Organisatie | Alblasserdam |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Brandbeveiligingsverordening |
Citeertitel | Brandbeveiligingsverordening |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | openbare orde en veiligheid |
Eigen onderwerp |
Deze verordening is inclusief de 1e wijziging, vastgesteld op 06-02-2003 (raadsbesluit 2003/008).
Brandweerwet 1985, art. 12
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-1994 | Onbekend | 02-12-1993 Onbekend | Nr. 10-93-17 |
Hoofdstuk II BRANDVEILIG GEBRUIK
Artikel 2.1.1 Vergunning gebruik inrichting
Burgemeester en wethouders kunnen nieuwe voorschriften aan de vergunning verbinden en/of gestelde voorschriften wijzigen of intrekken. Een dergelijke wijziging van de vergunning kan plaatsvinden als het belang waarvoor de vergunning is verleend dit vereist op grond van
- verandering van inzichten en/of
- verandering van omstandigheden gelegen buiten de inrichting, opgetreden na het verlenen van de vergunning.
Artikel 2.1.2 Weigeren vergunning
Een vergunning moet worden geweigerd indien de in de aanvraag vermelde wijze van gebruik van de inrichting in relatie tot de beoogde gebruiksfunctie niet geacht kan worden een brandveilig gebruik te zijn en door het stellen van voorschriften geen voldoende brandveilig gebruik kan worden bereikt
Artikel 2.1.3 Intrekken vergunning
Burgemeester en wethouders kunnen een vergunning intrekken indien:
het belang waarvoor de vergunning is verleend dit vereist op grond van een verandering van de inzichten en/of verandering van de omstandigheden gelegen buiten de inrichting, opgetreden na het verlenen van de vergunning en het niet mogelijk blijkt door het stellen of wijzigen van voorschriften dat belang voldoende te beschermen.
Paragraaf 2 Het voorkomen van brand en het beperken van brand en brandgevaar
Artikel 2.2.1 Gebruikseisen voor inrichtingen
Onverminderd het gestelde in het tweede lid is het verboden een inrichting niet zijnde een woonschip, uitgezonderd een woonschip waarin sprake is van verminderde zelfredzaamheid van bewoners in combinatie met permanente aanwezigheid van personeel en begeleiding van bewoners, te gebruiken in strijd met de gebruikseisen zoals per onderwerp vermeld in de van overeenkomstige toepassing zijnde bijlage 4 bij de Bouwverordening.
Paragraaf 3 Het bestrijden van brand en het voorkomen van ongevallen bij brand
Artikel 2.3.1 Gebruiksgereed houden bluswaterwinplaatsen
De rechthebbende op een inrichting, ten behoeve waarvan een bluswaterwinplaats aanwezig is, is verplicht deze zodanig te onderhouden, dat daaruit te allen tijde over voldoende bluswater kan worden beschikt.
Artikel 2.3.2 Gebruik middelen en voorzieningen
Het is verboden voorwerpen of stoffen op zodanige wijze te plaatsen of te hebben dat daardoor het onmiddellijke gebruik of de zichtbaarheid wordt belemmerd van:
Artikel 2.3.3 Verrichten van werkzaamheden
Bij het verrichten of doen verrichten van onderhouds-, herstellings-, wijzigings- of sloopwerkzaamheden, waarbij stoffen als bedoeld in de Regeling bouwbesluit brandveiligheid (Stcrt. 1992, nr. 104), alsmede artikel II van de Regeling tot wijziging (stcrt. 1992, nr. 188), of gereedschappen worden gebruikt, waarvan het gebruik aanleiding kan geven tot het ontstaan van brand, moeten voldoende maatregelen zijn getroffen tegen het ontstaan van brand.
Artikel 2.3.5 Verboden handelingen met stoffen
Het is verboden een brandbaar gas te bezigen voor het vullen van speelgoed, hobby- en sportartikelen, anders dan luchtvaartuigen bedoeld in de Regeling inzake het met bepaalde luchtvaartuigen opstijgen van en landen op alsmede het inrichten van niet als luchtvaartterreinen aangewezen terreinen (stcrt. 1988, 511).
Artikel 2.3.6 Melden van brand en broei
Ieder die brand of broei ontdekt of deze vermoedt, is verplicht dit onmiddellijk aan de brandweer te melden.
Artikel 2.3.7 Bossen, heidevelden, venen
De eigenaar van een naaldhoutbos, een heideveld, een veen of een ander terrein, dat met brandbare gewassen is begroeid, is verplicht -na een van burgemeester en wethouders ontvangen aangetekende brief -de voorschriften op te volgen, die burgemeester en wethouders in die brief geven tot het voorkomen van brand en het beperken' van de gevolgen van brand.
Hoofdstuk III STRAF-, OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN
Artikel 3.1 Toezicht op de naleving
Het toezicht op de naleving van de bepalingen van deze verordening wordt opgedragen aan ambtenaren van de brandweer en daartoe door burgemeester en wethouders aangewezen ambtenaren.
Overtreding van het bij of krachtens deze verordening bepaalde wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste een jaar of geldboete van de derde categorie.
Artikel 3.3 Overgangsbepaling (aanvragen om) gebruiksvergunning
Een aanvraag om gebruiksvergunning als bedoeld in artikel 3 van de Brandbeveiligingsverordening, vastgesteld bij raadsbesluit dd. 6 december 1973, alsmede enig beroep, ingesteld tegen een beslissing omtrent een dergelijke aanvraag, wordt afgedaan op grond van genoemde Brandbeveiligingsverordening en alle daarin aangebrachte wijzigingen.
Een gebruiksvergunning als bedoeld in artikel 3 van de Brandbeveiligingsverordening, vastgesteld bij raadsbesluit dd. 6 december 1973, geldt als gebruiksvergunning als bedoeld in artikel 2.1.1, voor zover deze niet krachtens overgangsrecht van de Bouwverordening geldt als gebruiksvergunning als bedoeld in artikel 6.1.1 van de Bouwverordening.
Bij de inwerkingtreding van deze verordening vervalt de Brandbeveiligingsverordening, vastgesteld bij raadsbesluit dd. 6 december 1973 en alle daarin aangebracht wijzigingen, voor die delen die door de inwerkingtreding van de Bouwverordening, vastgesteld bij raadsbesluit dd. 4 maart 1993, niet zijn vervallen.
Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 2 december 1993.
Alblasserdam, 2 december 1993
De raad voornoemd,
de secretaris, de voorzitter,
De Brandbeveiligingsverordening regelt het brandveilig gebruik van inrichtingen. Volgens de Brandweerwet 1985, artikel 12, is de Brandbeveiligingsverordening van toepassing voor zover in hetgeen zij regelt niet is voorzien bij of krachtens de Woningwet of enige andere wet. Ook andere wettelijke regelingen, die geheel of gedeeltelijk voorzien in de brandveiligheid, gaan voor de Brandbeveiligingsverordening. Concreet betekent dit dat regelingen als Bouwbesluit, Bouwverordening, maar ook Algemene Plaatselijke Verordening Alblasserdam 1988 (APV), een hogere status hebben dan de Brandbeveiligingsverordening. Wat betreft de APV is dit met name van belang bij het verbranden in de open lucht. Op grond van argumenten ter bescherming van de woon- en leefomgeving, ter bescherming van de flora en fauna, ter voorkoming van mogelijke hinder of nadelige beïnvloeding van het milieu door rook, roet, stof, walm of stank, verbiedt de APV het om in de open lucht vuur aan te leggen, te stoken of te hebben.
De verordening bevat geen voorschriften over het aanvragen, het voorbereiden en het beslissen op een verzoek om een vergunning. Deze onderwerpen zijn geregeld in de Algemene Wet Bestuursrecht (Stb. 1992, 315).
Het hier gehanteerde begrip voor inrichting is een ruime omschrijving. Met nadruk moet echter worden gesteld dat bouwwerken die onder de werking van het Bouwbesluit en de Bouwverordening vallen niet onder de werking van deze verordening vallen. Onder de werking van de verordening vallen onder meer wel bouwwerken die op het water drijven en los met de wal verbonden zijn, zoals hotelboten, opslagschepen en drijvende restaurants. Ook allerlei terreinen vallen onder het begrip inrichting, evenals (feest}tenten.
Artikel 2.1.1 Vergunning gebruik inrichting
Burgemeester en wethouders kunnen aan de vergunning voorschriften verbinden, zoals voorschriften met betrekking tot:
Ook zijn voorschriften van bouwkundige aard denkbaar, aangezien de hier bedoelde bouwsels niet onder de werking van de Woningwet vallen.
Artikel 2.1.2 Weigeren vergunning
Weigeringsgronden zijn in artikel 2.1.2 niet expliciet genoemd.
Toetsingsgronden voor een vergunning kunnen zijn:
De situaties a en b betreffen uiteraard uitsluitend de brandveiligheid.
Een nadere omschrijving van de toetsingscriteria is gezien de diversiteit van de inrichtingen (tenten, hotelboten, kampeerterreinen e.d.) niet mogelijk.
Artikel 2.2.1 Gebruikseisen inrichtingen
Alleen de in artikel 2.1.1 genoemde inrichtingen zijn vergunningplichtig. In artikel 2.2.1 wordt ook de brandveiligheid van niet vergunningplichtige inrichtingen geregeld.
Artikel 3.1 Toezicht op de naleving
Burgemeester en wethouders wijzen, in verband met de bij de Gemeentelijke organisatieverordening (ex artikel 1 van de Brandweerwet 1985) opgedragen taken, in ieder geval de brandweer aan als de gemeentelijke dienst belast met het toezicht op de naleving van de Brandbeveiligingsverordening. De brandweer is de deskundige dienst om te adviseren over brandpreventie-voorschriften. Tevens kunnen ook andere personen met de naleving van de verordening worden belast, zoals bijvoorbeeld de afdeling Bouwzaken. Het verdient in elk geval aanbeveling bij de uitvoering van deze verordening en van andere verordeningen een coördinatie tot stand te brengen. Voor de opsporing van (onder meer) de in de Brandbeveiligingsverordening aangegeven strafbare feiten zijn door de staatssecretaris van Binnenlandse Zaken uitsluitend aangewezen de commandanten en het personeel van gemeentelijke brandweren in de rang van adjunct-hoofdbrandmeester of hoger. Beschikkingen van de staatssecretaris van 24 maart 1986, nr. EB 85/V4828 (Stb. 1986, 84) en van 5 december 1986, nr. EB 86/V2859 (Stb. 1986, 247).
Op grond van het facultatieve karakter van de in artikel 23 van de Brandweerwet 1985 genoemde strafbepaling is het ook mogelijk dat op overtreding van de regels van de Brandbeveiligingsverordening een lagere hechtenis of geldboete van de eerste of tweede categorie in de verordening gesteld worden.