Organisatie | Waalwijk |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Notitie samenwerking en spreiding kinderopvang, peuterspeelzaalwerk en primair onderwijs |
Citeertitel | Notitie samenwerking en spreiding kinderopvang, peuterspeelzaalwerk en primair onderwijs |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Geen
Onbekend
Geen.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
20-05-2011 | Nieuwe regeling | 12-05-2011 Gemeenteblad 19-05-2011 | 2011/018 |
Hoofdstuk 7 Overzicht met actiepunten en beleidsdoelen 22
Het is noodzakelijk om het beleid van onze gemeente met betrekking tot het peuterspeelzaalwerk en de kinderopvang (bestaande uit dagopvang en Buitenschoolse opvang, zijnde voorschoolse-, tussentijdse en naschoolse opvang) verder aan te scherpen. De aanleiding daartoe is als volgt:
Per 1 augustus 2010 is de wet OKE (Ontwikkelingskansen door kwaliteit en educatie) in werking getreden. Deze wet kent twee hoofddoelstellingen. Het eerste doel is om de twee verschillende voorschoolse voorzieningen, peuterspeelzalen en kinderdagverblijven, kwalitatief met elkaar op één lijn te brengen door middel van een landelijk kwaliteitskader. Het tweede doel is om het bereik en de kwaliteit van de voor- en vroegschoolse educatie te verhogen. Daarbij wordt een stevig beroep gedaan op de regievoering door de gemeente.
Deze notitie ‘Een stap in het bundelen van krachten’ is opgebouwd rondom de volgende vijf pijlers:
Met de wet OKE wordt aangestuurd op meer en betere voorschoolse educatie in de kinderopvang en peuterspeelzalen. Kinderen met een taalachterstand kunnen zo beter worden geholpen om die achterstand weg te werken. Peuterspeelzalen en kinderopvanginstellingen gaan hiervoor meer samenwerken. Gemeenten krijgen een inspanningsverplichting om een goed voorschools aanbod te bieden aan alle jonge kinderen met een taalachterstand. Het minimumniveau van de kwaliteitseisen aan peuterspeelzalen komt in lijn met die van de kinderopvang. Leidsters van peuterspeelzalen en kinderopvang worden geacht (taal)achterstand vroegtijdig te signaleren en de ontwikkeling van de kinderen te stimuleren.
De wetgeving is voor alle partijen een logisch vervolg op de samenwerking die in toenemende mate gezocht wordt tussen peuterspeelzalen, kinderopvang en onderwijs, waarbij betrokken partijen het als hun doel zien om kinderen alle kansen te bieden zich goed te kunnen ontwikkelen.
De opdrachten waar de gemeente – en in feite de betrokken partijen voor komen te staan- laten zich als volgt onderverdelen:
Een uitgebreidere toelichting over de wet OKE en de nieuwe wettelijke kwaliteitskaders voor peuterspeelzalen en voor- en vroegschoolse educatie (VVE) vindt u in bijlage 1.
Hierna zoomen wij in op deze 5 facetten en lichten wij die kort toe, bekijken de huidige situatie en geven vervolgens aan welke actiepunten/beleidsdoelen daaraan voor de toekomst ontleend kunnen worden. In een afzonderlijk advies komen wij op een later moment nog terug op de met de wet OKE samenhangende wijzigingen in het toezicht en de handhaving. Gelet op de huidige actuele berichten over het toezicht in de kinderopvang willen we hier kort stil staan bij het lokale toezicht in de gemeente Waalwijk. De verantwoordelijkheid voor het toezicht op de uitvoering van de wet is neergelegd bij het college. De gemeente is verantwoordelijk voor de kwaliteitshandhaving op lokaal niveau, waarbij het college toeziet op de naleving van de wettelijke kwaliteitseisen. Een van de gestelde kwaliteitseisen is dat alle medewerkers binnen de kinderopvang en peuterspeelzalen een Verklaring omtrent gedrag (VOG) moeten overleggen. De GGD Hart voor Brabant voert het feitelijke toezicht uit en de gemeente is verantwoordelijk voor de inzet van de handhavingsinstrumenten. Als blijkt dat de Wet Kinderopvang niet wordt nageleefd legt het college sancties op. De sanctie is afhankelijk van de acuutheid van de situatie. Jaarlijks brengt het college een verslag uit aan de Inspectie van het Onderwijs.
2.2 Kwaliteitseisen reguliere peuterspeelzalen
De wet OKE regelt dat de peuterspeelzalen aan kwaliteitseisen voldoen die gelijkwaardig zijn aan die voor de kinderdagverblijven. Door voor peuterspeelzalen landelijke basiskwaliteitseisen in de wetgeving op te nemen die vergelijkbaar zijn met de eisen voor de kinderopvang, wordt de kwaliteit van het peuterspeelzaalwerk in het hele land op gelijk niveau gebracht. In de gewijzigde Wet kinderopvang en kwaliteit peuterspeelzalen is het nieuwe landelijke kwaliteitskader opgenomen. De belangrijkste veranderingen in het nieuwe wettelijk kwaliteitskader peuterspeelzaalwerk zijn:
Met de inwerkingtreding van de wet OKE dient de gemeentelijke verordening ‘Kwaliteitseisen Peuterspeelzaalwerk gemeente Waalwijk’ te worden aangepast Voor het reguliere peuterspeelzaalwerk volgt de gemeente Waalwijk de wettelijke kwaliteitseis van een bezetting per groep van minimaal één beroepskracht met opleidingsniveau PW-3. Er kan dus in het reguliere peuterspeelzaalwerk sprake zijn van twee leidsters op een groep van verschillend opleidingsniveau. Aan de peuterspeelzalen die voorschoolse educatie (VVE) bieden zijn wettelijk extra kwaliteitseisen gesteld. Beide leidsters op de groep dienen ten minste een opleiding op PW3 niveau gevolgd te hebben.
Het toezicht op de naleving van de kwaliteitseisen peuterspeelzalen wordt in opdracht van de gemeente uitgevoerd door de GGD Hart voor Brabant.
Professionele peuterspeelzalen
Met de in 2006 vastgestelde notitie Peuterspeelzaalbeleid “De stap in de goede richting” is de afgelopen jaren uitvoering gegeven aan het verder professionaliseren van het peuterspeelzaalwerk. Het professionele peuterspeelzaalwerk –met gediplomeerd personeel- werd voorheen binnen de gemeente Waalwijk aangeboden door de Stichting Peuterspeelzalen Waalwijk (SPW). Per 1 januari 2010 is SPW gefuseerd met Mikz Peuterspeelzalen BV, een onderdeel van de Mikz Holding BV. Mikz Peuterspeelzalen BV exploiteert in de gemeente Waalwijk 10 peuterspeelzalen, waarvan 7 VVE-peuterspeelzalen. Mikz heeft vanuit de wet OKE de verplichting te voldoen aan de gestelde kwaliteitseisen. Mikz pleegt op dit moment inspanningen om te voldoen aan de kwaliteitseisen en slechts enkele onderdelen dienen nog geoptimaliseerd te worden, zoals o.a. digitale risico-inventarisatie en informatieplicht ouders. Naar verwachting voldoet Mikz binnen de wettelijke termijn aan de eisen van de wet. Hierop zal door de gemeente toegezien worden door jaarlijkse inspecties door de GGD te laten uitvoeren. Voor de opleidingseis kent de wet OKE een overgangsjaar van 1 jaar, tot 1 augustus 2011.
Naast de professionele peuterspeelzalen telt onze gemeente ook nog twee stichtingen met in totaal drie peuterspeelzalen verspreid over de kernen Sprang-Capelle en Waspik die met vrijwillige leidsters werken. Deze peuterspeelzalen voldoen niet aan de gestelde kwaliteitseis vanuit de wet OKE van minimaal één gekwalificeerde leidster per groep. Dit maakt een einde aan peuterspeelzalen met uitsluitend vrijwilligers op de groep. Deze ‘vrijwillige’ peuterspeelzalen zullen, om te mogen blijven bestaan, de gevraagde kwaliteits- en harmonisatieslag moeten maken. Met de beide stichtingen heeft overleg plaatsgevonden of zij bereid zijn te professionaliseren en of wellicht het overnemen door Mikz daarbij een optie kan zijn. Het bestuur van Stichting Peuterspeelzalen Sprang-Capelle heeft aangegeven voor de peuterspeelzalen ’t Kruimeltje en Bibelebons niet de stap naar professionalisering te willen maken. Inmiddels is overleg met Mikz Peuterspeelzalen en de Stichting Peuterspeelzalen Sprang-Capelle gestart om te komen tot een overdracht. Stichting Vrienden van de Brug heeft aangegeven de kwaliteitsslag op grond van de wet OKE zelf te willen en kunnen maken. Voor het professionaliseren van peuterspeelzaal ’t Brugje zal nader overleg met de stichting plaatsvinden.
Actiepunten/Beleidsuitgangspunten:
2.3 Samenwerking/harmonisatie peuterspeelzaalwerk en kinderopvang
De Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) heeft met betrekking tot de harmonisatie van kinderopvang en peuterspeelzalen een drietal harmonisatiemodellen ontwikkeld. Onderstaand een korte toelichting op deze drie zogenaamde “harmonisatiemodellen”:
Bij lichte samenwerking is sprake van zelfstandig blijvende partners peuterspeelzalen en kinderopvang met aparte huisvesting en op het gebied van samenwerking is er slechts sprake van uitwisseling van kennis en expertise.
Bij intensievere samenwerking blijven peuterspeelzaalwerk en kinderopvang gescheiden en daar waar mogelijk worden de twee voorschoolse voorzieningen gemengd. Soms is er sprake van multifunctioneel ruimtegebruik.
Bij integrale samenwerking is er sprake van één integraal kindcentrum, waarbij peuterspeelzaal en kinderopvang volledig geïntegreerd zijn.
De VNG weet dat in veel gemeenten inmiddels een beweging in gang is gezet om te komen tot het optimaliseren van het aanbod voorschoolse educatie en vaak ook tot het optimaliseren van de voorschoolse infrastructuur. Elke gemeente is vrij in het bepalen van het tempo en de wijze waarop de samenwerking lokaal ingevuld gaat worden.
Zoals hiervoor vermeld is per 1 januari 2010 de Stichting Peuterspeelzalen Waalwijk gefuseerd met Mikz BV. Het peuterspeelzaalwerk wordt vanuit Mikz Peuterspeelzalen Waalwijk aangeboden. Met de fusie is de samenwerking tussen peuterspeelzaalwerk en kinderopvang eenvoudig geworden omdat deze vanuit een centrale aansturing op natuurlijke wijze gestalte gegeven kan worden. Mikz Kinderopvang is de grootste aanbieder van kinderopvang. Kinderopvang bestaat uit dagopvang en Buitenschoolse opvang (voorschoolse- tussentijdse- en naschoolse opvang). Er is inmiddels sprake van een intensieve samenwerking tussen Mikz Peuterspeelzalen BV en Mikz Kinderopvang BV. De eerste combi 3+ groep (kinderen uit de peuterspeelzaal en en kinderopvang), de zogenaamde peutergroep, is met het in gebruik nemen van het pluspunt BaLaDe gestart.
De overige kleinere kinderopvangorganisaties, die geen peuterspeelzaalwerk leveren en die zich ook niet specifiek op een bepaalde school of wijk richten, staan voor de vraag of zij binnen hun aanbod van de kinderopvang ook VVE willen aanbieden. VVE is met de invoering van de wet OKE ook een taak van de kinderopvang. De oplossing voor doelgroepkinderen, die nu gebruik maken van kinderopvang kan twee kanten op: ofwel binnen de kinderopvang wordt ook het VVE programma aangeboden of de doelgroepkinderen gaan tijdens de kinderopvangtijd naar de peuterspeelzaal in de directe omgeving. Volgens de gegevens van Thebe Jeugdgezondheidszorg zijn er in Waalwijk vrijwel geen doelgroepkinderen geplaatst op de kinderdagverblijven.
Als we de Waalwijkse situatie met betrekking tot de samenwerking/harmonisatie bekijken dan kunnen we vaststellen, dat deze voor een belangrijk deel (Mikz) binnen model 2 past en dat er zelfs ontwikkelingen in gang gezet worden die passen bij model 3. Een model waar we op termijn (zie hoofdstuk 3) uit willen komen. We spreken hier over ‘op termijn’ omdat een volledige integraal samengaan zoals bedoeld in model 3, nog steeds belemmerd wordt door gescheiden wetgeving voor de beide werksoorten en een gescheiden financieringsstructuur. Het is immers zo dat peuterspeelzaalwerk wordt bekostigd uit gemeentelijke subsidies en ouderbijdragen. De Kinderopvang wordt betaald door de ouders die daarbij een beroep kunnen doen op de Toeslagenwet. Zolang vanuit het rijksbeleid de verschillende systematieken van financiering niet zijn geharmoniseerd is volledige integratie nog geen werkbare optie.
Actiepunten/ Beleidsuitgangspunten:
De Voor- en vroegschoolse educatie (VVE) bestaat uit educatieve programma’s die starten in het peuterspeelzaalwerk en doorlopen tot in groep twee van de basisschool. Centraal staat het voorkomen en vroegtijdig aanpakken van ontwikkelingsachterstanden en het leren van de Nederlandse taal. De gemeente is verantwoordelijk voor het voorschoolse (peuterspeelzaalwerk) deel, de schoolbesturen zijn verantwoordelijk voor het vroegschoolse (groep 1 en 2) deel van de VVE. Via de peuterspeelzalen bij Mikz wordt reeds in een nagenoeg sluitend VVE-aanbod voorzien. De prioriteit ligt bij een goede aansluiting met het primair onderwijs. Momenteel is er reeds sprake van een samenwerking tussen de huidige VVE-peuterspeelzalen en de basisscholen die VVE aanbieden. Om alle kinderen optimale ontwikkelingskansen te bieden en hen goed voor te bereiden op het primair onderwijs is het gewenst deze samenwerking naar alle basisscholen uit te breiden. Daarnaast verplicht de wet OKE gemeente en schoolbesturen om afspraken te maken over de resultaten van de vroegschoolse educatie (zie par. 3.1). Ook andere kinderopvangorganisaties, naast Mikz Kinderopvang, kunnen overwegen om VVE aan te gaan bieden. Wij schatten in dat dit voor de meest relatief kleine kinderopvangorganisaties geen aantrekkelijke optie is gegeven de kwaliteitseisen. Als dit wel het geval is zal dit binnen het bestaande VVE-budget plaats moeten vinden.
Aan peuterspeelzalen en kinderdagverblijven die voorschoolse educatie aanbieden, zijn vanaf 1 augustus 2010 extra kwaliteitseisen gesteld. De belangrijkste veranderingen in het nieuwe wettelijk kwaliteitskader voorschoolse educatie zijn:
Het toezicht op de naleving van de kwaliteitseisen VVE wordt uitgevoerd door de GGD, als toezichthouder. Jaarlijks worden inspecties door de GGD uitgevoerd. Het houden van toezicht op de educatieve kwaliteit van de voorschoolse educatie is met de invoering van de wet OKE tevens een nieuwe taak voor de Inspectie van het Onderwijs.
Mikz voldoet, op de uitbreiding van de VVE-dagdelen na, inmiddels aan alle VVE-kwaliteitseisen. Het afgelopen jaar heeft Mikz middels pilots ervaring opgedaan met het aanbieden van vier dagdelen VVE. Vanaf 1 januari 2011 wordt het VVE-aanbod overeenkomstig de gestelde kwaliteitseisen uitgebreid. Deze uitbreiding dient binnen het beschikbare VVE-budget uitgevoerd te worden.
Met de invoering van de wet OKE is vanaf 1 augustus 2010 de plicht bij de gemeente neergelegd om alle peuters die tot de doelgroep behoren een VVE-aanbod te doen. Dit betekent dat de gemeente een inspanningsverplichting moet leveren om een bereik van 100% te realiseren. Met het oog hierop is de definitie van ‘doelgroepkind’ in Waalwijk geactualiseerd. Het college van burgemeester en wethouders heeft deze op 19 oktober 2010 opnieuw vastgesteld. Voor de beschrijving van de criteria voor een doelgroepkind verwijzen wij u naar bijlage 2.
In 2009 zijn in de gemeente Waalwijk 133 kinderen als doelgroepkind VVE door de Jeugdgezondheidszorg gesignaleerd. Hiervan hebben daadwerkelijk 106 doelgroep-kinderen een VVE-peuterspeelzaal bezocht. Er is in 2009 dus een bereik van 80% gerealiseerd. Een beperkende factor in het realiseren van een 100% bereik is de (vrijwillige) keuze van ouders of ze hun kinderen aan voorschoolse educatie willen laten deelnemen. In de wet OKE is bepaald dat gemeenten aan ouders van wie de kinderen deelnemen aan voorschoolse educatie, een ouderbijdrage mogen vragen die maximaal de hoogte is van de bijdrage die zij in de kinderopvang zouden betalen, indien ze de maximale toeslag ontvangen. Hiermee is de voorschoolse educatie laagdrempelig en financieel toegankelijk.
In de wet OKE wordt met nadruk benoemd dat segregatie voorkomen moet worden. Zolang er sprake is van VVE-peuterspeelzalen en reguliere peuterspeelzalen ligt segregatie op de loer. De visie van Mikz om op alle peuterspeelzalen VVE aan te bieden wordt derhalve door de gemeente ondersteunt. Deze uitbreiding dient echter binnen het beschikbare VVE-budget uitgevoerd te worden. Binnen het onderwijsbeleid wordt door het primair onderwijs, voor segregatie in zijn algemeenheid, aandacht gevraagd.
Om een 100% bereik te realiseren is toeleiding naar het voorschoolse aanbod van de VVE een belangrijk aandachtspunt. Een aanbod voor alle doelgroepkinderen houdt niet vanzelfsprekend in dat alle doelgroepkinderen bereikt worden en ook daadwerkelijk vier dagdelen van het aanbod gebruik maken. Het VVE-netwerk speelt hierin een belangrijke rol. De VVE-partners (schoolbesturen, peuterspeelzalen, kinderopvang, GGD, Thebe Jeugdgezondheidszorg, Bibliotheek Waalwijk en Mozaïek/De Twern) dienen afspraken over het bereik (signaleren en verwijzen), de werving en toeleiding naar de voor- en vroegschoolse voorziening verder te optimaliseren.
Het signaleren van een doelgroepkind gebeurt door de Thebe (consultatiebureau) en de peuterspeelzalen. Het bestaat uit het observeren van het kind en het inventariseren van informatie (opleiding) over de ouders. In het signalerings- en doorgeleidingstraject spelen echter ook de kinderopvangorganisaties een belangrijke rol. De signaleringsfunctie dient dan ook naar hen te worden uitgebreid. Nu weten de kinderdagverblijven veelal niet dat het een doelgroepkind betreft en doorverwijzing naar een VVE-peuterspeelzaal vindt zelden plaats. Met het gebruik maken van formulieren kunnen de kinderdag-verblijven de doelgroepkinderen beter in beeld krijgen en doorverwijzen naar een VVE-peuterspeelzaal. Mikz BV is inmiddels gestart met het implementeren van dergelijke inventarisatieformulieren ten behoeve van de eigen kinderdagverblijven.
In de voorschoolse zorgketen heeft de gemeente met diverse partners te maken. Het Centrum voor Jeugd en Gezin speelt een belangrijke rol ter ondersteuning van de VVE-partners. Het CJG verleent expertiseondersteuning aan de leidsters in de kinderopvang en het peuterspeelzaalwerk. De Jeugdgezondheidszorg is een vast onderdeel van het CJG.
Het Centrum voor Jeugd en Gezin (CJG) bestaat uit een 4 – tal onderdelen te weten :
De fysieke ruimte van het CJG is gehuisvest in BaLaDe en bestaat uit een vijftal basispartners, te weten: GGD Hart voor Brabant, Mozaïek/De Twern, MEE Brabant Noord, Juvans Algemeen Maatschappelijk Werk en Thebe Jeugdgezondheidszorg. De taken van het CJG zijn: informatie en advies geven, signaleren, verwijzen, ambulante hulpverlening en coördineren.
De uitgangspunten voor het CJG zijn:
Het beantwoorden van alle vragen van ouders, jeugdigen (tot 23 jaar) en professionals over opgroeien en opvoeden. Laagdrempelig, dichtbij en toegankelijk, met een visie op opvoeden en opgroeien;
Gericht op preventie van zwaardere problemen en duurdere zorg;
Taken op het gebied van jeugd en opvoeden worden gebundeld. Een aantal functies zijn verenigd achter één loket met goede achterliggende voorzieningen.
Snelle en bereikbare hulp bij eenvoudige problemen en snelle multidisciplinaire hulp en afstemming bij ingewikkelde problemen.
Binnen het CJG is voor kinderen van 0-4 jaar het consultatiebureau de aangewezen plek voor opvoed- en opgroeiondersteuning. Om een sluitend netwerk rondom ‘zorg’ kinderen van 0 tot 4 jaar te realiseren wordt een doorgaande ‘zorg’ lijn voor kinderen van 0 tot 4 jaar met als doel risico’s in de ontwikkeling tijdig te signaleren ingericht. Doelgroepkinderen worden specifiek in deze ‘zorg’ lijn meegenomen.
Actiepunten/ Beleidsuitgangspunten:
Een nauwe samenwerking tussen peuterspeelzalen en kinderopvang met het onderwijs is van groot belang voor de ontwikkelingskansen van jonge kinderen. Er wordt binnen het jeugdbeleid gesproken van een ‘doorlopende leer- en ontwikkelingslijn’ wanneer alle instellingen die zich bezighouden met deze leeftijdsgroep en hun ouders zich gezamenlijk inspannen om een doorlopende lijn in het aanbod van voorzieningen te creëren zodat kinderen optimaal worden ondersteund in hun ontwikkeling en de ouders optimaal worden ondersteund bij de opvoeding.
De wet OKE verplicht gemeente en schoolbesturen afspraken te maken over de resultaten van de vroegschoolse educatie. Het is aan de scholen langs welke weg die resultaten worden behaald. Resultaatafspraken op het gebied van vroegschoolse educatie kunnen bijvoorbeeld gaan over het aantal woorden dat kinderen minimaal moeten kennen aan het eind van groep 2. Voor het overleg gebruikt de gemeente Waalwijk de Lokale Educatieve Agenda.
3.2 Brede schoolconcept/Integraal kindcentrum
De komende jaren zal samen met het onderwijs en de voorschoolse voorzieningen de doorlopende leer- en ontwikkelingslijn verder ontwikkeld worden. Behalve een goede overdracht van het kind naar alle scholen in het primair onderwijs en de in de vorige alinea genoemde afspraken over de onderwijsresultaten moet zoals aangegeven het streven gericht zijn op een nog verdergaande samenwerking die uiteindelijk moet leiden tot een eenduidige structuur gedurende de voorschoolse en basisschool periode. Ouders hebben één aanvliegpunt bij de school in hun buurt en de kinderen maken hun ontwikkeling zoveel mogelijk door binnen het door de betrokken partijen gedragen vaste leer- en ontwikkelingspatroon. Het mooiste is als zich dat ook in één gebouw af kan spelen maar dat is niet altijd mogelijk omdat er financiële of praktische beletsels kunnen zijn om dat te realiseren. Een verdere meerwaarde kan gerealiseerd worden als ook elementen als het stimuleren van sport en bewegen, het kennismaken met kunst en cultuur en het bevorderen van de sociale cohesie in de wijk daarbij betrokken kunnen worden. In BaLaDe zien we hoe hier in de praktijk al invulling aan wordt gegeven. In de Buitenschoolse opvang gaan we hierbij uit van opvang van kinderen van 4 t/m 7 jaar in en rondom het schoolgebouw en de kinderen van 8 t/m 12 jaar buiten het schoolgebouw om ze kennis te laten maken met sport en cultuur.
In essentie hebben we het dan over de ontwikkeling van het brede schoolconcept of m.a.w. de ontwikkeling van een integraal kindcentrum.
Het spreekt voor zich dat de ontwikkeling van deze integrale kindcentra niet van vandaag op morgen te realiseren is. We hebben immers te maken met –op grond van de huidige wetgeving- verschillende autonome partijen en met de in hoofdstuk 2 reeds gememoreerde gescheiden financieringsstromen. Dit laat echter onverlet dat het toewerken naar integrale kindcentra wel een proces is dat wij in gang willen zetten en geleidelijk aan willen realiseren. De factoren die het succes van dat proces bepalen zijn de volgende. In de eerste plaats de bereidheid van de verschillende partners om samen te werken en vervolgens bevlogenheid om op den duur naar het einddoel toe te werken.
Inherent daaraan is ook de bereidheid daar tijd en energie in te steken, om over eigen grenzen heen te kijken en wellicht soms ook de eigen autonomie met andere partijen te delen. Dat vraagt dus om verdere optimalisering van de samenwerking tussen onderwijs enerzijds en peuterspeelzalen en kinderopvang anderzijds. Dat vraagt van de kinderopvangorganisaties de bereidheid om in het brede schoolconcept te participeren.
Mikz is binnen de gemeente een grote professionele organisatie die zich maatschappelijk ondernemen ten doel stelt en van daaruit wil participeren en meedenken in nieuwe ontwikkelingen zoals hiervoor beschreven. Vanuit die positie is Mikz ook veelvuldig gesprekspartner in het overleg met het onderwijs, met name over de visie op integrale samenwerking in het kader van de doorlopende leerlijn- en ontwikkelingslijn van 0 tot 13 jaar en ook wanneer nieuwbouwlocaties aan de orde zijn. Dat wordt mede ingegeven door de belangrijke rol die Mikz vervult met betrekking tot het peuterspeelzaalbeleid.
Uiteraard ligt de vraag voor of de overige particuliere kinderopvangorganisaties ook willen participeren in het brede schoolconcept. Nu richten deze organisaties zich nog niet specifiek op een bepaalde school of wijk maar zijn ze georiënteerd op een gemeentebreed aanbod van kinderen of zelfs kinderen uit andere gemeenten. Die manier van werken gaat op termijn op gespannen voet staan met het werken aan het streven naar integrale kindcentra. Nader overleg met de kinderopvangorganisaties moet uitsluitsel geven over de vraag of zij al dan niet een rol in dat proces willen nemen. Uiteraard staat het hen vrij om niet te participeren en op grond van een eigen ondernemersfilosofie hun zaak te runnen.
Indien dat laatste aan de orde is kan het zo zijn dat er –puur kijkend naar de cijfers van vraag en aanbod- in een bepaalde wijk of nabij een bepaalde school op zich voldoende aanbod is van kinderopvang maar dat die opvangorganisaties niet gelinkt zijn aan partners die zich gezamenlijk in willen spannen om op den duur integrale kindcentra te realiseren. Partners dus die niet vanuit die brede schoolfilosofie werken maar die zich op een gemeentebreed aanbod richten.
In die situaties willen wij, als bouw- en verbouwingswerkzaamheden bij een school aan de orde zijn, toch rekening houden met het brede schoolprincipe en zijn wij bereid om rekening te houden met de vraag naar ruimte vanuit de kinderopvangorganisaties die daar wel in willen denken. Uiteraard alleen onder de voorwaarde dat deze organisaties zich ook voor een langdurige periode (20 jaar) willen binden aan de visie op integrale samenwerking en om die ruimte te huren. Het is immers geen gemeentelijke taak om financieel risico te lopen in de kinderopvangmarkt. Wij voorzien overigens dat het voor ouders aantrekkelijk is om te kiezen voor de organisaties die werken aan het concept van een integraal kindcentrum.
Voor ouders kunnen er echter ook reden zijn dat niet of vooralsnog niet te doen. Hoe uiteindelijk de markt voor kinderopvang zich zal ontwikkelen is niet helemaal voorspelbaar en de hierna in hoofdstuk 4 gehanteerde prognoses zijn dan ook niet waterdicht. Dat kan ook niet omdat regeringsbeleid daar sterk op van invloed kan zijn. Nu is er ongewisheid over de financiële ondersteuning van ouders maar over enkele jaren kan er regeringsbeleid zijn of kunnen maatschappelijke opvattingen over de rol van mannen en vrouwen in het arbeidsproces dusdanig gewijzigd zijn waardoor een verdere intensivering te verwachten is.
Actiepunten/ Beleidsuitgangspunten:
Het is in het belang van de kinderen en de ouders dat de voorschoolse voorzieningen goed verspreid over de gemeente en in de buurt van de woonomgeving aanwezig zijn. In het vorige hoofdstuk hebben wij als beleidsdoel geformuleerd om de scholen zoveel mogelijk als vertrekpunt te nemen voor de spreiding. Realisering van dat uitgangspunt staat garant voor een goede spreiding.
In het peuterspeelzaalwerk zijn de overschotten/tekorten zoals in paragraaf 4.3 gepresenteerd marginaal. Verschuivingen door het gebruik van leegstaande schoollokalen is mogelijk. Hierbij wordt wel het uitgangspunt gehanteerd dat dit binnen de huidige capaciteit en middelen plaats zal moeten vinden.
Eerder is in par. 3.2. aangegeven dat we ons in de samenwerking niet willen beperken tot alleen Mikz maar ook andere kinderopvangorganisaties willen laten participeren in het brede schoolconcept. Als uitgangspunt bij de spreiding en het gebruik van voorzieningen geldt dat alleen kinderopvangorganisaties die zich inhoudelijk aan het brede schoolconcept willen binden, als voorschoolse partner in relatie tot de prognoses en de spreiding worden gezien. Instemming van het betreffende schoolbestuur is hierbij een voorwaarde.
Het spreekt voor zich dat de Buitenschoolse opvang (BSO) een expliciet onderdeel vormt van het brede schoolconcept. Met name daar ligt ook de mogelijkheid om een link te maken naar sport en cultuur. Het is daarbij overigens wel goed te onderkennen dat de verantwoordelijkheid voor de BSO niet bij de gemeente ligt maar bij het onderwijs. Schoolbesturen zijn sinds 1 augustus 2007 verplicht een arrangement voor BSO aan ouders aan te bieden als die daarom vragen.
Mikz Kinderopvang BV is in de gemeente Waalwijk momenteel de grootste BSO-aanbieder. De Stichting Willem van Oranjecollege, Stichting Leerrijk! en Stichting Bravoo hebben met Mikz Kinderopvang BV contracten afgesloten. Wij onderschrijven van harte de Mikz-doelstellingen met betrekking tot BSO. Deze impliceren dat de kinderen van 4 t/m 7 jaar in en rondom het schoolgebouw worden opgevangen en dat de kinderen van 8 t/m 12 jaar -binnen het brede schoolconcept- buiten het schoolgebouw opgevangen worden om ze kennis te laten maken met sport en cultuur. Ook hier geldt wel een spreidingsprincipe maar dit is niet zozeer gekoppeld aan het schoolgebouw maar aan de vestiging/accommodatie van de sportverenigingen of de culturele instellingen. Het zoeken en vinden van een geschikte locatie/accommodatie is een verantwoordelijkheid vanuit de BSO-aanbieder.
Wij gaan er van uit dat de organisaties die de BSO aanbieden in overleg met het onderwijs zelf afspraken maken en contracten afsluiten met sportverenigingen en culturele instellingen. Het gebruik door BSO van deze voorzieningen kan naar onze mening er overigens niet toe leiden dat dit resulteert in uitbreiding van de accommodaties. De gemeente zal daar ook geen financiële middelen voor beschikbaar stellen. De BSO-aanbieder dient in dat geval een accommodatie te zoeken die voldoet aan de vraag. Wij streven naar een optimaal gebruik van de aanwezige voorzieningen.
Actiepunten/beleidsuitgangspunten:
4.2 Landelijke en lokale prognoses
In het rapport van Buitenhek Management & Consult (landelijk adviesbureau kinderopvang) van augustus 2009 wordt onderbouwd dat de kinderopvang voor 0-4 jarigen in Nederland volgend jaar nagenoeg haar verzadigingspunt bereikt. Voor kinderopvang van 4-12 jarigen (BSO) wordt nog een groei van 30% verwacht.
De gemeente heeft samen met Mikz bv de vraag en huisvesting voor alle voorschoolse voorzieningen en het onderwijs in beeld gebracht. Als uitgangspunt zijn gehanteerd de gegevens uit de gemeentelijke bevolkingsadministratie. De huidige aanwezige voorschoolse voorzieningen zijn afgezet tegen de behoeften voor de komende jaren. De behoefte in aantal kinderen is vertaald in aantal ruimten. Daar waar sprake is van een ruimte < 1.0 dient uitgegaan te worden van een volledige (1.0) ruimte. Voor de overzichten wordt u verwezen naar paragraaf 4.3.
4.3Overzicht spreiding en gebruik van voorzieningen
Bij het overzicht dat wij hierna presenteren is de vraag- en aanbodsituatie gerelateerd aan de scholen en hun naaste omgeving. Hierbij dienen enkele aspecten goed voor ogen te worden gehouden:
De BSO voor 8 t/m 12 jarigen is niet in het overzicht opgenomen omdat de opvang buiten het schoolgebouw plaats vindt. Het uitgangspunt is dat de organisaties die de BSO aanbieden in overleg met het onderwijs zelf afspraken maken en contracten afsluiten met sportverenigingen en culturele instellingen.
Deze genoemde aspecten benadrukken het belang van zorgvuldige planontwikkeling voor nieuwbouw en het maken van afspraken over afname van gebouwde lokalen en het gebruik van leegstaande lokalen.
In de wijk Centrum, Besoyen is sprake van een tekort aan peuterspeelzaalopvang. In de wijk is voldoende ‘gemeentebreed’ gerichte kinderopvang aanwezig. Over de integrale samenwerking in de wijk Besoyen heeft Mikz afspraken gemaakt met Stichting Leerrijk! In de Teresiaschool wordt een integraal kindcentrum gerealiseerd met kinderopvang, peuterspeelzaalwerk en BSO aangeboden door Mikz.
Wijk Baardwijk, Laageinde, De Hoef
In de wijk Baardwijk, Laageinde, De Hoef is in 2010 in BaLaDe een integraal kindcentrum gerealiseerd. De ruimte is hier momenteel toereikend. Voor het toekomstige tekort in kinderopvang en buitenschoolse opvang zal overleg met het onderwijs over het gebruik van leegstaande schoollokalen plaats vinden.
Wijk Antoniusparochie, Bloemenoord
Openbare basisschool De Hoef/Hugo
In de wijk Antoniusparochie, Bloemenoord is geen kinderopvang en buitenschoolse opvang aanwezig. Op de locatie van de Pieter Wijtenschool wordt samen met De Hoef/Hugo een integraal kindcentrum gerealiseerd. Er is hierbij sprake van een integraal gebruik van ruimten en hierdoor ontstaat voldoende ruimte voor de kinderopvang, peuterspeelzaalwerk en BSO door Mikz. Uitgegaan wordt van vervanging van peuterspeelzaal ’t Peuterhofje.
Openbare basisschool Van der Heijden
PC basisschool Juliana van Stolberg
In de wijk Zanddonk, Meerdijk is op zich kwantitatief voldoende ‘gemeentebreed’ ( niet specifiek op een bepaalde school of wijk gericht) aanbod in kinderopvang aanwezig. Echter met het kwalitatief streven naar een brede schoolconcept is bij de planontwikkeling van de Juliana van Stolbergschool in overleg met Mikz gekomen tot een integraal gebruik van ruimten ten behoeve van de voorschoolse voorziening (incl. BSO). Uitgegaan wordt van vervanging van peuterspeelzaal Okidoki. De basisscholen Van der Heijden en Pater vd Geld liggen in elkaars directe nabijheid. Er is hier sprake van een tekort in de peuteropvang van 0.5 ruimte. Om dit op te vangen zal overleg met het onderwijs over het gebruik van leegstaande schoollokalen plaats vinden.
Openbare basisschool Villa Vlinderhof
PC basisschool Willem Alexander
Openbare basisschool De Krullevaar
Met het uitgangspunt dat de voorschoolse voorzieningen zoveel mogelijk in de buurt van de woonomgeving moeten zijn wordt de kern Sprang-Capelle onderverdeeld in Landgoed Driessen/Sprang, Vrijhoeve en Capelle.
Aan de overkant van de provinciale weg de N261 zijn enkele kinderopvangverblijven (De Vuurtoren, Olleke Bolleke en Tot Vanavond, zie wijk Zanddonk/Meerdijk) gelokaliseerd die zich richten op een gemeentebreed aanbod. De omvang van Landgoed Driessen rechtvaardigt echter een eigen voorziening. Met de nieuwbouw van OBS Villa Vlinderhof is er sprake van de ontwikkeling van een integraal kindcentrum en wordt het tekort voor een groot deel in de huidige behoefte voorzien. Er is hierbij sprake van een integraal gebruik van ruimten en hierdoor ontstaat voldoende ruimte voor de kinderopvang, peuterspeelzaalwerk en BSO door Mikz. In de toekomst zal bezien moeten worden of en waar nog aanvullende capaciteit gerealiseerd zal moeten worden. Om te voldoen aan de vraag aan peuterspeelzaalwerk in Sprang is het voortbestaan en professionaliseren van peuterspeelzaal t Kruimeltje gewenst.
Om te voldoen aan de vraag in is het voortbestaan en professionaliseren van peuterspeelzaal Bibelebons en uitbreiding van opvang bij leegstand van schoollokalen gewenst. Om de vraag op te vangen zal overleg met het onderwijs over het gebruik van leegstaande schoollokalen plaats vinden.
Peuterspeelzaal ’t Turfke is de enige peuterspeelzaal in de directe omgeving. Met het professionaliseren van deze peuterspeelzaal en het aanbieden van Voor- en vroegschoolse educatie is de vraag gegroeid en is uitbreiding met 1 groep direct noodzakelijk om de wachtlijst op te heffen.
In de kern Waspik geven de prognoses aan dat er meer dan voldoende in de vraag wordt voorzien. Echter voor nu en de directe toekomst geldt dat peuterspeelzaal ‘t Brugje nodig is om te voldoen aan de huidige vraag naar peuteropvang. Deze kinderen kunnen momenteel niet bij peuterspeelzaal Holder den Bolder geplaatst worden. Peuterspeelzaal ’t Brugje dient hiertoe op grond van de wet OKE geprofessionaliseerd te worden.
Voor een overzicht van het totale voorzieningenaanbod in de gemeente Waalwijk, een plattegrond en adresgegevens wordt u verwezen naar bijlagen 3,4 en 5.
Actiepunten/ Beleidsuitgangspunten:
5.1 Huidige beschikbare middelen
De (meerjaren)begroting gaat uit van de navolgende budgetten:
Ad 1. Deze middelen worden jaarlijks ter beschikking gesteld voor de uitvoering van het peuterspeelzaalwerk. De terugval in 2012 hangt samen met de bezuinigingsoperatie van 10% op grond van de begroting. Dit kan een extra drempel betekenen voor de lage toegankelijkheid van peuterspeelzaalwerk.
Ad 2 en 3. GGD Hart voor Brabant is in opdracht van de gemeente de toezichthouder op de kwaliteit van de peuterspeelzalen en kinderopvang. Dit is een wettelijke taak. Het budget voor de jaarlijkse handhaving en toezicht van de kinderopvang en peuterspeelzalen is toereikend. Als het toekomstig rijksbeleid inzake inspecties gastouders leidt tot extra kosten kan er een tekort ontstaan. Zie voor een nadere toelichting ad 6.
Ad 4. Voor de uitvoering van het doelgroepenbeleid ontvangt de ISD jaarlijks een bijdrage in de kinderopvangtoeslag voor de desbetreffende doelgroep. De afrekening vindt plaats op basis van het aantal aanvragers. Voor 2011 e.v. is een stijging in de deelname van 5% opgenomen.
Ad 5. Vanaf 2010 wordt door het rijk voor het versterken (professionaliseren) van het peuterspeelzaalwerk structureel budget aan het gemeentefonds als decentralisatie-uitkering toegevoegd.
Ad 6. Met de wet OKE wijzigt ook de wet Kinderopvang en daarmee samenhangend de invoering van het Landelijk Register Kinderopvang (LRK) en de start van eerstelijnstoezicht op gastouders. In de Wet kinderopvang is bepaald dat gemeenten gebruik maken van het LRK. In het LRK worden alle kinderdagverblijven, buitenschoolse opvang, gastouderbureaus en gastouders opgenomen. De Belastingdienst kan via het register de rechtmatigheid van toeslagaanvragen controleren. Ouders hebben alleen recht op toeslag als hun opvang in het register staat. Waalwijk telt momenteel 150 gastouders. De inspectiekosten ten behoeve van de registratie bedragen totaal € 68.663,-- (150 x tarief inspectie € 457,75). De jaarlijkse structurele geoormerkte rijksbijdrage van € 20.000,-- is vanaf 2010 in de gemeentelijke begroting opgenomen. Momenteel is nog niet bekend of er na aanmelding en registratie een jaarlijkse reguliere inspectie dient plaats te vinden. Het rijksbeleid is gelet op de huidige rijksbezuinigingen hierover nog niet duidelijk. Dus in eerste instantie is voor de registratie voldoende budget beschikbaar echter structureel zou zich hier een probleem kunnen voordoen.
Ad 7. De VVE wordt binnen het reguliere rijksbudget vanuit het onderwijsachterstanden-beleid (OAB) uitgevoerd. Voor 2011 e.v. is de totale OAB-rijksbijdrage € 467.616,--. In Waalwijk is de afspraak gemaakt dat 15% van de rijksuitkering OAB bestemd is voor LEA-projecten. Dit betekent dat 85% als VVE-budget wordt ingezet, zijnde € 397.474,--. Hiervan wordt het VVE in de gemeente Waalwijk georganiseerd en bekostigd. Daarnaast worden ook projecten VVE-breed gesubsidieerd. Dit bedrag is inclusief middelen om de VVE voor alle doelgroepkinderen financieel toegankelijk te laten zijn.
5.2Financiële vraag vanuit de wet OKE en beleidspunten uit deze notitie
Uitgangspunt voor wat betreft de beschikbaarstelling van financiële middelen voor het peuterspeelzaalwerk en de kinderopvang is dat de huidige middelen maatgevend zijn en dat deze notitie in principe budgettair neutraal op structureel niveau uitgewerkt dient te worden. Er zijn een paar uitzonderingen die niet binnen de bestaande middelen opgevangen kunnen worden. De financiële vraag vanuit de wet OKE en beleidspunten vanuit deze notitie worden onderstaand toegelicht.
In 2010 is het aanbod in peuterspeelzaal ’t Turfke met 1 groep uitgebreid. Met de professionalisering van deze peuterspeelzaal en het aanbieden van VVE is een wachtlijst ontstaan. In 2010 heeft Mikz deze uitbreiding in de begroting kunnen opvangen. Met de invoering van de wet OKE geldt een inspanningsverplichting voor gemeenten om zoveel mogelijk doelgroepkinderen met voorschoolse educatie te bereiken. In Capelle is sprake van een groot VVE bereik. In de directe omgeving is geen andere peuterspeelzaal aanwezig. Mikz heeft reeds tengevolge van de wet OKE en de uitbreiding met 3e en 4e VVE-dagdelen een herschikking van de peuterspeelzaalgroepen gemeentebreed uitgevoerd. De uitbreiding van ’t Turfke met 1 groep betekent voor 2011 een kostenpost van € 7.800,--. Dit kan niet binnen de huidige begroting van Mikz opgevangen worden. Echter met het aanpassen van de ouderbijdrage (zie volgende bullet) per schooljaar 2011/2012 is de uitbreiding waarschijnlijk te ondervangen. Mocht dit niet lukken dan zal een uitbreiding op de subsidie noodzakelijk zijn.
De gevraagde tarieven (ouderbijdragen) voor de peuterspeelzaalopvang zijn de afgelopen jaren niet meer aangepast. Dit betekent dat de ouderbijdrage landelijk gezien in Waalwijk relatief laag is. Een jaarlijkse indexering is gewenst om tekorten in de reguliere begroting op te vangen. Vanaf het schooljaar 2011/2012 verhoogt Mikz voor het jaar 2011 het lage tarief met 3% en het hoge tarief met 12%. De tariefgroepen zijn inkomensafhankelijk. Voor een jaarlijks inkomen tot
€ 15.500,-- betekent dit een tariefstijging van € 1,00 per maand (2 dagdelen per week). Voor een jaarlijks inkomen van € 15.500,-- of meer betekent dit een tariefstijging van € 4,50 per maand (2 dagdelen per week). Het uiteindelijke rekeningresultaat van de verhoging van de ouderbijdrage is afhankelijk van de verdeling van de inkomensgroepen. Naar verwachting betekent deze verhoging van de ouderbijdrage een jaarlijkse stijging van de inkomsten met € 10.000,--. Het gemeentelijk beleid is gericht op een lage toegankelijkheid voor het peuterspeelzaalwerk, derhalve zal de jaarlijkse indexering na goedkeuring door de gemeente kunnen worden vastgesteld.
Het ligt in de lijn der verwachting dat voor de uitvoering van deze notitie incidentele kosten gemaakt zullen moeten gaan worden:
Het professionaliseren van peuterspeelzalen betekent dat leidsters opgeleid moeten worden. In de rijksbijdrage voor het professionaliseren van het peuterspeelzaalwerk is hiermee geen rekening gehouden. De hoogte van het benodigd opleidingsbudget is afhankelijk van het aantal leidsters en het huidige ervarings- en opleidingsniveau. Er is sprake van een minimaal benodigd budget van € 6.000,-- en maximaal € 24.000,--.
Voor het aanpassen van de inrichting en inventaris aan de Arbo-eisen kan vanuit ervaringscijfers worden uitgegaan van gemiddeld € 4.000,-- per peuterspeelzaal. Daarnaast kan ons streven om te komen tot geïntegreerde voorzieningen en het gezamenlijk gebruiken van leegstaande schoollokalen financiële gevolgen hebben. Het uitgangspunt in deze is dat deze kosten voor rekening van de deelnemende partners zijn. Het is echter een gemeentelijke taak om te zorgen voor een goed en verspreid peuterspeelzaalaanbod. Met het professionaliseren van 3 peuterspeelzalen en de in hoofdstuk 4 benoemde drietal klaslokalen ter uitbreiding van de peuteropvang betekent dit totaal € 24.000,--.
Het moment van de invoering van de wet OKE vormt een goede aanleiding om de afspraken die binnen de gemeente zijn gemaakt ten aanzien van informatie-management rond VVE tegen het licht te houden. Met het inzetten van een monitor kan een goed zicht verkregen worden op de deelname, verwijzing, toeleiding, de kwaliteit van de voorschoolse educatie en de resultaten van de vroegschoolse educatie. In het traject van aanpak, inrichting en afspraken met partners is externe ondersteuning gewenst. Dit vraagt een eenmalige externe ondersteuning en opstartkosten van € 7.000,--. Dit is een eenmalig uitgave, de monitor kan na het eenmalig benoemen van de indicatoren jaarlijks in eigen beheer door de gemeente en partners worden uitgevoerd.
Voor bovengenoemde incidentele kosten is een budget van € 55.000,-- gewenst. Bij de afrekening van de subsidie VVE 2009 van de Stichting Peuterspeelzalen Waalwijk is een overschot van € 116.979,- vastgesteld en terugbetaald. De over 2009 terugontvangen middelen worden middels het rekeningresultaat 2010 toegevoegd aan de Algemene reserve. Voorgesteld wordt om € 55.000,-- uit de Algemene reserve te onttrekken ten behoeve van deze incidentele kosten die voortvloeien uit deze notitie. Dit middels een begrotingswijziging 2011 te reguleren.
Actiepunten/ Beleidsuitgangspunten:
In de wet OKE wordt een eerste stap gezet in de harmonisatie van voorschoolse voorzieningen. De harmonisatie van de kwaliteitseisen vergemakkelijkt de samenwerking tussen de verschillende partners (kinderopvang, peuterspeelzalen en het onderwijs). De gemeentelijk regierol beslaat vooral het faciliteren van het proces van samenwerking en het binden op de inhoudelijke visie en uitwerking daarvan. Een passend ontwikkelaanbod voor ieder kind is alleen mogelijk als er goed wordt samengewerkt tussen de verschillende partners.
Om het harmonisatieproces aan te sturen, wordt een zwaar beroep gedaan op de regierol van de gemeente. Er is immers sprake van verschillende autonome partijen die van elkaar afhankelijk zijn en die elkaar moeten vinden om doelen te realiseren. Met deze nota heeft de gemeente een aantal actiepunten vastgelegd en beleidsdoelen geformuleerd van waaruit zij in dat proces kan opereren. De gemeente heeft het dus niet voor het zeggen maar kan wel een belangrijke rol vervullen in de regievoering. Wij beschouwen het ook als de opdracht van de gemeente om daar op een adequate wijze invulling aan te geven.
De gemeente heeft hiervoor vanuit de historie al goede mogelijkheden in handen. De gemeente is beleidsmatig verantwoordelijk voor en tevens een belangrijke financierder van het peuterspeelzaalwerk. De gemeente is financieel niet direct betrokken bij de kinderopvang. Wel overlegt ze al met de kinderopvang in het kader van de locale educatieve agenda en is het toezicht op alle voorschoolse voorzieningen een verantwoordelijkheid van de gemeente.
De gemeente Waalwijk onderschrijft het belang van goede kinderopvang voor haar inwoners. De gemeente heeft daarbij een regierol –hieronder wordt verstaan een voorwaardenscheppende en sturende rol- bij het realiseren van kinderopvang en BSO. De regie komt tot uiting op drie vlakken:
Door onderwerpen op de diverse agenda’s te plaatsen en bijeenkomsten met nieuwe partijen te organiseren is het de bedoeling de betrokken partijen op lokaal niveau met elkaar in contact te brengen, ontwikkelingen te stimuleren en initiatieven te nemen.
Op bestuurlijk niveau is het Locaal Educatief Overleg het belangrijkste platform en de Lokale Educatieve Agenda (LEA) een belangrijk beleidsinstrument. In het Locaal Educatief Overleg ontmoeten de gemeente, de schoolbesturen en de voorschoolse instellingen elkaar. Met het lokaal LEA-overleg voldoet de gemeente Waalwijk aan de opdracht vanuit de wet OKE om minimaal jaarlijks overleg te voeren. Daarnaast treedt de wet OKE buiten het voorschoolse veld en strekt zich ook uit tot de basisschool. Gemeente en onderwijs zijn namelijk verplicht afspraken te maken over de resultaten van de vroegschoolse educatie. Deze verplichting geldt ook vanuit het Onderwijsachterstanden-beleid.
Om haar regietaak goed uit te kunnen voeren zijn er verschillende activiteiten te onderscheiden. Deze activiteiten zijn te benaderen vanuit het 5-S-en-model:
De gemeente Waalwijk zal haar regierol langs bovengenoemde activiteiten verder invullen.
Actiepunten/ Beleidsuitgangspunten:
De in deze notitie genoemde actiepunten en beleidsdoelen zijn onderstaand overzichtelijk gegroepeerd.
a. Kwaliteitseisen reguliere peuterspeelzalen
b. Samenwerking/harmonisatie peuterspeelzaalwerk en kinderopvang
·Overleg met de overige kinderopvangorganisaties teneinde hun rol te positioneren voor wat betreft hun aspiraties met betrekking tot het VVE-aanbod.
d. Brede schoolconcept/Integraal kindcentrum
e. Spreiding en gebruik voorzieningen
f. Overzicht spreiding en gebruik van voorzieningen
·Het gebruik en de bestemming van leegstaande schoollokalen met het onderwijs afstemmen.
g. Financiële vraag vanuit de wet OKE en beleidspunten uit deze notitie
·De incidentele kosten die voortvloeien uit deze notitie tot het bedrag van € 55.000,-- uit de Algemene Reserve te onttrekken.
h. Regierol gemeente en overleg met partners
Wet OKE Ontwikkelingskansen door Kwaliteit en Educatie
Met ingang van 1 augustus 2010 is dat de wet Ontwikkelingskansen door Kwaliteit en Educatie (OKE) in werking getreden. Deze wet kent twee hoofddoelstellingen. Het eerste doel is om de twee verschillende voorschoolse voorzieningen, peuterspeelzalen en
kinderdagverblijven, kwalitatief met elkaar op één lijn te brengen door middel van een landelijk kwaliteitskader. Het tweede doel is om het bereik en de kwaliteit van voor- en vroegschoolse educatie te verhogen. Daarbij wordt een stevig beroep gedaan op regievoering door de gemeente.
1.2 Verbetering kwaliteit regulier peuterspeelzaalwerk
De wet OKE regelt allereerst dat peuterspeelzalen aan kwaliteitseisen moeten voldoen die gelijkwaardig zijn aan die voor de kinderdagverblijven. De kwaliteitseisen voor de kinderopvang zijn grotendeels in landelijke wetgeving verankerd. Peuterspeelzaalwerk is tot nu toe daarentegen decentraal geregeld en kent over gemeenten vaak grote verschillen in organisatie, kwaliteit en kosten voor de ouders. Door voor peuterspeelzalen landelijke basiskwaliteitseisen in de wetgeving op te nemen die vergelijkbaar zijn met de eisen voor de kinderopvang, wordt de kwaliteit van het peuterspeelzaalwerk in het hele land op gelijk niveau gebracht.
De kwaliteitseisen voor het regulier peuterspeelzaalwerk worden door de wet OKE de volgende:
Naast de eisen op het gebied van groepsgrootte, leidster-kindratio en opleiding geldt nog een aantal andere kwaliteitseisen voor reguliere peuterspeelzalen:
1.3 Bereik en kwaliteit van VVE omhoog
Verder beoogt de wet OKE om het bereik en de kwaliteit van VVE te verhogen en te borgen. Gemeenten krijgen hier een sterke regierol.
Op het gebied van voorschoolse educatie gelden voor gemeenten de volgende verantwoordelijkheden:
Om invulling te geven aan deze verantwoordelijkheden, dienen afspraken te worden gemaakt met peuterspeelzalen en kinderdagverblijven. Vooral wanneer het gaat om het bereik en de toeleiding van de doelgroep, spelen ook jeugd - gezondheidsinstellingen een rol. Het is dan ook van belang dat deze partijen tot de vaste overlegpartners (gaan) behoren.
Met betrekking tot VVE maken gemeenten en kinderopvang, peuterspeelzalen en school -
besturen minimaal afspraken over:
Kwaliteitseisen voorschoolse educatie
Aan peuterspeelzalen en kinderdagverblijven die voorschoolse educatie aanbieden, worden vanaf 1 augustus 2010 extra kwaliteitseisen gesteld. Deze kwaliteitseisen staan beschreven in de AMvB ‘Besluit basisvoorwaarden kwaliteit voorschoolse educatie’. De volgende kwaliteitseisen staan in het besluit beschreven:
op de ontwikkelingsdomeinen taal, rekenen, motoriek en de sociaal-emotionele ontwikkeling.
De beroepskrachten hebben ten minste een opleiding gevolgd op PW3 niveau. Onderdeel van deze beroepsopleiding vormt ten minste één module over het verzorgen van voorschoolse educatie. Als de beroepskracht niet deze module heeft gevolgd, bezit deze een bewijs dat specifieke scholing is afgerond over voorschoolse educatie.
Op het gebied van vroegschoolse educatie is sprake van opbrengstgerichte sturing: gemeenten en schoolbesturen zijn verplicht om onderling afspraken te maken over de resultaten van vroegschoolse educatie. Het is aan de scholen om te beslissen langs welke weg die resultaten worden behaald. Afspraken over resultaten zijn verplicht; afspraken over het ‘hoe’ dus niet. Gemeenten en schoolbesturen houden uiteraard de vrijheid om alsnog afspraken te maken over het ‘hoe’, zoals de keuze van een VVE-programma,
het aantal leerkrachten voor de groep of de organisatie van ouderbetrokkenheid. Daarnaast zijn gemeenten vrij om scholen bij deze afspraken te ondersteunen met het geld dat zij ter beschikking hebben voor het onderwijsachterstandenbeleid. Resultaat-afspraken op het gebied van vroegschoolse educatie kunnen bijvoorbeeld gaan over het aantal woorden dat kinderen minimaal moeten kennen aan het eind van groep 2, het percentage kinderen dat een niveau stijgt, of het aantal kinderen dat minimaal niveau C behaalt aan het einde van groep 2.
Van gemeenten wordt verwacht dat zij zorg dragen voor de organisatie van een doorlopende leerlijn van voorschoolse naar vroegschoolse educatie. Daarbij is een eerste, belangrijke stap dat met voorschoolse voorzieningen (peuterspeelzalen en kindercentra) en basisscholen afspraken worden gemaakt over de overdracht van informatie over de ontwikkeling van het kind. De afspraken moeten uiteraard wel in overeenstemming
zijn met de wet- en regelgeving rondom de overdracht van gegevens.
In de wet OKE staan nieuwe taken voor gemeenten voor toezicht en handhaving bij de voorschoolse voorzieningen. Het gaat dan zowel om de uitvoering van het reguliere peuterspeelzaalwerk als om de uitvoering van de voorschoolse educatie. Ook moeten gemeenten alle instellingen registreren en deze gegevens aanleveren voor een landelijk Register. Tenslotte wordt gemeenten gevraagd verslag uit te brengen van de bevindingen van toezicht.
Toezicht en handhaving regulier peuterspeelzaalwerk
Gemeenten moeten toezien op de naleving van de kwaliteitseisen voor de peuterspeelzalen. Net als voor de kinderopvang schakelt de gemeente de GGD in voor het uitvoeren van de controle. De GGD ontwikkelt hiervoor een landelijk gestandaardiseerd toetsingskader. Indien de gemeente nalatig is in het nemen van een beslissing of uitvoeren van een handeling, kan de Minister taakverwaarlozing opleggen.
Toezicht en handhaving voorschoolse educatie
Net als voor het regulier peuterspeelzaalwerk, moeten gemeenten de naleving van de kwaliteitseisen voor voorschoolse educatie controleren. Ook hier wordt de GGD de uitvoerder van de controles en komt er een landelijk toetsingskader. De GGD stuurt de bevindingen toe aan het kinderdagverblijf/de peuterspeelzaal en de gemeente. Wanneer er op de kwaliteitseisen tekorten worden geconstateerd, geeft de GGD vanuit de signalerende rol bij het toezicht op de voorschoolse educatie het rapport in afschrift ook aan de Inspectie van het Onderwijs. Het houden van toezicht op de voorschoolse educatie wordt tevens een nieuwe taak voor de Inspectie van het Onderwijs. De Inspectie van het Onderwijs gaat toezicht houden op de educatieve kwaliteit van de voorschoolse educatie op een peuterspeelzaal of kinderdagverblijf aan de hand van een toezichtkader voorschoolse educatie.
De gemeente wordt verplicht te registreren en openbaar te maken welke peuterspeelzalen en kinderdagverblijven er in de gemeente zijn en of ze gesubsidieerde voorschoolse educatie aanbieden. Een nieuwe peuterspeelzaalorganisatie of kinderdagverblijf is verplicht om voordat men daadwerkelijk begint een aanvraag voor registratie te doen, zodat de gemeente de inschrijving kan regelen. Het Rijk ontwikkelt op dit moment op basis van de gemeentelijke gegevens een Landelijk Register peuterspeelzaalwerk, zodat er ook een goed beeld komt van de landelijke ontwikkeling van het aantal peuterspeelzaalorganisaties.
Verslag toezicht aan gemeenteraad en Minister
Van gemeenten wordt gevraagd om jaarlijks een rapport over het gehouden toezicht en de resultaten daarvan op te stellen voor de gemeenteraad en de Minister. De Minister stelt vast op welk moment van het jaar dit moet gebeuren en ook welke punten in het rapport opgenomen moeten worden.
Voor de kwaliteitsimpuls peuterspeelzaalwerk wordt vanaf 1 januari 2010 door het Rijk structureel budget beschikbaar gesteld. Dit budget wordt aan het gemeentefonds als decentralisatie-uitkering toegevoegd en is bestemd om te voldoen aan de kwaliteitseisen van peuterspeelzaalwerk.
Met de geoormerkte middelen voor onderwijsachterstanden moeten gemeenten hun (inspannings)verplichtingen op het vlak van VVE nakomen. Daarnaast kunnen gemeenten naar eigen inzicht andere activiteiten financieren die gericht zijn op de bestrijding van onderwijsachterstanden in het primair onderwijs.
Het Rijk heeft per 1 januari 2009 structureel middelen toegevoegd aan de uitkering voor Onderwijsachterstandenbeleid. Hiermee kunnen gemeenten ouders van doelgroeppeuters die naar de peuterspeelzaal gaan, financieel compenseren. De bedoeling is dat de ouders van doelgroepkinderen per saldo niet meer betalen dan ouders in de kinderopvang die voor de hoogste belastingtoeslag in aanmerking komen.
In het kader van de landelijke kwaliteitseisen voor peuterspeelzalen en voorschoolse educatie wordt door het Rijk voor de toezicht en handhaving structureel budget aan het gemeentefonds toegevoegd.
1.6 Regierol en bestuurlijke verhoudingen
Als gemeenten met betrokken partijen afspraken willen maken over de eerder genoemde
onderwerpen, kan het zijn dat het niet lukt met alle betrokken besturen tot een afspraak te komen. Het college van burgemeester en wethouders voert de regie en neemt het initiatief tot het maken van afspraken. In het wetsvoorstel OKE is opgenomen dat het college van B&W – na een redelijke termijn van onderhandelen – het besluit kan nemen dat de afspraken ook gaan gelden voor de partijen die geen deel uit willen maken van de afspraken. Het college van B&W zal dit instrument van beperkte doorzettingsmacht
inzetten als ultimum remedium. De gelijkwaardigheid van partijen bij de onderhandelingen blijft immers het uitgangspunt. Op die manier wordt – ook bij de uitvoering van de afspraken – het meeste bereikt. Alleen als dreigt dat een gemeente haar wettelijke verantwoordelijkheid niet waar kan maken, zal de gemeente deze bevoegdheid kunnen inzetten.
BRON: HANDREIKING HARMONISATIE VOORSCHOOLSE VOORZIENINGEN VOOR GEMEENTEN, OBERON 2010
Criteria doelgroepkinderen Voor- en Vroegschoolse Educatie (VVE)
Kinderen vanaf 2 jaar, voor wie geldt dat:
Overzicht voorzieningen primair onderwijs en voor- en naschoolse voorzieningen
Plattegronden voorzieningenaanbod basisonderwijs en voor- en naschoolse voorzieningen