Organisatie | Zeeland |
---|---|
Organisatietype | Provincie |
Officiële naam regeling | Beleidsregels Provincie Zeeland betreffende de toepassing van de Wet BIBOB bij omgevingsvergunningen op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) |
Citeertitel | Beleidsregels Provincie Zeeland betreffende de toepassing van de Wet BIBOB bij omgevingsvergunningen op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) |
Vastgesteld door | gedeputeerde staten |
Onderwerp | financiën en economie |
Eigen onderwerp | Milieu |
Geen.
Wet BIBOB, Wet milieubeheer, art. 8.1, Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)
N.v.t.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-06-2011 | Nieuwe regeling | 17-05-2011 Provinciaal Blad, 2011, 16 | 11102012 |
Gedeputeerde staten van Zeeland,
dat de Wet BIBOB voorziet in instrumenten om een aanvraag om een vergunning te weigeren dan wel in te trekken, indien ernstig gevaar bestaat dat de vergunning mede zal worden gebruikt om uit gepleegde strafbare feiten verkregen of te verkrijgen, op geld waardeerbare voordelen te benutten, of om strafbare feiten te plegen;
besluiten vast te stellen de navolgende beleidsregels betreffende de toepassing van de Wet BIBOB inzake de omgevingsvergunning op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)
De aanvrager van een vergunning voor een inrichting die voornemens is activiteiten te ontplooien binnen de afvalbranche, dan wel ten behoeve van die inrichting een bouwwerk plaatst, geheel of gedeeltelijk opricht, vernieuwt, verandert of vergroot, is verplicht voorafgaand aan de aanvraag het vragenformulier als bedoeld in artikel 1, onder k, in te vullen.
Het bepaalde in het eerste lid laat onverlet dat in overige gevallen op basis van informatie van handhaving of indicaties verkregen naar aanleiding van de aanvraag om een vergunning dan wel naar aanleiding van een bestaande vergunning, kan worden besloten dat het vragenformulier door aanvrager of vergunninghouder moet worden ingevuld.
Gedeputeerde staten kunnen toepassing van het instrumentarium van de Wet BIBOB achterwege laten indien:
een (afvalstoffen)inrichting als bedoeld in categorie 28, onder 28.4 t/m 28.6 van Bijlage I van het Besluit omgevingsrecht kan worden onderscheiden in meerdere deelinrichtingen, die (deels) door verschillende (rechts)personen worden gedreven (deeldrijvers) en de aanvraag om een omgevingsvergunning niet (mede) betrekking heeft op een deelinrichting, waarbij daadwerkelijk sprake is van werkzaamheden als bedoeld in categorie 28, onder 28.4 t/m 28.6 van Bijlage I van het Besluit omgevingsrecht;
Indien de interne BIBOB-toets betrekking heeft op een reeds verleende vergunning, wordt toepassing gegeven aan artikel 4 van de wet, op grond waarvan de weigering om een formulier in te vullen als bedoeld in artikel 30, eerste lid, van de wet, wordt aangemerkt als ernstig gevaar als bedoeld in artikel 3, eerste lid van de wet.
Een ieder die krachtens de wet de beschikking verkrijgt over gegevens met betrekking tot een (potentiële) vergunninghouder dan wel een betrokken derde, is verplicht tot geheimhouding daarvan, behoudens voor zover een bij deze wet gegeven voorschrift mededeling toelaat.
Gedeputeerde staten evalueren deze beleidsregels binnen 2 jaren na inwerkingtreding van daarvan.
Op 1 juni 2003 is de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (Wet BIBOB)) in werking getreden. Deze wet biedt provincies, gemeenten en andere bestuursorganen een mogelijkheid om gebruik te maken van een extra weigerings- en intrekkingsgrond met betrekking tot vergunningen, subsidies en overheidsopdrachten wanneer gevaar bestaat dat daarmee strafbare feiten gepleegd zullen worden of dat uit strafbare feiten verkregen geld benut zal worden. Met de instrumenten die de Wet BIBOB biedt kunnen overheden voorkomen dat onbedoeld criminele activiteiten worden gefaciliteerd.
Gedeputeerde staten hebben op 14 augustus 2007 vastgesteld de Beleidsregels Provincie Zeeland ten aanzien van de inzet van het BIBOB instrumentarium met betrekking tot vergunningen op grond van artikel 8.1 van de Wet milieubeheer.
Deze beleidsregels richtten zich in beginsel op inrichtingen in de afvalbranche. Zowel uit onderzoeken als ook uit eigen ervaringen vanuit de afdeling Handhaving Natuur en Milieu (HNM) , is gebleken dat binnen het werkveld milieu met name de afvalbranche gevoelig is voor criminaliteit. Dit vanwege de grote winstmarges die met het ontduiken van de milieuregelgeving kunnen worden behaald. Uit strategisch oogpunt is er tegen die achtergrond voor gekozen het BIBOB-instrumentarium in te zetten binnen de afvalbranche. Het betrof met name aanvragen om vergunning ex artikel 8.1 van de Wet milieubeheer (Wm). Bij dergelijke vergunningen is sprake van bovengenoemd gevaar als het risico bestaat dat de te vergunnen activiteit (mede) benut kan worden voor het plegen van strafbare feiten als het witwassen van geld, of dat het risico bestaat dat door de essentiële positie van de activiteit binnen de keten een gelegenheidsstructuur ontstaat, waarbij de bedrijfsactiviteiten benut kunnen worden voor het plegen van strafbare feiten. Dat is de reden waarom in 2007 beleidsregels zijn gemaakt om in de afvalbranche te voorkomen dat onbedoeld met het verlenen van de milieuvergunning het plegen van strafbare feiten wordt gefaciliteerd of dat uit strafbare feiten verkregen geld wordt benut. Deze brancheselectie sluit overigens nadrukkelijk niet uit dat in andere gevallen op basis van informatie van HNM dan wel naar aanleiding van indicaties die de afdeling Milieuhygiëne (MHY) krijgt bij de aanvraag om vergunning, besloten wordt de aanvrager te verzoeken de BIBOB-aanvraagformulieren in te vullen. Ook kan in alle gevallen op basis van een advies van het Openbaar Ministerie een BIBOB-intake gestart worden.
In verband met de inwerkingtreding van de Wabo per 1 oktober 2010 is het noodzakelijk gebleken de beleidsregels van 2007 te herzien. Zo vindt de milieuvergunning zijn grondslag niet langer meer in de Wet milieubeheer maar in artikel 2.1, eerste lid, onder e, van de Wabo. De activiteit bouwen van een bouwwerk vindt zijn grondslag niet meer in de Woningwet maar in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wabo. Gedeputeerde staten zijn bevoegd met de inwerkingtreding van de Wabo - naast het verlenen van een omgevingsvergunning voor het milieudeel - ook een omgevingsvergunning verlenen voor het bouwdeel voor zover de inrichting onder het bevoegd gezag van de provincie valt.
Voor bouw- en milieuvergunningen kan een bestuursorgaan een BIBOB-toets (laten) uitvoeren. De komst van de Wabo verandert daar inhoudelijk niets aan. Ook ten aanzien van de omgevingsvergunning, onderdeel bouw en onderdeel milieu, is het mogelijk de BIBOB-toets te verrichten. De invoering van de Wabo maakt aanpassing van de terminologie in de BIBOB-beleidsegels en een tijdige verwijzing naar de BIBOB-toets tijdens de aanvraagprocedure noodzakelijk.
Op grond van artikel 2.20, eerste lid, van de Wabo kan het bevoegd gezag de omgevingsvergunning weigeren in geval en onder de voorwaarden als bedoeld in artikel 3 van de Wet BIBOB. Het bevoegd gezag kan bij de activiteiten bouwen van een bouwwerk of het oprichten of veranderen van een milieu-inrichting besluiten dat een toets nodig is in het kader van de Wet BIBOB. Het bevoegd gezag kan het Bureau BIBOB inschakelen en om advies vragen. Het gaat hierbij om een bevoegdheid van het bevoegd gezag. Het bevoegd gezag heeft hierbij beleidsvrijheid. Het beleid van de provincie Zeeland is dat in eerste instantie zelf een inventarisatie wordt uitgevoerd (de interne BIBOB-toets). Eerst wanneer op grond hiervan sprake is van gegronde redenen om te vermoeden dat de vergunning gebruikt wordt voor criminele activiteiten wordt het Bureau BIBOB ingeschakeld (de externe BIBOB-toets). De beslistermijn wordt in geval van inschakeling van het Bureau BIBOB opgeschort en eindigt op de dag waarop het advies is ontvangen, met dien verstande dat de opschorting niet langer duurt dan vier weken. Onder bepaalde omstandigheden kan deze termijn op grond van de Wet BIBOB worden verlengd.
Omgevingsvergunning beperkte milieutoets (OBM)Voor een aantal activiteiten uit het Activiteitenbesluit hebben inrichtingen sinds 1 januari 2011 toestemming van het bevoegd gezag nodig voordat ze met deze activiteiten kunnen starten. Deze toestemming vooraf wordt de Omgevingsvergunning beperkte milieutoets (OBM) genoemd. Met de introductie van de OBM moeten bedrijven voor bepaalde activiteiten een melding Activiteitenbesluit doen en een OBM aanvragen bij het bevoegd gezag.
De noodzaak van een OBM volgt uit artikel 2.1, eerste lid, onder i, van de Wabo, juncto artikel 2.2a van het Besluit omgevingsrecht. Artikel 5.13b van het Besluit noemt de gevallen waarin een OBM moet of kan worden geweigerd. Het vierde en vijfde lid bepalen dat een omgevingsvergunning voor de categorie activiteiten als bedoeld in artikel 2.2a, onder g tot met j, l en k, kan worden geweigerd in het geval en onder de voorwaarden, bedoeld in artikel 3 van de Wet BIBOB.
Momenteel bevat de Wet BIBOB een lacune ten aanzien van de definitie van beschikking in relatie tot de toestemmingen op grond van de Wabo, voor zover het betreft de OBM. In artikel 1, eerste lid, onder c, onderdeel 6, van de wet, is ten onrechte geen verwijzing opgenomen naar artikel 2.1, eerste lid, onder i, van de Wabo. Deze omissie moet door de wetgever worden hersteld en wordt voor zover nu bekend in februari 2011 in procedure gebracht en treedt naar verwachting in werking in oktober 2011. Tot het moment van inwerkingtreding geldt dat de OBM niet kan worden geweigerd op grond van de Wet BIBOB. De tekst van deze beleidsregels leidt echter niet tot aanpassing op dat punt aangezien in artikel 3 van de beleidsregels wordt verwezen naar artikel 3 van de Wet BIBOB.
Proportionaliteit en subsidiariteitDe inzet van het BIBOB-instrumentarium moet voldoen aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit, nu het daarbij gaat om bevoegdheden die diep ingrijpen in de persoonlijke levenssfeer van betrokkene. Daarom dienen gedeputeerde staten van geval tot geval af te wegen of een vergelijkbaar resultaat niet op een andere, minder vergaande, wijze kan worden verkregen (voorzieningenrechter, rb 's-Gravenhage, 10 maart en 21 maart 2005, AB 2005, 334-335. Het feit dat vergunninghouder op een ander perceel activiteiten heeft ontplooid zonder daarvoor over een milieuvergunning te beschikken, is geen aanleiding om Bureau BIBOB om advies te vragen alvorens de vergunning te verlenen (ABRvS 2 februari 2005, AB 2005, 326).
Sinds 2010 participeert de Provincie Zeeland in een regionaal expertisecentrum voor Noord-Brabant en Zeeland: het Regionaal Informatie- en Expertise Centrum Zuid-West Nederland (RIEC). Het RIEC heeft tot taak het lokale bestuur in Zeeland en Noord-Brabant gevraagd en ongevraagd te adviseren over risicovolle activiteiten binnen de betreffende gemeenten in de respectieve provincies alsook over de wijze waarop deze het meest adequaat voorkomen en bestreden kunnen worden. Het RIEC fungeert daartoe als informatieknooppunt voor informatie vanuit de verschillende overheden en instanties zoals het OM, de fiscus en Kamer van Koophandel, en voert analyses uit die een beeld geven van de lokale verwevenheid tussen onder- en bovenwereld. Naast deze adviesrol vervult het RIEC een (advies)functie in het kader van de Wet BIBOB. Het is vanwege deze adviesrol dat is besloten van de specifieke expertise van het RIEC op het gebied van de Wet BIBOB in de ruimste zin des woords in voorkomende gevallen gebruik te maken. Het RIEC heeft toegang tot open en gesloten bronnen die relevante informatie kunnen opleveren ten aanzien van ondermeer de persoon van de aanvrager, de bedrijfsstructuur en de financiering van de inrichting. In het kader van de herziene beleidsregels zal per concreet geval wordt overwogen of hulp en bijstand van het RIEC gewenst is.
Gelet op de aard van de wijzigingen, landelijke ontwikkelingen en de wenselijkheid vanuit oogpunt van leesbaarheid van de beleidsregels, is ervoor gekozen de beleidsregels van 2007 in te trekken en daarvoor in de plaats vast te stellen de Beleidsregels Provincie Zeeland betreffende de toepassing van de Wet BIBOB bij omgevingsvergunningen op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
De aanvrager van een omgevingsvergunning voor een inrichting die voornemens is activiteiten te ontplooien binnen de afvalbranche en / of ten behoeve van die inrichting een bouwwerk plaatst, geheel of gedeeltelijk opricht, vernieuwt, verandert of vergroot, is verplicht voorafgaand aan de aanvraag een vragenformulier in te vullen. Gedeputeerde staten zijn bevoegd omtrent een verklaring van geen bedenkingen te beslissen ten aanzien van activiteiten met betrekking tot een inrichting die behoort tot de categorie van inrichtingen zoals aangewezen in bijlage I, onderdeel C, van het Besluit omgevingsrecht. Deze categorie van inrichtingen behoort tot de voormalige provinciale inrichtingen die met de inwerkingtreding van de Wabo onder het bevoegd gezag van de desbetreffende gemeente zijn gekomen. Voor deze categorie hebben de Zeeuwse gemeenten desgevraagd aangegeven in de projectleiderskring Wabo zèlf - voor zover noodzakelijk en gewenst - een interne BIBOB-toets uit te voeren en zo nodig een advies aan het Bureau BIBOB vragen.
Naast het beslissen omtrent een verklaring van geen bedenkingen zoals hiervoor bedoeld, zijn gedeputeerde staten bevoegd een omgevingsvergunning te verlenen voor BRZO-inrichtingen en IPPC-inrichtingen voor zover zij activiteiten verrichten c.q. voornemens zijn te verrichten binnen de afvalbranche en/of voornemens zijn de activiteit bouwen van een bouwwerk te ontplooien.
Uit het oogpunt van proportionaliteit en subsidiariteit is het niet gewenst in alle gevallen een interne BIBOB-toets uit te voeren. In artikel 3 worden onder a t/m c drie categorieën van omstandigheden genoemd waarbij een uitzondering geldt op bedoelde verplichting. Onder c wordt gedoeld op de omstandigheid dat klip en klaar duidelijk is dat geen interne BIBOB-toets noodzakelijk is omdat deze toets naar verwachting geen nieuwe informatie oplevert dan de informatie die al bij gedeputeerde staten bekend is. Dit kan bijvoorbeeld aan de orde zijn als met zekerheid komt vast te staan hoe de bedrijfsstructuur en financiering van inrichting is geregeld en wie de beoogde drijver van de inrichting is.
Het zesde lid bepaalt dat bij het beoordelen van het vragenformulier en de bijbehorende bescheiden, kan worden besloten van de expertise van het RIEC gebruik te maken. Het RIEC heeft toegang tot open en gesloten bronnen die relevante informatie kunnen opleveren ten aanzien van ondermeer de persoon van de aanvrager, de bedrijfsstructuur en de financiering van het bedrijf. Het gaat hier uitdrukkelijk om een bevoegdheid, het is wellicht niet in alle gevallen noodzakelijk het RIEC om advies te vragen. In ieder concreet geval zal aan de hand van een eerste beoordeling van de documenten een afweging moeten worden gemaakt of (tijdige) inschakeling van het RIEC zinvol is.
Indien en voor zover de (interne) BIBOB-toets niet leidt tot conclusie ernstige mate van gevaar, kan de omgevingsvergunning in beginsel worden verleend. Deze conclusie laat onverlet dat vervolgens de in de Wabo opgenomen procedure voor de behandeling van de aanvraag moet worden gevolgd alsmede aan de overige eisen die de wet aan de aanvraag stelt.