Organisatie | Apeldoorn |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Apeldoorn 2011 |
Citeertitel | Besluit maatschappelijke ondesteuning |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-06-2011 | 10-05-2012 | Onbekend | 30-05-2011 Apeldoorns Stadsblad d.d. 1 juni 2011 | Onbekend |
Burgemeester en wethouders van de gemeente Apeldoorn;
gelet op de Wet maatschappelijke ondersteuning van 29 juni 2006 en de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Apeldoorn;
dat de raad in voornoemde verordening heeft bepaald dat het college ter uitwerking van die verordening nadere regels dient te stellen in een gemeentelijk Besluit maatschappelijke ondersteuning;
vast te stellen het navolgende Besluit maatschappelijke ondersteuning
Besluit maatschappelijke ondersteuning
Huishoudelijke verzorging 1(HV1): Het in overleg met de aanvrager zelfstandig verrichten van verschillende alledaagse huishoudelijke werkzaamheden die samenhangen met de beperkingen van de aanvrager bij het zelfstandig kunnen uitvoeren van huishoudelijke werkzaamheden. Er wordt verondersteld dat de cliënt in staat is tot zelfregie over de planning van de activiteiten.
Huishoudelijke verzorging 2 (HV2): In aanvulling op de werkzaamheden van HV-1, tevens gerichte hulp bij de organisatie van de huishouding. Geheel of gedeeltelijk overnemen van activiteiten op het gebied van verzorging van het huishouden, met inbegrip van hulp bij de organisatie van het huishouden en instructie en voorlichting.
Hoofdstuk 2 Bijzondere regels over het persoonsgebonden budget
Artikel 3.1 Maximaal negenendertig perioden van vier weken
Indien de voorziening bestaat uit het verschaffen in eigendom van een roerende zaak dan wel een bouwkundige of woontechnische aanpassing van een woning die in eigendom is van de aanvrager, kan gedurende maximaal 39 perioden van vier weken een eigen bijdrage in rekening worden gebracht dan wel bij de vaststelling van de hoogte van de financiële tegemoetkoming gedurende maximaal die periode een met toepassing van de daarvoor geldende regels berekende bedrag in mindering worden gebracht.
Artikel 3.2 Wel of geen eigen bijdrage
De eigen bijdrage voor woonvoorzieningen en
vervoersvoorzieningenwordt, zowel voor verstrekkingen in natura als in de vorm van een persoonsgebonden budget, vastgesteld naar de systematiek van artikel 3.0 en 3.1. Voor voorzieningen anders dan genoemd in artikel 3.1 geldt voor de periode van de eigen bijdrage de afschrijvingstermijn van de voorziening. Een overzicht van kostprijzen en afschrijvingstermijnen van voorzieningen is opgenomen in de bijlage 2.
Artikel 4.0 Het vergoeden van de meerkosten
De meerkostenvergoeding die bij de verstrekking van de voorzieningen onder 1 lid b en c worden gehanteerd worden, waar mogelijk, afgeleid van de richtlijnen van het Nationaal Instituut voor Budgetvoorlichting (Nibud). Waar het Nibud geen richtprijs heeft opgenomen wordt de meerkostenvergoeding vastgesteld naar de prijs van de goedkoopst compenserende algemeen gebruikelijke voorziening.
Hoofdstuk 5 Voorzieningen voor het voeren van een huishouden
Artikel 5.0 Omvang van de huishoudelijke verzorging in natura
Klasse 1 = 0 tot en met 1,9 uur per week
Klasse 2 = 2 tot en met 3,9 uur per week
Klasse 3 = 4 tot en met 6,9 uur per week
Klasse 4 = 7 tot en met 9,9 uur per week
Klasse 5 = 10 tot en met 12,9 uur per week
Klasse 6 = 13 tot en met 15,9 uur per week
4.Personen die huishoudelijke verzorging in natura ontvangen en hiervoor een AWBZ-indicatie hebben waarvan de einddatum na 1 januari 2007 ligt en die niet langer doorloopt dan vijf jaar gerekend vanaf 1 januari 2007, worden niet vóór de betreffende einddatum in het kader van de Wmo geherindiceerd en ingedeeld in HV1 en/of HV2.
Artikel 5.1 Persoonsgebonden budget
Personen die op of na 1 januari 2010 geïndiceerd worden of geherindiceerd worden voor huishoudelijke verzorging en deze verkrijgen in de vorm van een persoonsgebonden budget, krijgen een bedrag per uur uitbetaald gebaseerd op de soort huishoudelijke verzorging en het aantal uren en minuten waarvoor zij zijn geïndiceerd.
Het persoonsgebonden budget in klasse 1 is gebaseerd op 1 uur zorg
Het persoonsgebonden budget in klasse 2 is gebaseerd op 3 uur zorg
Het persoonsgebonden budget in klasse 3 is gebaseerd op 5,5 uur zorg
Het persoonsgebonden budget in klasse 4 is gebaseerd op 8,5 uur zorg
Het persoonsgebonden budget in klasse 5 is gebaseerd op 11,5 uur zorg
Het persoonsgebonden budget in klasse 6 is gebaseerd op 14,5 uur zorg
Indien een klant aantoonbaar een hoger persoonsgebonden budget nodig heeft om huishoudelijke verzorging 1 bij een thuiszorgorganisatie, schoonmaakbedrijf of bij een de kamer van koophandel geregistreerde zelfstandige zonder personeel in te kunnen inkopen, bedraagt het persoonsgebonden budget maximaal het laagst geoffreerde uurtarief bij de aanbesteding huishoudelijke verzorging.
Indien een klant aantoonbaar een hoger persoonsgebonden budget nodig heeft om huishoudelijke verzorging 2 bij een organisatie of bij een zelfstandige zonder personeel in te kunnen inkopen, bedraagt het persoonsgebonden budget maximaal het laagst geoffreerde uurtarief bij de aanbesteding huishoudelijke verzorging.
Personen die een persoonsgebonden budget hebben en een AWBZ-indicatie hebben waarvan de einddatum na 1 januari 2007 ligt en die niet langer doorloopt dan vijf jaar gerekend vanaf 1 januari 2007, worden niet vóór de betreffende einddatum in het kader van de Wmo geherindiceerd en ingedeeld in HV1 en/of HV2. Budgethouders ontvangen tot de binnen de AWBZ gestelde einddatum, het bedrag zoals berekend conform de AWBZ-systematiek 2006.
Artikel 6.1 Begrenzing woonvoorziening bij voorzienbare sloop of onbewoonbaarverklaring
Indien de aan te passen woonruimte binnen vijf jaar niet meer bewoond mag worden of gesloopt gaat worden mag de te verstrekken woonvoorziening niet meer kosten dan € 1000,00.
Artikel 6.2 Hoogte persoonsgebonden budget
Het persoonsgebonden budget voor een woonvoorziening, waarvoor geen financiële tegemoetkoming geldt, wordt vastgesteld op het niveau van de door het college geaccepteerde kosten.
Artikel 6.3 Afschrijvingstermijn
De in artikel 4.20 lid 2 van de van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Apeldoorn genoemde afschrijvingsperiode bedraagt 15 jaar.
Artikel 6.4 Terugbetaling kosten woonvoorziening
De terugbetaling wordt bepaald door de formule: (jaarlijks 6,66 % afschrijving erbij).
93,34 % van de kosten bij verkoop na 1 jaar;
86,86 % van de kosten bij verkoop na 2 jaar;
80,02 % van de kosten bij verkoop na 3 jaar;
73,36 % van de kosten bij verkoop na 4 jaar;
66,7 % van de kosten bij verkoop na 5 jaar;
60,04 % van de kosten bij verkoop na 6 jaar;
53,38 % van de kosten bij verkoop na 7 jaar;
46,72 % van de kosten bij verkoop na 8 jaar;
40,06 % van de kosten bij verkoop na 9 jaar;
33,4 % van de kosten bij verkoop na 10 jaar;
26,74 % van de kosten bij verkoop na 11 jaar;
20,08 % van de kosten bij verkoop na 12 jaar;
13,42 % van de kosten bij verkoop na 13 jaar;
Artikel 6.5 Financiële tegemoetkoming verhuis- en inrichtingskosten
De hoogte van de financiële tegemoetkoming voor de verhuis- en inrichtingskosten als genoemd in artikel 4.3 onder a. van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Apeldoorn bedraagt € 2.500,00.
Artikel 6.6. Financiële tegemoetkoming woningaanpassing
De financiële tegemoetkoming voor een woningaanpassing als genoemd in artikel 4.7 van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Apeldoorn bedraagt € 2.500,00.
De voorziening in natura of persoonsgebonden budget voor het bezoekbaar maken van een woning als genoemd in artikel 4.17 lid 1 van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Apeldoorn, wordt bepaald door het programma van eisen en de goedkoopst compenserende beschikbare voorziening hiervoor, en bedraagt maximaal € 5.446,00.
Artikel 6.8 Vervanging vloerbedekking en raambedekking
Indien de in artikel 4.3 onder c. van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Apeldoorn bedoelde voorzieningen vloerbedekking en/of raambedekking betreft, verleent het college een financiële tegemoetkoming. De hoogte van de financiële tegemoetkoming wordt berekend aan de hand van de benodigde oppervlakte, de richtprijs van het Nibud en wat reeds is afgeschreven.
Artikel 6.9 Onderhoud, keuring en reparatie
Onderhoud, keuring en reparatie van een woonvoorziening in artikel 4.3, onder e. van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Apeldoorn, wordt in natura verstrekt, tenzij de kosten hiervan deel uitmaken van de verstrekking van een woonvoorziening als persoonsgebonden budget. Het bedrag voor onderhoud, keuring en reparatie is gebaseerd op de kosten die het college maakt wanneer een vergelijkbare voorziening in natura verstrekt wordt.
Artikel 6.10 Tijdelijke huisvesting
De financiële tegemoetkoming als bedoeld in artikel 4.3 onder f. van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Apeldoorn, wordt uitsluitend verleend voor de periode dat de aan te passen woonruimte ten gevolge van het realiseren van de woningaanpassing niet bewoond kan worden en de persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 5 en 6, van de Wet maatschappelijke ondersteuning als gevolg daarvan voor dubbele woonlasten komt te staan.
De financiële tegemoetkoming omvat de werkelijke kosten en bedraagt voor de in artikel 4.13 van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Apeldoorn genoemde huisvesting, maximaal € 454,00 per maand als het een zelfstandige woonruimte betreft en maximaal € 226,00 per maand als het een niet-zelfstandige woonruimte betreft.
Artikel 6.12 Verwijderen van voorzieningen
Het verwijderen van voorzieningen als bedoeld in artikel 4.15 van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Apeldoorn, wordt uitsluitend verleend als de woning voor € 6.807,00 of meer is aangepast.
De aanleg van een verhard pad tussen de openbare weg en de hoofdingang tot een woonruimte, of tussen een tweede ingang en een berging en/of tuinpoort kan in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget worden verstrekt. Dit geldt zowel bij de aanleg van een nieuw pad als bij de aanpassing van een bestaand pad. Voor beide verstrekkingswijzen wordt een maximum oppervlakte van 20 m2aangehouden.
De aanleg van een verhard terras, direct aansluitend aan de woonruimte, of de aanpassing van een bestaand terras, kan in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget worden verstrekt. Voor beide verstrekkingswijzen wordt een maximum oppervlakte van 10 m2. aangehouden.
Artikel 6.15 Kostenposten woningaanpassingen
De volgende kostenposten bij het aanpassen van een woning komen in aanmerking:
Het architectenhonorarium tot ten hoogste 10% van de aanneemsom met dien verstande dat dit niet hoger is dan het maximale honorarium als bepaald in Standaard voorwaarden (SR) 1997 van de Bond van Nederlandse Architecten. Alleen in die gevallen dat het noodzakelijk is dat een architect voor de woningaanpassing moet worden ingeschakeld worden deze kosten subsidiabel geacht. Het betreft dan veelal de ingrijpender woningaanpassingen.
Artikel 6.16 Opstalverzekering
Bij het vergroten van de woning wordt verlangd dat de eigenaar van de woning zijn opstalverzekering aan de hogere herbouwwaarde van de woning aanpast.
Artikel 7.0 Persoonsgebonden budget
De maximale hoogte van het persoonsgebonden budget voor vervoersvoorzieningen wordt vastgesteld op basis van de tegenwaarde van de goedkoopst compenserende voorziening welke het college in natura zou verstrekken plus een bedrag voor de WA-verzekering indien deze verplicht is. Daarnaast wordt achteraf en op declaratiebasis een bedrag verstrekt voor onderhoud en reparatie. Het bedrag voor onderhoud en reparaties is gebaseerd op de kosten die het college maakt wanneer een vergelijkbare voorziening in natura verstrekt wordt.
Artikel 7.2 Gebruik eigen auto en (rolstoel)taxi
Voor de vaststelling van de hoogte van de te verlenen financiële
tegemoetkoming als bedoeld in artkel 5.1, lid d, van de Verordening
voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Apeldoorn, wordt uitgegaan van de volgende maandelijkse normbedragen:
a. voor een tegemoetkoming in de kosten van het gebruik van een
bruikleenauto geldt een normbedrag van €54,88voor aanvragers met een inkomen beneden de inkomensgrens;
b. voor een tegemoetkoming in de kosten van het gebruik van een
bruikleenbus geldt een normbedrag van €68,37 voor aanvragers met een inkomen beneden de inkomensgrens ;
c. voor een tegemoetkoming in de kosten van het gebruik van een taxi of eigen auto voor lokaal vervoer geldt een normbedrag van €96,35 voor aanvragers met een inkomen beneden de inkomensgrens;
d. voor een tegemoetkoming in de kosten van het gebruik van een rolstoeltaxi voor lokaal vervoer geldt een normbedrag van €125,64;
e. voor een tegemoetkoming in de kosten van het gebruik van een taxi of eigen auto voor bovenlokaal vervoer geldt een normbedrag van 0,28 cent per km met een maximum van €70,75 voor aanvragers met een inkomen beneden de inkomensgrens;
f. voor een tegemoetkoming in de kosten van het gebruik van een rolstoeltaxi voor bovenlokaal vervoer geldt een normbedrag €0,28 cent per km met een maximum van €112,21;
g. de maandelijkse financiële tegemoetkoming voor samenwonende partners, waarbij de vervoersbehoeften ten dele samenvallen, bestaat uit maximaal anderhalf maal het normbedrag dat individueel geldt;
h. indien de individuele normbedragen voor samenwonende partners als genoemd onder g. onderling verschillen, geldt maximaal anderhalf maal het gemiddelde van beide normbedragen;
Hoofdstuk 8 Verplaatsen in en rond de woning
Artikel 8.0 Persoonsgebonden budget
De maximale hoogte van het persoonsgebonden budget voor een rolstoel wordt vastgesteld op basis van: de tegenwaarde van de goedkoopst compenserende voorziening welke het college in natura zou verstrekken plus een bedrag voor de WA-verzekering indien deze verplicht is. Daarna wordt achteraf en op declaratiebasis een bedrag verstrekt voor onderhoud en reparatie. Het bedrag voor onderhoud en reparaties is gebaseerd op de kosten die het college maakt wanneer een vergelijkbare voorziening in natura verstrekt wordt.
Personen die voor de inwerkingtreding van dit Besluit een indicatie voor huishoudelijke verzorging voor onbepaalde tijd toegekend hebben gekregen of die een indicatie voor bepaalde tijd toegekend hebben gekregen die na 1 januari 2013 eindigt, behouden het recht op huishoudelijke verzorging op grond van het geldende recht waarop het indicatiebesluit is gebaseerd tot 1 januari 2013.
Hoofdstuk 10 Citeertitel en inwerkingtreding
Dit besluit wordt aangehaald als Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Apeldoorn 2011.
In afwijking van het eerste lid vindt op aanvraag van de persoon aan wie maatschappelijke ondersteuning is verleend een voorlopige vaststelling van het bijdrageplichtig inkomen plaats, indien redelijkerwijs te verwachten is dat het inkomen in het lopende jaar ten minste € 1816 lager zal zijn dan het inkomen, bedoeld in het eerste lid.
TOELICHTING OP HET BESLUIT MAATSCHAPPELIJKE ONDERSTEUNING GEMEENTE APELDOORN 2011
Hoofdstuk 1. Begripsbepalingen
In dit hoofdstuk zijn de begripsbepalingen opgenomen die aanvullend zijn op de begripsbepalingen van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Apeldoorn 2007.
j.Onder de term aard- en nagelvast wordt verstaan de manier waarop roerende goederen aan een onroerend goed zijn verbonden. De verbinding is dan van zodanige aard dat deze goederen niet zonder beschadiging of verbreking, hetzij van de goederen zelf, hetzij van het deel van het onroerend goed waaraan zij zijn verbonden, kunnen worden losgemaakt. Voorbeelden van roerende woonvoorzieningen zijn trapliften, beugels etc., maar ook een losse woonvoorziening zoals een toiletstoel.
Hoofdstuk 2. Bijzondere regels over het persoonsgebonden budget
Artikel 2.0 Regels rond verstrekking en verantwoording
Verstrekking van een persoonsgebonden budget vindt plaats op verzoek van de aanvrager. Dit verzoek kan tegelijk met het indienen van de aanvraag worden vastgelegd, indien op dat moment al duidelijk is dat de aanvrager dit wenst. Als geen verzoek voor een persoonsgebonden budget wordt gedaan, wordt de voorziening in natura verstrekt. Wanneer een voorziening als financiële tegemoetkoming wordt verstrekt, kan de aanvrager niet kiezen voor een voorziening in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget.
Een aanvrager komt in eerste instantie in aanmerking voor een algemene voorziening. Is die niet passend, dan kan de aanvrager al dan niet een individuele voorziening ontvangen. Daarna kan op verzoek van de aanvrager verstrekking in de vorm van een persoonsgebonden budget plaatsvinden.
Niet in alle situaties is het mogelijk een persoonsgebonden budget te ontvangen. Allereerst is het niet mogelijk een persoonsgebonden budget te ontvangen als een eventuele aanwezige algemene voorziening een goede en snelle oplossing biedt. Daarvan zal bijvoorbeeld sprake kunnen zijn als de voorziening incidenteel of voor een zeer beperkte tijd nodig is.
Daarnaast kan geen persoonsgebonden budget worden aangevraagd voor gebruik van het collectief vervoerssysteem TaxiBUS aangezien een grootschalig voorkeur voor persoonsgebonden budgetten hiervoor, het bestaan van dit product ernstig in gevaar kan brengen.
Voorts zijn er contra-indicaties als tijdens onderzoek duidelijk wordt dat een aanvrager problemen zal krijgen met het omgaan met een persoonsgebonden budget en als de aanvrager een in het verleden ontvangen budget niet voor het doel waarvoor het verstrekt is heeft ingezet. Tenslotte wordt geen persoonsgebonden budget voor de kosten van de verstrekking van een herplaatsbare losse woonunit verstrekt. De losse woonunit wordt in natura (in huur) verstrekt, dit heeft als voordeel dat een kostbare woonvoorziening hergebruikt kan worden.
De keuze die gemaakt wordt ten aanzien van de verantwoording van het persoonsgebonden budget wordt hier vastgelegd. De gemeente is zelf verantwoordelijk voor de rechtmatige en doelmatige besteding van gelden op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning en heeft ook zelf de bevoegdheden om vast te stellen in hoeverre er wordt gecontroleerd of aanvragers hun persoonsgebonden budget besteden conform de toekenningsvoorwaarden.
Artikel 3.0 Omvang van de eigen bijdrage
Apeldoorn hanteert de maximaal mogelijke eigen bijdrage. Hoofdstuk IV van het (rijks-) Besluit maatschappelijke ondersteuning handelt over eigen bijdragen. In artikel 4.1 lid 1 van dit besluit wordt onder a, b, c en d aangegeven welke bedragen de minister als maximum laat gelden voor welke groepen. Overeenkomstig artikel 4.5 van het (rijks-) Besluit maatschappelijk ondersteuning worden de in artikel 4.1 lid a,b,c en d genoemde maximum bedragen in Apeldoorn jaarlijks automatisch bijgesteld.
In hetzelfde besluit is geregeld dat de eigen bijdragen de kostprijs nimmer te boven mogen gaan. Onder de kostprijs worden de volgende kosten verstaan: de aanschafprijs inclusief de kosten van onderhoud, reparatie en verzekering. Ook als de eigen bijdrage de kostprijs naar verwachting benadert kan het in het belang van de aanvrager zijn om de aanvraag door te zetten omdat de eigen bijdrage meetelt voor cumulatie van eigen bijdragen AWBZ en Wmo, die centraal door het Centrale Administratie Kantoor (CAK) wordt bewaakt.
In lid 3 wordt de kostprijs van een uur HV1 en HV2 bepaald aan de hand van een gewogen gemiddelde uurprijs HV1 en HV2. Deze kostprijs voor HV 1 en HV2 worden afzonderlijk opgevoerd bij het CAK en bepaalt mede de hoogte van de eigen bijdrage die door het CAK wordt geïnd.
Aangezien de aanschafkosten (inclusief BTW) van een herplaatsbare unit afgeschreven worden over 25 jaar en de verwachting is dat de cliënt de voorziening tijdelijk gaat gebruiken, wordt voor de bepaling van de kosten uitgegaan van maximaal 3 afschrijvingsjaren. Hierbij komen nog de volledige kosten van plaatsing.
Artikel 3.1 Maximaal negenendertig perioden van vier weken
Zie artikel 4.1., lid 3 van de AMvB. Ook wanneer de voorziening een woontechnische aanpassing van een woning betreft die niet in eigendom van de aanvrager is, wordt een eigen bijdrage worden opgelegd.
Artikel 3.2 Wel of geen eigen bijdrage
In lid 3 is weergegeven voor welke voorzieningen geen eigen bijdrage wordt gevraagd. Als gevolg van de genoemde uitsluitingen worden eigen bijdragen gevraagd voor huishoudelijke verzorging, vervoersvoorzieningen en woonvoorzieningen die in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget worden verstrekt.
Artikel 4.0 Het vergoeden van de meerkosten
Wanneer een voorziening wordt verstrekt waarmee een algemeen gebruikelijke voorziening wordt vervangen of kan worden vervangen zal bij verstrekking in de vorm van een financiële tegemoetkoming alleen de vergoeding van de meerkosten aan de orde zijn. Dat betekent dat het algemeen gebruikelijke deel niet vergoed zal worden. Het algemeen gebruikelijke deel zal door de aanvrager zelf moeten worden bijgelegd.
Hoofdstuk 5. Voorzieningen voor het voeren van een huishouden
Artikel 5.0 Omvang van de huishoudelijke verzorging in natura
Op 1 maart 2010 zijn de nieuwe contracten met de leveranciers van huishoudelijke verzorging ingegaan. Met ingang van deze datum worden alle nieuwe indicaties voor huishoudelijke verzorging uitgedrukt in uren en minuten en worden de geleverde uren en minuten met deze zorgaanbieders afgerekend. De eerdere indeling in klassen, die was overgenomen uit het AWBZ-beleid, bleek om administratief-financiële redenen niet langer gewenst.
Lid 2 is toegevoegd omdat vòòr 1 januari 2010 indicaties maximaal op 5 jaar werden gesteld.
In lid 3 is geregeld dat een oude indicatie met een indeling in één van deze klassen, blijft gelden tot enig moment van herindicatie.
Artikel 5.1 Vaststelling bedrag persoonsgebonden budget huishoudelijke verzorging
Tot 1 januari 2010 ontvingen klanten een beschikking met daarin het recht op een persoonsgebonden budget dat gebaseerd is op het gemiddelde van de klasse. Deze indeling in klassen is destijds overgenomen uit het AWBZ. Inmiddels is twee jaar
ervaring opgedaan met het toekennen van HV op basis van klassen. Gebleken is dat het uitbetalen van een pgb op het gemiddelde van de klasse kan leiden tot situaties waarin een klant meer uren huishoudelijke verzorging nodig heeft dan met het pgb kan worden bekostigd, namelijk het gemiddelde aantal uur in een klasse.
Ook zijn er klanten die meer persoonsgebonden budget ontvangen dan zij op basis van een indicatie in uren nodig zouden hebben. Door per 1 januari 2010 te indiceren in uren en op deze uren een pgb te baseren kunnen klanten de hulp inkopen waar zij op grond van de indicatie recht op hebben.
Klanten met een indicatie van voor 1 januari 2010 behouden tot einde indicatie het recht op huishoudelijke verzorging in klassen. De rechten van klanten wijzigt dus voor de looptijd van de reeds afgegeven beschikkingen niet. Klanten kunnen wel een herindicatie aanvragen en op deze wijze een persoonsgebonden budget op basis van een indicatie in uren ontvangen.
Gezien de ontstane jurisprudentie zal per 1 januari 2010 een standaardtarief
gehanteerd worden waarmee een budgethouder huishoudelijke verzorging in kan kopen bij een particulier (kennis, alfahulp) en een hoger tarief om bij een organisatie of ZZP-er in te kunnen kopen. De koppeling tussen het in natura tarief wordt daarmee losgelaten. Een klant ontvangt uitsluitend een hoger tarief indien hij kan aantonen hulp in te kopen bij een ZZP-er (Zelfstandige Zonder Personeel) die bij de Kamer van Koophandel is ingedeeld bij de thuiszorg branche. Er is gekozen om twee tarieven per type huishoudelijke verzorging te introduceren om te voorkomen dat indien een budgethouder hulp inkoopt bij een particulier geld moet terugbetalen aan de gemeente. Tevens is het niet wenselijk dat de prijzen op de particuliere markt worden opgedreven door een hoger persoonsgebonden budget.
Artikel 4 Wmo (compensatiebeginsel) bevat de verplichting voor het college om compenserende voorzieningen te treffen. Door twee tarieven te hanteren is het college van oordeel aan het compensatiebeginsel te voldoen.
Het tarief van de particulier heeft verband met het wettelijk minimumloon, maar ook met de prijzen op de markt voor hulpen in de samenleving. Op die particuliere markt kost een schoonmaakhulp tussen de € 10 en € 12. Om de cliënt voldoende concurrentiekracht te geven, is het van belang om het persoonsgebonden budget daar bovenuit te laten stijgen. Voor de cliënt is de inhuur van huishoudelijke verzorging noodzaak, terwijl de beschikbaarheid van particuliere (alfa) hulpen afneemt. Het HV2 tarief is hoger vastgesteld dan het HV1 tarief, omdat in het geval van HV2 een groter beroep wordt gedaan op de hulp die wordt ingeschakeld. De hulp vangt eventueel kinderen op, verzorgt ze, helpt bij de dagelijkse organisatie van het huishouden of geeft adviezen over huishoudelijke taken.
De hoogte van het tarief waarmee een hulp van een thuiszorgorganisatie, schoonmaakbedrijf of ZZP-er moet kunnen worden ingehuurd is bepaald aan de hand van de huidige tarieven die aanbieders tijdens een aanbesteding huishoudelijke verzorging offreren. Door budgethouders een persoonsgebonden budget op basis van het laagst geoffreerde tarief te geven worden zij in staat geacht hulp van een thuiszorgorganisatie, schoonmaakbedrijf of ZZP-er in te schakelen. Een zelfstandige zonder personeel heeft een éénmans-/vrouwsonderneming en heeft derhalve bedrijfskosten plus ondernemersrisico, hetgeen gelijkstelling qua tarief met een thuiszorgorganisatie rechtvaardigt.
Het bruto persoonsgebonden budget dient in zijn geheel besteed te worden aan
huishoudelijke verzorging. Naast het persoonsgebonden budget ontvangt de
budgethouder facturen van het CAK voor de nog te betalen eigen bijdrage.
Budgethouders ontvangen naast een uurtarief ook ondersteuning van een door de gemeente gecontracteerde partij voor: informatie en advies, loondoorbetaling bij ziekte, arbodienstverlening en loonadministratie. Voor deze diensten hoeft een
Hoofdstuk 6. Woonvoorzieningen
In dit artikel is geregeld hoe een persoonsgebonden budget voor een woonvoorziening wordt vastgesteld. Het gaat bij de vaststelling van de kosten om de door het college goedgekeurde kosten. Te denken valt hierbij aan de kosten van bouw, maar ook aan eventuele kosten architect, kosten van vergunningen en kosten van toezicht. Door uit te gaan van de daadwerkelijke kosten is het mogelijk per offerte andere kosten mee te nemen. Zo zullen toezichtkosten bij een kleine verbouwing geen rol spelen.
Deze artikelen geven het afschrijvingsschema aan volgens welk schema de kosten van de aanpassingen bij verkoop van de woning binnen 15 jaar aan het college moeten worden terugbetaald. Dit geldt alleen voor eigenaar-bewoners.
De hoogte van dit bedrag is rechtstreeks gelieerd aan de hoogte van de financiële tegemoetkoming in de verhuiskosten. Reden hiervoor is dat bij ontvangers van deze tegemoetkoming de weging aanpassen of verhuizen, in eerste instantie een tegemoetkoming in de verhuiskosten tot resultaat had. Aanvragers die aangeven hiervan geen gebruik te willen maken, mogen zelf de woning langdurig compenserend maken onder gebruikmaking van hetzelfde bedrag als de tegemoetkoming in de verhuiskosten. Hierdoor kan het voorkomen dat de aanvrager een deel van de kosten zelf moet bijleggen.
Bij deels afgeschreven materialen worden uitsluitend de meerkosten vergoed. Het wordt algemeen gebruikelijk geacht vloer- en raambedekking eens in de 8 jaar te vervangen. De financiële tegemoetkoming is een meerkostenvergoeding voor het eerder dan voorzien te vervangen van vloerbedekking en gordijnen vanwege een medische dringende noodzakelijkheid. Dit kan zich voordoen bij dringend noodzakelijk geworden woningsanering en bij vervanging van vloerbedekking bij een eerste rolstoelgebruik c.q. als de aanvrager voor het eerst structureel gebruik moet maken van een rolstoel binnenshuis en de aanwezige vloerbedekking niet rolstoelbestendig is.
De levensduur van een voorziening wordt vastgesteld aan de hand van de nota. Indien deze er niet is, wordt een inschatting gemaakt op grond van de verkregen gegevens van de cliënt en/of de woonduur op het adres op basis van de Gemeentelijke Basis Administratie. De afschrijvingstermijn is nader geregeld in de Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning gemeente Apeldoorn.
Bij verhuizing wordt geen voorziening toegekend omdat bij verhuizing de woning opnieuw moet worden ingericht en bij de aanschaf van materialen dan rekening gehouden kan worden met de ondervonden klachten. Bij een aanbouw kan wel een financiële tegemoetkoming voor woningsanering worden verstrekt.
In de exploitatie van een woning wordt rekening gehouden met een bepaald percentage huurderving. Om deze reden is het te verantwoorden dat de eigenaar/verhuurder het normale risico van leegstand loopt. De eerste maand dat de woning leegstaat mag dit als normaal beschouwd worden. Het is daarentegen niet onredelijk dat de gemeente enigszins tegemoet komt in de extra risico's die een verhuurder loopt als gevolg van het feit dat er sprake van een aangepaste woning is.
Het vinden van een geschikte huurder voor een aangepaste woning zal in veel gevallen langer duren dan het vinden van een huurder van een niet aangepaste woning. Er wordt slechts huurderving toegekend indien de gemeente verwacht dat de woning binnen een termijn van 6 maanden voor een persoon met beperkingen herinzetbaar is.
Door de eigenaar van de woning een financiële tegemoetkoming in de gederfde huurinkomsten te verlenen kan bevorderd worden dat de aangepaste woonruimte beschikbaar blijft voor personen met beperkingen. De duur van de tegemoetkoming kan afhankelijk gesteld worden van de situatie ter plaatse. Een algemene termijn die redelijk geacht kan worden is zes maanden. In bepaalde gevallen kan echter ook geconcludeerd worden dat een kortere periode ook redelijk is. Dit is afhankelijk van de situatie op de woningmarkt.
Reeds aangepaste woningen worden op deze manier voor de doelgroep langer beschikbaar gehouden.
Hoofdstuk 7. Het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel
Artikel 7.0 Persoonsgebonden budget
Dit artikel regelt de wijze waarop een persoonsgebonden budget voor een vervoersvoorziening wordt vastgesteld. Hierbij wordt uitgegaan, conform de verordening, van de goedkoopst compenserende voorziening. Als daar sprake van is kan verhoging plaatsvinden met een bedrag noodzakelijk voor onderhoud, verzekering en reparatie. Het bedrag dat hiervoor beschikbaar wordt gesteld wordt genomen over het gemiddelde bedrag voor onderhoud van soortgelijke verstrekkingen over het een na laatste voorafgaande kalenderjaar. Worden voorzieningen gehuurd of geleased inclusief onderhoud en reparatie dan regelt lid b. dat het persoonsgebonden budget bestaat uit het bedrag dat maandelijks als huurprijs beschikbaar is. Hiermee kan een aanvrager dan zijn voorziening huren.
Artikel 7.1 Ritbijdragen TaxiBUS
De ritbijdragen van €0,25 en € 1,- per OV-zone is niet te beschouwen als een eigen bijdrage in de zin van de Wmo maar als een ritbijdrage. In artikel 5.3. van de Wmo-verordening is verwoord dat bepaalde vervoersvoorzieningen boven de inkomensgrens als algemeen gebruikelijk te beschouwen zijn en derhalve niet voor vergoeding in aanmerking komen. Iemand met een dergelijk inkomen wordt geacht de kosten voor lokaal vervoer zelf te kunnen bekostigen. De gemeente Apeldoorn heeft er in het verleden bewust voor gekozen vervoersgeïndiceerden met een inkomen boven de inkomensgrens niet met lege handen te laten staan en deze wèl toe te laten tot het collectief vervoerssysteem TaxiBUS, zij het tegen een hoger tarief. De openstelling van TaxiBUS voor leeftijdsgeïndiceerde 65-plussers en voor algemeen gebruik is niet te beschouwen als een individuele voorziening die in het kader van perstatieveld 6 Wmo verstrekt wordt.
Artikel 7.2 Gebruik eigen auto en taxi
Artikel 7.2 legt een aantal normbedragen vast voor de financiële tegemoetkoming voor gebruik van een (eigen) auto, de taxi of een rolstoeltaxi.
In eerste instantie wordt ervan uitgegaan dat het sociale verkeer plaatsvindt in de directe woon- en leefomgeving, de financiële tegemoetkoming voor vervoer wordt verstrekt omdat de aanvrager geen gebruik kan maken van TaxiBUS. Dit ligt tevens in de lijn van artikel 4 lid 1 sub c van de Wet maatschappelijke ondersteuning (zich lokaal te verplaatsen per vervoermiddel). Valys wordt beschouwd als een algemeen gebruikelijke aanvullende vervoersvoorziening die verstrekt wordt vanuit het Rijk. Valys voorziet in de bovenlokale vervoersbehoefte.
Voor het normbedrag voor het gebruik van de rolstoeltaxi geldt geen inkomensgrens.
Deze financiële tegemoetkoming voor bovenlokale vervoer wordt bij uitzondering naast TaxiBUS verstrekt en wel in die gevallen waar ten gevolge van het niet kunnen gebruiken van het landelijke vervoerssysteem Valys, vereenzaming dreigt.
Hoofdstuk 8. Verplaatsen in en rond de woning
Artikel 8.0 Persoonsgebonden budget
Bij het bepalen van de hoogte van het persoonsgebonden budget voor de rolstoel wordt uitgegaan van de goedkoopst compenserende voorziening (zoals in de verordening bepaald). Dit bedrag wordt verhoogd met de zogenaamde instandhoudingskosten (onderhoud en reparatie). Hiervoor wordt uitgegaan van het onderhoudscontract tussen gemeente en leverancier; het maandelijkse premiebedrag per type rolstoel maal het aantal maanden van de economische levensduur, vormt de basis van de hoogte van de instandhoudingskosten.
De sportrolstoel is een voorziening die meegenomen is vanuit de Wvg. De sportrolstoel is een bovenwettelijke voorziening, destijds in de Wvg opgenomen naar aanleiding van een verzoek van de Tweede Kamer. De sportrolstoel wordt verstrekt als een financiële tegemoetkoming voor de duur van 3 jaar. Deze financiële tegemoetkoming voor een sportrolstoel hoeft niet kostendekkend te zijn.
De sportvoorziening kan niet eerder dan na drie jaar van de voorgaande verstrekking worden toegekend. Bij een vervolgaanvraag na drie jaar wordt de technische staat van het middel herbeoordeeld. Komt de voorziening door de keuring, dan worden de onderhoudskosten voor een nieuwe periode, gecontinueerd.
Hoofdstuk 9. Overgangsbepaling
In dit hoofdstuk zijn de overgangsbepalingen geformuleerd. Uitgangspunt hierbij is dat bestaande rechten na de inwerkingtreding van dit Besluit voor een bepaalde periode worden gerespecteerd.
Door de inwerkingtreding van dit Besluit wordt de eigen bijdrage bij meer voorzieningen opgelegd dan voorheen het geval was. De personen die voor de inwerkingtreding van dit Besluit een voorziening toegekend hebben gekregen waarvoor geen eigen bijdrage is opgelegd krijgen tot uiterlijk met ingang van periode 12 op 7 november 2011 geen eigen bijdrage opgelegd. Vanaf 7 november 2011 wordt de eigen bijdrage, met inachtneming van artikel 3.2 lid 3 van dit Besluit, ook bij deze groep personen opgelegd.
Hoofdstuk 10. Citeertitel en inwerkingtreding
Dit hoofdstuk geeft de citeertitel van het besluit en geeft aan wanneer het besluit in werking treedt en welk besluit met deze inwerkingtreding is komen te vervallen. BIJLAGE 1
In afwijking van het eerste lid vindt op aanvraag van de persoon aan wie maatschappelijke ondersteuning is verleend een voorlopige vaststelling van het bijdrageplichtig inkomen plaats, indien redelijkerwijs te verwachten is dat het inkomen in het lopende jaar ten minste € 1816 lager zal zijn dan het inkomen, bedoeld in het eerste lid.