Organisatie | Hellevoetsluis |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Uitkerings- en pensioenverordening wethouders van Hellevoetsluis 1995. |
Citeertitel | Uitkerings- en pensioenverordening wethouders van Hellevoetsluis 1995. |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | bestuur en recht |
Eigen onderwerp | regels omtrent pensioen van de politieke ambtsdragers |
Geen.
Algemene penisoenwet politieke ambtsdragers
Geen.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
21-01-1996 | 01-07-2014 | Onbekend. | 21-12-1995 Groot Hellevoet,15-06-2011 | Onbekend. |
De raad der gemeente Hellevoetsluis;
gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 28 november 1995, nummer 21-12-95/7;
overwegende, dat het wenselijk is de Uitkeringen- en pensioenverordening wethouders van Hellevoetsluis, zoals vastgesteld op 1 december 1977 en zoals sedertdien gewijzigd te vervangen door een nieuwe Uitkerings- en pensioenverordening wethouders van Hellevoetsluis;
gelezen de aanbeveling van het College voor Arbeidszaken van de Vereniging van Nederlandse gemeenten van respectievelijk 28 juni 1993, kenmerk ARS/306693 en 18 oktober 1994, kenmerk ARS/407654;
gelet op de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers, zoals laatstelijk gewijzigd bij de wet van 19 mei 1994 Sb. 418;
vast te stellen de navolgende Uitkerings- en pensioenverordening voor wethouders van Hellevoetsluis.
Artikel 1 Het recht op uitkering
De raad kan beslissen dat geen uitkering wordt toegekend aan een gewezen wethouder:
wiens ontslag voortvloeit uit het feit dat hij zich aan kennelijk wangedrag of grove verwaarlozing van zijn taak heeft schuldig gemaakt. Onder grove verwaarlozing van zijn taak wordt begrepen het zonder genoegzame grond weigeren de in artikel 169 Gemeentewet bedoelde inlichtingen aan de raad te verstrekken.
Artikel 2 Normale duur van de uitkering
De uitkering wordt toegekend voor een duur gelijk aan de tijd waarin de belanghebbende wethouder is geweest, doch tenminste voor de duur van twee jaren en ten hoogste voor de duur van zes jaren. Indien de belanghebbende met een of meer onderbrekingen wethouder is geweest, wordt in aanmerking genomen de tijd gedurende welke hij wethouder is geweest in een tijdvak, laatstelijk voordat hij ophield wethouder te zijn, waarin zijn wethouderschap voor ten hoogste een zesde deel van dat tijdvak is onderbroken.
In afwijking van het eerste lid wordt de uitkering toegekend voor de duur van ten hoogste zes maanden, indien belanghebbende korter dan drie maanden wethouder is geweest. 3. In geval van tussentijds eindigen van de uitkering krachtens artikel 7, onder c, wordt de volgende uitkering toegekend ten minste tot het tijdstip, waarop eerstgenoemde uitkering zou zijn geëindigd ingeval artikel 7, onder c, buiten toepassing was gebleven.
Artikel 3 Voortzetting van de uitkering
Indien belanghebbende ten tijde van zijn aftreden als wethouder de leeftijd van 50 jaar heeft bereikt en hij in het tijdvak van 12 jaren dat direct aan zijn aftreden voorafgaat tenminste tien jaren wethouder is geweest, wordt de uitkering voortgezet tot het tijdstip waarop hij de leeftijd van 65 jaar bereikt.
Artikel 4 Bedrag van de uitkering
Indien bij algemene maatregel van bestuur in de bezoldiging van het rijkspersoneel een wijziging wordt aangebracht, wordt de in de leden 1, 2 en 3 bedoelde laatstelijk genoten wedde inclusief de vakantie-uitkering en de eindejaarsuitkering, voor de toepassing van die leden met ingang van het tijdstip van ingang van die bezoldigingswijziging overeenkomstig die wijziging aangepast.
Artikel 4a Voortzetting van uitkering bij invaliditeit
Algemeen invalide, geheel of gedeeltelijk, in de zin van deze verordening is hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekten of gebreken geheel of gedeeltelijk niet in staat is om met arbeid te verdienen hetgeen gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan, met arbeid gewoonlijk verdienen. Onder de eerstgenoemde arbeid wordt verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe de betrokkene met zijn krachten en bekwaamheden in staat is. Onder deze arbeid wordt niet begrepen arbeid in een dienstbetrekking krachtens de Wet Sociale Werkvoorziening.
Bij de vaststelling van de mate van algemene invaliditeit wordt buiten beschouwing gelaten of de betrokkene zonder redelijke grond weigert deel te nemen aan een voor hem gewenste opleiding of scholing of onvoldoende meewerkt aan het bereiken van een gunstig resultaat ervan, wordt er bij de vaststelling van de mate van algemene invaliditeit van uitgegaan dat de opleiding of scholing is afgerond.
Indien de betrokkene zonder redelijke grond weigert deel te nemen aan een voor hem gewenste opleiding of scholing of onvoldoende meewerkt aan het bereiken van een gunstig resultaat ervan, wordt er bij de vaststelling van de mate van algemene invaliditeit van uitgegaan dat de opleiding of scholing is afgerond.
De uitkering bedraagt gedurende een periode als aangegeven in het derde lid 70 procent van de laatstelijk als wethouder genoten wedde inclusief de vakantie-uitkering en de eindejaarsuitkering, bij een algemene invaliditeit van 80 procent of meer; 60 procent van die wedde inclusief vakantie-uitkering en de eindejaarsuitkering bij een algemene invaliditeit van 55 tot 80 procent, en 40 procent van die wedde inclusief de vakantie-uitkering en eindejaarsuitkering bij een algemene invaliditeit van 25 tot 55 procent.
De in het tweede lid bedoelde periode is ten hoogste voor de belanghebbende die op het tijdstip van voortzetting van de uitkering:
58 jaar of ouder is: zes jaar;
53 jaar of ouder is: drie jaar;
48 jaar of ouder is: twee jaar;
43 jaar of ouder is: anderhalf jaar;
38 jaar of ouder is: een jaar;
33 jaar of ouder is: een half jaar, en jonger is dan 33 jaar: nihil.
De uitkering bedraagt na afloop van de volgens het derde lid bepaalde periode een percentage, volgens het tweede lid, van een bedrag gelijk aan het minimumloon verhoogd met een percentage van het verschil tussen de laatstelijk als wethouder genoten wedde inclusief de vakantie-uitkering en de eindejaarsuitkering, bedoeld in artikel 4, en het minimumloon.
Het minimumloon, bedoeld in het vierde lid, is het tot een jaarbedrag herleide minimumloon per maand, bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel a, van de Wet minimumloon en minimumvakantie bijslag of, indien het een betrokkene jonger dan 23 jaar betreft, het tot een jaarbedrag herleide voor zijn leeftijd geldende minimumloon per maand, bedoeld in artikel 7, derde lid, en artikel 8, derde lid, van de genoemde wet, beide vermeerderd met de daarover berekende vakantietoeslag, bedoeld in artikel 15 van die wet.
In afwijking van het achtste lid is de aanvulling gelijk aan het bedrag dat nodig is om de uitkering te verhogen tot het in het tiende lid aangegeven percentage van de laatstelijk als wethouder genoten wedde inclusief de vakantie-uitkering en de eindejaarsuitkering, indien de belanghebbende de keuze heeft gemaakt voor een verlaging van de inhouding ingevolge artikel 59, eerste lid.
Indien de wegens algemene invaliditeit voortgezette uitkering te samen met inkomsten, bedoeld in artikel 5, minder bedraagt dan het minimumloon wordt de uitkering verhoogd tot het minimumloon. De verhoging bedraagt niet meer dan het verschil tussen de uitkering en het bedrag waarvan deze is afgeleid en tevens niet meer dan 30% van het minimumloon.
Een aanvraag als bedoeld in het tweede lid wordt geacht tijdig te zijn ingediend indien burgemeester en wethouders de kennisgeving bedoeld in het tweede lid niet hebben gedaan dan wel indien bij een latere kennisgeving als bedoeld in het tweede lid de aanvraag wordt ingediend binnen een maand nadat deze kennisgeving is ontvangen.
Binnen een jaar na het tijdstip waarop de uitkering voor de eerste maal met toepassing van artikel 4a is voortgezet, doen burgemeester en wethouders een onderzoek instellen ten einde te doen bezien of er als gevolg van gronden die invloed hebben op de mate van algemene invaliditeit redenen aanwezig zijn voor herziening of intrekking van de uitkering.
De toepassing van artikel 4a wordt ten aanzien van een belanghebbende gestaakt indien en zolang hij niet voldoet aan een uitnodiging van burgemeester en wethouders zich te onderwerpen aan een onderzoek door een of meer door hen aangewezen geneeskundigen ter beantwoording van de vraag, of er nog sprake is van algemene invaliditeit.
Indien degene die recht heeft op een wegens algemene invaliditeit voortgezette uitkering inkomsten uit of in verband met arbeid geniet, zijn burgemeester en wethouders bevoegd, zolang niet vaststaat of deze arbeid als arbeid bedoeld in artikel 4a, tweede lid, kan worden aangemerkt, niet tot herziening of intrekking van de uitkering over te gaan. De toepassing van de eerste volzin vindt ten hoogste plaats over een aaneengesloten periode van drie jaren, aanvangende op de eerste dag waarover de inkomsten uit of in verband met arbeid bedoeld in de eerste volzin worden genoten. Deze periode wordt geacht niet te zijn onderbroken indien korter dan een maand geen inkomsten uit of in verband met arbeid worden genoten. Na afloop van de in de tweede volzin genoemde periode wordt de in de eerste volzin bedoelde arbeid aangemerkt als arbeid bedoeld in artikel 4a, tweede lid.
Artikel 5 Korting wegens inkomsten
Voor de toepassing van het eerste lid worden onder inkomsten verstaan het gezamenlijk bedrag dat de belanghebbende wegens het verrichten van activiteiten, ter hand genomen met ingang van of na de dag waarop hij heeft opgehouden wethouder te zijn, geniet als
Onder inkomsten, bedoeld in de vorige volzin, wordt mede verstaan een arbeidsongeschiktheidsuitkering krachtens de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet.
Indien de belanghebbende op of na de dag bedoeld in het tweede lid inkomsten of hogere inkomsten, anders dan tengevolge van algemene loonsverhogingen, verkrijgt uit in het tweede lid bedoelde activiteiten ter hand genomen voor de dag van aftreden, anders dan bedoeld in het derde lid, is ten aanzien van die inkomsten of hogere inkomsten het bepaalde in het eerste lid van toepassing.
Onder inkomsten bedoeld in de voorgaande leden wordt niet verstaan kinderbijslag alsmede de compensatie voor de premie ingevolge de Algemene Ouderdomswet en de Algemene Weduwen- en Wezenwet, welke in die inkomsten is of geacht kan worden te zijn begrepen. De vorige volzin is wat betreft de premiecompensatie slechts van toepassing voor zover de daar bedoelde inkomsten betrekking hebben of kunnen worden geacht betrekking te hebben op een tijdvak gelegen voor 1 juni 1985.
Belanghebbende is verplicht van het ter hand nemen of weer ter hand nemen van enige arbeid of bedrijf, dan wel van het gaan genieten van inkomsten of hogere inkomsten als bedoeld in dit artikel, terstond mededeling te doen aan burgemeester en wethouders onder opgave, voor zover mogelijk, van de verwachte inkomsten, een en ander overeenkomstig de voorschriften, hem door burgemeester en wethouders gegeven. Zijn de inkomsten niet vooraf op te geven, dan doet hij tijdig voor het verschijnen van elke uitkeringstermijn opgave van de inkomsten die hij sinds het ter hand nemen van bedoelde werkzaamheden of sinds de vorige opgave heeft genoten. Brengt de aard van de activiteiten of de inkomsten mede dat de inkomsten over een langere termijn dan een maand moeten worden berekend, dan wordt op de uitkering een vermindering toegepast van een voorlopig vastgesteld bedrag onder voorbehoud van verrekening aan het einde van even bedoelde termijn.
Artikel 9 Uitkering bij overlijden
Laat de overledene geen weduwe of weduwnaar na, van wie hij, onderscheidenlijk zij, niet duurzaam gescheiden leefde, dan wordt even bedoeld bedrag uitgekeerd ten behoeve van de minderjarige wettige of natuurlijke kinderen van de overledene, of minderjarige kinderen waarover de overledenen ten tijde van het overlijden de pleegouderlijke zorg droeg. Onder pleegouderlijke zorg wordt verstaan de zorg voor het onderhoud en de opvoeding van het kind als was het een eigen kind, onafhankelijk van enige verplichting daartoe of van het genieten van een vergoeding daarvoor. Ontbreken ook zodanige kinderen, dan geschiedt de uitkering, indien de overledene kostwinner was van ouders, meerderjarig kinderen, broeders of zusters, ten behoeve van deze betrekkingen.
Laat de overledene geen betrekkingen als bedoeld in het eerste en tweede lid na, dan kan het aldaar bedoelde bedrag geheel of ten dele worden uitgekeerd voor de betaling van de kosten van de laatste ziekte en van de lijkbezorging, indien zijn nalatenschap voor de betaling van die kosten ontoereikend is.
Voor de berekening van het tijdvak, bedoeld in artikel 2, eerste lid, telt tevens mee de periode waarin de belanghebbende krachtens het gestelde in artikel 51, eerste lid, van de Gemeentewet tijdelijk doch gedurende meer dan dertig dagen onafgebroken met de tijdelijke waarneming van het wethouderschap is belast geweest, indien het tijdvak van die waarneming zonder onderbreking wordt gevolgd door een tijdvak, waarin hij anders dan krachtens artikel 51, eerste lid, van de Gemeentewet als wethouder is opgetreden.
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen
Voor de toepassing van het bij of krachtens deze verordening bepaalde worden onder pensioen tevens begrepen de toeslagen bedoeld in de artikelen 29, 33, 36 en 37, tenzij uit de desbetreffende bepalingen het tegendeel blijkt.
Voorts kunnen aanmelding doen als bedoeld in het eerste lid:
de gewezen wethouder, indien hij al voor zijn ontslag of aftreden gehuwd was met de man of vrouw van wie aanmelding gewenst wordt, dan wel indien die man of vrouw al voor het ontslag of aftreden door de gewezen wethouder was aangemeld geweest als bedoeld in het eerste lid, mits de aanmelding wordt gedaan voordat degene die de aanmelding doet de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt.
Degene die een aanmelding doet, voegt daarbij een gewaarmerkt afschrift van de benodigde gegevens uit de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens waaruit blijkt dat is voldaan aan de voorwaarde, gesteld in het eerste lid, onder a, alsmede een afschrift van het contract, bedoeld in het eerste lid, onder b, dan wel een uittreksel daaruit of een verklaring van de notaris dienaangaande, waaruit de wederzijdse onderhoudsplicht blijkt.
Burgemeester en wethouders kunnen, indien daartoe aanleiding bestaat, bevestiging vragen of nog aan de voorwaarden voor aanmelding wordt voldaan. Degene die de aanmelding heeft gedaan legt alsdan in een schriftelijke verklaring terzake over van hem en de aangemelde persoon gezamenlijk, alsmede een gewaarmerkt afschrift van de benodigde gegevens uit de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens waaruit blijkt dat aan de voorwaarde gesteld in het eerste lid, onder a, op het tijdstip van die verklaring wordt voldaan. Indien evenwel in de voorgaande periode het samenlevingscontract een wijziging heeft ondergaan die van belang kan zijn voor de aanmelding, wordt een afschrift van het gewijzigde contract overgelegd dan wel een uittreksel daaruit of een verklaring van een notaris dienaangaande waaruit blijkt dat nog wordt voldaan aan de voorwaarde bedoeld in het eerste lid, onder b.
Artikel 13 Nabestaandenpensioen
De bepalingen van deze verordening voor het nabestaandenpensioen zijn van overeenkomstige toepassing op het bijzonder nabestaandenpensioen, tenzij uit de desbetreffende bepalingen het tegendeel blijkt.
De bepalingen van deze verordening voor het nabestaanden en wezenpensioen zijn van overeenkomstige toepassing op het tijdelijk pensioen, tenzij uit de desbetreffende bepalingen het tegendeel blijkt.
Voor de berekening van het aantal dienstjaren, zoals bedoeld in deze afdeling, kan op verzoek van belanghebbende tevens meetellen de periode waarin hij krachtens het gestelde in artikel 51, eerste lid, van de Gemeentewet tijdelijk doch gedurende meer dan dertig dagen onafgebroken met de tijdelijke waarneming van het wethouderschap is belast geweest, indien het tijdvak van die waarneming zonder onderbreking wordt gevolgd door een tijdvak, waarin hij anders dan krachtens artikel 51, eerste lid, van de Gemeentewet als wethouder is opgetreden.
Hoofdstuk II Het eigen pensioen
Artikel 17 Diensttijd vóór en vanaf 1 januari 1986
Indien het pensioen wordt berekend volgens zowel artikel 18 als 19, geldt voor de pensioenberekening over tijd voor 1 januari 1986 als laatstelijk genoten wedde een bedrag gelijk aan 100/110 maal het bedrag van de eventueel volgens de regels bedoeld in artikel 157, derde lid, van de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers aangepaste wedde voor de vaststelling van de pensioengrondslag voor de pensioenberekening over tijd tussen 31 december 1985 en 1 januari 1995 met toepassing van artikel 19. De in de eerste volzin eerstbedoelde wedde bedraagt niet minder dan het bedrag van laatstbedoelde wedde verminderd met € 2.867,89. Het bedrag van € 2.867,89 wordt telkens aangepast bij de ministeriële regeling, bedoeld in artikel 157, derde lid, van de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers, overeenkomstig de aanpassing van een bedrag dat op 1 januari 1985 € 28.678,91 bedroeg.
Indien het pensioen wordt berekend volgens zowel artikel 19 als artikel 19a geldt voor de pensioenberekening over de tijd tussen 31 december 1985 en 1 januari 1995 als laatstelijk genoten wedde een bedrag gelijk aan de eventueel naar de regelen, bedoeld in het tweede lid aangepaste wedde voor de vaststelling van de pensioengrondslag voor de pensioenberekening over de tijd na 31 december 1994 met toepassing van artikel 19a, vermenigvuldigd met een debruteringsfactor.
Deze factor is de breuk, waarvan de teller honderd bedraagt en de noemer de som van honderd en het percentage waarmee de wedde als wethouder per 1 januari 1995 uitsluitend ter uitvoering van artikel II van de wet van 19 mei 1994, houdende wijziging van de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers (onder andere ter zake van inhoudingen op het inkomen en gelijke franchise voor de pensioenberekening) (Staatsblad 418) is gewijzigd.
Bij de berekening van een pensioen van een gewezen wethouder die voor 1 januari 1986 voor zijn bezoldiging geacht werd niet de volledige werkweek aan het wethouderschap te besteden, wordt de laatstelijk genoten wedde, vastgesteld volgens het tweede of derde lid, vermenigvuldigd met de deeltijdfactor.
Artikel 18 Berekening van het eigen pensioen over tijd voor 1 januari 1986
Behoudens het bepaalde in lid 3 bedraagt het pensioen voor ieder van de eerste vier jaren als wethouder 3,5 percent en voor ieder overig jaar als wethouder 1,75 percent, in totaal tot een maximum van 70 percent, van de B in de zin van artikel 4 B laatstelijk als wethouder genoten wedde inclusief de vakantie-uitkering en de eindejaarsuitkering, aangepast volgens de regels als bedoeld in artikel 157, derde lid, van de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers.
Indien recht bestaat op meer dan een pensioen krachtens of op voet van de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers komen op grond van artikel 139, lid 2, van deze wet voor de toepassing van de pensioenberekening naar 3,5 percent per dienstjaar in totaal ten hoogste vier dienstjaren in aanmerking en wordt die berekening voor zover mogelijk toegepast ten aanzien van het pensioen, waarbij die berekening het hoogste bedrag oplevert, en overigens ten aanzien van het andere pensioen of de andere pensioenen in de volgorde van de hoogte van de wedden of de berekeningsgrondslag. Voor de vergelijking van deze wedden of berekeningsgrondslag worden deze zo nodig aangepast volgens de regels, bedoeld in artikel 157, derde lid, van evengenoemde wet.
De tijd met recht op uitkering doorgebracht telt als diensttijd mee in die zin, dat het pensioen over deze tijd naar 0,875 percent per jaar wordt berekend, met dien verstande dat, wanneer het een uitkering betreft als bedoeld in artikel 3, lid 2, het pensioen over deze tijd naar 1,75 percent per jaar wordt berekend, voor zover en voor zolang het percentage van de algemene invaliditeit 55 of meer bedroeg. Voor de toepassing van de vorige volzin worden uitkeringen als bedoeld in artikel 2 en in artikel 3, leden 1 en 4, aangemerkt als een uitkering als bedoeld in artikel 3, lid 2, indien en zolang belanghebbende tijdens de duur van eerstbedoelde uitkeringen voor 55 percent of meer algemeen invalide was.
In afwijking van het vierde lid wordt het pensioen over de in dat lid bedoelde tijd berekend naar de helft van het ingevolge dat lid toepasselijk percentage, over het gedeelte van die tijd waarin de uitkering is verminderd wegens het genieten van inkomsten als bedoeld in artikel 5. Geen mee telling van uitkeringstijd als diensttijd vindt plaats:
in zover de belanghebbende die recht heeft op een uitkering, maar die minder uitkering geniet dan de krachtens artikel 59 berekende inhoudingen ter zake van ouderdom en overlijden, er geen zorg voor draagt dat het bedrag van de inhoudingen, welk bedrag in dit geval als een op hem rustende schuld wordt beschouwd, bij het bereiken van de 65-jarige leeftijd is voldaan; c. indien de belanghebbende zulks verzoekt.
Artikel 19 Berekening van het eigen pensioen over tijd tussen 31 december 1985 en 1 januari 1995.
Behoudens het bepaalde in het achtste lid bedraagt het pensioen voor ieder van de eerste vier voor pensioen tellende jaren als wethouder 3,5 percent van de pensioengrondslag, en voor ieder overig jaar als wethouder 1,75 percent van de pensioengrondslag, in totaal tot een maximum van 70 percent van de pensioengrondslag, aangepast volgens de regels bedoeld in artikel 157, derde lid, van de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers.
Indien recht bestaat op meer dan een pensioen, bedoeld in het zevende lid, dan wel daarnaast recht bestaat op een of meer pensioenen krachtens de tweede en derde afdeling van de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers, komen voor de toepassing van de pensioenberekening naar 3,5 percent per dienstjaar in totaal ten hoogste vier dienstjaren in aanmerking en wordt die berekening voor zover mogelijk toegepast ten aanzien van het pensioen, waarbij die berekening het hoogste bedrag oplevert en overigens ten aanzien van het andere pensioen of de andere pensioenen in de volgorde van de hoogte der wedden, berekeningsgrondslag of pensioengrondslagen. Voor vergelijking van deze wedden, berekeningsgrondslag of pensioengrondslagen worden deze zo nodig aangepast volgens de regels bedoeld in artikel 157, derde lid, van de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers.
Artikel 19a Berekening van het eigen pensioen over tijd na 31 december 1994
Artikel 19, tweede lid, is van toepassing, met dien verstande dat de in dat lid bedoelde franchise het bedrag is, dat op grond van een reglement, als bedoeld in artikel 4, vijfde lid, van de Wet privatisering ABP als zodanig geldt voor de berekening van een ouderdomspensioen van een gepensioneerd overheidswerknemer in de zin van die wet.
Artikel 20 Berekening eigen pensioen deeltijdwethouder na 31 december 1985
Tijd, doorgebracht als wethouder, gedurende welke de belanghebbende voor zijn bezoldiging geacht werd niet de volledige werkweek aan zijn ambt te besteden, telt voor de pensioenberekening met toepassing van artikel 19 of 19a, dan wel met toepassing van beide artikelen, mee met inachtneming van de voor die tijd toepasselijke deeltijdfactor of deeltijdfactoren.
Artikel 21 Samenvallende diensttijden van echtgenoten tussen 31 december 1985 en 1 januari 1995
Artikel 22 Verstrekken van inlichtingen
Indien in het bedrag van het ouderdomspensioen, waaronder mede begrepen een eventuele toeslag en de vakantie-uitkering, ingevolge de Algemene Ouderdomswet een wijziging wordt aangebracht op grond van persoonlijke omstandigheden, is degene aan wie een pensioen krachtens dit hoofdstuk is toegekend over diensttijd voor 1 januari 1995, gehouden daarvan onverwijld kennis te geven aan burgemeester en wethouders.
Hoofdstuk III Het nabestaanden- en wezenpensioen
Paragraaf 1 Het recht op pensioen
Artikel 23 Paraplubepaling ANW.
Een regeling van nabestaanden- en wezenpensioen, vervat in deze verordening, wordt voor de toepassing van artikel 103 van de Algemene nabestaandenwet beschouwd als een pensioenregeling als bedoeld in dat artikel.
Voor recht op een nabestaanden- of wezenpensioen, ontstaan wegens overlijden tussen 30 juni 1996 en 1 januari 1998 van een wethouder, gewezen wethouder of gepensioneerde wethouder, van een nabestaande of een wees die geen recht heeft op een uitkering ingevolge de Algemene Nabestaandenwet maar wel recht op pensioen of tijdelijke uitkering ingevolge de Algemene Weduwen- en Wezenwet zou hebben gehad indien die wet nog van kracht zou zijn geweest, geldt het volgende:
Het eerste lid, onder c, geldt mede voor een recht op nabestaandenpensioen, ontstaan wegens overlijden tussen 26 juni 1996 en 1 juli 1996 van een wethouder, gewezen wethouder of gepensioneerde wethouder, van een nabestaande die wegens dat overlijden recht heeft verkregen op een tijdelijke weduwenuitkering op grond van de Algemene Weduwen- en Wezenwet, na het verstrijken van de duur van die uitkering.
Artikel 24 Nabestaandenpensioen
Voor de toepassing van het vorige lid wordt het aftreden geacht niet te hebben plaatsgevonden, indien zonder wezenlijke onderbreking een politiek ambt als bedoeld in de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers is aanvaard. Een onderbreking van ten hoogste twee maanden wordt als niet-wezenlijk aangemerkt.
Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van de vrouw of man van wie de aanmelding is geëindigd, mits zij of hij recht op nabestaandenpensioen zou hebben gehad, indien de wethouder, de gewezen of gepensioneerde wethouder op de dag van eindigen van de aanmelding zou zijn overleden.
Recht op wezenpensioen hebben:
de kinderen van hem die overlijdt als wethouder of als gewezen of gepensioneerde wethouder, die de leeftijd van eenentwintig jaren nog niet hebben bereikt en niet gehuwd zijn of gehuwd geweest zijn dan wel niet partij zijn of partij zijn geweest bij een aanmelding, mits zij zijn geboren of geadopteerd voor zijn aftreden is ingegaan of in de periode waarin hij recht heeft op uitkering ter zake van het aftreden; tenzij:
de kinderen ten opzichte van welke aan een mannelijke wethouder, gewezen of gepensioneerde wethouder ten tijde van zijn overlijden een onderhoudsplicht krachtens artikel 394 van Boek I van het Burgerlijk Wetboek was opgelegd, dan wel door hem bij authentieke akte een dergelijke verplichting was erkend, onder dezelfde voorwaarden als genoemd in onderdeel a, en
de kinderen van welke de wethouder, gewezen of gepensioneerde wethouder ten tijde van zijn overlijden de pleegouderlijke zorg, onder dezelfde voorwaarden als genoemd in onderdeel a, met dien verstande dat in plaats van het tijdstip van de geboorte of adoptie het tijdstip van aanvang van de pleegouderlijke zorg in aanmerking wordt genomen.
Indien een wethouder of een gewezen dan wel een gepensioneerde wethouder naar het oordeel van burgemeester en wethouders is vermist, hebben degenen, die aan zijn overlijden op grond van de voorgaande artikelen van deze paragraaf recht op pensioen zouden ontlenen, recht op tijdelijk pensioen op dezelfde voorwaarden als in die artikelen ten aanzien van het recht op pensioen omschreven,
Paragraaf 2 Bedrag van het pensioen
Artikel 28 Berekening van het nabestaandenpensioen
In afwijking van het vorige lid bedraagt het pensioen van de nabestaande van hem die overlijdt:
als gewezen wethouder in de periode waarin hij recht op uitkering heeft: vijf zevende gedeelte van het pensioen waarop de gewezen wethouder aanspraak zou hebben kunnen maken, indien hij tot het bereiken van de leeftijd van 65 jaar recht op uitkering zou hebben gehad, met dien verstande dat voor de berekening van het pensioen de diensttijd wordt doorgeteld naar de mate van mee telling van diensttijd op de dag van overlijden.
Indien wegens een zelfde sterfgeval voor een nabestaande recht ontstaat op meer dan een nabestaandenpensioen krachtens of op voet van de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers wordt op grond van artikel 145, lid 4, van deze wet tijd, die voor de berekening van meer dan een van die pensioenen meetelt en niet daadwerkelijk gelijktijdig in de verschillende ambten is doorgebracht, slechts meegeteld voor de berekening van het pensioen waarbij die tijd het hoogste bedrag oplevert.
Artikel 29 Berekening nabestaandenpensioen na 31 december 1985
De nabestaande die de leeftijd van 65 jaar nog niet heeft bereikt en geen recht heeft op pensioen of tijdelijke uitkering ingevolge de Algemene Weduwen- en Wezenwet, heeft tot de eerste dag van de maand waarin hij die leeftijd bereikt recht op een toeslag op zijn volgens artikel 28 berekende pensioen. Deze toeslag bedraagt jaarlijks voor elk voor de berekening van het nabestaandenpensioen tellend jaar twee en een half procent van het tot een jaarbedrag herleide bedrag genoemd in artikel 19, elfde lid, onder a, vermeerderd met het bedrag van de vakantie-uitkering, genoemd in artikel 37b, zesde lid, onder a, van de Algemene Weduwen- en Wezenwet.
Wanneer betrokkene voldoet, onderscheidenlijk niet meer voldoet, aan de voorwaarden omschreven in het tweede lid, dient hij hiervan onverwijld kennis gegeven aan burgemeester en wethouders. De daar bedoelde toeslag gaat niet eerder in dan een jaar voor de eerste dag van de maand waarin kennisgeving werd gedaan of waarin die toeslag ambtshalve is toegekend.
Wanneer het bedrag genoemd in nabestaandenuitkering ingevolge de Algemene nabestaandenwet vermeerderd met de daarover berekende vakantie-uitkering ingevolge die wet wordt gewijzigd, wordt de in het tweede lid bedoelde toeslag dienovereenkomstig gewijzigd met ingang van dezelfde dag als eerstbedoelde wijziging.
Artikel 29a Berekening nabestaandenpensioen tussen 31 december 1994 en 1 januari 1996
De nabestaande die de leeftijd van 65 jaar nog niet heeft bereikt en geen recht heeft op een nabestaandenuitkering ingevolge de Algemene Nabestaandenwet heeft tot de eerste dag van de maand waarin hij die leeftijd bereikt recht op een toeslag op zijn volgens de voorgaande artikelen berekende pensioen.
Deze toeslag bedraagt jaarlijks voor elk voor de berekening van het nabestaandenpensioen tellend jaar 1,25 procent van de franchise, bedoeld in het tweede lid van artikel 19a.
Artikel 30 Bijzonder nabestaandenpensioen
Indien er recht bestaat op meer dan één bijzonder nabestaandenpensioen als bedoeld in artikel 25, eerste en tweede lid, vindt het eerste lid overeenkomstige toepassing met dien verstande, dat voor de berekening van het bijzonder nabestaandenpensioen, ontleend aan elk huwelijk en elke aanmelding, waaraan een eerder huwelijk dan wel een eerdere aanmelding voorafgaat slechts de diensttijd meetelt die samenloopt of geacht kan worden samen te lopen met de huwelijksduur dan wel de duur van de aanmelding.
Artikel 31 Nabestaandenpensioen bij hertrouwen dan wel aanmelding
Indien een nabestaande hertrouwt dan wel partij is bij een aanmelding, wordt zijn pensioen opnieuw vastgesteld met ingang van de maand volgend op die waarin hij hertrouwt dan wel de aanmelding geschiedt. Daarbij wordt uitsluitend de voor pensioen in aanmerking komende diensttijd van de wethouder of gewezen of gepensioneerde wethouder in aanmerking genomen, die gelegen is vóór het tijdstip van diens overlijden.
Artikel 33 Berekening wezenpensioen na 31 december 1985
De wees die geen recht heeft op wezenuitkering ingevolge de Algemene nabestaandenwet heeft recht op een toeslag op zijn volgens artikel 32 berekende pensioen, tenzij zijn ouder recht heeft op een halfwezenuitkering ingevolge de Algemene nabestaandenwet. Deze toeslag bedraagt jaarlijks voor elk voor de berekening van het wezenpensioen tellend jaar:
Wanneer het bedrag van de nabestaandenuitkering ingevolge de Algemene Nabestaandenwet, van de halfwezenuitkering ingevolge die wet of van de daarover berekende vakantie-uitkering ingevolge die wet wordt gewijzigd, wordt de in het tweede lid bedoelde toeslag dienovereenkomstig gewijzigd met ingang van dezelfde dag als eerstbedoelde wijziging.
Artikel 34 Herberekening wezenpensioen
Wanneer het nabestaandenpensioen van de ouder krachtens artikel 31 wegens hertrouwen dan wel aanmelding opnieuw wordt vastgesteld, wordt het wezenpensioen bedoeld in artikel 32, eerste lid onder a, verhoogd met een bedrag dat zich verhoudt tot het bedrag van dat wezenpensioen, zoals het verschil tussen het nabestaandenpensioen bedoeld in artikel 28 voor en na de toepassing van artikel 31 zich verhoudt tot dat nabestaandenpensioen vóór die toepassing.
Artikel 36 Toeslag op nabestaandenpensioen
De nabestaande die de leeftijd van 65 jaar nog niet heeft bereikt, heeft tot de eerste dag van de maand waarin hij die leeftijd bereikt recht op een toeslag op zijn volgens de voorgaande artikelen berekende pensioen ten bedrage van 15 percent van dat pensioen, behoudens het bepaalde in het tweede en vierde lid.
De in het eerste lid bedoelde toeslag bedraagt ten hoogste vijftien percent van € 25.046,40. * Dit bedrag wordt telkens aangepast bij de ministeriële regeling bedoeld in artikel 157, derde lid van de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers, overeenkomstig de aanpassing van een bedrag dat op 1 januari 1985 € 28.678,91 bedroeg.
Artikel 37 Toeslag op wezenpensioen
De wees bedoeld in artikel 32 heeft vanaf de eerste dag van de maand waarin hij de leeftijd van vijftien jaar heeft bereikt, recht op een toeslag op zijn volgens de voorgaande artikelen berekende pensioen ten bedrage van vijftien percent van dat pensioen, behoudens het bepaalde in het tweede en derde lid.
De in het eerste lid bedoelde toeslag bedraagt ten hoogste vijftien percent van € 25.046,40. Dit bedrag wordt telkens aangepast bij de ministeriële regeling bedoeld in artikel 157, derde lid, van de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers, overeenkomstig de aanpassing van een bedrag dat op 1 januari 1985 € 28.678,91 bedroeg.
Hoofdstuk IV Verval en vervallenverklaring
Artikel 39 Vervallenverklaring van uitzicht of recht op pensioen
De raad kan het uitzicht of het recht op pensioen geheel of gedeeltelijk vervallen verklaren indien een gewezen wethouder:
overeenkomstig artikel X8 van de kieswet van het lidmaatschap van de raad vervallen is verklaard; d. is ontslagen op grond van het feit dat hij zich aan kennelijk wangedrag of grove verwaarlozing van zijn taak heeft schuldig gemaakt. Onder grove verwaarlozing van zijn taak wordt begrepen het zonder genoegzame grond weigeren de in artikel 169 Gemeentewet bedoelde inlichtingen aan de raad te verstrekken.
Paragraaf 1 Samenloop pensioenen krachtens deze verordening, onderling en met andere pensioenen
Artikel 41 Grensbedrag eigen pensioenen
Voor de toepassing van dit artikel wordt, voor zover een pensioen is onderworpen aan een samenloopregeling overeenkomstig paragraaf 2 van dit hoofdstuk, onder pensioen verstaan het bedrag dat overblijft na vermindering van dat pensioen wegens recht op ouderdomspensioen krachtens de Algemene Ouderdomswet of een aar aard en strekking daarmee overeenkomend pensioen of uitkering.
Indien recht bestaat op een of meer eigen pensioenen krachtens of op de voet van Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers, dan wel daarnaast recht bestaat op een of meer eigen pensioenen krachtens een andere regeling als bedoeld in het vijfde lid en het totaal van die pensioenen meer bedraagt dan het grensbedrag, omschreven in het derde lid, wordt op grond van artikel 154 juncto artikel 93 van genoemde wet, elk eigenpensioen krachtens of op de voet van die wet beperkt tot een zodanig gedeelte (beperkingsbreuk) van bedoeld grensbedrag als evenredig is aan de verhouding, waarin elk van laatstbedoelde pensioenen staat tot het totaal van die pensioenen.
Het grensbedrag is het pensioen dat met toepassing van artikel 19 tot het in het zevende lid van dat artikel genoemde maximum van 70 percent zou zijn toegekend naar een wedde overeenkomend met het hoogste bedrag in bijlage A van het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1984 (Sb. 571) vermeerderd met het percentage van de vakantie-uitkering.
Indien het bedrag van een of meer van de in het tweede lid bedoelde pensioenen bij berekening naar de maximaal in aanmerking komende diensttijd hoger is of zou zijn dan het grensbedrag bedoeld in het derde lid, treedt dat hogere bedrag of het hoogste van die bedragen voor de toepassing van het tweede lid in de plaats van het grensbedrag. Voor de in de eerste volzin bedoelde vergelijking worden de pensioenen aangepast overeenkomstig de regelen vastgesteld bij de algemene maatregel van bestuur bedoeld in artikel 105 van de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers en daarmee overeenkomende artikelen in andere pensioenwetten.
Onder een pensioen krachtens een andere regeling wordt in dit artikel verstaan een pensioen, een daarmee in aard overeenkomende uitkering, alsmede een onderstand bij wijze van pensioen ten laste van het rijk, een provincie, gemeente of waterschap, van het Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds, van het Spoorwegpensioenfonds en van de Stichting administratie Indonesische pensioenen, dan wel ten last van de Nederlandse Antillen of een publiekrechtelijk lichaam in dat land of een door het hoger bestuursorgaan in een van deze landen ingesteld fonds, met inbegrip van de daarop onder welke benaming ook verleende toeslagen en met uitzondering van een pensioen krachtens de Wet buitengewoon pensioen 1940-1945 (Sb. 1947, H 313) en de Wet buitengewoon pensioen zeelieden-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Sb. 1947, H 420), van een uitkering krachtens de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1949-1945, van een invaliditeitspensioen met de daarop toegekende verhogingen krachtens een vroegere militaire pensioenwet in de zin van de Algemene militaire pensioenwet, van een invaliditeitspensioen, een invaliditeitsverhoging en een bijzonder invaliditeitsverhoging krachtens laatgenoemde wet, alsmede van een uitkering krachtens de Algemene oorlogsongevallenregeling. Onder een pensioen krachtens een andere regeling wordt in dit artikel mede begrepen een ten laste van het rijk onder welke benaming ook verleende toeslag op een pensioen, een daarmee in aard overeenkomende uitkering of een onderstand bij wijze van pensioen ten laste van Suriname of een publiekrechtelijk lichaam in dat land.
Na beperking van een eigen pensioen volgens lid 1 of lid 2 wordt de toegepaste beperkingsbreuk slechts gewijzigd, wanneer een pensioen als in dit artikel bedoeld, wordt toegekend of eindigt dan wel - anders dan wegens aanpassing naar de in artikel 157 van de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers bedoelde regelen en daarmee overeenkomende regelen in andere pensioenwetten dan de in dit artikel genoemde - wordt herzien.
Artikel 42 Grensbedrag nabestaanden- en wezenpensioenen
Artikel 41 is van overeenkomstige toepassing indien voor een nabestaande onderscheidenlijk een wees, naast recht op een of meer nabestaandenpensioenen onderscheidenlijk wezenpensioenen, krachtens of op de voet van de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers recht bestaat op een of meer nabestaandenpensioenen, onderscheidenlijk wezenpensioenen krachtens een andere regeling, met dien verstande dat voor het in het derde lid van dat artikel bedoelde grensbedrag en het in het vierde lid van dat artikel bedoelde hogere bedrag, met betrekking tot een nabestaandenpensioen vijf zevende gedeelte, met betrekking tot een wezenpensioen krachtens artikel 32, eerste lid, onder a, een zevende gedeelte en met betrekking tot een wezenpensioen krachtens artikel 32, eerste lid, onder b, twee zevende gedeelte van die bedragen in de plaats komt.
Artikel 43 Samenloop nabestaandenpensioen na hertrouwen of aanmelding
Indien een nabestaande aan wie reeds een nabestaandenpensioen is toegekend, hetzij krachtens deze verordening, hetzij krachtens een andere regeling, ter zake van een later huwelijk of een latere aanmelding eveneens recht op nabestaandenpensioen verkrijgt, hetzij krachtens deze verordening, hetzij krachtens een andere regeling, wordt de samenlopende diensttijd slechts meegeteld bij de berekening van het pensioen waarbij die tijd het hoogste bedrag oplevert.
Onder pensioen krachtens een andere regeling als bedoeld in het vorige lid wordt verstaan een pensioen ten laste van de Nederlandse schatkist - anders dan ingevolge wettelijke garanties of ingevolge overneming van de verplichting tot betaling - ten laste van de Nederlandse Antillen, van een publiekrechtelijk lichaam in Nederland of in evengenoemd ander land, dan wel ten laste van een door het bestuursorgaan in een van die landen ingesteld fonds.
Artikel 44 Samenloop van wezenpensioenen
Indien een wees die reeds recht op een wezenpensioen heeft, hetzij krachtens deze verordening, hetzij krachtens een andere regeling, daarna eveneens recht op een ander wezenpensioen verkrijgt, hetzij krachtens deze verordening, hetzij krachtens een andere regeling wordt voor de berekening van de eigen pensioenen waarvan die wezenpensioenen zijn of geacht moeten worden te zijn afgeleid, samenlopende tijd slechts meegeteld bij de berekening van het pensioen, waarbij die tijd het hoogste bedrag oplevert.
Paragraaf 2 Samenloop van pensioenen en algemeen pensioen over diensttijd vóór 1 januari 1986
1. Voor de toepassing van deze paragraaf wordt verstaan onder:
een algemeen pensioen: 1e een bruto-ouderdomspensioen als bedoeld in artikel 9 van de Algemene Ouderdomswet, eventueel vermeerderd met een bruto-toeslag als bedoeld in artikel 10 van die wet, benevens de bruto-vakantie-uitkering, bedoeld in artikel 29 van die wet, een en ander voor zover niet uitbetaald krachtens artikel 18 van die wet; 2e een pensioen, een tijdelijke uitkering en wezenpensioen als bedoeld in de Algemene Weduwen- en Wezenwet; 3e een pensioen of uitkering toegekend krachtens een wettelijke regeling van de Nederlandse Antillen of van een vreemde mogendheid en naar aard en strekking overeenkomend met een algemeen pensioen als omschreven onder 1e en 2e;
Voor de toepassing van de ze paragraaf wordt onder het algemeen pensioen van de belanghebbende die de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt, mede begrepen het algemeen pensioen waarop zijn echtgenoot recht heeft, tenzij het echtpaar duurzaam gescheiden leeft. Voor de toepassing van de vorige volzin wordt mede als echtgenoot aangemerkt degene die voor de toepassing van de Algemene Ouderdomswet als echtgenoot van de belanghebbende wordt aangemerkt.
Artikel 46 Volle wezenpensioen
Het pensioen waarop twee of meer volle wezen recht hebben, wordt, indien het als een eenheid is toegekend, voor de toepassing van deze paragraaf geacht aan ieder van genoemde wezen te zijn toegekend tot een bedrag, gelijk aan dat pensioen gedeeld door hun aantal.
Voor een belanghebbende die tevens recht heeft op een algemeen pensioen wordt het deel daarvan, dat geacht kan worden betrekking te hebben op een tijd, overeenkomende met de diensttijd waarnaar zijn pensioen is of geacht wordt te zijn berekend, gerekend deel uit te maken van het bedrag van zijn pensioen, met dien verstande dat:
Op een nabestaandenpensioen, niet zijnde een pensioen als bedoeld in artikel 25, dat is afgeleid van een pensioen waarop, in verband met het recht op een pensioen als bedoeld in artikel 9, tiende lid, onder a of b van de Algemene Ouderdomswet, lid 1 van toepassing was, vindt dat lid niet eerder toepassing dan met ingang van de eerste dag van de maand, volgende op die waarin dat pensioen krachtens het bepaalde in artikel 65, lid 1, is geëindigd.
Indien een belanghebbende een algemeen pensioen gaat genieten dan wel het genot van een algemeen pensioen of tijdelijke uitkering eindigt, of indien in het bedrag van het algemeen pensioen een wijziging wordt aangebracht op grond van persoonlijke omstandigheden van hemzelf, zijn echtgenoot of zijn kinderen, is hij gehouden hiervan onverwijld kennis te geven aan burgemeester en wethouders.
Artikel 49 Algemeen pensioen en diensttijd
Voor de toepassing van artikel 47 geldt het volgende.
Het algemeen pensioen wordt geacht betrekking te hebben op het tijdvak, liggende tussen de tijdstippen waarop belanghebbende de leeftijd van 15 jaar en die van 65 heeft bereikt met dien verstande dat, indien een belanghebbende recht heeft op nabestaanden- of wezenpensioen, het vorenstaande overeenkomstige toepassing vindt ten aanzien van de tijdstippen waarop de overledene de leeftijden van 15 en 65 jaar heeft of zou hebben bereikt.
Indien een nabestaande recht heeft op een pensioen op grond van artikel 8, eerste lid onder a, van de Algemene Weduwen- en Wezenwet, doch geen van de in evengenoemde bepaling bedoelde kinderen recht heeft op pensioen, wordt uitgegaan van het bedrag van het pensioen dat geldt voor degenen op wie artikel 19, elfde lid onder a, van genoemde wet toepassing vindt.
Diensttijd waarnaar een pensioen is of geacht wordt te zijn berekend en die niet daadwerkelijk als wethouder is doorgebracht, wordt geacht aan te sluiten bij het einde van de ambtsvervulling waaraan het recht op pensioen is ontleend; voor zover dientengevolge deze diensttijd zich uitstrekt na het tijdstip waarop de leeftijd van 65 jaar is of zou zijn bereikt, wordt die diensttijd, te rekenen van dat tijdstip, geacht te zijn doorgebracht, voor zover mogelijk gedurende tijdvakken van onderbreking van de daadwerkelijk als wethouder doorgebrachte tijd en voor het overige onmiddellijk voor de aanvang van de diensttijd waarnaar het pensioen is berekend.
Van de diensttijd wordt buiten beschouwing gelaten de tijd waarop betrekking heeft of geacht kan worden betrekking te hebben het bedrag van het algemeen pensioen, waarop aanspraak is verkregen door vrijwillige premiebetaling krachtens artikel 45 van de Algemene Ouderdomswet en artikel 47 van de Algemene Weduwen- en Wezenwet.
Artikel 50 Gehuwde vrouw met recht op pensioen
Indien de belanghebbende een gehuwde vrouw is, wordt voor de toepassing van artikel 47 uitgegaan van het algemeen pensioen voor een ongehuwde pensioengerechtigde.
Indien aan een belanghebbende meer dan een pensioen is of geacht wordt te zijn toegekend krachtens of op de voet van de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers, dan wel naast een of meer zodanige pensioenen een pensioen krachtens een andere regeling als bedoeld in het vijfde lid is of geacht wordt te zijn toegekend, en de diensttijd waarnaar die pensioenen zijn of geacht worden te zijn berekend geheel of gedeeltelijk samenvalt, overschrijdt op grond van artikel 155 juncto artikel 101 van voornoemde wet de som van de inbouwbedragen - voor zover deze geacht kunnen worden betrekking te hebben op een tijd, overeenkomende met de samenvallende diensttijd - niet het bedrag van het algemeen pensioen, dat geacht kan worden betrekking te hebben op een tijd, overeenkomende met bedoelde samenvallende diensttijd.
Indien een overschrijding als bedoeld in het vorige lid plaats zou vinden, wordt het voor ieder krachtens deze verordening toegekend pensioen berekende inbouwbedrag, voor zover betrekking hebbende op samenvallende diensttijd als bedoeld in het vorige lid, verminderd tot een zodanig deel van het bedrag van het algemeen pensioen, bedoeld aan het slot van het vorige lid, als elk inbouwbedrag zich verhoudt tot de som van die bedragen.
Onder pensioen krachtens een andere regeling als bedoeld in het eerste lid wordt verstaan een pensioen ten laste van de Nederlandse schatkist B anders dan krachtens de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers en anders dan ingevolge wettelijke garanties of ingevolge overneming van de verplichting tot betaling B ten laste van de Nederlandse Antillen, van een publiekrechtelijk lichaam in Nederland of in evengenoemd ander land, dan wel ten laste van een door het hoger bestuursorgaan in een van die landen ingesteld fonds.
Op schriftelijk verzoek van de belanghebbende wordt dit artikel overeenkomstig toegepast, indien aan diens echtgenoot een of meer pensioenen geacht worden te zijn toegekend, hetzij krachtens of op de voet van de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers, hetzij krachtens een andere regeling als bedoeld in het vijfde lid. Artikel 52, tweede lid, is daarbij van overeenkomstige toepassing
Artikel 52 Vermindering inbouwbedragen bij korting op particulier pensioen
Op schriftelijk verzoek van degene die aantoont, dat uit hoofde van zijn recht op algemeen pensioen een vermindering plaatsvindt van enig ander pensioen dan bedoeld in artikel 51, vijfde lid, wordt het bedrag van die vermindering voor zoveel mogelijk in mindering gebracht op het inbouwbedrag. De vorige volzin is slechts van toepassing voor zover bedoelde vermindering betrekking heeft op tijd die gelijktijdig in de betreffende betrekking is of geacht kan worden te zijn vervuld. Aan diensttijd die niet daadwerkelijk in dienstverhouding of als politiek ambtsdrager is doorgebracht wordt een plaats toegekend overeenkomstig het bepaalde bij artikel 49, onder f.
Indien het bedrag dat tot grondslag heeft gestrekt voor de berekening van het pensioen, nadat dat bedrag is aangepast aan de hand van de in artikel 157 bedoelde regelen, op de dag met ingang waarvan de voorgaande artikelen van deze paragraaf voor de eerste maal ten aanzien van het pensioen toepassing vinden lager is dan € 12.028,80* wordt het met toepassing van de voorgaande artikelen van deze paragraaf berekende inbouwbedrag vermenigvuldigd met een breuk, waarvan de teller is eerstbedoeld bedrag op bedoelde dag en waarvan de noemer is € 12.028,80. * De uitkomst van deze vermenigvuldiging vormt in dat geval het inbouwbedrag. Het in de vorige volzin genoemde bedrag wordt gewijzigd bij de regelen, bedoeld in artikel 157 van de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers.
Indien de som van het inbouwbedrag en de vermindering van het andere pensioen, ook na toepassing van de overige bepalingen van dit artikel, een bedrag gelijk aan 80 percent van het algemeen pensioen overschrijdt, wordt van deze overschrijding een deel in mindering gebracht op het inbouwbedrag, en wel in de verhouding waarin de diensttijd, waarnaar het pensioen waarop vorenbedoeld inbouwbedrag betrekking heeft, is of geacht wordt te zijn berekend, staat tot het totaal van de diensttijden.
Artikel 53 Verlaging inbouwbedrag (vóór 1 januari 1986)
Indien het bedrag dat tot grondslag heeft gestrekt voor de berekening van het pensioen, nadat dat bedrag is aangepast aan de hand van de regels, bedoeld in artikel 157, derde lid, van de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers op de dag met ingang waarvan de voorgaande artikelen van deze paragraaf voor de eerste maal ten aanzien van het pensioen toepassing vinden lager is dan € 12.028,80* wordt het met toepassing van de voorgaande artikelen van deze paragraaf berekende inbouwbedrag vermenigvuldigd met een breuk, waarvan de teller is eerstbedoeld bedrag op bedoelde dag en waarvan de noemer is € 12.028,80. * De uitkomst van deze vermenigvuldiging vormt in dat geval het inbouwbedrag. Het in de vorige volzin genoemde bedrag wordt gewijzigd bij de ministeriële regeling, bedoeld in artikel 157, derde lid, van de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers.
Indien het bedrag van het algemeen pensioen, dat gerekend wordt deel uit te maken van het pensioen, reeds is verminderd krachtens lid 1, vindt artikel 52, eerste lid, slechts toepassing voor zover zulks nodig is om te voorkomen dat de som van evenbedoeld verminderd bedrag en het bedrag van de vermindering, bedoeld in het eerste lid van artikel 52, het bedrag zou overschrijden dat, zonder toepassing van lid 1, krachtens artikel 47 gerekend zou worden deel uit te maken van het bedrag van het pensioen. De vorige volzin is van overeenkomstige toepassing in het geval bedoeld in artikel 52, derde lid
Indien een algemeen pensioen wordt toegekend of herzien over een tijdvak waarover reeds pensioen werd betaald en dientengevolge te veel pensioen is betaald, kunnen burgemeester en wethouders aan de Sociale Verzekeringsbank die het algemeen pensioen heeft toegekend of herzien, verzoeken het te veel betaalde pensioen ten behoeve van de gemeente in te houden op het algemeen pensioen, voor zover betrekking hebbende op evengenoemd tijdvak.
De bepalingen van deze paragraaf blijven buiten toepassing ten aanzien van degenen die op grond van gemoedsbezwaren hun recht op algemeen pensioen niet geldend maken, met dien verstande dat zij zoveel mogelijk overeenkomstig toepassing vinden met betrekking tot diegenen van evenbedoelden, die recht hebben op uitkering als bedoeld in artikel 48 van de Algemene Ouderdomswet,
Hoofdstuk VI Bepalingen van administratieve aard
Paragraaf 1 Tijdsberekening voor uitkering en pensioenen
Voor zover de voor uitkering en pensioen in aanmerking komende tijd kalenderjaren of kalendermaanden omvat, wordt deze tijd uitgedrukt in jaren onderscheidenlijk maanden voor uitkering en pensioen in aanmerking komende tijd. De overige tijd wordt uitgedrukt in gedeelten van jaren onderscheidenlijk gedeelten van maanden, waarbij het jaar op 12 maanden en de maand op 30 dagen wordt gesteld.
Paragraaf 1a Financiële bepalingen
De wedde, bedoeld in artikel 18, of de pensioengrondslag bedoeld in de artikelen 19 en 19a, behorende bijeen pensioen als bedoeld in artikel 16 of bij een uitzicht op een pensioen bij het bereiken van de leeftijd van 65 jaar, worden telkens gewijzigd overeenkomstig een algemene bezoldigingswijziging, ten einde een aan die algemene bezoldigingswijziging evenredige aanpassing van het pensioen te bewerkstelligen.
Op de wedde van de wethouder worden volgens bij of krachtens algemene maatregel va bestuur te stellen regelen bedragen ingehouden overeenkomstig de inhouding van bedragen op de bezoldiging van degene die behoort tot het overheidspersoneel, ter zake van aanspraken bij werkeloosheid, ziekte, arbeidsongeschiktheid, ouderdom en overlijden.
Op de uitkering van de gewezen wethouder worden volgens bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te stellen regelen bedragen ingehouden overeenkomstig de inhouding van bedragen, terzake van aanspraken als bedoeld in het eerste lid, op een werkloosheids- of arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van een voor overheidspersoneel getroffen regeling.
Paragraaf 2 Aanvraag en toekenning van uitkering en pensioen
Paragraaf 3 Ingang en einde van de pensioenen
Artikel 62 Ingang eigen pensioen
Het eigen pensioen gaat in met de dag waarop het recht daarop ontstaat.
Artikel 64 Ingang hersteld pensioen
Wanneer een vervallen recht op pensioen geheel of gedeeltelijk wordt hersteld, gaat het pensioen in met de eerste dag van de maand waarin het herstel heeft plaatsgevonden.
Artikel 66 Nabestaandenuitkering
Zo spoedig mogelijk na het overlijden van een gepensioneerde wethouder wordt aan diens nabestaande, van wie hij niet duurzaam gescheiden leefde, een uitkering toegekend ten bedrage van zijn pensioen over een tijdvak van twee maanden (nabestaandenuitkering). Bij ontstentenis van een nabestaande van wie de overledene niet duurzaam gescheiden leefde, geschiedt de uitkering ten behoeve van de minderjarige wettige of natuurlijke kinderen van de overledene, of minderjarige kinderen waarover de overledene de pleegouderlijke zorg droeg. Onder pleegouderlijke zorg wordt verstaan de zorg voor het onderhoud en de opvoeding van het kind, als was het een eigen kind, onafhankelijk van enige verplichting daartoe of van het genieten van een vergoeding daarvoor.
Indien de overleden gepensioneerde geen betrekkingen als bedoeld in het vorige lid nalaat, kan het daar bedoelde bedrag geheel of ten dele worden uitgekeerd voor de betaling van de kosten van de laatste ziekte en van de lijkbezorging, indien de nalatenschap voor de betaling van die kosten ontoereikend is.
Paragraaf 4 Betaling van de pensioenen
Artikel 69 Onderbreking genot pensioen
Het pensioen van een gewezen wethouder wordt niet genoten, indien en zolang hij na het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening weer als wethouder in deze gemeente optreedt.
Indien een gepensioneerde in een inrichting ter verpleging van geestesziekten of van zwakzinnigen is opgenomen of, niet opgenomen zijnde in een zodanige inrichting, op grond van geestelijke gestoordheid niet in staat is kwijting te verlenen voor de uitbetaling van pensioen, kan het pensioen uitbetaald worden aan een door burgemeester en wethouders aan te wijzen persoon of instelling. In andere door hen aan te wijzen bijzondere gevallen kan het pensioen in plaats van aan de gepensioneerde zonder diens machtiging uitbetaald worden aan een door burgemeester en wethouders aan te wijzen persoon of instelling.
Indien een gepensioneerde ingevolge het bepaalde bij of krachtens de artikelen 6, lid 2, 11 en 12, van de Algemene wet bijzondere ziektekosten een bijdrage verschuldigd is in de kosten van een verstrekking als bedoeld in de artikelen 6 en 11 van die wet of een vergoeding als bedoeld in de artikelen 11 en 12 van die wet, kan het pensioen tot ten hoogste het bedrag van die bijdragein plaats van aan de gepensioneerde zonder diens machtiging uitbetaald worden aan de Ziekenfondsraad.
Afdeling 3 Algemene, overgangs- en slotbepalingen
Hoofdstuk 1 Beroep en herziening
Van de beslissingen ter uitvoering van deze verordening staat ingevolge artikel 162 van de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers beroep open bij de Centrale Raad van Beroep overeenkomstig de bepalingen van de Beroepswet. De voorgaande volzin is niet van toepassing op beslissingen ingevolge artikel 70, lid 2.
Een wijzigingsbeslissing leidt slechts tot terugvordering of verrekening van reeds betaalde bedragen indien de betrokkene, hoewel enige bepaling van deze verordening hem daartoe verplichtte of dit redelijkerwijze van hem mocht worden verwacht, heeft nagelaten aan burgemeester en wethouders mededeling te doen van een wijziging in de feiten.
In afwijking van de vorige twee leden en onverminderd artikel 67 zijn burgemeester en wethouders bevoegd tot terugvordering of verrekening van te veel betaalde bedragen, indien de herzieningsbeslissing, onderscheidenlijk de wijzigingsbeslissing is genomen binnen vier maanden na de dagtekening van de herziene beslissing, onderscheidenlijk binnen vier maanden nadat burgemeester en wethouders bericht hebben ontvangen van wijziging in de feiten.
Herstel van een beslissing, als bedoeld in artikel 72 lid 3 binnen vier maanden na de dagtekening van de herstelde beslissing, leidt tot terugvordering van te veel betaalde pensioenbedragen. Herstel van een beslissing, als bedoeld in de vorige volzin, na de daar genoemde termijn, leidt slechts tot terugvordering of verrekening van te veel betaalde pensioenbedragen. Herstel van een beslissing, als bedoeld in de vorige volzin, na de daar genoemde termijn, leidt slechts tot terugvordering of verrekening van te veel betaalde pensioenbedragen, indien de betrokkene redelijkerwijze had moeten begrijpen, dat hem te veel werd uitbetaald
Hoofdstuk II Overgangsbepalingen
Artikel 74 Intrekking geldende verordening
Behoudens het in dit hoofdstuk bepaalde wordt met ingang van 1 januari 1966 ingetrokken De Uitkerings- en pensioenverordening wethouders van Hellevoetsluis, zoals vastgesteld bij besluit van 1 december 1977 en goedgekeurd door gedeputeerde staten der provincie Zuid-Holland d.d. 16 juni 1981 no. 46638 en zoals sedertdien gewijzigd.
De bepalingen van de in het vorig lid bedoelde verordening blijven van kracht voor wat betreft de rechten en verplichtingen die op grond van die bepalingen vóór 1 januari 1966 zijn ontstaan en die op dat tijdstip nog niet tot gelding zijn gebracht, onderscheidenlijk waaraan op dat tijdstip nog niet is voldaan.
De met ingang van een datum, voorafgaande aan het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening, aan gewezen wethouders en aan nabestaanden en wezen toegekende uitkeringen en pensioenen worden met ingang van dat tijdstip geacht krachtens deze verordening te zijn toegekend.
Artikel 77 Rechten op basis van de oude verordening
Zie die aan de in artikel 74, eerste lid genoemde verordening recht op pensioen ontleenden met ingang van 1 januari 1966 of een later tijdstip, ontlenen van dat tijdstip af een recht op pensioen aan deze verordening.
Artikel 78 Samenloop van pensioen en algemeen pensoen
In afwijking in zoverre van het bepaalde in artikel 47 vindt voor de berekening van het inbouwbedrag geen vermenigvuldiging plaats van tijd, gelegen vóór 1 januari 1977, die voor de berekening van een pensioen als daar bedoeld in aanmerking wordt genomen.
Artikel 79 Geen mee telling uitkeringstijd voor pensioen bij aftreden vóór 1 januari 1979
Ten aanzien van uitkeringen toegekend uit hoofde van een aftreden vóór 1 januari 1979 vindt het in artikel 18 lid 4 bepaalde inzake meetellen van uitkeringstijd voor pensioen geen toepassing.
Artikel 80 Meetellen uitkeringstijd voor Nabestaandenpensioen bij aftreden vóór 1 juli 1981
Het bepaalde inzake het meetellen van uitkeringstijd voor weduwen- en wezenpensioen, als bedoeld in de artikelen 21, lid 2, en 24, lid 1 van de in artikel 74 bedoelde verordening, zoals deze luidde op 30 juni 1981, blijft van toepassing in de gevallen waarin het aftreden is ingegaan vóór 1 juli 1981.
Artikel 81 Vergelding van diensttijd voor 1 januari 1979
De bepalingen inzake vergelding van diensttijd met 3,5% voor pensioen, vervat in artikel 15 van de in artikel 74 bedoelde verordening, zoals deze luidden op 30 juni 1981 blijven van toepassing ten aanzien van diensttijd, voorafgaande aan 1 januari 1979. Voor de vorming van de periode van vier jaren, bedoeld in artikel 18 lid 2, wordt de in de vorige volzin bedoelde diensttijd in aanmerking genomen.
Artikel 82 Vervallen overneming premie AOW/AWW
Artikel 49, van de in de artikel 74 bedoelde verordening, zoals dat luidde op 31 mei 1985 blijft van toepassing vinden terzake van betalingen na 31 mei 1985, indien en voor zover die betalingen betrekking hebben op een voor 1 juni 1985 liggende periode, met dien verstande dat met ingang van 1 april 1985 in het vierde lid artikel 36 eerste lid wordt vervangen door artikel 47, eerste lid.
De verhoging met tien percent over ten hoogste € 28.678,91 per jaar ingaande 1 juni 1985 van de wedde van de wethouder toegekend in verband met het vervallen van artikel 49, maakt voor de toepassing van de bepalingen van afdeling II, de hoofdstukken II en III, betreffende de pensioenberekening, geen deel ut van de wedde. De voorgaande volzin is slechts van toepassing op de wedde, voor zover die betrekking heeft op tijd gelegen vóór 1 januari 1986.
De artikelen 19, tweede lid, en 28, derde lid zijn niet van toepassing ten aanzien van degene die: a. wethouder was vóór 13 juli 1988, voor zover betreffende tijd is doorgebracht vóór dat tijdstip; b. wethouder is op of na 13 juli 1988, voor zover betreffende tijd zonder onderbreking is gevolgd op tijd als bedoeld onder a, en vervolgens zonder onderbreking is voortgezet. Een onderbreking van niet meer dan een jaar wordt voor de toepassing van deze bepaling geacht geen onderbreking te vormen.
Artikel 87 Overgangsbepalingen in verband met invoering nabestaandenpensioen
Alle pensioenen, toegekend krachtens artikel 24a van de in de artikel 74 bedoelde verordening worden, voor zover zij op dat tijdstip worden genoten, met ingang van dat tijdstip geacht te zijn toegekend zijn krachtens artikel 24 van deze verordening.
Er ontstaat geen recht op pensioen, indien op de datum van overlijden van de vrouwelijke wethouder, gewezen of gepensioneerde wethouder in een overeenkomstig geval geen recht op weduwepensioen of bijzonder weduwepensioen zou zijn ontstaan ingevolge het overlijden van een mannelijke wethouder, gewezen of gepensioneerde wethouder.
Ten aanzien van aanspraken op nabestaandenpensioen, die ingevolge deze verordening worden verkregen vangt de termijn van vijf achtereenvolgende jaren, zoals bedoeld in artikel 40 niet eerder aan dan op de datum van inwerkingtreding van deze verordening.
Artikel 91 Invoering Wet financiële voorzieningen privatisering ABP
Met ingang van 1 januari 1995 worden het inkomen van de wethouder als zodanig en de laatstelijk genoten wedde dan wel de berekeningsgrondslag, waarvan is afgeleid een uitkering ter zake van ontslag of aftreden als wethouder, en een wegens algemene invaliditeit voorgezette uitkering, aangepast overeenkomstig de aanpassing van salarissen ingevolge artikel 34 van de Wet financiële voorzieningen privatisering ABP.
Artikel 92 Algehele salarismaatregelen vóór 1 januari 1995
Artikel 46, zoals dat in de onder artikel bedoelde verordening op 31 december 1994 luidde, blijft van toepassing ten aanzien van een wijziging in de bezoldiging van het rijkspersoneel vóór 1 januari 1995.
Artikel 93 Fictieve diensttijd vóór 1 januari 1995
Ten aanzien van degenen, die ingevolge deze verordening recht op nabestaanden- of wezenpensioen hebben verkregen vóór 1 januari 1995 wordt de tijd waarnaar het pensioen is of geacht wordt te zijn berekend en die niet daadwerkelijk als wethouder is doorgebracht, voor zover nodig mede begrepen onder tijd gelegen voor die datum
Ten aanzien van een aanmelding, als bedoeld in artikel 12a, die wordt gedaan vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens, wordt de man of vrouw met wie degene, die de aanmelding deed, op hetzelfde woonadres in het persoonsregister is opgenomen, gelijkgesteld met de man of vrouw die als ingezetene met hetzelfde woonadres in de gemeenschappelijke basisadministratie persoonsgegevens is ingeschreven als bedoeld in het evengenoemde artikel 12a.
Een overlijden van een wethouder, gewezen of gepensioneerde wethouder tussen 31 december 1993 en 1 juli 1994 valt te rekenen vanaf de datum van overlijden onder de werking van de bepalingen van deze verordening inzake het nabestaanden-en wezenpensioen zoals die bepalingen zijn komen te luiden na de inwerkingtreding van de wijzigingsverordening.
Ter zake van een wethouder, gewezen of gepensioneerde wethouder tussen 30 juni 1994 en 1 januari 1995 wordt op zijn aanvraag als nabestaande beschouwd degene van wie, hoewel niet aangemeld in de zin van artikel 12, onderdeel a, aanmelding als evenbedoeld op de dag voor die van het overlijden mogelijk was.
Deze wijzigingsverordening werkt terug tot 17 januari 1997, met dien verstande dat: a. de artikelen 4, eerste, tweede en vierde lid, 4b, tweede, vierde, zevende, achtste en negende lid, 5, vijfde lid, 17, eerste lid, 18, tweede lid en 19, tweede lid (inzake uitbreiding berekeningsgrondslag uitkering en pensioen met de eindejaarsuitkering) terugwerken tot en met 1 januari 1993; b. de artikelen 19, tiende lid, 21, derde lid en 28, vierde lid, terugwerken tot en met 1 januari 1995; c. de artikelen 17, tweede lid, 18, tweede en derde lid, 19, zevende en achtste lid, 19a, tweede lid, 36, vierde lid, 37, derde lid, 53, tweede lid, 57, tweede en derde lid, terugwerken tot en met 1 januari 1996; d. de artikel 12, onder c, 19, derde lid en 20 werking hebben ten aanzien van voor een pensioenberekening in aanmerking te nemen tijd vanaf 1 januari 1994; e. de artikelen 2, eerste en tweede lid en 3, eerste lid werking hebben ten aanzien van een recht op uitkering ter zaken van een ontslag of aftreden ingaande 1 januari 1995 of later; f. artikel 18, vijfde lid, werking heeft ten aanzien van voor een pensioenberekening in aanmerking te nemen uitkeringstijd waarin de belanghebbende inkomsten heeft uit een betrekking waaraan aanspraak op overheidspensioen wordt ontleend vanaf 1 januari 1995, en overigens eerst werking heeft ten aanzien van voor een pensioenberekening in aanmerking te nemen tijd waarin recht op uitkering bestaat uit hoofde van een ontslag of aftreden op of na de dag van inwerkingtreding van deze wijzigingsverordening; g. de artikelen 23 en 23a werken terug tot en met 1 juli 1996.
Zij werkt terug tot 1 januari 1966, behalve voor wat betreft:
de artikelen 9, 12, 13, 14, 24 eerste en tweede lid, 24a, 25, 26 eerste en tweede lid, 28 eerste tot en met vierde lid, 29, tweede tot en met vierde lid, 30, 31, 32, 33, tweede en vierde lid, 34, 35, eerste lid 36, eerste en derde lid, 42, eerste lid, 43, eerste lid, 45, eerste lid, 47, tweede lid, 48, eerste lid, 49, onderdeel a en c, 63, eerste lid, 66, eerste lid met uitzondering van het begrip "minderjarigheid", 87, 88, 89, en 90 zoals deze bepaling voor deze verordening zijn komen te luiden werken terug tot 1 januari 1986.