Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Gemeente Vlaardingen

Beleidsregels bijzondere bijstand 2011

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OverheidsorganisatieGemeente Vlaardingen
Officiële naam regelingBeleidsregels bijzondere bijstand 2011
CiteertitelBeleidsregels bijzondere bijstand 2011
Vastgesteld doorcollege van burgemeester en wethouders
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerpMaatschappelijke zorg en welzijn

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Deze regeling vervangt het document 'Beleidsregels bijzondere bijstand 2009.

Op grond van art. 21 kan het college afwijken van de bepalingen van deze beleidsegels

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Algemene wet bestuursrecht, art. 4:81, lid 1
  2. Wet werk en bijstand, art. 35
  3. Wet werk en bijstand, art. 7, lid 1b

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen.

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerking-

treding

Terugwerkende

kracht tot en met

Datum uitwerking-

treding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

02-01-201202-01-2012intrekking

15-11-2011

Gemeenteblad , 2011, 62, 23-11-2011

VLD/2011/35165
14-04-201101-04-201102-01-2012nieuwe regeling

29-03-2011

Gemeenteblad 2011, 24, 06-04-2011

VLD/2011/8371

Tekst van de regeling

Intitulé

Beleidsregels bijzondere bijstand 2011

Het college van burgemeester en wethouders van Vlaardingen, Overwegende dat het wenselijk is kaders vast te stellen waarbinnen bijzondere bijstand kan worden

verleend; Gelet op artikel 7, lid 1 onder b en 35 van de Wet werk en bijstand en artikel 4:81, lid 1 van de Algemene wet bestuursrecht besluit vast te stellen:

‘Beleidsregels bijzondere bijstand 2011’

Hoofdstuk I Algemene bepalingen

Afdeling 1 Algemene bepalingen
Artikel 1 Begripsbepalingen

Artikel 1 - Begripsbepalingen

In deze beleidsregels wordt verstaan onder:

a. WWB: Wet werk en bijstand;

b. WIJ: Wet investeren in jongeren;

c. Woonkosten: 1. Indien een huurwoning wordt bewoond, de per maand geldende huurprijs als omschreven in artikel 1, onder d, Wet op de huurtoeslag. 2. Indien een eigen woning wordt bewoond, de tot een bedrag per maand omgerekende som van de ten behoeve van de financiering van de woning verschuldigde hypotheekrente, de in verband met het in eigendom hebben van de woning te betalen zakelijke lasten (het rioolrecht, het eigenaarsdeel van de onroerende zaak belasting, de opstalverzekering, het eigenaarsdeel van de waterschapslasten en de erfpachtcanon) en een naar omstandigheden vast te stellen bedrag voor onderhoud; d. De bijstandsnorm: De bijstandsnorm als bedoeld in artikel 5 onder c van de WWB;

e. De inkomensvoorzieningsnorm: De inkomensvoorzieningsnorm als bedoeld in artikel 5 onder 1 van de WIJ.

Afdeling 2 Draagkracht
Artikel 2 Vermogen

Het volgens artikel 34 WWB in aanmerking te nemen vermogen wordt geheel in beschouwing genomen. a. Bij de toepassing van artikel 34 wordt ook het vermogen in de woning met bijbehorend erf in aanmerking genomen, voorzover tegeldemaking of (verdere) bezwaring hiervan in redelijkheid kan worden verlangd.

b. Onverminderd de overige beleidsregels bijzondere bijstand, wordt de bijzondere bijstand om niet verleend, indien tegeldemaking of (verdere) bezwaring van het in artikel 2, lid a bedoelde vermogen in redelijkheid niet kan worden verlangd.

Artikel 3 Inkomen

1. Bij het volgens artikel 32 en 33 WWB in aanmerking te nemen inkomen geldt een vrijlating van 20% bovenop de van toepassing zijnde bijstandsnorm of inkomensvoorzieningsnorm.

2. Een percentage van 100% geldt in geval van kosten voor duurzame gebruiksgoederen, levensonderhoud van jongeren van 18, 19 of 20 jaar, garantietoeslag aan voormalige één-ouder gezinnen, woonkostentoeslag, zorgtoeslag, buitengewone verwervingskosten, schuldsanering, babyuitzet, verhuizing en woninginrichting.

3. Bij vaststelling van het inkomen wordt een op basis van artikel 36 van de WWB verstrekte langdurigheidstoeslag buiten beschouwing gelaten.

4. Het in aanmerking te nemen inkomen wordt verlaagd met:

a. de betalingen voor levensonderhoud ten behoeve van de niet in het gezinsverband van de belanghebbende levende echtgeno(o)t(e) en kinderen tot 21 jaar, alsmede ten behoeve van de gewezen echtgeno(o)t(e);

b. de ten laste van de belanghebbende blijvende kosten in verband met studie en opleiding van kinderen.

5. Bij de vaststelling van het inkomen wordt uitgegaan van het periodieke inkomen van de belanghebbende(n) gedurende de maand waarin de aanvraag om bijzondere bijstand wordt ingediend. Indien dit inkomen geen juist inzicht geeft in het te verwachten inkomen gedurende de draagkrachtperiode, wordt uitgegaan van het gemiddelde inkomen gedurende het aan de bedoelde maand voorafgaande kwartaal, half jaar of jaar. Dit is afhankelijk van welke periode het juiste inzicht geeft in het te verwachten inkomen.

Artikel 4 Draagkrachtperiode

1. De draagkracht wordt telkens voor de periode van een jaar vastgesteld, beginnende op de eerste dag van de maand waarin de aanvraag om bijzondere bijstand wordt ingediend.

2. De draagkracht kan voor een kortere of langere periode vastgesteld worden, indien de periode waarop de kosten (waarvoor bijzondere bijstand is aangevraagd) betrekking hebben daartoe aanleiding geeft.

3. De aanvangsdatum van de draagkrachtperiode kan op een andere dag bepaald worden, indien de omstandigheden dat vragen.

4. Indien binnen de vastgestelde draagkrachtperiode een nieuwe aanvraag om bijzondere bijstand wordt ingediend, blijft ten opzichte daarvan de reeds eerder vastgestelde draagkracht voor die periode gelden.

Artikel 5 Draagkrachtverrekening

1. De draagkracht wordt in één keer met de bijzondere bijstand verrekend.

2. In afwijking van het eerste lid kan, ingeval van periodieke bijzondere bijstand, de draagkracht verrekend worden naar rato van het aantal maanden van de periode waarop deze bijstand betrekking heeft.

Artikel 6 Wijziging draagkracht(periode)

Een vastgestelde draagkracht of draagkrachtperiode kan slechts gewijzigd worden, indien de persoonlijke of financiële omstandigheden van de belanghebbende ingrijpend gewijzigd zijn.

Afdeling 3 Drempelbedrag
Artikel 7 Geen drempelbedrag

Van de in artikel 35, lid 2 WWB opgenomen bevoegdheid bijzondere bijstand te weigeren, indien de kosten binnen de twaalf maanden het in dat artikel genoemde bedrag niet te boven gaan, wordt geen gebruik gemaakt.

Hoofdstuk II Kostensoorten

Afdeling 4 Duurzame gebruiksgoederen
Artikel 8 Moment van aanvraag

1. De aanvraag bijzondere bijstand kan worden ingediend tot 6 maanden nadat de kosten gemaakt zijn.

2. Voor de kosten genoemd in de artikelen 11 en 13 van deze beleidsregels geldt dat de kosten welke gemaakt zijn voordat de aanvraag is ingediend niet voor bijzondere bijstand in aanmerking komen.

3. In afwijking van het eerste lid dient de aanvraag bijzondere bijstand voor kosten voor verhuizing en woninginrichting, duurzame gebruiksgoederen en babyuitzet te worden gedaan voordat de kosten gemaakt zijn.

Artikel 9 Duurzame gebruiksgoederen

1. Bijzondere bijstand voor de kosten van noodzakelijke duurzame gebruiksgoederen wordt verstrekt in de vorm van een geldlening of borgtocht, dan wel in de vorm van een bedrag om niet.

2. Indien bijstand wordt verleend in de vorm van borgtocht als bedoeld in het eerste lid, wordt bijstand verleend voor de kosten van rente en aflossing van de met de kredietinstelling als genoemd in artikel 49 WWB overeengekomen geldlening, voor zover deze kosten hoger zijn dan de hieronder in artikel 10 lid 1 bedoelde aflossingsbedragen.

Artikel 10 Geldlening

1. De duur van de aflossing wordt op 36 maanden en de aflossingsbedragen op 6% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm of inkomensvoorzieningsnorm gesteld, verhoogd met de maximale gemeentelijke toeslag.

2. Bij vaststelling kan mede rekening gehouden worden met de omstandigheden, mogelijkheden en middelen van de belanghebbende.

3. Bij vaststelling van de aflossingsbedragen en de duur van de aflossing wordt ook rekening gehouden met het betoonde besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan.

4. Een vastgestelde aflossingsperiode en/of aflossingsbedrag kan herzien worden, indien een wijziging in de omstandigheden, mogelijkheden of middelen van de belanghebbende daartoe aanleiding geeft.

Afdeling 5 Jongeren
Artikel 11 Criteria

1. Een persoon van 18, 19 of 20 jaar heeft slechts recht op bijzondere bijstand voor zover de noodzakelijke kosten van het bestaan van de belanghebbende uitgaan boven de toepasselijke inkomensvoorzieningsnorm en voor deze kosten geen beroep kan worden gedaan op de ouders, omdat:

a. de middelen van de ouders daartoe niet toereikend zijn, of

b. de belanghebbende redelijkerwijs het onderhoudsrecht jegens de ouders niet te gelde kan maken. 2. Van noodzakelijke bestaanskosten, die de toepasselijke inkomensvoorzieningsnorm te boven gaan, kan uitsluitend sprake zijn ingeval de belanghebbende, als bedoeld in het eerste lid, zelfstandige huisvesting heeft én deze zelfstandige huisvesting noodzakelijk is. 3. De bijzondere bijstand wordt vastgesteld, rekening houdend met de individuele omstandigheden, doch maximaal op in de artikelen 26 onder a, artikel 27 onder a, artikel 28 lid 1 onder a, artikel 28 lid 2 onder a, b en c WIJ, geldende normen.

Afdeling 6 Garantietoeslag
Artikel 12

1. Bijzondere bijstand in de vorm van een garantietoeslag kan worden verstrekt indien:

a. bij een alleenstaande ouder het jongste, in de gezinsbijstand inbegrepen kind, 18 jaar wordt en daardoor niet meer ten laste van de ouder komt, als gevolg waarvan op de ouder het normbedrag voor een alleenstaande van toepassing wordt en

b. dit kind tot het huishouden blijft behoren. 2. De bijzondere bijstand als bedoeld in het eerste lid is gelijk aan het verschil tussen de som van de inkomens van de voormalige alleenstaande ouder en het kind en het normbedrag voor gehuwden, genoemd in artikel 21 WWB en wordt verstrekt zolang het kind de leeftijd van 21 jaar nog niet heeft bereikt.

Afdeling 7 Woonkosten
Artikel 13 Woonkosten

1. Wanneer deze de maximale rekenhuur op grond van de Wet op de huurtoeslag niet overschrijden, bestaat recht op bijzondere bijstand voor woonkosten, indien:

a. een huurwoning wordt bewoond, waarvoor recht bestaat op een huurtoeslag, maar deze is berekend met inachtneming van een basishuur, die hoger is dan de basishuur bij de laagste inkomensklasse;

b. een huurwoning, huurwoonwagen of huurwoonboot wordt bewoond, waarvoor nog geen recht of geen recht meer bestaat op een huurtoeslag, omdat deze alleen wordt verstrekt wanneer gedurende de volledige maand huur is verschuldigd;

c. een eigen woning, woonwagen of woonboot wordt bewoond. 2. De bijzondere bijstand, als bedoeld in het eerste lid, is gelijk aan de huurtoeslag, berekend in overeenstemming met de Wet op de huurtoeslag maar met inachtneming van de basishuur bij de laagste inkomensklasse en van de periode waarover nog geen recht of geen recht meer bestaat op een huurtoeslag, en verminderd met de toegekende huurtoeslag of een daarmee vergelijkbare bijdrage in de woonkosten. 3. Wanneer de woonkosten de in het eerste lid bedoelde rekenhuur overschrijden, wordt de bijzondere bijstand in overeenstemming met lid 2 van deze regel berekend, met dien verstande dat de woonkosten die uitgaan boven de maximale rekenhuur volledig voor bijstand in aanmerking komen. 4. Aan de verstrekking van de in lid 3 bedoelde bijstand wordt de verplichting verbonden, dat de belanghebbende zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen 12 maanden na aanvang van deze bijstand verhuist naar passende woonruimte, waarvoor aanspraak op huurtoeslag bestaat.

Artikel 14 Inwoning door bloed- of aanverwanten

1. Ingeval van inwoning door bloed- of aanverwanten in de eerste graad van de belanghebbende(n) worden de netto inkomsten van deze verwanten als volgt in aanmerking genomen: de gezamenlijke inkomsten van de belanghebbende(n) en de verwanten worden verlaagd met:

a. de in artikel 21 onder c WWB of artikel 28 WIJ genoemde norm en

b. een bedrag ter hoogte van de in artikel 21 onder a WWB of artikel 26 WIJ genoemde norm per verwant. 2. Het resterende bedrag wordt volledig in mindering gebracht op de, op grond van artikel 13 vastgestelde bijzondere bijstand voor woonkosten.

Artikel 15 Inwoning door anderen

1. In geval van inwoning door andere personen dan die, genoemd in artikel 13, worden voor het vaststellen van het recht op bijzondere bijstand de woonkosten gedeeld door het aantal bewoners. 2. De bijzondere bijstand wordt vervolgens vastgesteld, afhankelijk van de hoogte van de woonkosten, op de wijze zoals beschreven in artikel 13.

Hoofdstuk III Categoriale bijzondere bijstand

Artikel 16 Collectieve Aanvullende Verzekering ziektekosten Vlaardingen (CAV-Vlaardingen)

1. Via de gratis Collectieve Aanvullende Verzekering ziektekosten Vlaardingen kan bijzondere bijstand verstrekt worden aan personen met een laag inkomen tot maximaal 120% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm of inkomensvoorzieningsnorm voor een aantal reeds omschreven medische kosten die niet of slechts gedeeltelijk vergoed worden door de basis- en aanvullende verzekering van DSW (zie de toelichting voor de kostensoorten). 2. Via de CAV-Vlaardingen wordt ook structureel de volledige AV-standaardpremie vergoed.

Artikel 17 Regeling verborgen kosten chronisch zieken en gehandicapten

1. Bijzondere bijstand voor verborgen kosten kan worden verstrekt aan chronisch zieken en gehandicapten met een laag inkomen tot maximaal 120% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm of inkomensvoorzieningsnorm. De bijzondere bijstand is bedoeld als tegemoetkoming in de extra kosten die mensen met een ziekte of handicap maken. 2. De hoogte van de bijzondere bijstand op grond van dit artikel bedraagt € 300,- per huishouden per jaar.

Artikel 18 Warme maaltijdkosten

1. Bijzondere bijstand voor warme maaltijdkosten kan worden verstrekt aan personen van 65 jaar of ouder, die regelmatig gebruik maken van de maaltijdvoorziening (warm/koelvers/vriesvers) van Seniorenwelzijn op basis van een door Seniorenwelzijn vastgestelde indicatie hiertoe. 2. Bij de vaststelling van de bijzondere bijstand als bedoeld in het eerste lid wordt, in afwijking van het bepaalde in de artikelen 3 tot en met 6, uitgegaan van de vier inkomenscategorieën met de daarbij behorende eigen bijdrage per maaltijd, zoals vastgesteld in het convenant collectieve regeling maaltijdkosten van cliënten van Seniorenwelzijn.

Artikel 19 Wit- en bruingoed

1. Bijzondere bijstand voor de aanschaf van duurzame gebruiksgoederen kan worden verstrekt aan personen van 65 jaar of ouder met een laag inkomen tot maximaal 120% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm. 2. De hoogte van de bijzondere bijstand op grond van dit artikel bedraagt € 227,- per jaar.

Hoofdstuk IV Slotbepalingen

Artikel 20 Uitvoering

1. Burgemeester en wethouders zijn belast met de uitvoering van het bepaalde in de artikelen 2 tot en met 19 van de beleidsregels. 2. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het nemen van beslissingen op aanvragen om bijzondere bijstand, alsmede de aanpassing van reeds verleende bijstand aan gewijzigde omstandigheden en de nadere uitwerking van een genomen beslissing inzake het verlenen van bijzondere bijstand op te dragen aan door hen daartoe aangewezen ambtenaren, zulks onder nader door burgemeester en wethouders te stellen regels en onder behoud van hun verantwoordelijkheid.

Artikel 21 Afwijkingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen ten gunste van de belanghebbende op basis van artikel 4:84 Awb afwijken van de bepalingen van deze beleidsregels, als de toepassing hiervan leidt tot bijzonder onredelijke gevolgen.

Artikel 22 Nadere Invulling van beleid

In gevallen, de uitvoering van deze beleidsregels betreffende, waarin deze beleidsregels niet voorzien, beslissen burgemeester en wethouders. Burgemeester en wethouders kunnen deze beleidsregels nader uitwerken in een beleidsnotitie en/of het Vlaardings handboek (Schulinck).

Artikel 23 Intrekking oude regeling

De Beleidsregels bijzondere bijstand 2009 worden ingetrokken met ingang van de datum waarop deze beleidsregels in werking treden.

Artikel 24 Inwerkingtreding

Deze beleidsregels treden in werking per 1 april 2011.

Artikel 25 Citeertitel

Deze beleidsregels worden aangehaald als: Beleidsregels bijzondere bijstand 2011.

Ondertekening

Aldus op 29 maart 2011 vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders van de Gemeente Vlaardingen. de secretaris,             de burgemeester,

ir. C. Kruyt                    mr.T.P.J. Bruinsma

Nota-toelichting Toelichting Beleidsregels bijzondere bijstand 2011

Algemeen

De verlening van bijzondere bijstand is geregeld in hoofdstuk 4 van de Wet werk en bijstand. In artikel 35 is bepaald dat bijzondere bijstand wordt verstrekt voor de noodzakelijke kosten van het bestaan die als gevolg van bijzondere individuele omstandigheden niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm of inkomensvoorzieningsnorm, de langdurigheidstoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm of inkomensvoorzieningsnorm. Niet de aard van de kosten is bepalend, maar de omstandigheden van belanghebbende. De beoordeling van deze bijzondere individuele omstandigheden is aan het college van burgemeester en wethouders. De landelijk geregelde bijstandsnorm of inkomensvoorzieningsnorm en de eventueel daarop verleende toeslag zal in de regel toereikend zijn voor de noodzakelijke bestaanskosten. De landelijk geldende wettelijke voorschriften beperken zich tot hoofdzaken en geven gemeenten veel

ruimte tot het maken van eigen beleid. Deze beleidsregels schetsen de kaders waarbinnen bijzondere

bijstand in de gemeente Vlaardingen wordt verleend. Artikel 1 - Begripsbepalingen

De begrippen, die in deze beleidsregels worden gebruikt, hebben gelijkluidende betekenis als de omschrijving in de Wet werk en bijstand, de Wet investeren in jongeren en de Toeslagenverordening Wet werk en bijstand 2010 en Toeslagenverordening Wet investeren in jongeren. In verband met de leesbaarheid van de beleidsregels zijn enkele begrippen opnieuw opgenomen. Artikel 2 - Vermogen

Voor de vaststelling van de draagkracht wordt het in aanmerking te nemen vermogen geheel in beschouwing genomen. Artikel 34 WWB geeft aan wat onder vermogen moet worden verstaan, de waardebepaling ervan en welke vermogensbestanddelen als vermogen in aanmerking genomen worden. Het vrij te laten bescheiden vermogen staat daarbij centraal. Onder a

De Wet werk en bijstand zelf schrijft voor dat de eigenaar/bewoner recht heeft op bijstand, dus ook bijzondere, voor zover tegeldemaking of (verdere) bezwaring van de woning in redelijkheid niet kan worden verlangd. Hiervan zal meestal sprake zijn als de eigen woning geen substantieel eigen vermogen vertegenwoordigt; in dat geval wordt het eventuele eigen vermogen in de woning dus niet in aanmerking genomen. Bepalend voor de vraag of sprake is van een substantieel vermogen is of het vermogen in de woning hoger is dan (een bedrag ter hoogte van) de wettelijke vrijlating van artikel 34, lid 2 onder d WWB. Als tegeldemaking of (verdere) bezwaring van de woning wel kan worden verlangd, zal het vermogen in de eigen woning – met inachtneming van hoofdstuk 3, paragraaf 4 van de WWB – in aanmerking worden genomen en in de regel geen bijzondere bijstand worden verleend. Onder b

Wanneer tegeldemaking of (verdere) bezwaring van de woning in redelijkheid niet kan worden verlangd en recht op bijzondere bijstand bestaat, wordt de bijzondere bijstand in principe om niet verstrekt. De Wet werk en bijstand biedt geen grondslag voor een andere vorm van bijzondere bijstand. Hierop kan alleen een uitzondering worden gemaakt, indien uit de Wet werk en bijstand en deze beleidsregels volgt dat de bijzondere bijstand als geldlening kan worden verstrekt. Artikel 3 - Inkomen

Voor de vaststelling van de draagkracht wordt het inkomen, voor zover dit meer bedraagt dan de ingevolge de Wet werk en bijstand van toepassing zijnde bijstandsnorm of inkomensvoorzieningsnorm (verhoogd of verlaagd op grond van de Toeslagenverordening Wet werk en bijstand 2010 of de Toeslagenverordening Wet investeren in jongeren 2010) geheel of gedeeltelijk in beschouwing genomen. Alle bepalingen van de Wet werk en bijstand, die van toepassing zijn op de middelen in het algemeen en het inkomen in het bijzonder, zijn hierbij van toepassing. Dit betekent onder meer dat in geval van bijzonder noodzakelijke kosten van ten laste van belanghebbende komende kinderen, ook de eventuele inkomsten (uit arbeid en werkloosheidsuitkeringen) van deze kinderen tot het in aanmerking te nemen inkomen behoren. Lid 1.

Het inkomen van de aanvrager wordt vergeleken met de op hem van toepassing zijnde bijstandsnorm of inkomensvoorzieningsnorm, verhoogd met 20% van die norm. Indien de aanvrager zijn woonkosten kan delen, geldt een lagere bijstandsnorm of inkomensvoorzieningsnorm. Lid 2.

Voor de kosten waarvoor voorheen het recht op bijstand bepaald werd aan de hand van een zogenoemde ‘normvergelijking’, is het draagkrachtpercentage op 100 gesteld. Deze normvergelijking werkt als volgt: Op de vastgestelde bijzondere bijstand bij een inkomen op bijstandsniveau, wordt het bedrag waarmee dit inkomen overschreden wordt in mindering gebracht. Lid 3

De langdurigheidstoeslag maakt deel uit van de middelen, waaruit de aanvrager noodzakelijke kosten kan voldoen. Omdat deze toeslag de voormalige categoriale bijzondere bijstand voor 65-minners vervangt, kan deze toeslag geheel of gedeeltelijk in aanmerking genomen worden bij individuele bijzondere bijstand. Gezien de zware voorwaarden voor toekenning van de langdurigheidstoeslag, wordt deze buiten beschouwing gelaten bij de vaststelling van de middelen. Lid 4

Indien de belanghebbende buitengewone uitgaven heeft, zoals alimentatieverplichtingen of een ouderbijdrage ingevolge de WSF, wordt hiermee op grond van artikel 3 lid 4 onder a en b, rekening gehouden. Lid 5

Het inkomen gedurende de maand waarin de aanvraag om bijstand wordt ingediend, is maatgevend. Slechts indien het aldus vastgestelde inkomen geen realistisch beeld geeft van het gedurende de draagkrachtperiode te verwachten inkomen kan hiervan worden afgeweken. Artikel 4 —Draagkrachtperiode Lid 1

De duur van de periode is bepaald op een jaar en de aanvangsdatum van de periode op de eerste dag van de maand van aanvraag. Lid 2

Slechts wanneer de periode waarop de kosten betrekking hebben in belangrijke mate (naar boven of beneden) afwijkt van een jaar, kan hiervan afgeweken worden. Deze uitzonderingsclausule bevat echter geen verplichting hiertoe en zal alleen in bijzondere, zwaarwegende omstandigheden toegepast kunnen worden. Op deze wijze kan rekening gehouden worden met alle specifieke omstandigheden van belanghebbende. Lid 3

Wanneer de omstandigheden dat vragen kan ook een andere aanvangsdatum worden gekozen als startpunt voor het draagkrachtjaar. Dit kan het geval zijn als er al kosten gemaakt zijn voordat de aanvraag om bijstand is ingediend en de draagkracht in deze periode aanmerkelijk afwijkt van de draagkracht ten tijde van de aanvraagdatum. Artikel 5 - Draagkrachtverrekening Lid 2

Op het uitgangspunt dat de draagkracht in één keer verrekend wordt met de bijzondere bijstand kan in geval van periodieke kosten een uitzondering worden gemaakt. Indien het aannemelijk is dat de bijstandsverlening minimaal één jaar doorloopt, verdient het aanbeveling de draagkracht over 12 maanden te verdelen. Artikel 6 – Wijziging draagkracht(periode)

Vanuit een oogpunt van rechtszekerheid is het onwenselijk eenmaal ingenomen standpunten met betrekking tot draagkracht en draagkrachtperiode gedurende deze periode te wijzigen. De wijzigingen kunnen echter van dien aard zijn, dat consequent vasthouden aan dit uitgangspunt op gespannen voet met de uitgangspunten van bijstandsverlening komt te staan. Immers, het recht op algemene en bijzondere bijstand is afhankelijk van de persoonlijke en financiële omstandigheden van de belanghebbende. Wanneer deze omstandigheden veranderen, wijzigt ook het recht op bijstand. Dit kan overigens zowel ten voordele als ten nadele van de belanghebbende strekken. Zo leiden bijvoorbeeld positieve wijzigingen in het inkomen van de belanghebbende direct tot een verhoging van de draagkracht. Het is aan het, individueel gerichte, oordeel van burgemeester en wethouders overgelaten op welk moment aanpassing van de bijstand aan de omstandigheden van de belanghebbende plaatsvindt. Artikel 7 – Geen drempelbedrag

Op grond van artikel 35 lid 2 WWB hebben burgemeester en wethouders de bevoegdheid om geheel of gedeeltelijk geen bijstand te verlenen voor uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan, voor zover deze kosten een wettelijk bepaalde drempel niet te boven gaan. Van deze bevoegdheid wordt geen gebruik gemaakt. Artikel 8 – Moment van aanvraag

Een aanvraag bijzondere bijstand moet in beginsel worden ingediend voordat de kosten zijn gemaakt. Zodat het mogelijk is om de noodzaak van de kosten vast te stellen. In de praktijk kan dit leiden tot het ongewenst afwijzen van een aanvraag. Daarom kan een aanvraag tot 6 maanden nadat de kosten zijn gemaakt worden ingediend. Van deze regel wordt afgeweken wanneer het gaat om de kosten opgenomen in de artikelen 11 en 13 van deze beleidsregels. Dit omdat in deze artikelen de kosten beschreven staan die betrekking hebben op het maandelijkse noodzakelijke kosten van het bestaan. Daarnaast wordt van de regel afgeweken wanneer het gaat om bijzondere bijstand voor verhuiskosten, inrichtingskosten, duurzame gebruiksgoederen, babyuitzet en tandartskosten en orthodontie. Hiervan dient vooraf de noodzaak te worden vastgesteld. Artikel 9 – Duurzame gebruiksgoederen Lid 1

In artikel 51 WWB is bepaald dat bijzondere bijstand voor de kosten van noodzakelijke duurzame

gebruiksgoederen kan worden verleend in de vorm van een lening of borgtocht, dan wel in de vorm van een bedrag om niet. Omdat duurzame gebruiksgoederen tot de algemeen noodzakelijke bestaanskosten behoren wordt men geacht voor deze kosten te reserveren, dan wel deze te financieren door middel van een lening. Uitsluitend wanneer één en ander onmogelijk is, kan bij gebleken noodzaak van de kosten en wanneer de financiële draagkracht van de belanghebbende daartoe aanleiding geeft, bijstandsverlening aan de orde zijn. De bijstand moet in de vorm van borgtocht geschieden wanneer met behulp van borgstelling een lening kan worden bewerkstelligd. Indien dit niet mogelijk is, heeft eventuele bijstandsverlening in beginsel de vorm van een geldlening. Lid 2

Bij borgstelling voor een geldlening die is afgesloten voor de financiering van duurzame gebruiksgoederen kan het voorkomen dat de rente- en aflossingsverplichtingen hiervan de financiële draagkracht van belanghebbende te boven gaan. In dat geval wordt bijzondere bijstand verleend tot het bedrag waarmee de maandelijkse rente- en aflossingsverplichting de op grond van artikel 10 lid 3 genormeerde aflossingscapaciteit overschrijdt, De combinatie van borgstelling en aanvullende bijstand voor de betreffende kosten wordt alleen toegepast wanneer de lening is afgesloten bij een kredietinstelling als genoemd in artikel 49 WWB. Dit is een kredietinstelling die is ingeschreven in het register bedoeld in artikel 52, tweede lid, van de Wet toezicht Kredietwezen 1992, indien de gemeente niet is aangesloten bij een gemeentelijke kredietbank dan wel daarmee geen relatie onderhoudt. Artikel 10 – Geldlening Lid 1 en lid 2

In lid 1 zijn de uitgangspunten van het beleid neergelegd. Hiervan kan uiteraard worden afgeweken indien de afstemming op de individuele omstandigheden, mogelijkheden en middelen, in samenhang met het betoonde besef van verantwoordelijkheid, van de belanghebbende hiertoe aanleiding geeft. Van deze mogelijkheid wordt in ieder geval gebruik gemaakt, wanneer het inkomen van de belanghebbende hoger is dan de basisnorm verhoogd met de maximale gemeentelijke toeslag. Dan wordt voor de vaststelling van het aflossingsbedrag als richtlijn aangegeven dat, naast het hieronder beschreven aflossingsbedrag, nog 50% van het inkomen boven voornoemd bijstandsniveau voor aflossing aangewend moet worden. De aflossingstermijn wordt in beginsel op 36 maanden gesteld. De periodieke aflossingsbedragen worden in beginsel bepaald op 6% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm of inkomensvoorzieningsnorm, verhoogd met de maximale gemeentelijke toeslag inclusief vakantietoeslag. Lid 2

Artikel 51, lid 2 van de WWB schrijft voor hoe de aflossingsbedragen (en de aflossingsduur) moeten worden vastgesteld, indien besloten wordt bijzondere bijstand voor noodzakelijke duurzame gebruiksgoederen te verstrekken in de vorm van een geldlening. Lid 3

Bij de vaststelling van de aflossingstermijn en -bedragen wordt mede acht geslagen op het door belanghebbende betoonde besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan. Op grond van onderhavige bepaling kan, naar aanleiding van een betoond onvoldoende besef van verantwoordelijkheid, worden besloten dat de geldlening volledig moet worden terugbetaald. Zonder deze bepaling zou, ingevolge het bepaalde in het eerste lid, ook in deze situatie sprake kunnen zijn van een gedeeltelijke aflossingsverplichting. Overigens blijft de begrenzing van het periodieke aflossingsbedrag op grond van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering onverkort van toepassing. Lid 4

Op grond van het bepaalde in lid 4 kunnen bijvoorbeeld wijzigingen in het inkomen van de belanghebbende doorwerken in de hoogte van het vastgestelde aflossingsbedrag. Artikel 11 – Criteria

Voordat er sprake kan zijn van bijzondere bijstand voor de noodzakelijke kosten van het bestaan van belanghebbenden van 18, 19 of 20 jaar, dient vastgesteld te worden dat deze kosten hoger zijn dan de toepasselijke landelijke inkomensvoorzieningsnorm. Bij deze vaststelling moet onder andere worden beoordeeld of voor de betrokken jongere zelfstandige huisvesting noodzakelijk is. Dit heeft tot gevolg dat bijzondere bijstandsverlening niet mogelijk is, wanneer men zonder dringende redenen zelfstandig is gaan wonen. Dit geldt des te nadrukkelijker wanneer bekend is dat de middelen van de ouder(s) onvoldoende (zullen) zijn om in de kosten van het bestaan van betrokkene te voorzien. Lid 1

Onderdeel a heeft betrekking op de omstandigheid dat de financiële draagkracht van de ouder(s) ontoereikend is om te voorzien in de noodzakelijke kosten van het bestaan van het kind. In de praktijk is van een dergelijke omstandigheid zelden of nooit sprake: meestal is het inkomen toereikend of moet worden geacht toereikend te zijn. Is dit niet het geval dan is vaak sprake van een situatie als bedoeld onder b. Daarbij gaat het vooral om situaties waarin de onderlinge verhouding ernstig verstoord is. Met het begrip redelijkerwijs wordt tot uitdrukking gebracht dat van geval tot geval beoordeeld dient te worden of hiervan inderdaad in die mate sprake is dat de verlening van bijstand gerechtvaardigd is. Om geen afbreuk te doen aan de ouderlijke onderhoudsplicht, wordt in zo’n situatie de bijstand verhaald op de ouders. Lid 3

Omdat de verlening van bijzondere bijstand aan belanghebbenden van 18, 19 en 20 jaar, zoals hierboven reeds aangegeven, uitsluitend bij wijze van hoge uitzondering zal plaatsvinden, wordt bepaald dat de hoogte van de te verstrekken bijstand wordt vastgesteld, rekening houdend met de individuele omstandigheden. De totale, algemene en bijzondere, bijstand kan echter nooit meer bedragen dan de bijstandsnorm voor een 21-jarige in dezelfde omstandigheden. Dit zijn de op grond van artikel 26 tot en met 28 WIJ geldende landelijke normen, verhoogd of verlaagd met de op basis van de Toeslagenverordening Wet investeren in jongeren 2010 van toepassing zijnde gemeentelijke toeslag of verlaging voor (een) 21-jarige(n) in dezelfde omstandigheden. De bijzondere bijstand wordt verleend zolang de omstandigheden, die aanleiding voor bijstandsverlening zijn geweest, voortduren en wordt in ieder geval beëindigd op het moment dat de belanghebbende de leeftijd van 21 jaar bereikt. Artikel 12 – Garantietoeslag Lid 1

Wanneer bij een alleenstaande ouder het jongste in de gezinsbijstand begrepen kind 18 jaar wordt, wordt de norm alleenstaande ouder gewijzigd in de norm alleenstaande. In dat geval kan een tijdelijke toeslag worden verstrekt. Voorwaarde is dat dit kind tot het huishouden blijft behoren. Deze toeslag is bedoeld om een te plotselinge terugval in het inkomen op te vangen. Lid 2

De toeslag garandeert een inkomen ter hoogte van de norm voor een echtpaar. De toeslag wordt verleend als het inkomen (danwel een mogelijke aanspraak op inkomen) van ouder en kind tezamen lager is dan de norm voor een echtpaar. De toeslag wordt verstrekt zolang het gezamenlijk inkomen onder de norm voor een echtpaar blijft of tot het kind 21 jaar wordt. Artikel 13 – Woonkosten Lid 1, onder a

Het eerste lid betreft het recht op een woonkostentoeslag bij bewoning van een woning of woonwagen in huur, waarvoor in principe aanspraak op huurtoeslag bestaat. Reden van bijstandsverlening kan zijn dat dit recht op huurtoeslag niet of niet volledig tot uitbetaling komt, omdat deze is berekend aan de hand van een basishuur die hoger is dan de basishuur voor de laagste inkomensklasse in de Wet op de huurtoeslag. Omdat de belastingdienst met een geschat jaarinkomen moet werken en niet met het actuele inkomen per maand, kan de situatie ontstaan dat men op maandbasis een inkomen op bijstandsniveau heeft, maar geen huurtoeslag die is berekend aan de hand van de basishuur voor de laagste inkomensklasse. Hiermee wordt het recht op bijzondere bijstand afgestemd op de werking van

voorliggende voorziening. Hetzelfde is van toepassing op de tweede reden van bijstandsverlening: er

bestaat geen recht op huurtoeslag wanneer sprake is van zogenoemde gebroken periodes. Alleen indien men gedurende de volledige maand huur is verschuldigd, heeft men immers mogelijk aanspraak op deze toeslag. Dergelijke korte periodes zonder huurtoeslag kunnen worden opgevangen door middel van een woonkostentoeslag. Lid 1, onder b

Op dezelfde wijze bestaat ook recht op bijzondere bijstand voor woonkosten wanneer een eigen woning of woonwagen wordt bewoond, waarvan de kosten niet hoger zijn dan de maximale huurgrenzen van de Wet op de huurtoeslag, en de belanghebbende deze kosten niet uit eigen middelen kan bekostigen. Lid 2

Het tweede lid regelt de hoogte van de woonkostentoeslag ten behoeve van de kosten van de in het

eerste lid genoemde woningen, waarvan de kosten niet hoger zijn dan de maximale huurgrenzen van de Wet op de huurtoeslag. De woonkostentoeslag is gelijk aan het bedrag van de huurtoeslag, zoals dat berekend wordt op grond van de Wet op de huurtoeslag maar met inachtneming van de basishuur voor de laagste inkomenscategorie en van de periode waarover nog geen recht of geen recht meer bestaat op een huurtoeslag. Dit heeft tot gevolg dat voor de hoogte van de woonkostentoeslag geen onderscheid wordt gemaakt

tussen huurwoningen (of -wagens) en woningen (of wagens) in eigendom. Uiteraard wordt hierop de

feitelijk door de belastingdienst toegekende huurtoeslag in mindering gebracht. Als sprake is van een

eigen woning wordt een met de huurtoeslag vergelijkbare bijdrage in de kosten van de eigen woning in aanmerking genomen bij de vaststelling van de woonkostentoeslag. Lid 3

In het derde lid wordt de hoogte van de woonkostentoeslag geregeld voor woningen of woonwagens in huur of eigendom, waarvan de maandelijkse woonkosten hoger zijn dan de maximale huurgrenzen van de Wet op de huurtoeslag. Deze grenzen kunnen verschillen: voor huurders, die jonger dan 23 jaar zijn, is een lagere huurgrens van toepassing. De bijzondere bijstand wordt bij overschrijding van de maximale huurgrens op dezelfde wijze berekend als bij woonkosten gelijk aan of lager dan de maximale huurgrens, met dien verstande dat de woonkosten die uitgaan boven deze grens volledig voor bijstand in aanmerking komen. Een eventuele bijdrage uit andere bron in de kosten van de eigen woning wordt ook in dit geval op de woonkostentoeslag in mindering gebracht. Lid 4

Volgens het vierde lid moet overschrijding van de maximale huurgrens in principe steeds leiden tot het

opleggen van de verplichting om uit te zien naar andere huisvesting, die beter past bij de financiële situatie. Binnen twaalf maanden na aanvang van de bijstandsverlening - in de regel is dit de datum van aanvraag - moet belanghebbende verhuizen naar een woning, waarvoor aanspraak op een huurtoeslag bestaat. Op deze wijze worden de woonkosten aangepast aan het actuele inkomen. Het kan voorkomen dat het opleggen van deze verplichting of de daaraan verbonden termijn in bijzondere omstandigheden voor onoverkomelijke problemen zorgt. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan zelfstandigen, die tijdelijk een aanvullende uitkering voor algemene bijstand ontvangen op grond van het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004. Ook is het mogelijk dat een eigen woning niet binnen de periode van een jaar voor een (vanuit een oogpunt van bijstandsverlening) aanvaardbare prijs kan worden verkocht. In dergelijke of vergelijkbare, individueel te bepalen, omstandigheden mag afgeweken worden van de termijn van twaalf maanden. Uit de aard van deze kosten en de werking van de voorliggende voorziening de Wet op de huurtoeslag vloeit voort dat het percentage van beleidsregel 2 (120 %) hierbij niet van toepassing is en vervangen wordt door 100. Dit houdt in dat het volledige inkomen boven de bijstandsnorm of inkomensvoorzieningsnorm in aanmerking wordt genomen bij het recht op bijzondere bijstand voor woonkosten. Artikel 14 – Inwoning door bloed- en aanverwanten Lid 1

Overeenkomstig de bepalingen van de Wet individuele huurtoeslag wordt een onderscheid gemaakt tussen medebewoning door bloed- of aanverwanten in de eerste graad en andere personen. De inkomsten van bloed- en aanverwanten in de eerste graad worden gedeeltelijk betrokken in het recht op bijzondere bijstand voor woonkosten. Het netto inkomen van de belanghebbende(n) en de inwonende(n) wordt opgeteld en vervolgens wordt een bedrag ter hoogte van de norm voor een echtpaar hierop in mindering gebracht. Daarnaast wordt per inwonende een bedrag ter hoogte van de landelijke (50%) norm voor een alleenstaande van 21 jaar en ouder vrijgelaten. Bij de hoogte van deze norm wordt uitgegaan van de omstandigheid dat de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan kunnen worden gedeeld met een derde of derden. Lid 2

Het inkomen van de inwonende(n) dat vervolgens resteert wordt volledig op de woonkostentoeslag in mindering gebracht. Op deze wijze wordt zo nauw mogelijk aansluiting gezocht bij de huurtoeslagmethodiek, waarbij ook de inkomens van bloed- en aanverwanten in de eerste graad worden opgeteld bij het inkomen van de huurder en diens eventuele partner. Artikel 15 – Inwoning door anderen

Bij inwoning door andere personen is in deze bepaling eveneens gekozen voor een zo nauw mogelijke aansluiting bij de Wet individuele huurtoeslag. Voor de huurtoeslag wordt de inwonende derde in den regel niet formeel, maar feitelijk als medehuurder aangemerkt. Derhalve heeft de inwonende een zelfstandig recht op huurtoeslag of, afhankelijk van diens persoonlijke en financiële omstandigheden, op een woonkostentoeslag. Artikel 16 – Collectieve Aanvullende Verzekering ziektekosten Vlaardingen (CAV-Vlaardingen)

Personen met een laag inkomen tot maximaal 120% van de toepasselijke bijstandsnorm of inkomensvoorzieningsnorm kunnen via de gemeente Vlaardingen gratis de Collectieve Aanvullende Verzekering ziektekosten Vlaardingen (CAV-Vlaardingen) afsluiten. Hiertoe is een overeenkomst gesloten met zorgverzekeraar DSW. De CAV-Vlaardingen vergoedt kosten die niet of slechts gedeeltelijk gedekt worden door de basis- en aanvullende verzekering van DSW. Het betreft hier vergoedingen voor brillen, lenzen, orthodontie, kraamzorg, thuiszorg, tandheelkunde, dieetkosten, hoortoestellen en bijbehorende batterijen, steunzolen, pedicurekosten, ziekenvervoer en kledingslijtage. Hiervoor hoeft geen aparte bijzondere bijstand meer aangevraagd te worden. Men kan terecht bij één loket (DSW). Per 1 januari 2008 wordt via de CAV ook structureel de aanvullende verzekering vergoed tot maximaal de hoogte van de AV-standaardpremie. Ook als een AV-top verzekering wordt afgesloten geldt de maximale vergoeding van de AV-standaardpremie. In de praktijk betalen personen alleen de basispremie zelf. De premie van de AV-standaardverzekering wordt door DSW niet in rekening gebracht of dit bedrag wordt in mindering gebracht op de AV-top premie. Artikel 17 – Regeling verborgen kosten chronisch zieken en gehandicapten

De bijdrage is bedoeld als een tegemoetkoming in de extra kosten die mensen met een ziekte of handicap maken. Het gaat hierbij om zogenaamde ‘verborgen kosten’. Voorbeelden zijn onder meer extra kosten in verband met een hoger energieverbruik, speciale voedingsmiddelen, kledingslijtage en klusjes rondom het huis. Artikel 18 – Warme maaltijdkosten

De bestaande collectieve regeling (warme) maaltijdkosten van cliënten van Seniorenwelzijn is ontwikkeld om het gebruik van bijzondere bijstand in relatie tot de maaltijdverstrekking voor ouderen te optimaliseren en om te komen tot een efficiëntere wijze van afhandeling. Hiertoe is onder meer gekozen voor het vaststellen van vier inkomenscategorieën met een daarbij behorende eigen bijdrage. Aan de hand van het vermogen en inkomen wordt bepaald of de belanghebbende recht heeft op bijzondere bijstand voor (warme) maaltijdkosten en vervolgens vindt indeling in de van toepassing zijnde inkomenscategorie plaats. Artikel 19 – Wit- en bruingoed

In dit artikel wordt de doelgroep omschreven. Tegelijk wordt de hoogte van het te verstrekken bedrag aan bijzondere bijstand vastgesteld. De hoogte van de bijzondere bijstand op jaarbasis, is gebaseerd op de door het Nibud gehanteerde, landelijk geldende richtprijzen van de meest gangbare duurzame gebruiksgoederen, te weten een wasmachine, koelkast, stofzuiger, tv-toestel, en een fornuis. Ervan uitgaande dat bovengenoemde goederen een gemiddelde levensduur hebben van zes jaar, is een huishouden gemiddeld € 227,- per jaar kwijt aan de aanschaf cq vervanging van duurzame gebruiksgoederen. Artikel 20 – Uitvoering

De uitvoering van de Wet werk en bijstand berust bij burgemeester en wethouders. Burgemeester en wethouders kunnen deze bevoegdheid, overeenkomstig wat hierover in de Wet werk en bijstand is geregeld, mandateren aan ambtenaren. Artikelen 21 t/m 25

Deze artikelen behoeven geen nadere toelichting.