Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Brunssum

Afstemmingsverordening IOAW ISD BOL 2011

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieBrunssum
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingAfstemmingsverordening IOAW ISD BOL 2011
CiteertitelAfstemmingsverordening IOAW ISD BOL 2011
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerpGeen

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

artikel 5 van de gemeenschappelijke regeling van ISD BOL, artikel 147, eerste lid, Gemeentewet en artikel 35, eerste lid onderdeel b, Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-06-201101-07-2012Onbekend

10-05-2011

www.brunssum.nl, 18 mei 2011

2011/276

Tekst van de regeling

Intitulé

Afstemmingsverordening IOAW ISD BOL 2011

Raadsbesluit

De Raad der Gemeente Brunssum;

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 05-04-2011, dienst/afdeling Beleid en strategie, nr. 2011/276;

gelet op artikel 5 van de gemeenschappelijke regeling van ISD BOL, artikel 147, eerste lid, Gemeentewet en artikel 35, eerste lid onderdeel b, Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers;

b e s l u i t:

vast te stellen de volgende:

afstemmingsverordening Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers Intergemeentelijke Sociale Dienst BOL 2011

I. algemene bepalingen

Artikel 1 - Begrippen

  • 1.

    In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      de wet: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW);

    • b.

      uitkering: de uitkering als bedoeld in artikel 5, eerste lid van de wet;

    • c.

      grondslag: de toepasselijke grondslag als bedoeld in artikel 5, derde tot en met zesde lid en het negende lid van de wet;

    • d.

      maatregel: het blijvend (gedeeltelijk) weigeren van een uitkering op grond van artikel 20, eerste lid, van de wet alsmede het verlagen van de grondslag op grond van artikel 20, tweede lid, van de wet;

    • e.

      benadelingbedrag: bruto bedrag dat als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van een inlichtingenverplichting ten onrechte is verleend als uitkering op grond van de wet;

    • f.

      dagelijks bestuur: het dagelijks bestuur van de Intergemeentelijke Sociale Dienst BOL.

  • 2.

    Alle begrippen die in deze verordening gebruikt worden en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de wet en de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 2 - Maatregel

  • 1.

    Als de belanghebbende naar het oordeel van het dagelijks bestuur tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan betoont, de verplichtingen uit de wet of de verplichtingen als bedoeld in artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen niet of onvoldoende nakomt, waaronder begrepen het zich jegens het dagelijks bestuur zeer ernstig misdragen, wordt overeenkomstig deze verordening een maatregel opgelegd.

  • 2.

    Indien naar het oordeel van het dagelijks bestuur bij belanghebbende sprake is van een situatie bedoeld in artikel 20, eerste lid van de wet, wordt eveneens overeenkomstig deze verordening een maatregel opgelegd.

  • 3.

    Een maatregel bedoeld in het eerste en tweede lid wordt afgestemd op de ernst van de gedraging, de mate waarin de belanghebbende de gedraging kan worden verweten en de omstandigheden waarin hij verkeert.

Artikel 3 - Berekeningsgrondslag

De maatregel in de vorm van een verlaging wordt toegepast op de grondslag.

Artikel 4 – Het besluit tot opleggen van een maatregel

  • 1.

    In het besluit tot opleggen van een maatregel worden in ieder geval vermeld: de reden van de maatregel, de duur van de maatregel, het bedrag waarmee de grondslag wordt geweigerd of verlaagd en, indien van toepassing, de reden om af te wijken van een standaardmaatregel zoals omschreven in artikel 9 van deze verordening.

  • 2.

    Indien de maatregel is opgelegd voor de duur van de tekortkoming wordt ook vermeld hoe de tekortkoming kan worden hersteld.

Artikel 5 - Afzien opleggen maatregel

  • 1.

    Het dagelijks bestuur ziet af van het opleggen van een maatregel indien de gedraging meer dan één jaar vóór constatering van die gedraging door het dagelijks bestuur heeft plaatsgevonden, tenzij de gedraging een schending van de inlichtingenplicht inhoudt en als gevolg van die gedraging ten onrechte uitkering is verleend. Een maatregel wegens schending van de inlichtingenplicht wordt niet opgelegd na verloop van vijf jaren nadat de betreffende gedraging heeft plaatsgevonden.

  • 2.

    Het dagelijks bestuur kan afzien van het opleggen van een maatregel indien het daarvoor dringende redenen aanwezig acht. Indien het dagelijks bestuur afziet van het opleggen van een maatregel op grond van dringende redenen, wordt de belanghebbende daarvan schriftelijk mededeling gedaan.

Artikel 6 - Ingangsdatum maatregel

De maatregel wordt opgelegd met ingang van de eerstvolgende kalendermaand, volgend op de datum waarop het besluit tot het opleggen van de maatregel aan de belanghebbende is bekendgemaakt. Daarbij wordt uitgegaan van de voor die maand geldende grondslag.

Artikel 7 - Samenloop

Bij samenloop van meerdere gedragingen die elk een maatregel tot gevolg hebben, wordt voor iedere gedraging afzonderlijk een maatregel opgelegd en worden de maatregelen bij elkaar opgeteld.

II. geen of onvoldoende medewerking verlenen aan het verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid

Artikel 8 - Indeling in categorieën

Gedragingen van de belanghebbende waardoor de verplichtingen op grond van artikel 37 van de IOAW, anders dan de verplichting bedoeld in artikel 37, eerste lid onderdeel c, van de IOAW niet of onvoldoende zijn nagekomen, worden onderscheiden in de volgende categorieën:

  • 1.

    Eerste categorie: het zich niet dan wel niet tijdig laten registreren als werkzoekende bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen of het niet dan wel niet tijdig laten verlengen van de registratie.

  • 2.

    Tweede categorie:

    • a.

      het niet naar vermogen trachten algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen;

    • b.

      het niet dan wel niet tijdig voldoen aan een oproep om, in verband met de arbeidsinschakeling, op een aangegeven plaats en tijd te verschijnen;

    • c.

      het niet of in onvoldoende mate meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling, dan wel aan een onderzoek naar de geschiktheid voor scholing of opleiding;

  • 3.

    Derde categorie

    • a.

      gedragingen die de inschakeling in algemeen geaccepteerde arbeid belemmeren;

    • b.

      het niet of onvoldoende meewerken aan een trajectplan en/of een aangeboden voorziening, waaronder begrepen een voorziening gericht sociale activering.

Artikel 9 - Hoogte van de maatregel

  • 1.

    Onverminderd artikel 2, derde lid, wordt de maatregel vastgesteld op:

    • a.

      bij gedragingen van de eerste categorie: 10% van de grondslag gedurende de duur van de tekortkoming met een minimum van een maand;

    • b.

      bij gedragingen van de tweede categorie: 20% van de grondslag gedurende de duur van de tekortkoming met een minimum van een maand;

    • c.

      bij gedragingen van de derde categorie: 40% van de grondslag gedurende de duur van de tekortkoming met een minimum van een maand.

  • 2.

    Indien de tekortkoming het gevolg is van een eenmalige handeling of gebeurtenis en de maatregel niet voor de duur van de tekortkoming kan worden opgelegd, wordt de maatregel opgelegd voor een individueel te bepalen periode met een minimum van een maand.

III. het door eigen toedoen verliezen van algemeen geaccepteerde arbeid, het nalaten algemeen geaccepteerde arbeid te aanvaarden alsmede het door eigen toedoen niet verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid.

Artikel 10 - Door eigen toedoen verliezen van algemeen geaccepteerde arbeid

  • 1.

    Onverminderd artikel 2, derde lid, legt het dagelijks bestuur, met in achtneming van artikel 20, vierde lid IOAW, blijvend een maatregel op indien de belanghebbende door eigen toedoen een inkomen uit of in verband met arbeid is verloren en:

    • a.

      aan de beëindiging van zijn dienstbetrekking een dringende reden ten grondslag ligt in de zin van artikel 678 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek; dan wel

    • b.

      de dienstbetrekking is beëindigd door of op verzoek van de belanghebbende zonder dat aan de voortzetting ervan zodanige bezwaren waren verbonden, dat deze voortzetting redelijkerwijs niet van hem zou kunnen worden gevergd.

  • 2.

    De hoogte van de maatregel is gelijk aan het door dit gedrag verloren inkomen.

Artikel 11 - Niet aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid

  • 1.

    Onverminderd artikel 2, derde lid, legt het dagelijks bestuur blijvend een maatregel op indien de belanghebbende nalaat algemeen geaccepteerde arbeid te aanvaarden.

  • 2.

    De hoogte van de maatregel is gelijk aan het door eigen toedoen niet verkregen inkomen uit deze arbeid.

Artikel 12 - Door eigen toedoen geen algemeen geaccepteerde arbeid verkrijgen

  • 1.

    Onverminderd artikel 2, derde lid, legt het dagelijks bestuur blijvend een maatregel op indien de belanghebbende door eigen toedoen geen algemeen geaccepteerde arbeid verkrijgt.

  • 2.

    De hoogte van de maatregel is gelijk aan het door eigen toedoen niet verkregen inkomen uit deze arbeid.

IV. niet nakomen van de inlichtingenplicht

Artikel 13 – Inlichtingenplicht

  • 1.

    Indien belanghebbende de inlichtingenplicht zoals bedoeld in artikel 13, eerste lid, van de wet niet of niet behoorlijk is nagekomen door geen, onjuiste of onvolledige mededelingen te doen, wordt een maatregel opgelegd als bedoeld in lid 2.

  • 2.

    De maatregel wordt afgestemd op het benadelingsbedrag en bedraagt:

    • a.

      5% van de grondslag gedurende een maand bij een benadelingsbedrag van € 0,00 tot € 100,-;

    • b.

      10% van de grondslag gedurende een maand bij een benadelingsbedrag van € 100,- tot € 500,-;

    • c.

      10% van de grondslag gedurende twee maanden bij een benadelingsbedrag van € 500,- tot € 2.000,-;

    • d.

      10% van de grondslag gedurende vier maanden bij een benadelingsbedrag van € 2.000,- tot € 4.000,-;

    • e.

      10% van de grondslag gedurende zes maanden bij een benadelingsbedrag van € 4.000,- tot € 6.000,-.

    • f.

      10% van de grondslag gedurende acht maanden bij een benadelingsbedrag van € 6000,- tot € 8.000,-;

    • a.

      10% van de grondslag gedurende tien maanden bij een benadelingsbedrag van € 8.000,- tot € 10.000,-;

    • g.

      10% van de grondslag gedurende twaalf maanden bij een benadelingsbedrag van € 10.000,- tot € 35.000,-.

  • 3.

    Van een maatregel wordt afgezien:

    • a.

      zolang de gedraging wordt onderzocht door het openbaar ministerie;

    • b.

      de oplegging van een (bestuurlijke) boete definitief achterwege blijft indien ter zake van de gedraging tegen de (betrokkene als) verdachte een strafvervolging is ingesteld en het onderzoek ter terechtzitting een aanvang heeft genomen;

    • c.

      het recht tot strafvordering is vervallen ingevolge artikel 74 Wetboek van Strafrecht.

V. overige gedragingen die leiden tot een maatregel

Artikel 14 - Zeer ernstige misdragingen

  • 1.

    Indien belanghebbende zich zeer ernstig misdraagt jegens raadsleden, commissieleden dan wel jegens burgemeester, wethouders en dagelijks bestuur en/of hun medewerkers, wordt een maatregel opgelegd.

  • 2.

    Onder de term ‘zeer ernstig misdragen’ worden diverse vormen van agressie verstaan gerelateerd aan de uitkeringsafhankelijkheid van de agressor. Met dien verstande dat er sprake moet zijn van verwijtbaarheid en van gedrag dat in het normale menselijke verkeer in alle gevallen als onacceptabel kan worden beschouwd.

  • 3.

    Misdragingen worden onderscheiden in de volgende twee categorieën:

    • a.

      schriftelijke agressie en agressief gedrag;

    • b.

      bedreiging in elke vorm en fysiek geweld gericht op personen, gebouw of inventaris.

  • 4.

    Bij gedragingen als bedoeld in dit artikel wordt een maatregel opgelegd als volgt:

    • a.

      20% van de grondslag gedurende een maand bij gedragingen als bedoeld in lid 3 sub a;

    • b.

      50% van de grondslag gedurende twee maanden bij gedragingen als bedoeld in lid 3 sub b.

VI. slotbepalingen

Artikel 15 - Recidive

  • 1.

    Indien de belanghebbende zich binnen 12 maanden na de vorige als verwijtbaar aangemerkte gedraging opnieuw schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging wordt de duur van de maatregel verdubbeld.

  • 2.

    Bij herhaalde recidive stelt het dagelijks bestuur de hoogte van de maatregel geïndividualiseerd vast, waarbij tijdelijke uitsluiting van het recht op uitkering tot de mogelijkheden behoort.

  • 3.

    Met een besluit waarmee een maatregel is opgelegd wordt gelijkgesteld het besluit om daarvan af te zien op grond van dringende redenen.

Artikel 16 - Hardheidsclausule en onvoorziene omstandigheden

  • 1.

    Het dagelijks bestuur kan in bijzondere gevallen ten gunste van een belanghebbende uit de doelgroep afwijken van de bepalingen in deze verordening, indien toepassing van deze bepalingen tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

  • 2.

    In gevallen waarin deze verordening niet voorziet, beslist het dagelijks bestuur.

Artikel 17 - Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 juni 2011. 

Artikel 18 - Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als: Afstemmingsverordening IOAW ISD BOL 2011.

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van

De Raad voornoemd,

voorzitter

griffier

Toelichting Afstemmingsverordening IOAW

ALGEMEEN

Op 15 december 2009 heeft de Eerste Kamer ingestemd met het Wetsvoorstel bundeling van uitkeringen inkomensvoorziening aan gemeenten (hierna: Wet Bundeling). Met de inwerkingtreding van de Wet Bundeling per 1 januari 2010 kreeg de gemeente een grotere beleidsmatige rol en financiële verantwoordelijkheid rond de uitvoering van de IOAW, IOAZ, WWIK en Bbz 2004.

De IOAW, IOAZ en het Bbz 2004 kenden tot 1 januari 2010 een financieringsystematiek waarbij 75% bij het Rijk kon worden gedeclareerd en 25% drukte op het gemeentelijke budget; de WWIK kende daarnaast een financieringssystematiek waarbij 100% kon worden gedeclareerd. Per 1 januari 2010 is een systeem van volledige budgetfinanciering ingevoerd, zoals dit nu van toepassing is op het WWB-inkomensdeel. Met de Wet bundeling worden de financiële middelen van de ‘kleine inkomensregelingen’ gebundeld in het volledig gebudgetteerde I-deel dat de gemeente ontvangt voor de bijstandsverstrekking op grond van de WWB (N.B.: niet gebundeld met het I-deel wordt de financiering van de kosten van levensonderhoud van gevestigde, oudere en beëindigende zelfstandigen en van bedrijfskapitaal vanuit het Bbz 2004; hiervoor blijft aparte financiering bestaan). Gemeenten krijgen door de wet aldus een grotere verantwoordelijkheid en lopen ook meer financieel risico.

Door de Wet Bundeling wordt het aantal landelijke regels verder sterk teruggedrongen. In de plaats komt een grotere beleidsruimte voor de gemeente. Daardoor wordt de gemeente ook gevorderd om op een aantal punten zelf beleid te ontwikkelen. Deze verordening voorziet daarbij in het afstemmingsbeleid voor de IOAW. Dit beleid was geregeld bij AMvB. Deze landelijke regelingen, alsmede de nog bestaande boetebepalingen, zijn echter met de Wet Bundeling komen te vervallen. Op basis van het inwerkingtredingbesluit is het aan de gemeente om per 1 juli 2010 in een bij verordening vastgelegd beleid te voorzien.

De IOAW kent in afwijking van de WWB een aantal situaties waarbij de mogelijkheid bestaat om de uitkering (gedeeltelijk) blijvend te weigeren. De IOAW kent immers een specifiek uitkeringsregime waarin werkloosheid een centrale rol speelt en heeft daarmee niet het sluitstukkarakter van de WWB. Verwijtbare werkloosheid, het niet aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid of het door eigen toedoen niet verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid wordt daardoor zwaar aangerekend. Daarbij is aansluiting gezocht bij de oude AMvB (Maatregelenbesluit Abw, IOAW en IOAZ). Bij weigering van de uitkering blijft de WWB natuurlijk altijd het vangnet.

ARTIKELSGEWIJS

Artikel 1 - Begripsomschrijving

Dit artikel bevat de verschillende begripsomschrijvingen. Een aantal omschrijvingen verdient enige extra aandacht.

Onder c.: grondslag

De WWB werkt met verlagingen op de netto bijstand. Bij de IOAW wordt gewerkt vanuit een bruto benadering. Het uitkeringssysteem is hier ook op ingericht. De verlagingen kunnen daarom alleen worden toegepast op de grondslag. Eigenlijk net als onder het regime van het oude Maatregelbesluit Abw, IOAW en IOAZ.

Onder d.: maatregel

In afwijking van de WWB wordt ook het blijvend (gedeeltelijk) weigeren van de uitkering binnen deze verordening als maatregel aangemerkt. Dit houdt verband met de extra mogelijkheden binnen de IOAW op dit vlak.

Artikel 2 - Maatregel

Het eerste en tweede lid bundelen het bepaalde in artikel 20, eerste lid, IOAW (weigering) en artikel 20, tweede lid, IOAW (verlaging).

Derde lid

In de afstemmingsverordening zijn voor allerlei gedragingen die een schending van een verplichting betekenen, (standaard)maatregelen vastgesteld in de vorm van een vaste (percentuele) verlaging van de bijstandsnorm.

Het dagelijks bestuur dient een op te leggen maatregel af te stemmen op de individuele omstandigheden van de belanghebbende en de mate van verwijtbaarheid. Deze bepaling brengt met zich mee dat bij elke op te leggen maatregel zal moeten worden nagegaan of gelet op de individuele omstandigheden van de betrokken uitkeringsgerechtigde afwijking van de hoogte en de duur van de voorgeschreven maatregel geboden is. Afwijking van de standaardmaatregel kan zowel een verzwaring als een matiging betekenen.

Dit betekent dat bij het beoordelen of een maatregel moet worden opgelegd, en zo ja welke, telkens de volgende drie stappen moet doorlopen:

  • ·

    Stap 1: vaststellen van de ernst van de gedraging.

  • ·

    Stap 2: vaststellen van de verwijtbaarheid.

  • ·

    Stap 3: vaststellen van de omstandigheden van de uitkeringsgerechtigde.

Artikel 3 - Berekeningsgrondslag

Zoals reeds aangegeven wordt de maatregel toegepast op de grondslag.

Artikel 4 - Het besluit tot opleggen van een maatregel

Het verlagen van de uitkering omdat een maatregel wordt opgelegd, vindt plaats door middel van een besluit. In dit artikel wordt aangegeven wat in het besluit in ieder geval moet worden vermeld. Deze eisen vloeien rechtstreeks voort uit de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en dan met name het motiveringsbeginsel. Het motiveringsbeginsel houdt onder andere in dat een besluit aan betrokkene kenbaar is gemaakt en deugdelijk is gemotiveerd (afdeling 3.7 Awb).

Artikel 5 - Afzien opleggen maatregel

Eerste lid

Een reden om af te zien van het opleggen van een maatregel is dat de gedraging te lang geleden heeft plaatsgevonden (verjaring). Omwille van de effectiviteit is het nodig dat een maatregel spoedig nadat de gedraging heeft plaatsgehad, wordt opgelegd. Om deze reden wordt geregeld dat het dagelijks bestuur geen maatregelen oplegt voor gedragingen die langer dan één jaar geleden hebben plaatsgevonden.

Voor gedragingen die een schending van de informatieplicht inhouden en als gevolg waarvan ten onrechte bijstand is verleend of een te hoog bedrag aan bijstand is verleend, geldt in de verordening een verjaringstermijn van vijf jaar. Met deze termijn wordt aangesloten bij de termijn die stond in artikel 14e van de Algemene bijstandswet (oud) in verband met het opleggen van een boete wegens niet-nakoming van de informatieplicht. Een termijn van vijf jaar ligt voor de hand gelet op de ernst van de gedraging (fraude) en gelet op het feit dat de gemeente vaak tijd nodig zal hebben om de omvang van de fraude (het benadelingsbedrag) vast te stellen.

Het afzien van het opleggen van een maatregel ‘indien elke vorm van verwijtbaarheid’ ontbreekt, is geregeld in artikel 20, derde lid, IOAW.

Tweede lid

Hierin wordt geregeld dat het dagelijks bestuur kan afzien van het opleggen van een maatregel indien het daarvoor dringende redenen aanwezig acht. Wat dringende redenen zijn, is afhankelijk van de concrete situatie en kan dus niet op voorhand worden vastgelegd. Het doen van een schriftelijke mededeling dat het dagelijks bestuur afziet van het opleggen van een maatregel wegens dringende redenen is van belang in verband met eventuele recidive.

Artikel 6 - Ingangsdatum maatregel

Het opleggen van een maatregel vindt plaats door middel van verlaging van het uitkeringsbedrag in de eerstvolgende maand(en).

Het verlagen van de uitkering die in de nabije toekomst wordt verstrekt, is de gemakkelijkste methode. Om die reden is in dit artikel vastgelegd dat een maatregel wordt opgelegd met ingang van de eerstvolgende kalendermaand, waarbij wordt uitgegaan van de voor die maand geldende grondslag.

Artikel 7 - Samenloop

Bij samenloop van meerdere verwijtbare gedragingen zijn er in beginsel 3 mogelijkheden: niet cumuleren van verlagingen, uitgaan van de meest ernstige gedraging of de verlagingen gelijktijdig toepassen (cumuleren). Gekozen is voor de laatste optie (cumulatie). Daarbij dient wel steeds een zorgvuldige, op de persoon toegesneden, afweging te worden gemaakt.

Artikel 8 - Indeling in categorieën

Op grond van artikel 20, tweede lid IOAW kun je afleiden dat je bij "het niet naar vermogen trachten algemene arbeid te verkrijgen" de uitkering niet kunt verlagen. Wellicht heeft de wetgever dit bepaald omdat je op grond van artikel 20, eerste lid IOAW de uitkering kunt weigeren, indien de belanghebbende door eigen toedoen geen algemeen geaccepteerde arbeid verkrijgt. De wet is hier dus niet helder en consequent. Het "niet naar vermogen trachten" is immers niet hetzelfde als "het door eigen toedoen niet verkrijgen". De wetgever had dit eigenlijk bij de laatste wetswijziging ook moeten aanpassen. Wij hebben gekeken naar het oude maatregelenbesluit. Daarin werd het "niet naar vermogen trachten arbeid in dienstbetrekking te verkrijgen" (denk aan onvoldoende solliciteren) gesanctioneerd met een maatregel. Het door "eigen toedoen niet verkrijgen van arbeid" werd via artikel 20 (oud) bestraft met het (deels) weigeren van de uitkering. We hebben nu “het niet naar vermogen trachten algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen” gesanctioneerd met een maatregel.

De meer verwijtbare gedraging “het door eigen toedoen niet verkrijgen van arbeid" wordt conform de IOAW bestraft met het (deels) weigeren van de uitkering. We handelen dus in de geest van de wet. Het kan immers niet de bedoeling van de wetgever zijn geweest, geen verlaging mogelijk te maken bij het "niet naar vermogen trachten algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen", door alleen een weigering bij het "door eigen toedoen niet verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid" te regelen. Dit blijkt ook uit de memorie van toelichting. Hierin is aangegeven dat de bepalingen betreffende het opleggen van maatregelen is afgestemd op de verlaging zoals die in de WWB is geregeld. Tevens is in de memorie van toelichting aangegeven dat er geen inhoudelijke wijziging in het maatregelenbeleid is beoogd.

Ten opzichte van de afstemmingsverordening WWB is in deze bepaling geen gedraging opgenomen in de vorm van het niet aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid. Dit houdt verband met het feit dat juist bij deze gedraging IOAW de mogelijkheid biedt tot tijdelijke of blijvende (gedeeltelijke) weigering van de uitkering. Dit is dan ook apart geregeld in artikel 11. Het tijdelijk of blijvend (gedeeltelijk) weigeren van de uitkering kan overigens ook nog in een tweetal andere situaties. Die zijn omschreven in artikel 10 en 12.

De eerste categorie betreft de formele verplichting om zich als werkzoekende in te schrijven bij het UWV en ingeschreven te blijven.

De tweede categorie betreft de verplichting tot een actieve opstelling op de arbeidsmarkt, bijvoorbeeld de eigen verantwoordelijkheid van de belanghebbende om voldoende te solliciteren.

In de derde categorie gaat het om gedragingen die direct een aanleiding vormen tot een beroep op uitkering of het zonder noodzaak langer voortduren daarvan. Het gaat hier om het stellen van niet verantwoorde beperkingen ten aanzien van de aanvaardbare arbeid en om gedragingen die de kansen op arbeidsinschakeling verminderen. Voorbeelden van deze categorie zijn negatieve gedragingen bij sollicitaties, wijze van kleding die kansen op arbeidsinschakeling belemmeren en onvoldoende meewerken aan het opgesteld trajectplan waaronder ook sociale activering verplicht kan worden gesteld.

In de verzamelbrief d.d. 22 december 2010 verzocht de staatssecretaris van Werkgelegenheid en Sociale Zaken met klem expliciet regels te formuleren waarmee streng kan worden optreden tegen personen die hun feitelijke kansen op arbeidsinschakeling belemmeren door hun gedrag of kleding. Wij willen uiteraard niet tornen aan universele vrijheden zoals het recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer (privacy), vrijheid van meningsuiting (of expressie), gelijke behandeling (non-discriminatie) en vrijheid van godsdienst. Dat neemt niet weg dat mensen zelf verantwoordelijk zijn voor hun bestaansvoorziening. Als dat verwijtbaar niet gebeurt is er sprake van maatregelwaardig gedrag als bedoeld in dit artikel. Het is praktisch onmogelijk om uiterlijkheden in al zijn verschijningsvormen te benoemen, laat staan om uitputtend aan te geven wat wel of niet kan. Wij beoordelen dit daarom zowel individueel als situationeel.

Artikel 9 - Hoogte van de maatregel

Bij het bepalen van hoogte van de maatregel is hier aansluiting gezocht bij de afstemmingsverordening WWB. Verschil is dat als gevolg van de andere uitkeringssystematiek van IOAW (bruto bedrag) hier wordt uitgegaan van een percentage van de grondslag, terwijl bij de WWB een percentage geldt van de bijstandsnorm (netto). Dit kan ertoe leiden dat de uiteindelijk op te leggen maatregel qua hoogte van het bedrag iets afwijkt van die binnen de WWB.

Sinds de invoering van de WWB kunnen maatregelen opgelegd worden gedurende de duur van de tekortkoming. Of het zin heeft een maatregel op te leggen voor de duur van een tekortkoming hangt af van de aard van de gedraging. Indien een gedraging kan worden hersteld is het logisch om te kiezen voor het opleggen van een maatregel voor de duur van de gedraging. Is dit niet mogelijk, omdat het gedrag niet hersteld kan worden, dan is een dergelijke keuze niet logisch.

Artikel 10 - Door eigen toedoen verliezen van algemeen geaccepteerde arbeid

In deze bepaling is de mogelijkheid die de IOAW biedt om bij verwijtbare werkloosheid de uitkering blijvend of tijdelijk geheel of gedeeltelijk te weigeren, volledig uitgewerkt.

Vanwege het specifieke uitkeringsregime van de IOAW is gekozen voor het blijvend (gedeeltelijk) weigeren van de uitkering. Verwijtbare werkloosheid wordt de belanghebbende hier dus zwaar aangerekend.

Bij een volledige weigering van de uitkering, kan de belanghebbende in wezen per direct aankloppen voor (aanvullende) bijstand ingevolge de WWB. Binnen het kader van de WWB zal dan moeten worden beoordeeld of belanghebbende recht heeft op WWB (in afwijking van de IOAW kent de WWB een beperkte vermogensvrijlating en een ruimer inkomensbegrip) en in hoeverre het maatregelwaardige gedrag ook binnen de WWB tot een verlaging zou hebben geleid. Hoewel alle besluiten zorgvuldig moeten worden genomen geldt - juist omdat het hier gaat om een ingrijpende sanctie - dat bij de besluitvorming uiterste zorgvuldigheid moet worden betracht. Daarbij moet met name aandacht uitgaan naar het beginsel van hoor en wederhoor. Overigens geldt dit evenzeer bij toepassing van artikel 11 en 12.

Artikel 11 - Niet aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid

Anders dan binnen de WWB kan in het kader van de IOAW bij het niet aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid de uitkering blijvend of tijdelijk geheel of gedeeltelijk worden geweigerd.

Net als voorgaand artikel is ook hier vanwege het specifieke uitkeringsregime van de IOAW gekozen voor het blijvend (gedeeltelijk) weigeren van de uitkering. Het niet aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid weegt dus eveneens zwaar.

Bij het niet aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid gaat het concreet om het weigeren van een aangeboden dienstverband. Het kan hierbij om allerlei soorten arbeid gaan, gesubsidieerd of regulier, fulltime of parttime, tijdelijk of voor onbepaalde duur. Essentieel is dat de belanghebbende door de werkweigering afziet van een concrete kans om geheel of gedeeltelijk uit de IOAW te komen.

Bij een volledige weigering geldt eenzelfde handelswijze als hiervoor bij artikel 10 is geschetst.

Artikel 12 - Door eigen toedoen geen algemeen geaccepteerde arbeid verkrijgen

IOAW biedt ook wanneer sprake is van het door eigen toedoen niet verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid de mogelijkheid de uitkering blijvend of tijdelijk geheel of gedeeltelijk te weigeren. Geheel in lijn van de voorgaande artikelen wordt ook hier de uitkering blijvend (gedeeltelijk) geweigerd.

Het gaat in deze om een meer ernstige variant van de gedraging bedoeld in artikel 8, derde lid onder a. De belanghebbende die een IOAW-uitkering ontvangt moet blijk geven van dusdanig belemmerend gedrag dat kan worden gesproken van het “door eigen toedoen niet verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid”.

Het door eigen toedoen niet verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid moet overigens niet worden verward met het niet naar vermogen trachten algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen bedoeld in artikel 8, tweede lid onder a. Daar gaat het om schending van de actieve sollicitatieplicht.

Artikel 13 - Inlichtingenplicht

Eerste lid

Hoewel de inlichtingenplicht de meeste betekenis heeft inzake de verlening van een uitkering, is het ook van belang dat het dagelijks bestuur kennis draagt van feiten en omstandigheden die betrekking hebben op de arbeidsinschakeling van de individuele belanghebbende. Om deze reden heeft de in het eerste lid van artikel 13 IOAW geregelde inlichtingenverplichting betrekking op zowel de arbeidsinschakeling als het recht op uitkering. Uitgangspunt blijft dat van de belanghebbende die een beroep doet op een specifieke overheidsvoorziening, verlangd kan worden dat hij voldoende gegevens en inlichtingen verstrekt die het de uitvoerder van die voorziening mogelijk maakt te beoordelen of het beroep op die voorziening terecht wordt gedaan. Het feit dat het dagelijks bestuur niet alleen bij een aanvraag om een uitkering of om ondersteuning bij arbeidsinschakeling, maar ook in andere stadia van uitkeringsverstrekking en arbeidsinschakeling, concrete informatie en bewijsstukken van de belanghebbende vraagt, laat onverlet dat de belanghebbende onverwijld uit eigen beweging inlichtingen dient te verstrekken indien het hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat die feiten en omstandigheden, of de daarin opgetreden wijzigingen, van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of zijn recht op uitkering. Verstrekt de belanghebbende niet of niet alle gevraagde inlichtingen en bewijsstukken, dan heeft dat gevolgen voor de beoordeling door het dagelijks bestuur van het recht op uitkering of ondersteuning bij arbeidsinschakeling.

Tweede lid

De aan deze bepaling ten grondslag liggende gedachte is dat er in het kader van de proportionaliteit een verband dient te worden gelegd tussen de hoogte van de maatregel en de ernst van de gedraging c.q. het bedrag waarvoor een belanghebbende de gemeente benadeeld heeft.

Wanneer het benadelingsbedrag meer dan € 35.000,- bedraagt wordt geen maatregel opgelegd, omdat in de Aanwijzing sociale zekerheidsfraude is bepaald dat in dat geval de gedraging altijd strafrechtelijk wordt gesanctioneerd. Zie in dit verband ook de toelichting bij het derde lid.

Derde lid

Het derde lid ziet op de toepassing van de bestuurlijke sanctie in relatie met de strafrechtelijke sanctie. Conform de Aanwijzing sociale zekerheidsfraude wordt proces-verbaal opgemaakt en aangifte gedaan bij het Openbaar Ministerie (OM). Het ‘una via’ beginsel verzet zich tegen een samenloop van sancties op dezelfde onrechtmatige gedraging. Om ‘dubbele bestraffing’ te voorkomen is daarom geregeld dat zodra de gedraging strafrechtelijk gesanctioneerd wordt, er geen maatregel wordt opgelegd.

Artikel 14 - Zeer ernstige misdragingen

Een bijzondere situatie waarin sprake is van het niet nakomen van aan de uitkering verbonden verplichtingen, is wanneer een belanghebbende zich zeer ernstig misdraagt jegens raadsleden, commissieleden dan wel jegens burgemeester en wethouders of hun medewerkers. Onder de term ‘zeer ernstig misdragen’ kunnen diverse vormen van agressie worden verstaan, zij het dat er sprake moet zijn van verwijtbaarheid en van gedrag dat in het normale menselijke verkeer in alle gevallen als onacceptabel kan worden beschouwd.

Onder schriftelijke agressie en agressief gedrag wordt onder meer verstaan schelden, discrimineren, grof taalgebruik en grof veroordelen.

Het doen van aangifte van een strafbaar feit is geen voorwaarde voor het opleggen van een maatregel wegens vernieling, bedreiging, belaging of mishandeling. Of aangifte wordt gedaan wordt conform het agressieprotocol van de ISD BOL per geval bekeken en staat dus los van het opleggen van een maatregel. Ook een veroordeling door de strafrechter is geen voorwaarde voor toepassing van deze bepaling.

Een maatregel vanwege een ernstige misdraging is niet bedoeld om eventueel door die misdraging veroorzaakte schade te vergoeden. Het opleggen van een maatregel laat de mogelijkheid om de door de gedraging veroorzaakte schade te verhalen onverlet.

Artikel 15 - Recidive

Dit artikel gaat over hoe wordt omgegaan met recidive. Indien binnen een jaar na bekendmaking van het besluit waarmee een eerdere maatregel is opgelegd wederom sprake is van een verwijtbare gedraging, wordt de grotere mate van verwijtbaarheid tot uitdrukking gebracht in een verdubbeling van de duur van de maatregel. Onder eerste verwijtbare gedraging wordt de eerste gedraging verstaan die aanleiding is geweest tot een maatregel, ook indien de maatregel wegens dringende redenen niet is geëffectueerd.

Op basis van deze bepaling kan een recidivemaatregel slechts één keer worden toegepast. Indien de belanghebbende na een tweede verwijtbare gedraging wederom verwijtbaar gedrag vertoont, wordt de hoogte en de duur van de maatregel individueel vastgesteld, waarbij gekeken wordt naar de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de individuele omstandigheden van de belanghebbende. Een zwaardere maatregel dan in geval van recidive is dan verdedigbaar.

Artikel 16 - Hardheidsclausule en onvoorziene omstandigheden

In de afstemmingsverordening wordt op gemeentelijk niveau vastgelegd op welke wijze de uitkering wordt afgestemd indien een belanghebbende een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid betoont voor de voorziening in het bestaan dan wel de uit de wet voortvloeiende verplichtingen niet of onvoldoende nakomt. Voor die gevallen waarin onverkort toepassen van de verordening zou leiden tot onredelijkheid of onbillijkheid is in het eerste lid de hardheidsclausule opgenomen.

De bepaling in het tweede lid is in de verordening opgenomen voor het geval zich een situatie mocht voordoen die niet onder de bepalingen van de verordening te brengen is. In een dergelijk geval beslist het dagelijks bestuur.

Artikel 17 - De inwerkingtreding

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 18 - Citeertitel

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

Behorende bij raadsbesluit 2011 nr. 6 van

De Griffier