswerken die worden beheerd

        door organen, instellingen of diensten van publiekrechtelijke rechtspersonen,

        met uitzondering van de delen van zodanige werken die dienen als woning;h. werken die zijn bestemd voor de zuivering van riool- en ander afvalwater en

        die worden beheerd door organen, instellingen of diensten van publiekrechtelijke

        rechtspersonen met uitzondering van de delen van zodanige werken die

        dienen als woning;i.  werktuigen die van een onroerende zaak kunnen worden afgescheiden

        zonder dat beschadiging van betekenis aan die werktuigen wordt toegebracht

        en die niet op zichzelf als gebouwde eigendommen zijn aan te merken;

    j.  onroerende zaken voor zover die bestemd zijn te worden gebruikt voor

        de publieke dienst van de gemeente, met uitzondering van delen van

        zodanige onroerende zaken die bestemd zijn te worden gebruikt voor

        het geven van onderwijs;k. straatmeubilair, waaronder begrepen alle zodanige gebouwde

        eigendommen - niet zijnde gebouwen - welke zijn geplaatst voor het

        belang van het publiek, ten dienste van het verkeer of ter verfraaiing

        van de gemeente, zoals lichtmasten, verkeersinstallaties, standbeelden,

        monumenten, fonteinen, banken, abri's, hekken en palen;l.  plantsoenen, parken en waterpartijen, die bij de gemeente in beheer zijn

        of waarvan de gemeente het genot heeft krachtens eigendom, bezit of

        beperkt recht met uitzondering van delen van zodanige onroerende zaken

        die dienen als woning;m. begraafplaatsen, urnentuinen en crematoria, met uitzondering van

        delen van zodanige onroerende zaken die dienen als woning.

  • 2. De vrijstelling met betrekking tot de in onderdeel j van het eerste lid bedoelde onroerende zaken voor de eigenarenbelasting geldt niet voor zover de gemeente van die zaken niet het genot heeft krachtens eigendom, bezit of beperkt recht.

  • 3. In afwijking in zoverre van artikel 3 wordt bij de bepaling van de heffingsmaatstaf voor de gebruikersbelasting buiten aanmerking gelaten de waarde van gedeelten van de onroerende zaak die in hoofdzaak tot woning dienen dan wel in hoofdzaak dienstbaar zijn aan woondoeleinden.

Artikel 5 Belastingtarieven

  • 1. Het tarief van de belasting bedraagt een percentage van de heffingsmaatstaf.Het percentage bedraagt voor:a. bij de gebruikersbelasting 0,1228 %b. bij de eigenarenbelasting     1. voor onroerende zaken die in hoofdzaak tot woning dienen 0,0889 %    2. voor onroerende zaken die niet in hoofdzaak tot woning dienen 0,1545 % 

  • 2. Voor belastingbedragen tot € 10,00 vindt geen invordering plaats. Voor de toepassing van de vorige volzin wordt het totaal van de op een aanslagbiljet verenigde verschuldigde bedragen onroerende zaakbelastingen of andere heffingen aangemerkt als één belastingbedrag.

Artikel 6 Wijze van heffing

De belastingen worden bij wege van aanslag geheven.

Artikel 7 Termijnen van betaling

  • 1. In afwijking van artikel 9, eerste lid, van de Invorderingswet 1990 moeten de aanslagen worden betaald in twee gelijke termijnen waarvan de eerste vervalt op de laatste dag van de maand volgend op de maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld en de tweede twee maanden later.

  • 2. In afwijking van het gestelde in het eerste lid geldt in zoverre van het aldaar bepaalde, dat zolang de verschuldigde bedragen door middel van automatische betalingsincasso van de betaalrekening van de belastingschuldige kunnen worden afgeschreven, waarbij het totaalbedrag van de op één aanslagbiljet verenigde aanslagen onroerende zaakbelastingen of andere heffingen meer is dan € 100,00 doch minder is dan € 1.400,00, de aanslagen moeten worden betaald in acht gelijke termijnen na de dagtekening van het aanslagbiljet. De eerste termijn vervalt op de laatste dag van de maand volgend op de maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld en elk van de volgende termijnen telkens een maand later.

  • 3. De Algemene Termijnenwet is niet van toepassing op de in de voorgaande leden gestelde termijnen.

Artikel 8 Nadere regels door het college van burgemeester en wethouders

Het college van burgemeester en wethouders kan nadere regels geven met betrekking tot de heffing en de invordering van de onroerende zaakbelastingen.

Artikel 9 Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1. De ‘Verordening onroerende zaakbelastingen 2010’ van 17 december 2009, wordt ingetrokken met ingang van de in het derde lid genoemde datum van ingang van de heffing, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op de belastbare feiten die zich voor die datum hebben voorgedaan.

  • 2. Deze verordening treedt in werking met ingang van de eerste dag na die van de bekendmaking.

  • 3. De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2011.

  • 4. Deze verordening kan worden aangehaald als ‘Verordening onroerende zaakbelastingen 2011’.

Ondertekening

Geertruidenberg, 16 december 2010

de raad voornoemd,de griffier, de voorzitter,

 

drs K.M.C. Millenaar-Rammelaere M.J.A. Meijer