Organisatie | Boxtel |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Verordening WMO |
Citeertitel | Verordening WMO |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Geen
Onbekend
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2000 | 01-01-2012 | Onbekend | 11-07-2013 Onbekend | Onbekend |
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen
In deze verordening en de daarop gebaseerde nadere regelgeving wordt verstaan onder:
Persoon met beperkingen: een persoon die ten gevolge van ziekte of gebrek, inclusief
chronische, psychische en psychosociale problemen, beperkingen ondervindt bij het uitvoeren van activiteiten op het gebied van het voeren van het huishouden, bij het normale gebruik van de woning; bij het verplaatsen in en om de woning, bij het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel en bij het ontmoeten van medemensen en het op basis daarvan aangaan van sociale verbanden;
Maatschappelijke participatie: normale deelname aan het maatschappelijke verkeer, te weten het voeren van een huishouden; het normale gebruik van de woning; het zich in en om de woning verplaatsen; het zich zodanig verplaatsen dat aansluiting wordt gevonden bij regionale, bovenregionale en landelijke vervoersystemen; het ontmoeten van andere mensen en het aangaan en onderhouden van sociale verbanden om op die manier deel te nemen aan het lokale maatschappelijke leven;
Hoofdverblijf: de woonruimte waar de aanvrager zijn vaste woon- en verblijfplaats heeft of zal hebben en op welk adres de aanvrager in de gemeentelijke basisadministratie is ingeschreven of zal worden ingeschreven, dan wel het feitelijk woonadres indien de aanvrager met een briefadres in de gemeentelijke basisadministratie ingeschreven staat of zal staan;
omgerekend tot een bedrag per kalenderjaar, waarbij deze normen voor een persoon van 21 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar die een alleenstaande of een genoemd in artikel 25, tweede lid, van de Wet werk en bijstand, en de normen van een alleenstaande of gehuwde, die in een inrichting verblijft, eerst zijn verhoogd met de be dragen, genoemd in artikel 23, tweede lid, van de Wet werk en bijstand;
w.Hulp bij het huishouden: een voorziening ten behoeve van het ondersteunen bij of het
overnemen van activiteiten op het gebied van het verzorgen van het huishouden van een persoon dan wel van de leefeenheid waartoe een persoon behoort;
x.Woonvoorziening: een voorziening, niet zijnde een huishoudelijke voorziening of een
rolstoelvoorziening, die de belanghebbende in staat stelt tot het normale gebruik van de woning.
y.Vervoersvoorziening: voorziening die de belanghebbende in staat stelt zich lokaal te
verplaatsen per vervoermiddel.
Artikel 1.2 Voorwaarden en weigeringsgronden
Een voorziening wordt toegekend voor zover:
deze langdurig noodzakelijk is om de beperkingen op het gebied van het voeren van een huishouden, het normale gebruik van de woning, het verplaatsen in en om de woning, het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel en bij het ontmoeten van medemensen en op basis daarvan sociale verbanden aangaan op te heffen of te verminderen;
Geen voorziening wordt toegekend:
indien een voorziening als die waarop de aanvraag betrekking heeft reeds eerder krachtens deze, danwel krachtens de aan deze verordening voorafgaande Verordening voorzieningen gehandicapten is verstrekt en de normale afschrijvingstermijn van de voorziening nog niet is verstreken, tenzij de eerder vergoede of verstrekte voorziening verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan de aanvrager zijn toe te rekenen of tenzij er sprake is van een wijziging in de beperkingen waardoor de voorziening niet langer adequaat is.
Hoofdstuk 2. Vorm van te verstrekken individuele voorzieningen.
Een individuele voorziening kan verstrekt worden in natura, als financiële tegemoetkoming of als persoonsgebonden budget. Het college stelt vast in welke situaties de keuze tussen deze
voorzieningen wordt geboden aan de hand van de in het Besluit Wmo neergelegde criteria.
Hoofdstuk 3. Hulp bij het huishouden
Artikel 3.1. Vormen van hulp bij het huishouden
De door het college, ter compensatie van beperkingen ten gevolge van ziekte of gebrek, inclusief chronische psychische en psychosociale problemen bij het voeren van een huishouden, te verstrekken voorziening kan bestaan uit:
Artikel 3.3. Gebruikelijke zorg
Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 5 en 6 van de wet komt niet in aanmerking voor hulp bij het huishouden als tot de leefeenheid waar deze persoon deel van uitmaakt een of meer huisgenoten behoren die wel in staat zijn het huishoudelijk werk te verrichten.
Hoofdstuk 4. Woonvoorzieningen
Paragraaf 1. Algemene omschrijving.
Artikel 4.1 Vormen van woonvoorzieningen
De door het college, ter compensatie van beperkingen bij het voeren van een huishouden, het normale gebruik van de woning en het zich in de woning verplaatsen, te verstrekken woonvoorziening kan bestaan uit:
c een financiële tegemoetkoming in de kosten van een woonvoorziening.
Artikel 4.2 Soorten woonvoorzieningen
De in artikel 4.1 genoemde voorzieningen kunnen bestaan uit:
woontechnische woonvoorziening;
Paragraaf 2. Het recht op een woonvoorziening
Artikel 4.3 Primaat van de verhuizing en de uitraasruimte
Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 5 en 6 van de wet kan voor een voorziening als bedoeld in artikel 4.2 onder a in aanmerking worden gebracht wanneer aantoonbare beperkingen als gevolg van ziekte of gebrek, inclusief chronische psychische en psychosociale problemen het normale gebruik van de woning belemmeren.
Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 5 en 6 van de wet kan voor een voorziening als bedoeld in artikel 4.2, onder d in aanmerking worden gebracht wanneer sprake is van
een op basis van aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek, inclusief chronische psychische en psychosociale problemen, aanwezige gedragsstoornis
met ernstig ontremd gedrag tot gevolg waarbij alleen het zich kunnen afzonderen kan leiden tot een situatie waarin deze persoon tot rust kan komen.
Artikel 4.4 Primaat van de losse woonunit
Het college zal een herplaatsbare losse woonunit verstrekken, mits daartegen geen bezwaren van overwegende aard bestaan, indien:
a.een bouwkundige woonvoorziening bestaat uit een aanbouw aan of een aanzienlijke
b.deze woning niet het eigendom is van een verhuurder die bereid is de aangepaste woning
blijvend ter beschikking te stellen van personen die op basis van aantoonbare beperkingen
ten gevolge ziekte of gebrek, inclusief chronische psychische en psychosociale problemen
Paragraaf 3. Voorwaarden bij verlening van woonvoorzieningen
De aanvraag voor een woonvoorziening als bedoeld in dit hoofdstuk wordt geweigerd indien:
de noodzaak tot het treffen van de woonvoorziening het gevolg is van een verhuizing waartoe op grond van belemmeringen bij het normale gebruik van de woning ten gevolg van ziekte of gebrek, inclusief chronische psychische en psychosociale problemen geen aanleiding bestond en er geen andere belangrijke reden aanwezig was;
Artikel 4.8 Aard van de materialen
a.geen woonvoorziening wordt toegekend voor zover de ondervonden problemen bij het
normale gebruik van de woning voortvloeien uit de aard van de in de woning gebruikte
b.het college verleent slechts een financiële tegemoetkoming ten behoeve van
woonvoorzieningen van bouwkundige of woontechnische aard voor zover de ondervonden
beperkingen niet voortvloeien uit de aard van de in de woning gebruikte materialen of uit de
slechte staat van de woning als gevolg van onvoldoende onderhoud.
Artikel 4.9 Aanvang werkzaamheden en inzicht in woning
Het college verleent slechts een financiële tegemoetkoming indien:
a.niet reeds een begin is gemaakt met de werkzaamheden waarop de financiële
tegemoetkoming betrekking heeft, mits daarvoor hun toestemming is verleend;
b.de door hen aangewezen personen toegang wordt verstrekt tot de woonruimte waar de
woonvoorziening wordt verricht;
c.aan de onder b genoemde personen alle gevraagde inlichtingen worden verstrekt welke
betrekking hebben op de woonvoorziening;
d.de onder b genoemde personen de gelegenheid wordt geboden tot het controleren van de
Artikel 4.11 Terugbetaling bij verkoop
De eigenaar-bewoner, die krachtens deze verordening een woonvoorziening heeft ontvangen die leidt tot waardestijging van de woning, dient bij verkoop van deze woning binnen een periode van 5 jaar na gereed melding van de voorziening, deze verkoop van de woning onverwijld aan het college te melden.
Paragraaf 4. Aanpassingen van woonwagens
Artikel 4.12 Woonvoorzieningen voor woonwagens
Een woonvoorziening voor een woonwagen wordt slechts verleend indien:
de gemeente op de standplaats stond; en
d.de hoofdbewoner van een woonwagen in het bezit is van een bewoningsvergunning als
e.voor het plaatsen van de woonwagen een bouwvergunning is of kan worden verleend.
Paragraaf 5. Overige woonvoorzieningen
Indien een persoon op verzoek van het college ten behoeve van een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 5 en 6 van de wet een woning vrijmaakt, kan deze persoon een woonvoorziening zoals vermeld in artikel 4.2 onder a worden verleend.
Artikel 4.14 Tijdelijke huisvesting
De financiële tegemoetkoming als bedoeld bij het eerste lid onder a en b wordt uitsluitend verleend voor de periode dat de woonruimte waarin de woonvoorziening wordt aangebracht ten gevolge van het realiseren van de woonvoorziening niet bewoond kan worden en de persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 5 en 6 van de wet, als gevolg daarvan voor dubbele woonlasten komt te staan.
Artikel 4.16 Verwijderen van voorzieningen
De kosten van het verwijderen van woonvoorzieningen die door de gemeente in bruikleen zijn verstrekt, worden door de gemeente vergoedt.
Hoofdstuk 5. Het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel
Artikel 5.1 Vormen van vervoersvoorzieningen
De door het college, ter compensatie van beperkingen bij het zich lokaal verplaatsen te verstrekken voorziening kan bestaan uit:
Artikel 5.2 Het recht op een collectieve voorziening
Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid onder g, onderdeel 5 en 6 van de wet kan voor de in artikel 5.1 onder a. vermelde voorziening in aanmerking worden gebracht indien aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek, inclusief chronische psychische en
Artikel 5.3 Het primaat van het collectief vervoer
Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 5 en 6 van de wet kan voor de in artikel 5.1, onder b. en c. vermelde voorziening in aanmerking worden gebracht wanneer aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek, inclusief chronische psychische en psychosociale problemen het gebruik van een collectief systeem als bedoeld in artikel 5.1, onder a, onmogelijk maken.
Artikel 5.4 Inkomensgrens vervoersvoorzieningen
Indien het inkomen van een persoon met beperkingen meer bedraagt dan 1,5 maal het norminkomen wordt het bezit van een personenauto algemeen gebruikelijk geacht, zodat een auto of een met een auto vergelijkbare voorziening en de daarmee samenhangende gebruiks- en onderhoudskosten niet in aanmerking komen voor verstrekking of vergoeding.
In afwijking van het gestelde in het eerste lid kan een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 5 en 6 van de wet voor een vervoersvoorziening in de vorm van een rolstoeltaxi, niet zijnde een collectieve vervoersvoorziening, in aanmerking komen indien het inkomen niet meer bedraagt dan 2 maal het norminkomen.
Artikel 5.5 Omvang in gebied en in kilometers
In afwijking op het gestelde in het eerste lid wordt rekening gehouden met de vervoersbehoefte buiten de directe woon- of leefomgeving in een situatie waarin een bovenregionaal contact alleen door de aanvrager zelf bezocht kan worden, terwijl het bezoek voor de aanvrager noodzakelijk is om dreigende vereenzaming te voorkomen.
Hoofdstuk 6. Rolstoelvoorzieningen
Artikel 6.1 Vormen van rolstoelvoorzieningen
De door het college, ter compensatie van beperkingen bij het verplaatsen in en om de woning, dan wel voor sportbeoefening te verstrekken rolstoelvoorziening kan bestaan uit:
Artikel 6.2 Het recht op een rolstoelvoorziening
Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 5 en 6 van de wet kan voor de in artikel 6.1, onder a en b vermelde voorziening in aanmerking worden gebracht indien aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek, inclusief chronische psychische en psychosociale problemen dagelijks zittend verplaatsen in en om de woning noodzakelijk maken en hulpmiddelen die verstrekt worden op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten of een andere wettelijke regeling geen adequate oplossing bieden.
Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 5 en 6 van de wet kan voor de in artikel 6.1, onder c vermelde voorziening in aanmerking worden gebracht indien aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek, inclusief chronische psychische en psychosociale problemen het sporten zonder sportrolstoel onmogelijk maken.
Artikel 6.3 Aanspraak op rolstoelvoorzieningen voor AWBZ-bewoners
In uitzondering op het gestelde in artikel 6.2, lid 1 komt een persoon die verblijft in een op grond van artikel 5 van de Wet toelating zorginstellingen erkende instelling uitsluitend voor een rolstoel in aanmerking indien hij geen recht heeft op een rolstoel, verstrekt op grond van de AWBZ.
Hoofdstuk 7. Toegang tot voorzieningen
Artikel 7.1. Gebruik aanvraagformulier
Een aanvraag dient te worden ingediend door middel van een door het college ter beschikking gesteld formulier.
De aanvraag voor voorzieningen op grond van deze verordening kan worden ingediend bij het loket WegWijs.
Artikel 7.4 Samenhangende afstemming
Om de verkrijging van individuele voorzieningen samenhangend af te stemmen op de situatie van de aanvrager verricht het college onderzoek naar de situatie van de aanvrager.
Artikel 7.5 Wijzigingen in de situatie
Degene aan wie krachtens deze verordening een voorziening is verstrekt, is verplicht aan het college mededeling te doen van feiten en omstandigheden, waarvan redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze van invloed kunnen zijn op het recht op een voorziening.
Artikel 7.6 Intrekking van een voorziening
de juiste gegevens wel bekend waren geweest.
2.Een besluit tot verlening van een financiële tegemoetkoming of een persoonsgebonden budget kan worden ingetrokken indien blijkt dat de tegemoetkoming of het budget binnen zes maanden na uitbetaling niet is aangewend voor de bekostiging van het middel of voorziening waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden.
Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de aanvrager afwijken van hetgeen bij of krachtens deze verordening is bepaald, indien strikte toepassing daarvan tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.
Het college kan jaarlijks per 1 januari de in het kader van deze verordening en het op deze
verordening berustende Besluit Wmo geldende bedragen verhogen of verlagen conform de
ontwikkelingen van de prijsindex voor de gezinsconsumptie volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek. Uitzondering zijn de bedragen genoemd in artikel 3.1 van het Besluit Wmo. De hierin genoemde bedragen worden met ingang van 1 januari 2009 jaarlijks aangepast conform de standaard parameters Wmo die worden bekend gemaakt door het Ministerie van Volkshuisvesting, Welzijn en Sport.