Organisatie | Nieuwkoop |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Algemene plaatselijke verordening Nieuwkoop 2009 |
Citeertitel | Algemene plaatselijke verordening Nieuwkoop 2009 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | openbare orde en veiligheid |
Eigen onderwerp |
Geen.
Gemeentewet, art. 47 en art. 49
Geen.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
09-06-2011 | 01-02-2013 | toevoeging afdeling 8a | 31-05-2011 | 2011-043 | |
21-05-2009 | 02-05-2011 | Nieuwe regeling | 28-04-2009 | 2009-0037 |
Hoofdstuk 1 ALGEMENE BEPALINGEN
In deze verordening wordt verstaan onder:a. openbare plaats: een voor het publiek toegankelijke plaats, waaronder begrepen de weg als bedoeld onder b;b. weg: weg, als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994;c. openbaar water: wateren die voor het publiek bevaarbaar of op andere wijze toegankelijk zijn;d. bebouwde kom: de bebouwde kom of kommen waarvan gedeputeerde staten de grenzen hebben vastgesteld overeenkomstig artikel 27, tweede lid, van de Wegenwet;e. rechthebbende: degene die over een zaak zeggenschap heeft krachtens een zakelijk of persoonlijk recht;f. bouwwerk: bouwwerk als bedoeld in artikel 1 van de Bouwverordening;g. gebouw: gebouw als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder c, van de Woningwet;h. handelsreclame: iedere openbare aanprijzing van goederen of diensten, waarmee kennelijk beoogd wordt een commercieel belang te dienen. i. recreatiegebied: een aaneengesloten terrein dat geschikt is voor vrijetijdsbesteding (sport en spel, verblijf in de natuur, amusement, uitstapjes).
j. bevoegd gezag: het bestuursorgaan als bedoeld in artikel 1:1, eerste lid van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
Artikel 1.5 Persoonlijk karakter van vergunning of ontheffing
De vergunning of ontheffing is persoonsgebonden, tenzij bij of krachtens deze verordening anders is bepaald of de aard van de vergunning zich daartegen verzet.
Artikel 1.6 Intrekking of wijziging van vergunning of ontheffing
De vergunning of ontheffing kan worden ingetrokken of gewijzigd:a. indien ter verkrijging daarvan onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt;b. indien op grond van een verandering van de omstandigheden of inzichten opgetreden na het verlenen van de ontheffing of vergunning, intrekking of wijziging noodzakelijk is vanwege het belang of de belangen ter bescherming waarvan de vergunning of ontheffing is vereist;c. indien de aan de vergunning of ontheffing verbonden voorschriften en beperkingen niet zijn of worden nagekomen;d. indien van de vergunning of ontheffing geen gebruik wordt gemaakt binnen een daarin gestelde termijn dan wel, bij het ontbreken van een gestelde termijn, binnen een redelijke termijn;e. indien de houder of zijn rechtsverkrijgende dit verzoekt.
Artikel 1.7 Vergunning voor onbepaalde tijd
De vergunning of ontheffing geldt voor onbepaalde tijd, tenzij bij de vergunning of ontheffing anders is bepaald of de aard van de vergunning of ontheffing zich daartegen verzet.
De vergunning of ontheffing kan door het bevoegd gezag of het bevoegde bestuursorgaan worden geweigerd in het belang van:a. de openbare orde;b. de openbare veiligheid;c. de volksgezondheid;d. de bescherming van het milieu.
Paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht (positieve beschikking bij niet beslissen) is niet van toepassing op de volgende artikelen in deze verordening:● Artikel 2:25 Evenementen (vergunning);● Artikel 2:28 Exploitatievergunning horecabedrijf;● Artikel 2:39 Speelgelegenheden(exploitatievergunning);● Artikel 3:4 Seksinrichtingen (exploitatievergunningen);● Artikel 4:18 Nachtverblijf buiten kampeerterreinen (ontheffing van het verbod tot recreatief nachtverblijf buiten kampeerterreinen).
Afdeling 1 BESTRIJDING VAN ONGEREGELDHEDEN
Artikel 2.1 Samenscholing en ongeregeldheden
Het is verboden op of aan de weg of in een voor het publiek toegankelijk gebouw of vaartuig deel te nemen aan een samenscholing, onnodig op te dringen, door uitdagend gedrag aanleiding te geven tot wanordelijkheden of in groepsverband dan wel afzonderlijk anderen lastig te vallen, te vechten of op andere wijze de openbare orde te verstoren.
Hij die op een openbare plaats aanwezig is bij een voorval waardoor ongeregeldheden ontstaan of dreigen te ontstaan, of bij een tot toeloop van publiek aanleiding gevende gebeurtenis waardoor ongeregeldheden ontstaan of dreigen te ontstaan, dan wel zich bevindt in of aanwezig is bij een samenscholing, is verplicht op bevel van een ambtenaar van politie zijn weg te vervolgen of zich in de door hem aangewezen richting te verwijderen.
Artikel 2.3 Kennisgeving betogingen op openbare plaatsen
De kennisgeving bevat:a. naam en adres van degene die de betoging houdt;b. het doel van de betoging;c. de datum waarop de betoging wordt gehouden en het tijdstip van aanvang en van beëindiging;d. de plaats en, voor zover van toepassing, de route en de plaats van beëindiging;e. voor zover van toepassing, de wijze van samenstelling;f. maatregelen die degene die de betoging houdt zal treffen om een regelmatig verloop te bevorderen.
Afdeling 5 BRUIKBAARHEID EN AANZIEN VAN DE WEG
Artikel 2.10a Omgevingsvergunning voor het plaatsen van voorwerpen op of aan de weg in strijd met de publieke functie ervan
Een vergunning bedoeld in het eerste lid kan worden geweigerd:a. indien het beoogde gebruik schade toebrengt aan de weg, gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van de weg of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, dan wel een belemmering kan vormen voor het doelmatig beheer en onderhoud van de weg;b. in het belang van de voorkoming of beperking van overlast voor gebruikers van de in de nabijheid gelegen onroerende zaak.
Artikel 2.10b Afbakingsbepalingen en uitzonderingen
Het verbod in het eerste lid van het vorige artikel geldt tevens niet voor voorwerpen of stoffen waarop gedachten of gevoelens worden geopenbaard.a. Het verbod in het eerste lid van het vorige artikel geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatwerken of het Provinciaal wegenreglement.b. De weigeringsgrond van het tweede lid, onder a, van het vorige artikel geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 5 van de Wegenverkeerswet.c. de weigeringsgrond van het tweede lid, onder c, van het vorige artikel geldt niet voorzover in het geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer.
Artikel 2.10c Vrij te stellen categorieën
Het bevoegd gezag kan categorieën van voorwerpen aanwijzen waarvoor het verbod om het eerste lid van artikel A niet geld.
Afdeling 6 VEILIGHEID OP DE WEG
Artikel 2.15 Hinderlijke beplanting of gevaarlijk voorwerp
Het is verboden beplanting of een voorwerp aan te brengen of te hebben op zodanige wijze dat het wegverkeer het vrije uitzicht wordt belemmerd of daaraan op andere wijze gevaar of hinder oplevert.
Artikel 2.16 Openen straatkolken e.d.
Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden een straatkolk, rioolput, brandkraan of een andere afsluiting die behoort tot een openbare nutsvoorziening, te openen, onzichtbaar te maken of af te dekken.
Artikel 2.23 Veiligheid op het ijs
Het is verboden:a. voor het publiek toegankelijke ijsvlakten te beschadigen, te verontreinigen, te versperren of het verkeer daarop op enige andere wijze te belemmeren of in gevaar te brengen;b. bakens of andere voorwerpen ten behoeve van de veiligheid geplaatst op de onder a bedoelde ijsvlakten te verplaatsen, weg te nemen, te beschadigen of op enige andere wijze het gebruik daarvan te verijdelen of te belemmeren.
In deze afdeling wordt onder evenement verstaan elke voor publiek toegankelijke verrichting van vermaak, met uitzondering van:a. bioscoopvoorstellingen;b. markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid, onder h, van de Gemeentewet;c. kansspelen als bedoeld in de Wet op de kansspelen;d. het in een inrichting in de zin van de Drank en Horecawet gelegenheid geven tot dansen;e. betogingen, samenkomsten en vergaderingen als bedoeld in de Wet openbare manifestaties;f. activiteiten als bedoeld in artikel 2:39 van deze verordening;g. een markt of jaarmarkt als bedoeld in artikel 160, eerste lid, aanhef en onder h, van de Gemeentewet.
Afdeling 8 TOEZICHT OP HORECABEDRIJVEN
Artikel 2.27 Begripsbepalingen
In deze afdeling wordt verstaan onder:a. horecabedrijf: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was logies wordt verstrekt of dranken worden geschonken of rookwaren of spijzen voor directe consumptie worden bereid of verstrekt. Onder een horecabedrijf wordt in ieder geval verstaan: een hotel, restaurant, pension, café, cafetaria, snackbar, discotheek, buurthuis of clubhuis. Onder horecabedrijf wordt tevens verstaan een bij dit bedrijf behorend terras en andere aanhorigheden.b. terras: een buiten de besloten ruimte van de inrichting liggend deel van het horecabedrijf waar sta- of zitgelegenheid kan worden geboden en waar tegen vergoeding dranken kunnen worden geschonken of spijzen voor directe consumptie kunnen worden bereid of verstrekt.
Artikel 2.28 Exploitatievergunning horecabedrijf
Bij de toepassing van de in het derde lid genoemde weigeringsgrond houdt de burgemeester rekening met het karakter van de straat en de wijk, waarin het horecabedrijf is gelegen of zal zijn gelegen, de aard van het horecabedrijf en de spanning, waaraan het woonmilieu ter plaatse reeds blootstaat of bloot zal komen te staan door de exploitatie.
Artikel 2.28A Exploitatie terras
Voor zover de vergunning als bedoeld in artikel 2:28 ziet op het exploiteren van een horecabedrijf (incl. terras) dan is het exploiteren van een terras mogelijk indien:a. er een vergunning op grond van artikel 2:28 aanwezig is.b. met betrekking tot de ligging en het onderhoud aan het terras door de exploitant de nodige zorgvuldigheid wordt betracht;c. het terras sierend is voor het straatbeeld;d. het terras geen gevaar of hinder oplevert voor de omgeving;e. op wegen of weggedeelten, bestaande uit een rijbaan en een trottoir, het terras op de rijbaan wordt geplaatst of op het trottoir tussen het terras en de rijbaan of geplaatste objecten een vrije en onbelemmerde doorgang van minimaal 1,50 meter aanwezig is voor voetgangers, invaliden- en kinderwagens; off. het elders dan bij het pand wordt aangelegd waar het bedrijf niet wordt geëxploiteerd; ofg. op wegen of weggedeelten, enkel bestaand uit een trottoir, een vrije en onbelemmerde doorgang van minimaal 3,5 meter aanwezig is en blijft ten behoeve van hulpdiensten.
Artikel 2.31 Aanwezigheid in gesloten horecabedrijf
Het is bezoekers van een horecabedrijf toegestaan gedurende de tijd dat dit bedrijf krachtens artikel 2:29 gesloten dient te zijn, zich daarin of aldaar te bevinden.
Afdeling 8a Woon- en leefklimaat
Paragraaf 1 Toezicht op smart-, head- en growshops
Artikel 2.34a Begripsomschrijving
In deze paragraaf wordt verstaan onder: a. Inrichting: een voor het publiek toegankelijke ruimte waarin bedrijfsmatig, in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was of anders dan om niet handelingen en/of werkzaamheden worden verricht die zijn aan te merken als het exploiteren van hetgeen in het maatschappelijk verkeer wordt aangeduid als smartshop, headshop, growshop, belshop of internetcafé; b. Exploitant: de natuurlijke persoon voor wiens rekening en risico de inrichting wordt geëxploiteerd; diegene die de inrichting exploiteert. c. Leidinggevende: 1. de natuurlijke persoon voor wiens rekening en risico de inrichting wordt geëxploiteerd; diegene die de inrichting exploiteert; 2. de natuurlijke persoon, die algemene leiding geeft aan de exploitatie van de inrichting; 3. de natuurlijke persoon, die onmiddellijk leiding geeft aan de exploitatie van de inrichting. d. Bezoeker: degene die zich in een inrichting bevindt, met uitzondering van: 1. de leidinggevende(n) en de leden van diens gezin, de niet tot diens gezin behorende bloed- en aanverwanten van de ondernemer(s) en de leidinggevende(n) in de rechte lijn onbeperkt en in de zijlijn tot en met de derde graad; 2. het dienstdoende personeel; 3. hen, wier tegenwoordigheid in de inrichting, naar het oordeel van de burgemeester, door dringende omstandigheden wordt vereist; 4. personen, die vertoeven in een inrichting welke tevens is een inrichting tot het verschaffen van nachtverblijf als bedoeld in de verordening op logeer- en kamerverhuurinrichtingen.
Artikel 2.34e Weigeringgronden
De burgemeester kan de in artikel 2:34b, lid 1, bedoelde vergunning weigeren indien: a. de exploitant of de leidinggevende(n) niet voldoet aan de in artikel III gestelde eisen; b. de exploitant of de leidinggevende(n) binnen drie jaar voor de aanvraag een inrichting heeft geëxploiteerd die op grond van (ernstige vrees voor) verstoring van de openbare orde, dan wel aantasting van het woon- en leefklimaat, dan wel op grond van artikel 13b van de Opiumwet, gesloten is geweest; c. de vestiging of exploitatie strijd oplevert met het geldende bestemmingsplan of beheersverordening; d. naar het oordeel van de burgemeester het woon- en leefklimaat in de omgeving van de inrichting en/of de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed door de aanwezigheid van de inrichting; e. de vestiging of exploitatie strijd oplevert met de nadere regels als bedoeld in artikel 2:34b, lid 2; f. in het geval en onder de voorwaarden als bedoeld in artikel 3 van de Wet Bevordering integriteitbeoordelingen door het openbaar bestuur. g. de vestiging leidt tot concentratie van inrichtingen in een bepaald gebied. h. de inrichting is gevestigd in de nabijheid van een school of jongerencentrum.
Artikel 2.34f Afwijking sluitingstijden: tijdelijke sluiting
De burgemeester kan in het belang van de openbare orde, veiligheid, zedelijkheid of gezondheid, of in het geval van bijzondere omstandigheden, te zijner beoordeling, voor één of meer inrichtingen, tijdelijk andere dan de voor de betreffende inrichtingen geldende sluitingstijden vaststellen of tijdelijke sluiting bevelen.
De burgemeester kan een inrichting, al dan niet voor een bepaalde termijn, gesloten verklaren indien: a. de inrichting wordt geëxploiteerd zonder geldige vergunning; b. de exploitant of leidinggevende handelt in strijd met de aan de vergunning verbonden voorschriften; c. de exploitant of leidinggevende niet meer voldoet aan de in artikel 2:34d gestelde eisen.
Artikel 2.34h Aanwezigheid in gesloten inrichting
Het is de exploitant of leidinggevende(n) verboden gedurende de tijd dat een inrichting is gesloten ingevolge de reguliere sluitingstijden of krachtens een op grond van artikel 2:34f, dan wel artikel 2:34g genomen besluit, de inrichting voor bezoekers geopend te hebben of daarin één of meer bezoekers toe te laten of te laten verblijven.
Artikel 2.34i Intrekkinggronden
Onverminderd het bepaalde in artikel 1.6 wordt de vergunning als bedoeld in artikel 2:34b, lid 1, door de burgemeester ingetrokken indien: a. de exploitatie of leidinggevende niet voldoet aan de in artikel 2:34d gestelde eisen; b. aannemelijk is dat de exploitant of leidinggevende van de inrichting betrokken is, of hem ernstige nalatigheid kan worden verweten, bij activiteiten in of vanuit de inrichting die een gevaar opleveren voor de openbare orde en/of een bedreiging vormen voor het woon- en leefklimaat in de omgeving van de inrichting; c. de exploitant of leidinggevende van de inrichting toestaat of gedoogt dat in zijn inrichting strafbare feiten worden gepleegd. d. zich in of vanuit zijn inrichting anderszins feiten hebben voorgedaan, die de vrees wettigen, dat het geopend blijven van de inrichting gevaar oplevert voor de openbare orde en/of een bedreiging vormt voor het woon- en leefklimaat in de omgeving van de inrichting. e. er is sprake van de omstandigheid en een geval, als bedoeld in artikel 3 van de Wet bevordering integriteitbeoordelingen door het openbaar bestuur.
Artikel 2.34j Vervallen vergunning
Een ingevolge artikel 2:34b, lid 1, verstrekte vergunning vervalt indien: a. de exploitatie van de inrichting door de exploitant voor een periode langer dan zes maanden is of wordt gestaakt, behalve indien dit is ten gevolge van langdurige ziekte van de exploitant; b. er sprake is van een wijziging in de exploitatie doordat de aard van de inrichting is gewijzigd waarvoor geen nieuwe vergunning is aangevraagd; c. een vergunning, strekkende ter vervanging van de in de aanhef van dit artikel bedoelde vergunning, is verleend.
Artikel 2.34k Overgangsbepaling
Wordt door de exploitant van een inrichting als bedoeld in het eerste lid binnen de in het eerste lid genoemde termijn een ingevolge artikel 2:34, lid 1, vereiste vergunning aangevraagd, dan wordt de tijdelijke vergunning als bedoeld in lid 1 geacht te zijn verlengd tot het tijdstip waarop door de burgemeester op de aanvraag is beslist.
Afdeling 10 TOEZICHT OP SPEELGELEGENHEDEN
Artikel 2.39 Speelgelegenheden
Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een speelgelegenheid te exploiteren of te doen exploiteren. Het verbod is niet van toepassing op:a. speelgelegenheden waarvoor de minister van Justitie of de Kamer van Koophandel bevoegd is vergunning te verlenen;b. speelgelegenheden waar de mogelijkheid wordt geboden om het kleine kansspel als bedoeld in artikel 7c van de Wet op de kansspelen te beoefenen, of te spelen op speelautomaten als bedoeld in artikel 30 van de Wet op de kansspelen, of de handeling als bedoeld in artikel 1, onder a, van de Wet op de kansspelen te verrichten.
De burgemeester weigert de vergunning:a. indien naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat de woon en leefsituatie in de omgeving van de speelgelegenheid of de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig worden beïnvloed door de exploitatie van de speelgelegenheid;b. indien de exploitatie van de speelgelegenheid in strijd is met een geldend bestemmingsplan.
Afdeling 11 MAATREGELEN TEGEN OVERLAST EN BALDADIGHEID
Artikel 2.42 Plakken en kladden
Het is verboden zonder schriftelijke toestemming van de rechthebbende op een openbare plaats of dat gedeelte van een onroerende zaak dat vanaf die plaats zichtbaar is:a. een aanplakbiljet of ander geschrift, afbeelding of aanduiding aan te plakken, te doen aanplakken, op andere wijze aan te brengen of te doen aanbrengen;b. met kalk, krijt, teer of een kleur of verfstof een afbeelding, letter, cijfer of teken aan te brengen of te doen aanbrengen.
Artikel 2.47 Hinderlijk gedrag op openbare plaatsen
Het is verboden:a. op een openbare plaats te klimmen of zich te bevinden op een beeld, monument, overkapping, constructie, openbare toiletgelegenheid, voertuig, hekheining of andere afsluiting, verkeersmeubilair en daarvoor niet bestemd straatmeubilair;b. zich op een openbare plaats zodanig op te houden dat aan weggebruikers of bewoners van nabij de weg gelegen woningen onnodig overlast of hinder wordt veroorzaakt.
Artikel 2.50 Hinderlijk gedrag in voor het publiek toegankelijke ruimten
Het is verboden zich zonder redelijk doel op een voor anderen hinderlijke wijze op te houden in of op een voor het publiek toegankelijk portaal, telefooncel, wachtlokaal voor een openbaar vervoermiddel, parkeergarage, rijwielstalling of een andere soortgelijke, voor het publiek toegankelijke ruimte dan wel deze te verontreinigen of te bezigen voor een ander doel dan waarvoor de desbetreffende ruimte is bestemd.
Artikel 2.57 Loslopende honden
Het is de eigenaar of houder van een hond verboden die hond te laten verblijven of te laten lopen:a. binnen de bebouwde kom op de weg zonder dat die hond aangelijnd is;b. op een voor het publiek toegankelijke en kennelijk als zodanig ingerichte kinderspeelplaats, zandbak of speelweide of op een andere door het college aangewezen plaats of gebied;c. op de weg zonder voorzien te zijn van een halsband of een ander identificatiemerk dat de eigenaar of houder duidelijk doet kennen;d. in een recreatie-/ natuur-/ plassengebied zonder dat die hond aangelijnd is.
Artikel 2.58 Verontreiniging door honden
De eigenaar of houder van een hond is verplicht ervoor te zorgen dat die hond zich niet van uitwerpselen ontdoet:a. op een gedeelte van de weg dat bestemd is of mede bestemd voor het verkeer van voetgangers;b. op een voor het publiek toegankelijke en kennelijk als zodanig ingerichte kinderspeelplaats, zandbak of speelweide;c. op een andere door het college aangewezen plaats.
Artikel 2.59 Gevaarlijke honden
Het is de eigenaar of houder van een hond verboden die hond te laten verblijven of te laten lopen op een openbare plaats of op het terrein van een ander:a. anders dan kort aangelijnd nadat het college aan de eigenaar of de houder heeft bekendgemaakt dat het die hond gevaarlijk of hinderlijk acht en een aanlijngebod in verband met het gedrag van die hond noodzakelijk vindt;b. anders dan kort aangelijnd en voorzien van een muilkorf nadat het college aan de eigenaar of de houder heeft bekendgemaakt dat het die hond gevaarlijk of hinderlijk acht en een aanlijn en muilkorfgebod in verband met het gedrag van die hond noodzakelijk vindt.
In het eerste lid wordt verstaan onder:a. muilkorf: een muilkorf vervaardigd van stevig kunststof of van stevig leer of van beide stoffen, die door middel van een stevige leren riem rond de hals zodanig is aangebracht dat verwijdering zonder toedoen van de mens niet mogelijk is en die zodanig is ingericht dat de drager geen mens of dier kan bijten, dat de afgesloten ruimte binnen de korf een geringe opening van de bek toelaat en dat geen scherpe delen binnen de korf aanwezig zijn.
b. kort aanlijnen: aanlijnen van een hond met een lijn met een lengte, gemeten van hand tot halsband, die niet langer is dan 1,50 meter.
Artikel 2.60 Houden van hinderlijke of schadelijke dieren
Het college kan buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer plaatsen aanwijzen waar het ter voorkoming of opheffing van overlast of schade aan de openbare gezondheid verboden is daarbij aangeduide dieren:a. aanwezig te hebben,ofb. aanwezig te hebben anders dan met inachtneming van de door hen gestelde regels, ofc. aanwezig te hebben tot een groter aantal dan in die aanwijzing is aangegeven.
Afdeling 12 BEPALINGEN TER BESTRIJDING VAN HELING VAN GOEDEREN
Artikel 2.71 Begripsbepalingen
In deze afdeling wordt verstaan onder consumentenvuurwerk: Consumentenvuurwerk waarop het Besluit van 22 januari 2002, houdende nieuwe regels met betrekking tot consumenten- en professioneel vuurwerk (Vuurwerkbesluit) van toepassing is.
Artikel 2.74 Drugshandel op straat
Onverminderd het bepaalde in de Opiumwet is het verboden op of aan de weg post te vatten of zich daar heen en weer te bewegen en zich op of aan wegen in of op een voertuig te bevinden of daarmee heen en weer of rond te rijden, met het kennelijke doel om middelen als bedoeld in artikel 2 en 3 van de Opiumwet, of daarop gelijkende waar, al dan niet tegen betaling af te leveren, aan te bieden of te verwerven, daarbij behulpzaam te zijn of daarin te bemiddelen.
Afdeling 15 Bestuurlijke ophouding, veiligheidsrisicogebieden en cameratoezicht op
Artikel 2.75 Bestuurlijke ophouding
De burgemeester kan overeenkomstig artikel 154a van de Gemeentewet besluiten tot het tijdelijk doen ophouden van door hem aangewezen groepen van personen op een door hem aangewezen plaats indien deze personen het bepaalde in artikel 2:1, 2:2, 2:10, 2:11, 2:16, 2:47, 2:48, 2:50, 2:73 en 5:34 van deze verordening groepsgewijs niet naleven.
Artikel 2.76 Veiligheidsrisicogebieden
De burgemeester kan overeenkomstig artikel 151b van de Gemeentewet bij verstoring van de openbare orde door de aanwezigheid van wapens, dan wel bij ernstige vrees voor het ontstaan daarvan, een gebied, met inbegrip van de daarin gelegen voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven, aanwijzen als veiligheidsrisicogebied.
Hoofdstuk 3 SEKSINRICHTINGEN, SEKSWINKELS, STRAATPROSTITUTIE E.D.
In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:a. prostitutie: het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;b. prostituee: degene die zich beschikbaar stelt tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;c. seksinrichting: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf waaronder tevens begrepen een erotische-massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;d. escortbedrijf: de natuurlijke persoon, groep van personen of rechtspersoon die bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was prostitutie aanbiedt die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend;e. sekswinkel: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin hoofdzakelijk goederen van erotisch-pornografische aard aan particulieren plegen te worden verkocht of verhuurd;f. exploitant: de natuurlijke persoon of personen of rechtspersoon of rechtspersonen die een seksinrichting of escortbedrijf exploiteert, dan wel exploiteren en de tot vertegenwoordiging van die rechtspersoon of rechtspersonen bevoegde natuurlijke persoon of personen;g. beheerder: de natuurlijke persoon of personen die de onmiddellijke feitelijke leiding uitoefent, dan wel uitoefenen in een seksinrichting of escortbedrijf;h. bezoeker: degene die aanwezig is in een seksinrichting, met uitzondering van:1. de exploitant;2. de beheerder;3. de prostituee;4. het personeel dat in de seksinrichting werkzaam is;5. toezichthouders die zijn aangewezen op grond van artikel 6.2 van deze verordening;6. andere personen wier aanwezigheid in de seksinrichting wegens dringende redenen noodzakelijk is.
Afdeling 2 SEKSINRICHTINGEN, STRAATPROSTITUTIE, SEKSWINKELS EN DERGELIJKE
Artikel 3.5 Gedragseisen exploitant en beheerder
Naast de gestelde eisen in het eerste lid, is de exploitant en de beheerder niet:a. met toepassing van de artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht in een psychiatrisch ziekenhuis geplaatst of met toepassing van artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht ter beschikking gesteld;b. binnen de laatste vijf jaar onherroepelijk veroordeeld tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van zes maanden of meer door de rechter in Nederland, de Nederlandse Antillen of Aruba, dan wel door een andere rechter wegens een misdrijf waarvoor naar Nederlands recht een bevel tot voorlopige hechtenis ingevolge artikel 67, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering is toegelaten;c. binnen de laatste vijf jaar bij tenminste twee rechterlijke uitspraken onherroepelijk veroordeeld tot een onvoorwaardelijke geldboete van 500 euro of meer of tot een andere hoofdstraf als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onder a van het Wetboek van Strafrecht, wegens dan wel mede wegens overtreding van:- bepalingen gesteld bij of krachtens de Drank- en Horecawet, de Opiumwet, de Vreemdelingenwet en de Wet arbeid vreemdelingen;- de artikelen 137c tot en met 137g, 140, 240b, 242 tot en met 249, 252, 250a (oud), 273a, 300 tot en met 303, 416, 417, 417bis, 426, 429quater en 453 van het Wetboek van Strafrecht;- de artikelen 8 en 162, derde lid, alsmede artikel 6 juncto artikel 8 of juncto artikel 163 van de Wegenverkeerswet 1994;- de artikelen 1, onder a, b en d, 13, 14, 27 en 30b van de Wet op de kansspelen;- de artikelen 2 en 3 van de Wet op de weerkorpsen;- de artikelen 54 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Met een veroordeling als bedoeld in het tweede lid wordt gelijk gesteld:a. vrijwillige betaling van een geldsom als bedoeld in artikel 74, tweede lid onder a van het Wetboek van Strafrecht of artikel 76, derde lid onder a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, tenzij de geldsom minder dan 375 euro bedraagt;b. een bevel tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke straf.
De exploitant of de beheerder is binnen de laatste vijf jaar geen exploitant of beheerder geweest van een seksinrichting of escortbedrijf die voor ten minste een maand door het bevoegde bestuursorgaan is gesloten, of waarvan de vergunning bedoeld in artikel 3.4, eerste lid, is ingetrokken, tenzij aannemelijk is dat hem ter zake geen verwijt treft.
Artikel 3.7 Tijdelijke afwijking sluitingstijden; (tijdelijke) sluiting
Met het oog op de in artikel 3:13, tweede lid, genoemde belangen of in geval van strijdigheid met de bepalingen in dit hoofdstuk kan het bevoegd bestuursorgaan:a. tijdelijk andere dan de krachtens artikel 3:6, eerste of tweede lid, geldende sluitingsuren vaststellen;b. van een afzonderlijke seksinrichting al dan niet tijdelijk de gedeeltelijke of algehele sluiting bevelen.
Artikel 3.8 Aanwezigheid van en toezicht door exploitant en beheerder
De exploitant en de beheerder zien er voortdurend op toe dat in de seksinrichting:a. geen strafbare feiten plaatsvinden, waaronder in ieder geval de feiten genoemd in de titels XIV (misdrijven tegen de zeden), XVIII (misdrijven tegen de persoonlijke vrijheid), XX (mishandeling), XXII (diefstal) en XXX (heling) van het Tweede Boek van het Wetboek van Strafrecht, in de Opiumwet en in de Wet wapens en munitie; enb. geen prostitutie wordt uitgeoefend door personen in strijd met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of de Vreemdelingenwet bepaalde.
De burgemeester kan met het oog op de in artikel 3:13, tweede lid, genoemde belangen personen aan wie ten minste eenmaal een bevel is gegeven als bedoeld in het derde lid bij besluit verbieden zich gedurende bepaalde termijn, anders dan in een openbaar middel van vervoer, te bevinden op of aan de wegen en op de tijden bedoeld in het eerste lid.
Het is de rechthebbende op een onroerende zaak verboden daarin een sekswinkel te exploiteren in door het college in het belang van de openbare orde of de woon- en leefomgeving aangewezen gebieden of delen van de gemeente.
Artikel 3.11 Tentoonstellen, aanbieden en aanbrengen van erotisch-pornografische goederen, afbeeldingen en dergelijke
Het is de rechthebbende op een onroerende zaak verboden daarin of daarop goederen, opschriften, aankondigingen, gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen van erotisch-pornografische aard openlijk ten toon te stellen, aan te bieden of aan te brengen:a. indien het bevoegd bestuursorgaan aan de rechthebbende heeft bekendgemaakt dat de wijze van tentoonstellen, aanbieden of aanbrengen daarvan, de openbare orde of de woon- en leefomgeving in gevaar brengt;b. anders dan overeenkomstig de door het bevoegd bestuursorgaan in het belang van de openbare orde of de woon- en leefomgeving gestelde regels.
Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing op het tentoonstellen, aanbieden of aanbrengen van goederen, opschriften, aankondigingen, gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen, die dienen tot het openbaren van gedachten en gevoelens als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Grondwet.
Afdeling 3 BESLISSINGSTERMIJN; WEIGERINGSGRONDEN
Artikel 3.13 Weigeringsgronden
De vergunning bedoeld in artikel 3:4, eerste lid, wordt geweigerd indien:a. de exploitant of de beheerder niet voldoet aan de in artikel 3:5 gestelde eisen;b. de vestiging of de exploitatie van de seksinrichting of het escortbedrijf in strijd is met een geldend bestemmingsplan, stadsvernieuwingsplan of leefmilieuverordening;c. er aanwijzingen zijn dat in de seksinrichting of het escortbedrijf personen werkzaam zijn of zullen zijn in strijd met artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht of met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of de Vreemdelingenwet bepaalde.
In afwijking van artikel 1:8 kan de vergunning bedoeld in artikel 3:4, eerste lid, dan wel de aanwijzing of vaststelling bedoeld in artikel 3:9, eerste lid, worden geweigerd in het belang van:a. de openbare orde;b. het voorkomen of beperken van overlast;c. het voorkomen of beperken van aantasting van het woon- en leefklimaat;d. de veiligheid van personen of goederen;e. de verkeersvrijheid of -veiligheid;f. de gezondheid of zedelijkheid;g. de arbeidsomstandigheden van de prostituee.
Afdeling 4 BEËINDIGING EXPLOITATIE; WIJZIGING BEHEER
Het beheer kan worden uitgeoefend door een nieuwe beheerder, indien het bevoegd bestuursorgaan op aanvraag van de exploitant heeft besloten de verleende vergunning overeenkomstig de wijziging in het beheer te wijzigen. Het bepaalde in artikel 3:13, eerste lid, aanhef en onder a, is van overeenkomstige toepassing.
Artikel 3.16 Overgangsbepaling
Op het exploiteren van een bestaande seksinrichting of escortbedrijf is het gestelde in artikel 3:4, eerste lid, niet van toepassing:a. gedurende twaalf (12) weken na het in werking treden daarvan;b. na afloop van de onder a gestelde termijn, indien de exploitant binnen deze termijn een aanvraag om vergunning als bedoeld in artikel 3:4, eerste lid, heeft ingediend, totdat op die aanvraag door het bevoegd bestuursorgaan een besluit is genomen.
Hoofdstuk 4 BESCHERMING VAN HET MILIEU EN HET NATUURSCHOON EN ZORG VOOR HET UITERLIJK AANZIEN VAN DE GEMEENTE
Afdeling 1 GELUIDHINDER EN VERLICHTING
In deze afdeling wordt verstaan onder:a. Besluit: het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer;b. inrichting: inrichting type A of type B als bedoeld in het Besluit;c. houder van een inrichting: degene die als eigenaar, bedrijfsleider, beheerder of anderszins een inrichting drijft;d. collectieve festiviteit: festiviteit die niet specifiek aan één of een klein aantal inrichtingen is verbonden;e. incidentele festiviteit: festiviteit of activiteit die gebonden is aan één of een klein aantal inrichtingen;f. geluidsgevoelige gebouwen: woningen en gebouwen die op grond van artikel 1 van de Wet Geluidhinder worden aangemerkt als geluidsgevoelige gebouwen met uitzondering van gebouwen behorende bij de betreffende inrichting;g. geluidsgevoelige terreinen: terreinen die op grond van artikel 1 van de Wet geluidhinder worden aangemerkt als geluidsgevoelige terreinen met uitzondering van terreinen behorende bij de betreffende inrichting;h. onversterkte muziek: muziek die niet elektronisch is versterkt.
Artikel 4.2 Aanwijzing collectieve festiviteiten
De voorwaarden met betrekking tot de verlichting ten behoeve van sportbeoefening in de buitenlucht als bedoeld in artikel 4.113, eerste lid, van het Besluit gelden niet voor door het college per kalenderjaar aan te wijzen collectieve festiviteiten gedurende de daarbij aan te wijzen dagen of dagdelen.
Artikel 4.3 Kennisgeving incidentele festiviteiten
Het is een inrichting toegestaan maximaal twaalf (12) incidentele festiviteiten per kalenderjaar te houden waarbij de geluidsnormen als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Besluit en artikel 4:5 van deze verordening niet van toepassing zijn, mits de houder van de inrichting ten minste twee weken voor de aanvang van de festiviteit het college daarvan in kennis heeft gesteld.
Het is een inrichting toegestaan om tijdens maximaal twaalf (12) incidentele festiviteiten per kalenderjaar de verlichting langer aan te houden ten behoeve van sportactiviteiten waarbij artikel 4.113 , eerste lid, van het Besluit niet van toepassing is, mits de houder van de inrichting ten minste tien werkdagen voor de aanvang van de festiviteit het college daarvan in kennis heeft gesteld.
Op de dagen als bedoeld in het eerste lid wordt het ten gehore brengen van extra muziek - hoger dan de geluidsnorm als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Besluit en artikel 4:5 van deze verordening - uiterlijk om 1.30 uur beëindigd. De geluidsnorm is inclusief onversterkte muziek. Tevens wordt de bedrijfsduurcorrectie buiten beschouwing gelaten.
Artikel 4.5 Onversterkte muziek
Bij het ten gehore brengen van onversterkte muziek, zoals bedoeld in artikel 2.18, eerste lid onder f en vijfde lid van het Besluit binnen inrichtingen is de onder e. opgenomen tabel van toepassing, met dien verstande dat:a. de in de tabel aangegeven waarden binnen in- of aanpandige gevoelige gebouwen niet gelden indien de gebruiker van deze gevoelige gebouwen geen toestemming geeft voor het in redelijkheid uitvoeren of doen uitvoeren van geluidsmetingen;b. de in de tabel aangegeven waarden op de gevel ook gelden bij gevoelige terreinen op de grens van het terrein;c. de waarden in in- en aanpandige gevoelige gebouwen, voor zover het woningen betreft, gelden in geluidsgevoelige ruimten en verblijfsruimten;d. bij het bepalen van de geluidsniveaus zoals vermeld in de tabel geen bedrijfsduurcorrectie wordt toegepast.e. Tabel
Voor de duur van zes (6) uur in de week is onversterkte muziek, vanwege het oefenen door muziekgezelschappen zoals orkesten, harmonie- en fanfaregezelschappen, in een inrichting gedurende de dag- en avondperiode uitgezonderd van de genoemde geluidsniveaus in het eerste lid. Indien versterkte elementen worden gecombineerd met onversterkte elementen, wordt het hele samenspel beschouwd als versterkte muziek en is het Besluit van toepassing.
Artikel 4.6a (Geluid)hinder in de openlucht
Het college kan terreinen of wateren aanwijzen, waarop het verbod, vervat in het eerste lid, niet van toepassing is op het in werking hebben van bepaalde in de aanwijzing aangegeven categorieen van geluidsapparaten, (recreatie)toestellen of (bouw)machines, voor zover wordt voldaan aan de door het college vast te stellen voorschriften ter voorkoming of beperking van (geluid)hinder.
Het verbod geldt niet, voor zover artikel 2.4.16, de op de Wet milieubeheer gebaseerde voorschriften, de Wet geluidhinder, de Wegenverkeerswet 1994, de Zondagswet, het Wetboek van Strafrecht, de Luchtvaartwet, het Reglement verkeerstekens en verkeersregels 1990 of het Vuurwerkbesluit van toepassing zijn.
Artikel 4.6b (Geluid)hinder door dieren
Het verbod geldt niet, voor zover artikel 2.4.16, de op de Wet milieubeheer gebaseerde voorschriften, de Wet geluidhinder, de Wegenverkeerswet 1994, de Zondagswet, het Wetboek van Strafrecht, de Luchtvaartwet, het Reglement verkeerstekens en verkeersregels 1990 of het Vuurwerkbesluit van toepassing zijn.
Artikel 4.6c (Geluid)hinder door bromfietsen e.d.
Het verbod geldt niet, voor zover artikel 2.4.16, de op de Wet milieubeheer gebaseerde voorschriften, de Wet geluidhinder, de Wegenverkeerswet 1994, de Zondagswet, het Wetboek van Strafrecht, de Luchtvaartwet, het Reglement verkeerstekens en verkeersregels 1990 of het Vuurwerkbesluit van toepassing zijn.
Artikel 4.6d (Geluid)hinder door vrachtauto’s
Het verbod geldt niet, voor zover artikel 2.4.16, de op de Wet milieubeheer gebaseerde voorschriften, de Wet geluidhinder, de Wegenverkeerswet 1994, de Zondagswet, het Wetboek van Strafrecht, de Luchtvaartwet, het Reglement verkeerstekens en verkeersregels 1990 of het Vuurwerkbesluit van toepassing zijn.
Artikel 4.6e (Geluid)hinder door schepen
Het verbod geldt niet, voor zover artikel 2.4.16, de op de Wet milieubeheer gebaseerde voorschriften, de Wet geluidhinder, de Wegenverkeerswet 1994, de Zondagswet, het Wetboek van Strafrecht, de Luchtvaartwet, het Reglement verkeerstekens en verkeersregels 1990 of het Vuurwerkbesluit van toepassing zijn.
Afdeling 2 BODEM-, WEG- EN MILIEUVERONTREINIGING
Artikel 4.8 Natuurlijke behoefte doen
Het is verboden binnen de bebouwde kom op een openbare plaats zijn natuurlijke behoefte te doen buiten daarvoor bestemde plaatsen.
Artikel 4.9 Toestand van sloten en andere wateren en niet openbare riolen en putten buiten gebouwen
Sloten en andere wateren en niet openbare riolen en putten buiten gebouwen mogen zich niet bevinden in een toestand die gevaar oplevert voor de veiligheid, nadeel voor de gezondheid of hinder voor de gebruikers van de gebouwen of voor anderen.
Afdeling 3 HET BEWAREN VAN HOUTOPSTANDEN
Artikel 4.10 Begripsbepalingen
In deze afdeling wordt verstaan onder:a. houtopstand: hakhout, een houtwal of een of meer bomen;b. hakhout: een of meer bomen die na te zijn geveld, opnieuw op de stronk uitlopen;c. lijst van beschermingswaardige houtopstanden: de door het college vastgestelde “lijst beschermingswaardige bomen gemeente Nieuwkoop”.
In deze afdeling wordt onder vellen mede verstaan: rooien, kappen, verplanten, het snoeien van meer dan 20 procent van de kroon of het wortelgestel, alsmede het verrichten van handelingen, zowel boven- als ondergronds, die de dood of ernstige beschadiging of ontsiering van houtopstand ten gevolge kunnen hebben.
Artikel 4.11 Omgevingsontheffing voor het vellen van houtopstanden
Een ontheffing wordt slechts bij uitzondering verleend, indien:a. een zwaarwegend maatschappelijk belang opweegt tegen duurzaam behoud van de beschermde houtopstand;b. er sprake is van onafwendbaar gevaar of vergelijkbaar spoedeisen belang van openbare orde of veiligheid;c. naar boomdeskundige maatstaven instandhouding niet langer verantwoord is ter voorkoming van letsel of schade.
Het in het eerste lid gesteld verbod geldt niet voor:a. een houtopstand die moet worden geveld krachtens de Plantenziektenwet of krachtens een aanschrijving van het bevoegd gezag;b. het periodiek vellen van hakhout ter uitvoering van het reguliere onderhoud;c. het periodiek knotten of kandelaberen als noodzakelijke beheermaatregel bij bestaande knotbomen, reeds gekandelaberde bomen of leibomen ter uitvoering van het reguliere onderhoud.
Artikel 4.12 Instandhouding houtopstanden
De eigenaar of zakelijk gerechtigde van de grond waarop een houtopstand bevindt die op de lijst van beschermingswaardige houtopstanden voorkomt, is verplicht het college onmiddellijk schriftelijk mededeling te doen van:a. eigendomsoverdracht van een beschermde houtopstand;b. het geheel of gedeeltelijk tenietgaan van een beschermde houtopstand, anders dan door velling op grond van een verleende vergunning;c. de dreiging dat de beschermde houtopstand geheel of gedeeltelijk teniet kan gaan.
Afdeling 4 MAATREGELEN TEGEN ONTSIERING EN STANKOVERLAST
Artikel 4.13 Opslag voertuigen, vaartuigen, mest, afvalstoffen enz.
Het is verboden op een door het college aangewezen plaats buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer, in de openlucht en buiten de weg gelegen in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast dan wel voorkoming van schade aan de openbare gezondheid, de volgende voorwerpen of stoffen op te slaan, te plaatsen of aanwezig te hebben:a. onbruikbare of aan hun oorspronkelijke bestemming onttrokken voer- of vaartuigen of onderdelen daarvan;b. bromfietsen en motorvoertuigen of onderdelen daarvan;c. kampeermiddelen als bedoeld in artikel 4:17 of onderdelen daarvan, indien het plaatsen of aanwezig hebben daarvan geschiedt voor verkoop of verhuur of anderszins voor een commercieel doel;d. mestopslag, gierkelder of andere verzamelplaatsen van vuil, een verzameling ingekuild gras, loof of pulp of ingekuilde landbouwproducten, afbraakmaterialen en oude metalen.
Afdeling 5 KAMPEREN BUITEN KAMPEERTERREINEN
In deze afdeling wordt onder kampeermiddel verstaan: Een onderkomen of voertuig waarvoor geen bouwvergunning in de zin van artikel 40 van de Woningwet is vereist, dat bestemd of opgericht is dan wel gebruikt wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.
Hoofdstuk 5 ANDERE ONDERWERPEN BETREFFENDE DE HUISHOUDING DER GEMEENTE
In deze afdeling wordt verstaan onder:a. voertuigen: voertuigen als bedoeld in artikel 1, onder al, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens (RVV 1990) met uitzondering van kleine wagens zoals: kruiwagens, kinderwagens en rolstoelen;b. parkeren: parkeren als bedoeld in artikel 1, onder ac, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens (RVV 1990).
Artikel 5.2 Parkeren van voertuigen van autobedrijf e.d.
Tot de voertuigen als bedoeld in dit artikel worden niet gerekend:a. voertuigen waaraan herstel- of onderhoudswerkzaamheden worden verricht die in totaal niet meer dan een uur vergen, en dit gedurende de tijd die nodig is en gebruikt wordt voor deze werkzaamheden;b. voertuigen voor persoonlijk gebruik van de in het derde lid bedoelde persoon.
Het is degene die er zijn bedrijf, nevenbedrijf dan wel een gewoonte van maakt voertuigen te stallen, te herstellen, te slopen, te verhuren of te verhandelen, verboden:a. drie of meer voertuigen die hem toebehoren of zijn toevertrouwd, op de weg te parkeren binnen een cirkel met een straal van 50 meter met als middelpunt een van deze voertuigen;b. de weg als werkplaats voor voertuigen te gebruiken.
Artikel 5.4 Defecte voertuigen
Het is verboden een voertuig waarmee als gevolg van andere dan eenvoudig te verhelpen gebreken niet kan of mag worden gereden, langer dan op drie achtereenvolgende dagen op de weg te plaatsen of te hebben.
Artikel 5.9 Parkeren van uitzichtbelemmerende voertuigen
Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,6 meter, op de weg te parkeren bij een voor bewoning of ander dagelijks gebruik bestemd gebouw op zodanige wijze dat daardoor het uitzicht van bewoners of gebruikers vanuit dat gebouw op hinderlijke wijze wordt belemmerd of hun anderszins hinder of overlast wordt aangedaan.
Artikel 5.13 Inzameling van geld of goederen
Onder een inzameling van geld of goederen wordt mede verstaan: het bij het aanbieden van goederen, waartoe ook worden gerekend geschreven of gedrukte stukken, dan wel bij het aanbieden van diensten aanvaarden van geld of goederen, indien daarbij te kennen wordt gegeven of de indruk wordt gewekt dat de opbrengst geheel of ten dele voor een liefdadig of ideëel doel is bestemd.
Onder venten wordt niet verstaan:a. het aan huis afleveren van goederen door of vanwege degene die dit doet ter exploitatie van zijn winkel als bedoeld in artikel 1 van de Winkeltijdenwet;b. het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel het aanbieden van diensten op jaarmarkten en markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid, onder h, van de Gemeentewet of op snuffelmarkten als bedoeld in artikel 5:22;c. het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel het aanbieden van diensten op een standplaats als bedoeld in artikel 5:17.
In deze afdeling wordt verstaan onder: a. vaste standplaats: het vanaf een vaste plaats op een openbare of in de openlucht gelegen plaats te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel diensten aan te bieden, gebruikmakend van een kraam, een wagen, een tafel of enig ander middel;b. incidentele standplaats: een standplaats als bedoeld onder a met dien verstande dat de standplaats ingenomen wordt voor een aansluitende periode van maximaal vier weken per kalenderjaar.
Artikel 5.18 Standplaatsvergunning en nadere regels
Het college kan ter bescherming van een belang bedoeld in artikel 1:8 en 5:19a: a. gebieden en dagen aanwijzen waar geen vergunning wordt verleend voor vaste standplaatsen;b. gebieden aanwijzen waar een maximum aantal vergunningen wordt verleend voor vaste standplaatsen;c. gebieden aanwijzen waar vergunning voor vaste standplaatsen slechts wordt verleend voor door het college vastgestelde producten of diensten;
Artikel 5.19 Weigeringsgronden
Het college weigert de vergunning voor het innemen van een vaste standplaats in ieder geval indien de aanvraag betrekking heeft:a. op het innemen van een standplaats in een gebied of op een dag als bedoeld in artikel 5:18 derde lid onder a;b. indien het maximum aantal te verlenen vergunningen in een gebied is bereikt;c. op een ander product of dienst dan op grond van artikel 5:18 derde lid onder c is vastgesteld;
Artikel 5.20 Toestemming rechthebbende
Het is de rechthebbende op een perceel verboden toe te staan dat daarop zonder vergunning van het college standplaats wordt of is ingenomen.
Afdeling 7 CROSSTERREINEN EN GEMOTORISEERD EN RUITERVERKEER IN NATUURGEBIEDEN
Het is verboden op enig terrein, geen weg zijnde, met een motorvoertuig als bedoeld in artikel 1, onderdeel z, en een bromfiets als bedoeld in artikel 1, onderdeel i van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 een wedstrijd dan wel, ter voorbereiding van een wedstrijd, een trainings- of proefrit te houden of te doen houden dan wel daaraan deel te nemen, dan wel een motorvoertuig of een bromfiets met het kennelijke doel daartoe aanwezig te hebben.
Het college kan terreinen aanwijzen waarvoor het verbod niet van toepassing is. Het kan daarbij regels stellen voor het gebruik van deze terreinen:a. in het belang van het voorkomen of beperken van overlast;b. in het belang van de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving en ter bescherming van andere milieuwaarden;c. in het belang van de veiligheid van de deelnemers van de in het eerste lid bedoelde wedstrijden en ritten of van het publiek.
Artikel 5.33 Beperking verkeer in natuurgebieden
Het is verboden binnen voor publiek toegankelijke natuurgebieden, parken, plantsoenen of voor recreatief gebruik beschikbare terreinen te rijden of zich te bevinden met een motorvoertuig als bedoeld in artikel 1, onder z, Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, een bromfiets als bedoeld in artikel 1, onder i, Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 of met een fiets of een paard.
Het college kan terreinen aanwijzen waarvoor het in het eerste lid gestelde verbod niet van toepassing is. Het kan daarbij regels stellen ten aanzien van het gebruik van deze terreinen:a. in het belang van het voorkomen van overlast;b. in het belang van de bescherming van natuur- of milieuwaarden;c. in het belang van de veiligheid van het publiek.
Het verbod in het eerste lid geldt niet voor bestuurders van motorvoertuigen en bromfietsen en voor fietsers of berijders van paarden:a. ten dienste van politie, brandweer en geneeskundige hulpverlening en van andere krachtens artikel 29, eerste lid, Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 door de minister van Verkeer en Waterstaat aangewezen hulpverleningsdiensten;b. die worden gebruikt in verband met beheer, onderhoud of exploitatie van de terreinen als in het eerste lid bedoeld;c. die worden gebruikt in verband met werken die krachtens wettelijk voorschrift moeten worden uitgevoerd;d. van de zakelijk gerechtigden, huurders en pachters van percelen die gelegen zijn binnen de terreinen als in het eerste lid bedoeld;e. voor het verkeer ten behoeve van bezoek en van de verzorging van de onder d bedoelde personen.
Het in het eerste lid gestelde verbod geldt voorts niet:a. op wegen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994;b. binnen de bij of krachtens de Provinciale verordening 'Stiltegebieden' aangewezen stiltegebieden, ten aanzien van motorrijtuigen die bij of krachtens die verordening zijn aangewezen als 'toestel'.
Afdeling 8 VERBOD VUUR TE STOKEN
Artikel 5.34 Verbod afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen of anderszins vuur te stoken
Het verbod geldt niet voor zover het betreft:a. verlichting door middel van kaarsen, fakkels en dergelijke;b. sfeervuren zoals terrashaarden en vuurkorven, indien geen afvalstoffen worden verbrand;c. vuur voor koken, bakken en braden, voor zover dat geen gevaar, overlast of hinder voor de omgeving oplevert.
Afdeling 9 VERSTROOIING VAN AS
In deze afdeling wordt verstaan onder incidentele asverstrooiing: het verstrooien van as als bedoeld in de Wet op de lijkbezorging op een door de overledene of nabestaande(n) gewenste plek buiten een permanent daartoe bestemd terrein.
Afdeling 10 PLASSENGEBIED EN OPENBAAR WATER
Artikel 5.38 Begripsbepalingen
In deze afdeling wordt verstaan onder:a. schipper: degene die een pleziervaartuig of een bedrijfsvaartuig voert dan wel degene die daarover de leiding heeft;b. landelijk deel: het deel van het grondgebied van de gemeente, gelegen buiten de bebouwde kommen;c. watergebieden: de gebieden die op de bij deze verordening behorende en daarvan deel uitmakende kaart als zodanig zijn aangegeven;d. rietkraag: een van een water of over deel uitmakende oppervlakte van tenminste 1 vierkante meter, welke is begroeid met riet, biezen, lisdodden en/of andere helofyten en is gelegen in het landelijk deel buiten gecultiveerde siertuinen van woningen of bedrijfsgebouwen;e. woonschip:1. elk vaartuig of drijvend voorwerp, dat uitsluitend of hoofdzakelijk wordt gebruikt als woning of recreatieverblijf dan wel door zijn constructie, afmetingen en inrichting uitsluitend of hoofdzakelijk bestemd of geschikt is om te worden gebruikt als woning of recreatieverblijf;2. een vaartuig of drijvend voorwerp als bedoeld onder 1. in aanbouw;3. een casco, dat tot een vaartuig of drijvend voorwerp als bedoeld onder 1 kan worden afgebouwd of ingericht;4. Een vaartuig of drijvend voorwerp als bedoeld onder 1, 2 en 3, dat de geschiktheid tot varen of drijven heeft verloren dan wel de overblijfselen daarvan.f. bedrijfsvaartuig:1. elk vaartuig of drijvend voorwerp, waarin of waarop uitsluitend of hoofdzakelijk een beroep, bedrijf of dienst wordt uitgeoefend dan wel dat door zijn constructie, afmetingen en inrichting uitsluitend of hoofdzakelijk bestemd of geschikt is om daarin of daarop een beroep, bedrijf of dienst uit te oefenen;2. een vaartuig of drijvend voorwerp als bedoeld onder 1 in aanbouw;3. een casco, dat tot een vaartuig of drijvend voorwerp als bedoeld onder 1 kan worden afgebouwd of ingericht;4. een vaartuig of drijvend voorwerp als bedoeld onder 1, 2 en 3, dat de geschiktheid tot varen of drijven heeft verloren dan wel de overblijfselen daarvan.g. pleziervaartuig:1. elk vaartuig, luchtkussenvoertuig of drijvend voorwerp, dat onder eigen verantwoordelijkheid en alleen voor het eigen genoegen van de gebruiker uitsluitend of in hoofdzaak wordt gebruikt voor enige vorm van pleziervaart, waterrecreatie of watersport dan wel door zijn constructie, afmetingen en inrichting uitsluitend of hoofdzakelijk bestemd of geschikt is om onder eigen verantwoordelijkheid en alleen voor het eigen genoegen van de gebruiker te worden gebruikt voor enige vorm van pleziervaart, waterrecreatie of watersport, met uitzondering van een zeilplank;2. een vaartuig, luchtkussenvoertuig of een drijvend voorwerp als bedoeld onder 1 in aanbouw;3. een casco, dat tot een vaartuig, luchtkussenvoertuig of drijvend voorwerp als onder 1 kan worden gebouwd of ingericht;4. een vaartuig, luchtkussenvoertuig of drijvend voorwerp als bedoeld onder 1, 2 en 3 dat de geschiktheid tot varen of drijven heeft verloren dan wel de overblijfselen daarvan.h. open boot: een pleziervaartuig zonder stuurhut, zonder slaaphut, zonder kajuit en zonder enige andere overdekte verblijfsruimte;i. motorvaartuig: een vaartuig dat gebruik kan maken van zijn mechanische middelen tot voortbeweging met uitzondering van een vaartuig waarvan de motor slechts wordt gebruikt voor het zich verplaatsen over een kleine afstand of ter verbetering van zijn bestuurbaarheid wanneer het wordt gesleept of geduwd;j. kajuitboot: elk vaartuig, niet zijnde een woonschip, dat voorzien is van een opbouw en/of inbouw, welke een hoogte heeft, respectievelijk hebben, van meer dan 1.50 meter, gemeten vanaf de buikdenning van de boot;k. zeilvaartuig: een vaartuig dat uitsluitend door middel van zijn zeilen wordt voortbewogen;l. zeilplank: een plank die wordt voortbewogen uitsluitend door middel van zijn zeil(en);m. waterfiets: (Vervallen in 2009)n. van overheidswege aangewezen, openbare aanlegplaats: een door het rijk, de provincie, de gemeente aangelegde plaats, welke door aanlegvoorzieningen is ingericht en bestemd voor het tijdelijk aanleggen van vaartuigen door passanten;o. plassengebied:1. Nieuwkoopse Plassen, de gebieden begrensd door: de Ziendeweg, Zuideinde, Dorpsstraat, Noordenseweg, Simon van Capelweg, Prolkade, Noordsedorpsweg, Voorweg, Uitweg, gedeelte Milandweg, Bosweg en Meije;2. Langeraarse Plassen, de gebieden begrensd door de Langeraarseweg, Vriezenweg, Generaal van Merleweg, Nieuwveens Jaagpad, Geerweg, Paradijsweg en het Landlustpad.p. jachthaven: een planologisch geregeld onderkomen voor boten, speciaal voor dit gebruiksdoel gecreëerd, ingericht of beschikbaar gesteld, waarvan de eigenaar c.q. gebruiker zijn boot kan achterlaten onder toezicht van de havenexploitant;q. woonschepenhaven: een planologisch geregeld onderkomen voor woonschepen, speciaal voor dit gebruiksdoel gecreëerd, ingericht of beschikbaar gesteld, waar de eigenaar c.q. gebruiker zijn woonschip kan achterlaten, onder toezicht van de havenexploitant;r. werf: een aan water gelegen terrein, voorzien van een botenhelling of een andere inrichting om vaartuigen uit het water te halen en daarin te brengen, alsmede een loods of een werkplaats, waar bedrijfsmatig vaartuigen worden gebouwd, verbouwd, uitgerust, onderhouden, gerepareerd of opgeslagen.
Artikel 5.40 Verontreiniging bij werkzaamheden op het water
Het is verboden, zonder vergunning van het college, binnen de afstand van 25 meter van bewoonde gebouwen, vaartuigen met vuilnis of andere stankverwekkende stoffen te laden, te verwerken, af te meren of te lossen. Dit verbod is niet van toepassing voor personeel van de van gemeentewege aangewezen reinigingsdienst in de uitoefening van de hem opgedragen werkzaamheden en voor de eigenaren, beheerders of andere rechthebbenden van landbouw-, veeteelt- of tuinbouwbedrijven en het bij deze in dienstzijnde personeel, bij de uitoefening van werkzaamheden ten behoeve van en op het terrein van die bedrijven.
Artikel 5.41 Beschadiging van waterstaatswerken en oevers
Het is verboden schade toe te brengen aan of veranderingen aan te brengen in de toestand van bij de gemeente in beheer zijnde vaarten, havens, dijken, wallen, kaden, trekpaden, beschoeiingen, oeverbegroeiing, bruggen, zetten, duikers, pompen, waterleidingen, gordingen, aanlegpalen, stootpalen, bakens of sluizen.
Artikel 5.43 Bescherming rietkragen
Het is verboden met een woonschip, een bedrijfsvaartuig of een pleziervaartuig te varen, te ankeren, aan te leggen of ligplaats in te nemen door, in of aan een rietkraag, alsmede binnen een strook van 2 meter vanaf een rietkraag.
Artikel 5.44 Zeilplank nabij rietkraag
Het is verboden met een zeilplank te varen dan wel een zeilplank te laten liggen, door, in of aan een rietkraag.
Het is verboden een voor het redden van drenkelingen bestemd en daartoe bij het water aangebracht voorwerp te gebruiken voor een ander doel, dan wel voor dadelijk gebruik opgeschikt te maken.
Het is verboden te zwemmen of te baden in de door het college bij een ter openbare kennis te brengen besluit aan te wijzen wateren. Slechts die wateren kunnen worden aangewezen waar, naar het oordeel van het college, het baden het zwemmen hinder en overlast veroorzaakt aan het scheepvaartverkeer dan wel de openbare orde verstoort of de zedelijkheid aantast.
Artikel 5.49 Ondiepten ontstaan door vee
Rechthebbenden van langs openbare wateren gelegen gronden zijn, indien ten gevolge van het lopen van vee op deze gronden in die wateren nabij de oevers ondiepten zijn ontstaan, verplicht die ondiepten, zo dikwijls het college dit in het belang van de bruikbaarheid van de wateren nodig achten, binnen de door deze bekend gemaakte tijd en overeenkomstig door of namens hen gegeven aanwijzingen te verwijderen.
Artikel 5.51 Gebruik land/water
Het is verboden zonder daartoe gerechtigd te zijn:a. zich te bevinden in/op eens anders land;b. in eens anders water te komen tot het zoeken, snijden, plukken dan wel op een andere manier verwijderen van vegetaties of het zoek of rapen van eieren.
Artikel 5.52 Afsluitmogelijkheid
In verband met de aantasting van het oorspronkelijk karakter van het plassengebied kunnen gebieden worden aangewezen waarin het verboden is zich met vaartuigen te bevinden. Het hiervoor gestelde gebied geldt niet voor hen die beroepshalve in het betreffende gebied moeten zijn.
Paragraaf 2 Orde en veiligheid met betrekking tot de scheepvaart op het openbare water
Artikel 5.53 Voorwerpen op, in of boven openbaar water
Het is verboden op, in of boven openbaar water voorwerpen waarop gedachten of gevoelens worden geopenbaard te plaatsen, aan te brengen of te hebben, indien deze door hun omvang of vormgeving, constructie of plaats van bevestiging gevaar opleveren voor de bruikbaarheid van het openbaar water of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, dan wel een belemmering vormen voor het doelmatig beheer en onderhoud van het openbaar water.
De verboden in het eerste en derde lid gelden niet voor zover in de daarin geregelde onderwerpen wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, de Scheepvaartverkeerswet, het Binnenvaartpolitiereglement, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, de Verordening bescherming landschap en natuur Zuid Holland, de Provinciale vaarwegenverordening, de Telecommunicatiewet of de daarop gebaseerde Telecommunicatieverordening.
Artikel 5.54 Overlast bij bruggen en sluizen
Het is, behalve aan de daartoe bevoegde personen, verboden de opsluiting van afgesloten bruggen te openen, of zich op beweegbare delen van ophaal-, bascule- of draaibruggen te bevinden zolang deze niet zijn gesloten, alsmede zich op sluisdeuren te bevinden of daarvan de rinket- of slakgaten te openen of af te sluiten.
Artikel 5.59 Gebruik van openbaar water
Het is onverminderd het bepaalde in de artikelen 162 en 163 van het Wetboek van Strafrecht, verboden zonder vergunning van het college:a. In openbare wateren palen, afsluitbomen of andere voorwerpen, welke de kennelijke bedoeling hebbende in- en uitvaart te voorkomen dan wel te verhinderen, aan te brengen, te maken of te hebben;b. Op, in of boven de walkanten van de onder a. bedoelde wateren, aanduidingen of kennisgevingen aan te brengen, te maken of te hebben, waarbij ter kennis gebracht wordt dat verboden is bedoelde wateren te bevaren.
Artikel 5.60 Gezonken schip of voorwerp
De rechthebbende op een in een bij de gemeente in beheer of onderhoud zijnd water gezonken of aan de grond geraakt vaartuig, te water geraakt voertuig of ander vervoermiddel dan wel voorwerp, waarvan de aanwezigheid aldaar de veiligheid of het verkeer in dat water in gevaar kan brengen, is verplicht van het zinken, aan de grond raken, of te water rake onmiddellijk kennis te geven aan de politie, en bij dat vaartuig, voertuig, vervoermiddel of voorwerp, indien het is gezonken, de bakens of veiligheidstekens te plaatsen als hem door of namens de politie worden voorgeschreven, alsmede te zorgen, dat het vaartuig, voertuig of voorwerp binnen de door of namens de politie gestelde termijn uit dat water wordt verwijderd.
Paragraaf 3 Maatregelen en voorschriften voor vaartuigen en aanlegplaatsen
Artikel 5.62 Hinder door vaartuigen
De verbodsbepaling van het eerste lid geldt niet:a. voor zover een der artikelen 162,163 en 427, ten zesde van het Wetboek van Strafrecht toepasselijk is;b. voor rijks en provinciale wateren, noch voor andere dan provinciale wateren, waarop de Verordening scheepvaartbelangen Zuid Holland van toepassing is.
Artikel 5.63 Aanleggen door vaartuigen, gebruik laad- en loswallen
Het is verboden vaartuigen stil te leggen of stilliggende te hebben voor of te meren of gemeerd te hebben aan gemeentelijke wallen:a. welke niet tot openbare laad- en losplaats zijn bestemd;b. om een andere reden dan om te laden en/of te lossen, hetgeen onverwijld en zonder oponthoud moet geschieden;c. indien de nader door het college met betrekking tot het aanleggen, laden en lossen aan gemeentelijke wallen te stellen regels niet worden nageleefd
De gemeentelijke laad- en loswallen zijn die laad- en loswallen die daartoe zijn aangewezen van gemeentewege, te weten:a. aan het Zuideinde nabij het Meijepad;b. aan het Zuideinde tegenover nr. 231;c. aan de Simon van Capelweg nabij de Rooms-katholieke kerk aan de Vlietsloot;d. aan de Oostkanaalweg, ter hoogte van nummer 42;e. ter hoogte van de Kattenbrug.
Artikel 5.65 Uitzonderingen verbod artikel 5:64
De in artikel 5:64 vervatte verboden zijn niet van toepassing op het innemen van ligplaats en het aanleggen met:a. open boten met een lengte van minder dan 7 meter aan een aanleggelegenheid of steiger die in overeenstemming met de bepalingen van deze verordening is;b. pleziervaartuigen in jachthavens;c. pleziervaartuigen aan werven, voor zover dat noodzakelijk is voor op korte termijn uit te voeren werkzaamheden betreffende bouw, verbouw, uitrusting, onderhoud of reparatie en voor zolang deze werkzaamheden duren;d. pleziervaartuigen aan een van overheidswege aangewezen, openbare aanlegplaats;e. de aan botenverkoopbedrijven of botenverhuurbedrijven toebehorende pleziervaartuigen aan de aanleggelegenheden van die bedrijven;f. één pleziervaartuig aan het erf dat behoort bij een woning, een zomerwoning voor zover die woning of zomer woning aanwezig is in overeenstemming met de daarvoor geldende wettelijke voorschriften.
Artikel 5.66 Voorschiften ligplaats
Ongeacht het bepaalde in de artikelen 5:64 en 5:65 kan het college aan de rechthebbende op een vaartuig voorschriften stellen met betrekking tot het innemen, veranderen of gebruik van een in het belang van de openbare orde, volksgezondheid, veiligheid, de milieuhygiëne en het aanzien van de gemeenten.
Artikel 5.68 Ligplaatsen woonschepen
Een vergunning, bedoeld in het eerste lid wordt slechts verleend indien het (te realiseren) woonschip aan de volgende eisen voldoet:a. Het woonschip dient op zichzelf, hetzij in verband met de omgeving als passend binnen de omgeving te worden aangemerkt en;b. Het woonschip heeft een lengte van maximaal 18.00 meter, een hoogte van maximaal 3.50 meter, gemeten vanaf de waterlijn en een breedte van maximaal 4.25 meter.
De schippers van elkander tegenkomende vaartuigen moeten, voor zoveel de plaatselijke gesteldheid en de soort der vaartuigen dit toelaten, van bakboord naar stuurboord, dat is van de linker- naar de rechterzijde verhalen. Waar wisselen niet mogelijk is, moet de schipper van het onbeladen vaartuig of indien beide vaartuigen beladen of onbeladen zijn, de schipper wiens vaartuig het dichtst is bij een plaats, waar gewisseld kan worden, daar heen varen om het tweede schip te laten passeren. Wil een schipper een ander voortvarend schipper voorbijvaren dan is deze verplicht, daartoe aangezocht, zo mogelijk gelegenheid te geven.
Degene die - al dan niet permanent – woont aan een in het eerste lid vermeld water, wordt geacht ontheffing te hebben van het gestelde in het eerste lid tot het met een door een motor aangedreven vaartuig te varen met in achtneming van het gestelde in deze verordening. Ten bewijze daarvan dient hij/zij een identiteitsbewijs bij zich te dragen waaruit de aanwoning blijkt.
Degene die een aantoonbaar vis- en/of jachtrecht heeft op een in het eerste lid vermeld water, wordt geacht ontheffing te hebben van het gestelde in het eerste lid tot en met een door een motor aangedreven vaartuig te varen met in achtneming van het gestelde in deze verordening. Ten bewijze daarvan dient hij de bescheiden bij zich te dragen waaruit het vis- en/of jachtrecht blijkt.
Degene die al dan niet permanent woont aan een in het eerste lid vermeld water, wordt geacht ontheffing te hebben van het gestelde in het eerste lid tot het met een pleziervaartuig te varen met in achtneming van het gestelde in deze verordening. Ten bewijze daarvan dient hij/zij een identiteitsbewijs bij zich te dragen waaruit de aanwoning blijkt.
Degene die een aantoonbaar vis- en/of jachtrecht heeft op een in het eerste lid vermeld water, wordt geacht ontheffing te hebben van het gestelde in het eerste lid tot het met een pleziervaartuig varen met in achtneming van het gestelde in deze verordening. Ten bewijze daarvan dient hij/zij de bescheiden bij zich te dragen waaruit het vis- en/of jachtrecht blijkt.
Het is de gebruiker van een zeilplank verboden daarmee de plankzeilsport te beoefenen, zich te bevinden of te varen in de wateren aangegeven op de aan deze verordening toegevoegde kaart.
Artikel 5.75 Scheepvaartverkeerswet
Een in de artikelen 5:71, 5:72, 5:73 en 5:74 vervat verbod is niet van toepassing op een in die artikelen vermeld water of gedeelte daarvan, ten aanzien waarvan het bevoegd gezag artikel 4 van de Scheepvaartverkeerswet mede heeft toegepast in het belang van het voorkomen of beperken van schade door het scheepvaartverkeer aan de landschappelijke of natuurwetenschappelijke waarden van een gebied waarin scheepvaartwegen zijn gelegen, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3, lid 2, aanhef en sub b van die wet.
Artikel 5.76 Binnenvaartpolitiereglement
Het in deze afdeling gesteld is niet van toepassing voor zover het Binnenvaartpolitiereglement en de Vaarwegenverordening Zuid Holland daarin voorzien.
Artikel 5.78 Vier uren regeling
Het in lid 1 gestelde verbod is niet van toepassing op het stilliggen of afmeren met kajuitboten:a. op geen grotere afstand dan 100 meter uit de as van de voorliggende weg, aan particuliere wallen, deel uitmakend van de aan de zuid-oostzijde van de Voorwetering, grenzende gronden -water daaronder niet begrepen- mits met toestemming van de rechthebbende op die wallen;b. op geen grotere afstand dan 100 meter uit de as van de voorliggende weg, aan andere behorende tuinen of erven, mits met toestemming van de rechthebbende op die wallen;c. op wallen, deel uitmakend van daartoe bestemde jacht- en woonschepenhavens;d. voor zover het stilliggen of afmeren met kajuitboten betreft in verband met het beroepsmatig verrichten van werkzaamheden;e. aan de daartoe bestemde vrije aanlegplaatsen, mits het stilliggen of afmeren voor niet langer dan 18 uren achtereen geschiedt en met onderbreking van tenminste 12 uren.
Paragraaf 5 Orde en veiligheid op het water en ijs
Artikel 5.82 IJsbijten, ijsvaren
De rechthebbende op een inrichting voor afvoer van water is, wanneer het ijs in of nabij een ijsbaan of ijsweg door uitstorting van dit water onbetrouwbaar is, verplicht onverwijld de gevaarlijke plaats aan te duiden door bakens, planken, palen of andere voorwerpen op opvallende wijze langs de rand te plaatsen.
Hoofdstuk 6 STRAF-, OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN
Overtreding van het bij of krachtens deze verordening bepaalde en de op grond van artikel 1:4 daarbij gegeven voorschriften en beperkingen wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie (3) maanden of geldboete van de tweede (2e) categorie en kan bovendien worden gestraft met openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak.
Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn belast: opsporingsambtenaren van de politieregio Hollands-Midden en personen, werkzaam voor de gemeente en als zodanig belast met toezicht en handhaving, onder wie milieuwachten, parkeercontroleurs, precariocontroleurs, toezichthouders en stadswachten.
Artikel 6.3 Binnentreden woningen
Zij die belast zijn met het toezicht op de naleving of de opsporing van een overtreding van de bij of krachtens deze verordening gegeven voorschriften welke strekken tot handhaving van de openbare orde of veiligheid of bescherming van het leven of de gezondheid van personen, zijn bevoegd tot het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner.
Vergunningen en ontheffingen – hoe ook genaamd – verleend krachtens verordeningen bedoeld in artikel 6:4, tweede lid, blijven – indien en voor zover het gebod of verbod waarop de vergunning of ontheffing betrekking heeft, ook vervat is in deze verordening en voor zover zij niet eerder zijn vervallen of ingetrokken – nog gedurende twee jaren na de inwerkingtreding van deze verordening van kracht.a. vergunningen voor het innemen van een ligplaats met een woonschip, verleend krachtens de op 8 februari 2006 door de raad van Nieuwkoop vastgestelde en sindsdien bij besluit van 18 mei 2006 gewijzigde verordening, blijven, in afwijking van artikel 6:5, lid 1, voor onbepaalde tijd van kracht, behoudens van het geval waarin thans nog niet voorzienbare omstandigheden of wetgeving hieraan in de weg staan.
Voorschriften en beperkingen opgelegd krachtens verordeningen bedoeld in artikel 6:4, tweede lid, blijven – indien en voor zover de bepalingen ingevolge welke deze voorschriften en bepalingen zijn opgelegd, ook zijn vervat in deze verordening en voor zover zij niet eerder zijn vervallen of ingetrokken – nog gedurende twee jaren na de inwerkingtreding van deze verordening van kracht.
Indien voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening een aanvraag om een vergunning of ontheffing – hoe ook genaamd – op grond van een verordening bedoeld in artikel 6:4, tweede lid, is ingediend en voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening nog niet op die aanvraag is beslist, wordt daarop de overeenkomstige bepaling van de onderhavige verordening toegepast.
Op een aanhangig beroep op bezwaarschrift, betreffende een vergunning of ontheffing, bedoeld in het eerste lid, dan wel een voorschrift of beperking bedoeld in het tweede lid dat voor of na het tijdstip bedoeld in artikel 6:4, eerste lid, is ingekomen binnen de voordien geldende beroepstermijn, wordt beslist met toepassing van de verordening bedoeld in artikel 6:4, tweede lid.
In afwijking van het in het eerste lid bepaald, blijft een vergunning of ontheffing – hoe ook genaamd- van kracht, totdat onherroepelijk is beslist op een aanvraag voor een, krachtens een in deze verordening overeenkomstig opgenomen gebod of verbod vereiste, vergunning of ontheffing, indien deze aanvraag ten minste acht (8) weken voor afloop van de in het eerste lid genoemde termijn bij het bevoegde bestuursorgaan is ingediend.
Gebods- of verbodsbepalingen waarvoor een vergunning of ontheffing vereist is krachtens deze verordening en niet voorkomend in een verordening als bedoeld in artikel 6:4, tweede lid, zijn niet van toepassing:a. gedurende één jaar na het in werking treden van deze verordening;b. ook na de onder a. bepaalde termijn, voor zover degene die de vergunning of ontheffing nodig heeft, binnen deze termijn een aanvraag heeft ingediend, totdat onherroepelijk op deze aanvraag is beslist.
Horecabedrijven, die op de datum van inwerkingtreding van artikel 2:28 zoals vastgesteld bij het raadsbesluit van 25 januari 2007 zijn gevestigd, zijn van de vergunningsplicht van laatstgenoemde artikel vrijgesteld zolang de exploitatie naar aard, oppervlakte, locatie of anderszins niet wordt gewijzigd, met uitzondering van terrassen.
De intrekking van de verordening bedoeld in artikel 6:4, tweede lid, heeft geen gevolgen voor de geldigheid van op basis van die verordening genomen nadere regels, beleidsregels en aanwijzingsbesluiten, indien en voor zover de rechtsgrond waarop de aanwijzingsbesluiten zijn gebaseerd ook vervat is in deze verordening en voor zover zij niet eerder zijn vervallen of ingetrokken.
Voorschriften en beperkingen, neergelegd in vergunningen of ontheffingen krachtens de VWP, indien en voor zover de bepalingen, ingevolge welke deze voorschriften of beperkingen zijn opgelegd, zijn overgenomen in afdeling 10 van hoofdstuk 5 van de Apv en voor zover zij niet eerder zijn vervallen of ingetrokken, blijven gedurende de periode waarvoor ze zijn afgegeven van kracht omwille van rechtsbescherming.