Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Gemeente Kerkrade

Algemene plaatselijke verordening Kerkrade 2011

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OverheidsorganisatieGemeente Kerkrade
Officiële naam regelingAlgemene plaatselijke verordening Kerkrade 2011
CiteertitelAlgemene plaatselijke verordening Kerkrade 2011
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpopenbare orde en veiligheid
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Deze regeling vervangt de Algemene plaatselijke verordening Kerkrade 2001

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Gemeentewet, artikel 147
  2. Gemeentewet, artikel 149
Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerking-

treding

Terugwerkende

kracht tot en met

Datum uitwerking-

treding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-01-201313-06-2013wijziging

19-12-2012

Zuid-Limburger 02-01-2013

13it00012
26-05-201126-05-2011Nieuwe regeling

27-04-2011

Zuid-Limburger 18 Mei 2011

11Rb017
26-05-2011Nieuwe regeling

27-04-2011

Zuid-Limburger 18 Mei 2011

11Rb017

Tekst van de regeling

Intitulé

ALGEMENE PLAATSELIJKE VERORDENING KERKRADE 2011

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1:1 Begripsomschrijvingen

In deze verordening wordt verstaan dan wel mede verstaan:

lid 1 inzake openbaar, goederen etc.

a. openbare plaats: een voor het publiek toegankelijke plaats, waaronder begrepen de weg als bedoeld onder b;

b. wegen: als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b van de Wegenverkeerswet 1994 alsmede de daaraan liggende en als zodanig aangeduide parkeerterreinen;

c. openbaar water: alle wateren die - al dan niet met enige beperking - voor het publiek bevaarbaar of anderszins toegankelijk zijn;

d. bebouwde kom: de bebouwde kom of kommen waarvan Gedeputeerde Staten de grenzen hebben vastgesteld, overeenkomstig artikel 27, tweede lid, van de Wegenwet, bij hun besluit van 31 oktober 1997;

e. voertuigen: als bedoeld in artikel 1, onder al van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990;

f. bouwwerk: als bedoeld in artikel 1 van de Bouwverordening Kerkrade;

g. gebouw: als bedoeld in artikel 1, eerste lid onder c, van de Woningwet;

h. dieren, vee en pluimvee: als bedoeld in artikel 1 van de Gezondheids- en welzijnswet dieren (en toekomstige Dierenwet met algemene maatregelen van bestuur);

i. handelsreclame: iedere openbare aanprijzing van goederen of diensten, waarmee kennelijk beoogd wordt een commercieel belang te dienen.

lid 2 inzake bevoegde gezag en personen

j. bevoegd gezag – algemeen: het bestuursorgaan dat op grond van de Gemeentewet of andere regeling bevoegd is een besluit te nemen.

k. bevoegd gezag - Wabo: is het bestuursorgaan als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (= Wabo).

l. rechthebbende: een ieder, die over enige zaak enige zeggenschap heeft krachtens een zakelijk of persoonlijk recht of daarover enige feitelijke zeggenschap uitoefent;

m. overtreder: degene die de overtreding pleegt of medepleegt zijnde of een natuurlijke persoon en/of een rechtspersoon;

n. verantwoordelijke: de exploitant van een openbare inrichting is verantwoordelijk voor het (doen laten) handelen of niet handelen in zijn inrichting indien dit in strijd is met een, voor hem geldend voorschrift of beperking;

o. overtreding: een gedraging, waaronder ook een nalaten, dat in strijd is met het bepaalde bij of krachtens enig wettelijk voorschrift;

lid 3 inzake openbare inrichtingen

p. terras: een met het oog op de bedrijfsmatige verstrekking van ter plaatse te nuttigen etenswaren en/of drank geordende verzameling tafels en stoelen of banken dan wel andere voorwerpen geschikt om op en aan plaats te nemen.

Artikel 1:2 Indienen aanvraag, ontheffing, melding

  • 1. Een aanvraag voor een vergunning of ontheffing wordt in behandeling genomen als het daarvoor aangewezen formulier met gevraagde bescheiden wordt ingediend.

  • 2. Voor een melding moet van een daarvoor aangewezen formulier gebruik worden gemaakt.

  • 3. Ontbreekt een formulier voor een aanvraag (ontheffing) of melding dienen op zijn minst te worden vermeld: naam en adres, aanduiding beschikking die wordt gevraagd of melding en daarvoor nodige bescheiden.

  • 4. Indien een aanvraag (ontheffing) of melding onvolledig of onvoldoende zijn voor de beoordeling van het gevraagde, wordt de aanvrager door het bestuursorgaan een redelijke termijn gesteld om de aanvraag/melding aan te vullen.

  • 5. Ook voor een elektronische aanvraag gelden de bovengenoemde leden 1 tot en met 4.

Artikel 1:3 Bevestiging aanvragen/meldingen

  • 1. De ontvangst van een aanvraag voor een vergunning of ontheffing wordt aan de persoon van de aanvrager bevestigd.

  • 2. De ontvangst van een melding wordt aan de persoon van de melder schriftelijk of mondeling medegedeeld.

Artikel 1:4 Tijdstip indienen aanvraag/melding

  • 1. Indien een aanvraag voor een vergunning of ontheffing wordt ingediend minder dan 3 weken voor het tijdstip dat de aanvrage de vergunning/ontheffing nodig heeft, kan het bestuursorgaan besluiten de aanvraag niet te behandelen.

  • 2. Voor bepaalde, door het bestuursorgaan aan te wijzen, vergunningen of ontheffingen kan de in lid 1 genoemde termijn worden verlengd tot ten hoogste 8 weken.

Artikel 1:5 Beslissingstermijn

  • 1. Het bevoegde bestuursorgaan beslist op een aanvraag voor een vergunning of onthef­fing binnen acht weken na de datum van ontvangst van de aanvraag.

  • 2. Het bevoegde bestuursorgaan kan zijn beslissing voor ten hoogste acht weken verlengen.

  • 3. Voor bepaalde, door het bestuursorgaan aan te wijzen vergunningen/ontheffingen kunnen andere (verlengde) beslistermijnen gelden.

  • 4. In afwijking van lid 1 en lid 2 is artikel 3.9 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing indien beslist wordt op een aanvraag om een vergunning als bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

Artikel 1:6 Voorschriften, voorwaarden en beperkingen

  • 1. Aan een krachtens deze verordening verleende vergunning, ontheffing kunnen voor­schriften resp. voorwaarden en beperkingen worden verbonden. Deze voorschriften, voorwaarden en beperkingen mogen slechts strekken tot bescherming van het belang of de belangen in verband waarmee de vergunning of ontheffing is vereist.

  • 2. Degene aan wie krachtens deze verordening een vergunning of ontheffing is verleend, is verplicht de daaraan verbonden voorschriften, voorwaarden en beperkingen na te komen.

  • 3. Het niet nakomen van voorschriften, voorwaarden en beperkingen heeft gevolgen voor de vergunning of ontheffing.

  • 4. Ter handhaving van de voorschriften, voorwaarden of beperkingen kunnen nadere regels en/of beleid worden gesteld.

Artikel 1:7 Persoonlijk karakter van vergunning of ontheffing

De vergunning of ontheffing is persoonsgebonden, tenzij bij of krachtens deze verordening anders is bepaald.

Artikel 1:8 Intrekking of wijziging van vergunning of ontheffing

  • 1. De vergunning of ontheffing kan worden ingetrokken of gewijzigd:

    a. indien ter verkrijging daarvan onjuiste dan wel onvolledige gege­vens zijn verstrekt;

    b. indien op grond van een verandering van de omstandigheden of inzichten opgetreden na het verlenen van de vergunning of ontheffing, moet worden aangenomen dat intrek­king of wijziging wordt gevorderd door het belang of de belangen ter bescher­ming waarvan de vergunning of ontheffing is vereist;

    c. indien de aan de vergunning of ontheffing verbonden voorschriften en beperkin­gen niet zijn of worden nagekomen;

    d. indien van de vergunning of ontheffing geen gebruik wordt gemaakt binnen een daarin gestelde termijn dan wel, bij gebreke van een dergelijke termijn, binnen een redelijke termijn;

    e. indien de houder of zijn rechtverkrijgende dit verzoekt.

Artikel 1:9 Vergunning of ontheffing voor onbepaalde tijd

Een krachtens deze verordening verleende vergunning of ontheffing geldt voor onbepaalde tijd, tenzij bij de vergunning of ontheffing anders is bepaald of de aard van de vergunning of ontheffing zich daartegen verzet.

Artikel 1:10 Toonplicht

De houder van een vergunning of een ontheffing geeft deze op eerste vordering van een toezichthouder of opsporingsambtenaar ter inzage af.

Artikel 1:11 Weigeringsgronden

  • 1. De vergunning of ontheffing kan door het daartoe bevoegde gezag worden geweigerd in het belang van:

    a. de openbare orde;

    b. de openbare veiligheid;

    c. de volksgezondheid;

    d. de bescherming van het milieu.

  • 2. Voor bepaalde, door het bevoegd gezag genoemde vergunningen of ontheffingen, kunnen in de betreffende bepaling of daarbij vastgestelde nadere regel ook nog andere of aanvullende weigeringsgronden worden genoemd.

Artikel 1:12 Lex silencio positivo

Paragraaf 4.1.3.3, artikel 4:20a, van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) is van toepassing op volgende aanvragen genoemd in deze verordening:

ontheffing straatartiest

vergunning snuffelmarkt

Artikel 1:13 Geen Lex Silencio positivo

Paragraaf 4.1.3.3, artikelen 4:20a tot en met 4:20f, van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) is NIET van toepassing op ontheffingen niet genoemd in artikel 1:12 en bij aanvragen om een vergunning genoemd in deze verordening, zoals bijvoorbeeld:

vergunning grote(re) evenementen

exploitatievergunning horeca

exploitatievergunning en toezicht winkelbedrijven

exploitatievergunning seksinrichtingen

vergunning kamerverhuur

ontheffing kamperen buitenterreinen/nachtvissen

Artikel 1:14 Termijnen

  • 1. Voor zover sprake is van termijnen in uren, bepaald door terug rekening van een tijdstip of gebeurtenis, en deze eindigen op een vrijdag na 12.00 uur, een zaterdag, een zondag of een algemeen erkende feestdag, worden de termijnen geacht te eindigen om 12.00 uur op de voorgelegen dag, die geen zaterdag, zondag of algemeen erkende feestdag is

  • 2. Voor heb toepassen van termijnen inzake de behandeling resp. beslissing op een aanvraag voor een vergunning of ontheffing, wordt rekening gehouden met hetgeen in de Algemene Termijnenwet is verwoord.

Hoofdstuk 2 Openbare orde

Afdeling 1 Optochten en betogingen

Artikel 2:1 Optocht
  • 1. Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een optocht, niet zijnde een betoging als bedoeld in artikel 2:2 op de weg te doen plaatsvinden.

  • 2. De vergunning kan worden geweigerd in het belang van:

    a. de openbare orde;

    b. het voorkomen of beperken van overlast;

    c. de verkeersveiligheid van personen of goederen;

    d. de zedelijkheid of gezondheid.

Artikel 2:2 Kennisgeving betogingen op openbare plaatsen
  • 1. Degene die het voornemen heeft op een openbare plaats een betoging te houden, moet daarvan voor de openbare aankondiging ervan ten minste 7 maal 24 uur voordat deze gehou­den zal worden, schriftelijk kennis geven aan de burgemeester.

  • 2. De kennisgeving bevat:

    a. naam en adres van degene die de betoging houdt;

    b. het doel van de betoging;

    c. de plaats en, voor zover van toepassing, de route en de plaats van beëindiging;

    d. de datum waarop de of betoging wordt gehouden en het tijdstip van aanvang en van beëindiging;

    e. voor zover van toepassing, de wijze van samenstelling;

    f. maatregelen die degene die de betoging houdt zal treffen om een regelmatig verloop te bevorderen.

  • 3. Hij die de kennisgeving doet, ontvangt daarvan een bewijs/bevestiging waarin het tijdstip van de kennisgeving is vermeld.

  • 4. Hij die de kennisgeving doet, ontvangt daarvan een bewijs/bevestiging waarin het tijdstip van de kennisgeving is vermeld.

  • 5. Indien het tijdstip van de schriftelijke kennisgeving valt op een vrijdag na 12.00 uur, een zaterdag, een zondag of een algemeen erkende feestdag, wordt de kennisgeving gedaan uiterlijk 12.00 uur aan de daaraan voorafgaande werkdag.

  • 6. De burgemeester kan in bijzondere omstandigheden de in eerste lid, genoemde termijn verkorten en een mondeling kennisgeving ontvankelijk verklaren.

Afdeling 2 Verspreiden van gedrukte stukken

Artikel 2:3 Beperking aanbieden e.d. van geschreven of gedrukte stukken of afbeel­dingen
  • 1. Het is verboden gedrukte of geschreven stukken of afbeeldingen onder het publiek te verspreiden dan wel openlijk aan te bieden, aan te bevelen of bekend te maken op of aan door het college aangewezen openbare plaatsen.

  • 2. Het college kan de werking van het in het eerste lid gestelde verbod beperken tot bepaalde dagen en uren.

  • 3. Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor het huis-aan-huis verspreiden of het aan huis bezorgen van de in het eerste lid bedoelde gedrukte of geschreven stukken en afbeeldingen.

  • 4. Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

Afdeling 3 Vertoningen e.d. op de weg

Artikel 2:4 Feest, muziek en wedstrijd e.d
  • 1. Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester op of aan de weg:

    a. een vertoning voor het publiek te geven, niet zijnde een betoging als bedoeld in artikel 2:2;

    b. op enige wijze voor publiek muziek ten gehore te brengen;

    c. een feest of een wedstrijd te geven of te houden.

    d. een georganiseerde dropping te houden of daaraan deel te nemen op een ander terrein dan een daarvoor bestemd sportterrein.

  • 2. Het in artikel 2:1, tweede lid, bepaalde is van overeenkomstige toepassing.

  • 3. Het in het eerste lid, onder c, bepaalde geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 10 juncto artikel 148 Wegenverkeerswet 1994 of artikel 5:21.

Artikel 2:5 Straatartiest e.d.
  • 1. Het is verboden ten behoeve van het publiek als straatartiest, straatfotograaf, straatmuzikant, tekenaar of filmoperateur op te treden op of aan de door de burgemeester aangewezen wegen of gedeelten daarvan.

  • 2. De burgemeester kan de werking van de in het eerste lid gestelde verbod beperken tot in de openbare kennisgeving aan te duiden dagen en uren.

  • 3. De burgemeester kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

Artikel 2:6 Bedelarij

Het is verboden op of aan de weg of in de nabijheid van een openbaar gebouw of op enige voor het publiek toegankelijke plaats post te vatten of zich daar op te houden met het kennelijk doel onderdak of steun af te dwingen

Artikel 2:7 Vermomming

Ieder, die zich gemaskerd, vermomd of op andere wijze onherkenbaar, op of aan de weg of op een voor publiek toegankelijke plaats bevindt, is op eerste vordering van een politie-ambtenaar verplicht zich onmiddellijk van zijn masker te ontdoen of zich op andere wijze duidelijk herkenbaar te maken.

Afdeling 4 Bruikbaarheid van de weg

Artikel 2:8 Het plaatsen van voorwerpen of stoffen op, aan of boven de weg in strijd met de publieke functie van de weg.
  • 1. Het is verboden de weg of een weggedeelte te gebruiken anders dan overeenkomstig de publieke functie daarvan, als:

    a. het beoogde gebruik schade toebrengt aan de weg, gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van de weg of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, dan wel een belemmering kan vormen voor het doelmatig beheer en onderhoud van de weg;

    b. het beoogde gebruik hetzij op zichzelf, hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand.

  • 2. Het bevoegde bestuursorgaan kan in het belang van de openbare orde of de woon- en leefomgeving nadere regels stellen ten aanzien van terrassen en uitstallingen.

  • 3. Het bevoegde bestuursorgaan kan ontheffing verlenen voor het in het eerste lid gestelde verbod.

  • 4. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het in het eerste lid bedoelde gebruik, voor zover dit een activiteit betreft als bedoeld in artikel 2.2., eerste lid, onder j. of onder k. van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

  • 5. Het verbod in het eerste lid geldt niet voor:

    a. evenementen als bedoeld in artikel 2:24;

    b. standplaatsen als bedoeld in artikel 5:21;

  • 6. Het verbod in het eerste lid van dit artikel geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, artikel 5 van de Wegenwet, of het Provinciaal wegenreglement

Artikel 2:8a Overnachten op of aan de weg
  • 1. Het is verboden op of aan de weg een voertuig, woonwagen, tent of soortgelijk onderkomen als slaapplaats te gebruiken.

  • 2. Dit verbod geldt niet indien een vergunning is verleend overeenkomstig afdeling 11 in hoofdstuk 5 van deze verordening.

Artikel 2:9 (Omgevings)vergunning voor het aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg
  • 1. Het is verboden zonder vergunning van het college een weg aan te leggen, de verharding daarvan op te breken, in een weg te graven of te spitten, aard of breedte van de wegverharding te veranderen of anderszins verandering te brengen in de wijze van aanleg van een weg.

  • 2. Voor de toepassing van het eerste lid wordt onder weg verstaan hetgeen artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994 daaronder verstaat, alsmede alle niet- openbare ontsluitingswe­gen van gebouwen.

  • 3. Het in eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing op wegen welke door het Rijk, de provincie, de gemeente of het waterschap ter uitvoering van zijn/haar publiekrechte­lijke taak worden aangelegd.

  • 4. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt voorts niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien in het Wetboek van Strafrecht, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, de geldende Wegverordening van de provincie Limburg of de Telecommunicatiewet en de daarop gebaseerde telecommunicatieverordening.

  • 5. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor het leggen, omleggen, vernieuwen, herstellen en verwijderen van kabels en buizen met toebehoren in wegen door een bedrijf dat zich in het kader van de openbare voorzieningen bezighoudt met de levering van gas, elektriciteit, water en/of warmte.

  • 6. De vergunning wordt verleend

    a. als omgevingsvergunning door het bevoegd gezag, indien de activiteiten zijn verboden bij een bestemmingsplan, beheersverordening of voorbereidingsbesluit;

    b. door het college in overige gevallen.

Artikel 2:10 Maken, veranderen van een inrit of uitweg.
  • 1. Het is verboden een inrit of uitweg te maken van/naar de weg of verandering te brengen in een bestaande inrit/uitweg naar de weg:

    a. indien degene die voornemens is een uitweg te maken naar de weg of verandering te brengen in een bestaande uitweg naar de weg daarvan niet van tevoren melding heeft gedaan aan het college, onder indiening ven een situatieschets van de gewenste uitweg en een foto van de bestaande situatie;

    b. indien het college het maken of veranderen van de inrit/uitweg heeft verboden.

  • 2. Het college verbiedt het maken of veranderen van een inrit/uitweg:

    a. indien daardoor het verkeer op de weg in gevaar wordt gebracht;

    b. indien dat zonder noodzaak ten koste gaat van een openbare parkeerplaats;

    c. indien het openbaar groen daardoor op onaanvaardbare wijze wordt aangetast;

    d. indien er sprake is van een uitweg van een perceel dat al door een andere uitweg wordt ontsloten, en de aanleg van deze tweede uitweg ten koste gaat van een openbare parkeerplaats of het openbare groen.

  • 3. Het verbod in het eerste lid geldt niet voor overheden bij het uitvoeren van hun publieke taak.

  • 4. Het bepaalde in het eerste lid geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien in de Wet beheer rijkswaterstaatwerken ­het Rijkswegenreglement of de geldende Wegenverordening van de provincie Limburg.

Afdeling 5 Veiligheid van de weg

Artikel 2:11 Veroorzaken van gladheid
  • 1. Het is verboden bij vorst of dreigende vorst water op de weg te werpen, uit te storten of te laten lopen.

  • 2. Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover in het daarin geregelde wordt voorzien in artikel 427, aanhef en onder 4e, van het Wetboek van Strafrecht of artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.

Artikel 2:12 Winkelwagentjes
  • 1. De rechthebbende op een bedrijf die winkelwagentjes ter beschikking stelt, mede ten behoeve van het vervoer van winkelwaren over de weg, is verplicht ze te voorzien van de naam van het bedrijf of een ander herkenningsteken, en de in de omgeving van dat bedrijf door het publiek op een openbare plaats achtergelaten winkelwagentjes terstond te verwijderen of te doen verwijderen.

  • 2. Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer.

  • 3. Het is verboden zich met een winkelwagentje op de weg te bevinden buiten de onmiddellijke omgeving van het bedrijf als bedoeld in het eerste lid; indien het bedrijf gelegen is in een winkelcentrum, buiten de onmiddellijke omgeving van het centrum. Als onmiddellijke omgeving van het bedrijf of winkelcentrum wordt aangemerkt de weg of het weggedeelte, grenzend aan dat bedrijf of winkelcomplex, en tevens een aan die weg of dat weggedeelte aansluitende parkeerplaats.

  • 4. Het is verboden een winkelwagentje dat is gebruikt op de weg, onbeheerd daarop achter te laten anders dan op een daartoe aangewezen plaats.

  • 5. Het college kan nadere regels stellen ter voorkoming van overlast van winkelwagentjes.

Artikel 2:13 Hinderlijke beplanting of gevaarlijk of hinderlijke voorwerpen
  • 1. Het is verboden beplanting of een voorwerp aan te brengen of te hebben op zodanige wijze dat aan het wegverkeer het vrije uitzicht wordt belemmerd of daarvoor op andere wijze hinder of gevaar oplevert.

  • 2. Het is verboden op, aan of boven het voor voetgangers of (brom)fietsers bestemde deel van de weg op enigerlei wijze prikkeldraad, schrikdraad, punt draad of andere scherpe voorwer­pen aan te brengen of te hebben hangen lager dan 2,2 meter boven dat gedeelte van de weg.

  • 3. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet t.a.v. prikkeldraad, schrikdraad, puntdraad of andere scherpe voorwerpen, die op grotere afstand dan 0,25 m uit de uiterste boord van de weg, op van de weg af gerichte delen van een afscheiding zijn aangebracht.

  • 4. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder weg verstaan hetgeen artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994 daaronder verstaat.

  • 5. Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voorzover in het daarin geregelde wordt voorzien in artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.

Artikel 2:14 Openen straatkolken e.d
  • 1. Het is aan degene, die daartoe niet bevoegd is, verboden een straatkolk, rioolput, brandkraan of enigerlei andere afsluiting, die behoort tot een openbare nutsvoorziening, te openen, onzichtbaar te maken, of af te dekken.

  • 2. Het is aan degene, die daartoe niet bevoegd is, verboden voorwerpen zodanig te plaatsen of geplaatst te hebben dat daardoor het onmiddellijk gebruik van in- en uitritten van brandweergebouwen of openbare gebouwen belem­merd kan worden.

Artikel 2:15 Kelderingangen e.d
  • 1. Kelderingangen en andere lager dan de aangrenzende weg gelegen betreedbare delen van een bouwwerk mogen geen gevaar voor de veiligheid van de weggebruikers opleveren.

  • 2. Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover in het daarin geregelde wordt voorzien in artikel 427, aanhef en onder 1 of 3 van het Wetboek van Strafrecht.

Artikel 2:16 Rookverbod in bossen en natuurterreinen
  • 1. Het is verboden te roken in bossen, op heide- of veengronden of binnen een afstand van dertig meter daarvan.

  • 2. Het is verboden in bossen, op heide- of veengronden of binnen een afstand van 100 meter daarvan, voor zover het de openlucht betreft, brandende of smeulende voorwerpen te laten vallen, weg te werpen of te laten liggen.

  • 3. Het in het eerste en tweede lid gestelde verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde wordt voorzien in artikel 429, aanhef en onder 3, van het Wetboek van Strafrecht.

  • 4. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt voorts niet voor zover het roken plaatsvindt in gebouwen en aangrenzende, als tuin ingerichte, erven.

Artikel 2.17 Vallende voorwerpen

Het is verboden aan een weg of aan enig deel van een bouwwerk een voorwerp te hebben dat niet deugdelijk beveiligd is tegen neervallen op de weg.

Artikel 2:18 Voorzieningen voor verkeer en verlichting
  • 1. De rechthebbende op een bouwwerk is verplicht toe te laten dat op of aan dat bouwwerk, vanwege en overeenkomstig de aanwijzingen van het college, voorwer­pen, borden of voorzieningen ten behoeve van het openbaar verkeer of de openbare verlichting worden aangebracht, onderhouden, gewijzigd of verwijderd.

  • 2. Het college geeft tevoren schriftelijk kennis aan de rechthebbende als bedoeld in het eerste lid van hun voornemen over te gaan tot het doen aanbrengen, wijzigen of verwijderen van een voorwerp, bord of voorziening als bedoeld in het eerste lid.

  • 3. Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover in het daarin geregelde wordt voorzien in de Waterstaatswet 1900, de Onteige­ningswet, of de Belemmeringenwet Privaatrecht.

Artikel 2:19 Verwijdering e.d. voorzieningen voor verkeer en verlichting
  • 1. Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden een bord of een andere voorziening ten behoeve van het openbaar verkeer of de openbare verlichting te verwijderen, te wijzigen, te beschadigen, de werking ervan te beletten of te belemme­ren.

  • 2. Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.

Artikel 2:20 Objecten onder hoogspanningslijn
  • 1. Het is verboden binnen een afstand van zes meter aan weerszijden van voor stroomgeleiding bestemde draden van bovengrondse hoogspanningslijnen voorwerpen, opgaand houtgewas of andere objecten, die niet zijn aan te merken als bouwwerken, hoger dan twee meter te plaatsen of te hebben.

  • 2. Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen indien de elektrische spanning van de bovengrondse hoogspan­ningslijn dat toelaat.

  • 3. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet ten aanzien van objecten die deel uitmaken van de hoogspanningslijn.

Artikel 2:21 Veiligheid op het ijs
  • 1. Het is verboden:

    a. voor het publiek toegankelijke ijsvlakten te beschadigen, te verontreinigen, te versper­ren of het verkeer daarop op enige andere wijze te belemmeren of in gevaar te brengen;

    b. bakens of andere voorwerpen ten behoeve van de veiligheid geplaatst op de onder a. bedoelde ijsvlakten, te verplaatsen, weg te nemen, te beschadigen of op enige andere wijze het gebruik daarvan te verijdelen of te belemmeren.

  • 2. Een ieder is verplicht op eerste vordering van een ambtenaar van politie onmiddellijk het ijs te verlaten ter voorkoming van gevaar voor personen of goederen.

  • 3. Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.

Artikel 2:22 Benzinepompen op of nabij de weg
  • 1. Het is verboden zonder vergunning van het college een gelegenheid voor de verkoop van brandstof ten behoeve van motorvoertuigen in de zin van de Wegenver­keerswet 1994, te hebben, toe te laten, te wijzigen of uit te breiden:

    a. op de weg;

    b. zichtbaar vanaf de weg of binnen 50 meter afstand van de weg.

  • 2. Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover in het daarin geregelde wordt voorzien in de, op dat moment geldende, Wegenverordening van de provincie Limburg of de Wet beheer rijkswaterstaatwegen.

Afdeling 6 Evenementen

Artikel 2:23 Begripsomschrijving
  • 1. In deze afdeling wordt onder evenement verstaan elke voor publiek toegankelijke ver­rich­ting van ver­maak, met uitzonderingen van:

    a. bioscoopvoorstellingen als bedoeld in de Wet op de filmvertoningen;

    b. markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid, onder h van de Gemeentewet en door het gemeentebestuur vastgestelde kermissen;

    c. kansspelen als bedoeld in de Wet op de kansspelen;

    d. het in een inrichting in de zin van de Drank- en Horecawet gelegenheid geven tot dansen;

    e. betogingen, samenkomsten en vergaderingen als bedoeld in de Wet openbare manifes­taties;

    f. activiteiten als bedoeld in de artikelen 2:5 en 2B:15 van deze verordening.

    g. een betaald voetbalwedstrijd als bedoeld in artikel 2:26.

  • 2. Onder evenement wordt mede verstaan:

    a. een herdenkingplechtigheid;

    b. een braderie;

    c. een optocht, niet zijnde een betoging, op de weg;

    d. een feest, muziekvoorstelling of wedstrijd op of aan de weg;

    e. een klein evenement.

  • 3. Onder klein evenement wordt verstaan een straatfeest of barbecue op een dag.

Artikel 2:24 Vergunning evenement
  • 1. Het is verboden zonder vergunning van burgemeester en wethouders een evenement te organiseren.

  • 2. Het in artikel 2:1 tweede lid, bepaalde is van overeenkomstige toepassing

  • 3. Het verbod van het eerste lid geldt niet voor een klein evenement en wordt vervangen door een meldingsplicht, indien onder anderen aan volgende voorwaarden wordt voldaan:

    a. het evenement een barbecue of straatfeest in de openbare lucht betreft en

    b. het evenement tussen 10.00 en 23.00 uur plaatsvindt en niet langer dan tot 23.00 uur live-muziek ten gehore wordt gebracht en

    c. het evenement niet plaatsvindt op de rijbaan, fiets- of bromfiets- of

    d. parkeergelegenheid of anderszins meer dan een geringe belemmering vormt voor het verkeer en de hulpdiensten en

    e. er een organisator is en

    f. de organisator de burgemeester tenminste 7 werkdagen voorafgaande aan het evenement in kennis stelt met een door de burgemeester vastgesteld meldingsformulier of

    g. de organisator, indien tevens sprake is van schenken van alcohol gedurende het

    klein evenement, tenminste 21 dagen voorafgaande aan het evenement de

    burgemeester in kennis stelt met een vastgesteld aanvraagformulier

  • 4. De burgemeester kan terzake van kleine evenementen nadere regels stellen.

  • 5. De burgemeester kan binnen 4 dagen na ontvangst van de melding besluiten het organiseren van een evenement als bedoeld in het derde lid te verbieden, indien daardoor de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid of het milieu in gevaar komt.

  • 6. Het verbod van het eerste lid geldt voorts niet voor een feest, muziekvoorstelling of wedstrijd op of aan de weg, voorzover in het geregeld onderwerp wordt voorzien door artikel 10 juncto 148 van de Wegenverkeerswet 1994.

Artikel 2:25 Beslissing op de aanvraag voor een groot/groter evenement
  • 1. Het bevoegd orgaan beslist op de aanvraag voor een evenementvergunning, bedoeld in artikel 2:24 lid 1, binnen 3 maanden na de dag waarop de aanvraag ontvangen is, onderscheidenlijk na de dag waarop het verzuim tot het overleggen van de krachtens het aanvraagformulier vereiste bescheiden is hersteld.

  • 2. Het bevoegd orgaan kan zijn beslissing voor ten hoogste 12 weken verdagen.

Artikel 2:26 Ordeverstoring

Het is verboden bij of nabij een evenement de orde te verstoren

Afdeling 6a Voetbal

Artikel 2:27 Betaald voetbalwedstrijden
  • 1. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder organisator verstaan de betaald voetbalor­ganisatie Roda J.C. Kerkrade of, indien het gaat om een wedstrijd tussen betaald voetbalorganisa­ties uit andere gemeenten of tussen vertegenwoordigende elftallen, de Koninklijke Nederlandse Voetbalbond.

  • 2. De organisator van een voetbalwedstrijd is verplicht ten minste dertig dagen voor de vastge­stelde speeldag daarvan schriftelijk kennisgeving te doen aan de Burgemeester. In de door de Burgemeester te bepalen bijzondere gevallen geldt een termijn van zeven dagen.

  • 3. Kennisgeving als bedoeld in het tweede lid bevat een opgave van het verwachte aantal toeschouwers en bevat een omschrijving van de wanordelijkheden welke redelijkerwijs kunnen worden tegemoet gezien.

  • 4. De kennisgeving kan meerdere wedstrijden betreffen.

  • 5. De Burgemeester kan het spelen of het doen spelen van een voetbalwedstrijd, bedoeld in het tweede lid, verbieden:

    a. uit vrees voor het ontstaan van ernstige verstoring van de openbare orde;

    b. indien geen of niet tijdig schriftelijke kennisgeving als bedoeld in het tweede lid is gedaan.

  • 6. Het is verboden een voetbalwedstrijd, bedoeld in het tweede lid, te spelen of te doen spelen wanneer een verbod als bedoeld in het vijfde lid is uitgevaardigd.

  • 7. De Burgemeester kan in het belang van de openbare orde en/of veiligheid met betrek­king tot een voetbalwedstrijd, bedoeld in het tweede lid, voorschriften geven.

  • 8. Het in artikel 2:1 lid 2 bepaalde is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 2:28 Plaatsbewijzen
  • 1. Het is verboden op of aan de weg een plaatsbewijs voor een in het Parkstad Limburg Stadion in het kader van het betaald voetbal te spelen wedstrijd dan wel een aldaar anderszins te houden activiteit te koop aan te bieden of ten verkoop voorhanden te hebben anders dan in of vanuit de daartoe bestemde ruimte.

  • 2. Het college kan ontheffing verlenen van het bepaalde in het eerste lid.

Artikel 2:29 Stadionomgevingsverbod
  • 1. De burgemeester kan aan een persoon schriftelijk het verbod opleggen zich op te houden in de omgeving van het Parkstad Limburg Stadion vanaf 4 uur voor het vastgestelde aanvangstijdstip tot 4 uur na afloop van voetbalwedstrijden van de organisator. Omtrent duur van het opgelegde verbod en de stadsdelen waarvoor dit verbod geldt, stelt de burgemeester nadere regels.

  • 2. De burgemeester kan overgaan tot het opleggen van het in het vorig lid bedoelde verbod, nadat vast is komen te staan, dat de persoon de openbare orde in het stadion of in de omgeving van het stadion heeft verstoord op een dag, dat een wedstrijd van de organisator wordt gespeeld. Tevens kan dit verbod worden opgelegd aan personen aan wie een stadionverbod is opgelegd.

  • 3. De burgemeester kan nadere regels stellen met betrekking tot het stadionomgevings-verbod.

Hoofdstuk 2a Voorwaarden en toezizcht op alle horecagelegenheden resp. openbare inrichtingen

Artikel 2A:1 Begripsomschrijvingen

  • In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • 1. Openbare inrichting: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was logies wordt verstrekt of (alcoholhoudende) dranken worden geschonken of spijzen voor directe consumptie worden bereid of verstrekt.

  • 2. Onder horecabedrijf: een inrichting met een horeca vergunning overeenkomstig de Drank- en Horecawet. Onder een horecabedrijf worden in ieder geval verstaan: een hotel, restaurant, café, discotheek, buurthuis of clubhuis. Onder het eerste lid wordt mede verstaan: een bij dit bedrijf behorend terras en andere aanhorigheden.

  • 3. Onder horeca inrichting: een inrichting overeenkomstig de APV exploitatievergunning, waar geen alcohol aanwezig mag zijn en/of geschonken mag worden.

  • 4. Een terras in de zin van deze paragraaf is een buiten de besloten ruimte van de inrichting liggend deel van een horecabedrijf- of inrichting waar sta- of zit gelegenheid kan worden geboden en waar tegen vergoeding dranken kunnen worden geschonken of spijzen voor directe consumptie kunnen worden bereid of verstrekt.

Artikel 2A:2 Begripsomschrijvingen personen openbare inrichtingen

  • 1. Onder houder wordt in deze paragraaf verstaan: degene die een horecabedrijf exploiteert. Onder houder of exploitant, degene die het horecabedrijf exploiteert en op de vergunning staat.

  • 2. Leidinggevende of beheerder is de persoon met enige mate van zeggenschap en verantwoordelijkheid in de openbare inrichting en die op de vergunning staat.

  • 3. Geen bezoekers van een openbare inrichting zijn:

    a. De gezinsleden van de houder, alsmede zijn elders wonende bloed- of aanverwanten, in de rechte lijn onbeperkt, in de zijlijn tot en met de derde graad;

    b. De personen die voorkomen in het register als bedoeld in artikel 438 van het Wetboek van Strafrecht, alsmede personen bedoeld in artikel 438, derde lid , van het Wetboek van Strafrecht;

    c. De personen wier aanwezigheid in de inrichting wegens dringende redenen noodzakelijk is.

    d. Het dienstdoende personeel.

  • 4. Zij die als ingezetenen met een adres zijn ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens van een gemeente in Nederland, worden voor de toepassing van dit hoofdstuk, behoudens bewijs van tegendeel, geacht werkelijke woonplaats te hebben in die gemeente.

Artikel 2A:3 Tijdstippen exploiteren inrichting

Een openbare inrichting mag alleen worden geëxploiteerd nadat de gevraagde vergunning(en) is/zijn verleend. Het bevoegd orgaan kan dienaangaande in bijzondere omstandigheden van afwijken.

Artikel 2A:4 Exploitatie terras

  • 1. Het is verboden om zonder vergunning van de burgemeester

    a. op de openbare weg een terras te plaatsen of te hebben

    b. een terras te exploiteren indien zulks vanaf de openbare weg waarneembaar is indien en voor zover de in het eerste lid, onder a en b bedoelde terrassen betrekking hebben op c.a. onderdeel vormen van de uitoefening van een horecabedrijf.

  • 2. De in het eerste lid genoemde vergunning kan worden geweigerd in het belang van de openbare orde, in het bijzonder ter

    a. voorkoming of beperking van overlast

    b. bescherming van het leefmilieu en het karakter van de omgeving

    c. bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving

    d. bescherming van de verkeersveiligheid of -vrijheid

    e. bescherming van een doelmatig gebruik dan wel een doelmatig onderhoud van de openbare weg.

  • 3. Aan het exploiteren van een terras worden voorwaarden verbonden.

Artikel 2A:5 Sluitingsuur

  • 1. Het is de exploitant van een horecabedrijf waarbinnen de verstrekking van alcoholhoudende dranken tot de reguliere bedrijfsuitoefening kan worden gerekend verboden deze voor bezoekers geopend te hebben of aldaar bezoekers toe te laten of te laten verblijven op andere uren dan van:

    a. 06.00 uur in de morgen tot 02.00 uur middernacht op maandag tot en met donder­dag;

    b. 06.00 uur in de morgen tot 03.00 uur middernacht op vrijdag tot en met zondag alsmede op oudejaarsdag, nieuwjaarsdag, carnavalsmaandag en -dinsdag, paas­maan­dag, op de dag van de viering van koninginneverjaardag, hemelvaartsdag, pinkster­maandag en de kermismaandagen en tweede kerstdag;

  • 2. Het is de exploitant van een horeca inrichting waarbinnen de verstrekking van alcoholhoudende dranken niet tot de reguliere bedrijfsuitoefening kan worden gerekend verboden deze voor bezoekers geopend te hebben of aldaar bezoekers toe te laten of te laten verblijven op andere uren dan van:

    a. 06.00 uur in de morgen tot 02.00 uur middernacht op maandag tot en met donder­dag;

    b. 06.00 uur in de morgen tot 04.00 uur middernacht op vrijdag tot en met zondag alsmede op oudejaarsdag, nieuwjaarsdag, carnavalsmaandag en -dinsdag, paas­maan­dag, op de dag van de viering van koninginneverjaardag, hemelvaartsdag, pinkster­maandag en de kermismaandagen en tweede kerstdag.

  • 3. De burgemeester is bevoegd ontheffing te verlenen van de in het eerste lid onder a. en b. vermelde verboden.

  • 4. Het in het eerste en tweede lid gestelde verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde wordt voorzien in de op de Wet milieubeheer gebaseerde vergunningvoor-schriften.

Artikel 2A:6 Afwijking sluitingsuur

  • 1. De burgemeester kan in het belang van de openbare orde, veiligheid, zedelijkheid of gezond­heid, of in geval van bijzondere omstandigheden, te zijner beoordeling, voor één of meer horecabedrijven, tijdelijk andere dan de krachtens artikel 2A:5 geldende sluitingsuren vaststellen.

  • 2. De burgemeester kan bij verstoring van de openbare orde in of vanuit de openbare inrichting de tijdelijke sluiting van deze openbare inrichting bevelen.

Artikel 2A:7 Glazen in een openbare inrichting

  • 1. Exploitant en/of leidinggevende dienen er voor te zorgen dat glazen, benut voor het schenken van alcohol als ook alcoholvrije dranken, niet de inrichting verlaten.

  • 2. Indien glazen uit een openbare inrichting door bezoekers buiten de inrichting worden gebracht dient de exploitant/leidinggevende dit tegen te gaan.

Artikel 2A:8 Ordeverstoring

  • 1. Het is verboden in een inrichting de orde te verstoren.

  • 2. De exploitant en/of leidinggevende dient toe te zien dat enige ordeverstoring wordt beëindigd.

Artikel 2A:9 Handel binnen openbare inrichtingen

  • 1. In dit artikel wordt onder handelaar verstaan: de handelaar als bedoeld in artikel 1 van de algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 437 lid 1 Wetboek van Strafrecht.

  • 2. De exploitant en/of leidinggevende van de openbare inrichting staat niet toe dat een handelaar of een voor hem handelende persoon in dat bedrijf enig voorwerp verwerft, verkoopt of op enige wijze overdraagt.

Artikel 2A:10 Verdovende middelen in openbare inrichtingen

  • 1. In openbare inrichtingen en/of terrassen mogen geen verdovende middelen worden afgeleverd, verkocht, verstrekt of daartoe aanwezig zijn.

  • 2. In openbare inrichtingen mogen geen verdovende middelen worden vervaardigd, geproduceerd of worden opgeslagen

  • 3. De exploitant en/of leidinggevende dienen er voor te zorgen dat geen verdovende middelen in de openbare inrichting en/of op het terras worden gebruikt.

Artikel 2A:11 Tijdelijke sluitingen

  • 1. Bij overtreding(en) van de Opiumwet als ook de voorwaarden bij de exploitatie van een openbare inrichting kan dit leiden tot het tijdelijk sluiten van de betreffende openbare inrichting.

  • 2. Ten aanzien van het gestelde in lid 1 kunnen nadere regels worden vastgesteld.

Artikel 2A:12 Tijdelijk intrekken vergunning

  • 1. Bij overtreding(en) van de Opiumwet als ook de voorwaarden en eisen gesteld bij een openbare inrichting en/of terrasvergunning als bedoeld in de artikelen 2A:3 en 2A:4 kan leiden tot tijdelijk intrekken van de vergunning.

  • 2. Omtrent het tijdelijk intrekken van de vergunning(en) kunnen nadere regels worden vastgesteld.

Artikel 2A:13 Aanwezigheid in gesloten inrichting

Het is personen verboden zich in een inrichting te begeven en/of te bevinden gedurende de tijd dat deze inrichting gesloten is tengevolge van de artikelen 2A:5 lid 2, 2A:11 lid 1, 2A:12 of krachtens een door de burgemeester genomen besluit overeenkomstig artikel 13b van de Opiumwet.

Artikel 2A:14 Toezicht en handhaving openbare inrichtingen

  • 1. Met het toezicht van openbare inrichtingen zijn belast: de politie, toezichthouders en/of buitengewone opsporingsambtenaren belast met de Algemene plaatselijke verordening of enige van toepassing zijnde wettelijke bepaling.

  • 2. Op vordering van een van de in lid 1 genoemde ambtenaren dient de exploitant en/of leidinggevende de gevraagde bescheiden te overleggen.

  • 3. Ter handhaving van de voorwaarden en eisen mogen de onder lid 1 genoemde ambtenaren de tot de bedrijfsvoering behorende ruimtes betreden.

  • 4. De onder lid 1 genoemde ambtenaren kunnen de nodige maatregelen nemen en vorderen die noodzakelijk zijn om de geldende regelgeving te doen naleven, om de openbare orde, veiligheid en rust te doen naleven.

Hoofdstuk 2B Vergunningenstelsel exploitatie APV horeca-inrichtingen

Artikel 2B:1 Afbakening

Indien en voor zover de bepalingen van deze afdeling afwijken van de overige bepalingen van de Algemene plaatselijke verordening, blijven de overige bepalingen buiten toepassing.

Artikel 2B:2 Begripsomschrijving

  • 1. Horeca-inrichting: Een inrichting waarin een bedrijf of werkzaamheid wordt geëxploiteerd waarbij noch alcohol aanwezig is noch alcohol wordt geschonken, alsmede de daarbij behorende open aanhorigheden:

    A. Elke voor het publiek toegankelijke lokaliteit, open plaats, tuin of gedeelte daarvan, zomede de daarbij behorende terrassen en de daarmee gemeenschap hebbende vertrekken die niet uitsluitend als woning of winkel als bedoeld in de Winkeltijdenwet (met uitzondering van afhaalcentra) worden gebruikt, voor zover daar bij wijze van hoofdfunctie of overwegende nevenfunctie gelegenheid wordt gegeven om al dan niet tegen betaling enigerlei eetwaren en/of alcoholvrije dranken te verkrijgen en/of verbruiken.

    B. Een afhaalcentrum, zijnde een winkel waar voor gebruik elders dan ter plaatse uitsluitend eetwaren en/of alcoholvrije dranken plegen te worden verstrekt.

    C. Ondernemer: de natuurlijke of rechtspersoon voor wiens rekening en risico de horeca-

    inrichting wordt geëxploiteerd.

    D. Leidinggevende: degene die de algemene of onmiddellijke leiding geeft aan de exploitatie van een horeca-inrichting.

    E. Bezoeker: een ieder die zich in de horeca-inrichting bevindt met uitzondering van:

    1. De gezinsleden van de ondernemer(s) alsmede diens elders wonende bloedverwanten, in de rechte lijn onbeperkt, in de zijlijn tot de derde graad;

    2. De personen die voorkomen in het register als bedoeld in artikel 438 van het Wetboek van Strafrecht;

    3. De personen wier aanwezigheid in de horeca-inrichting wegens dringende omstandigheden noodzakelijk is;

    4. Het dienstdoend personeel;

    F. Bevoegd orgaan: de burgemeester dan wel het college, ieder voor zover het zijn/hun bevoegdheid betreft.

Artikel 2B:3 Vergunningplicht

  • 1. Het is verboden een horeca-inrichting te exploiteren zonder vergunning van het bevoegd orgaan.

Artikel 2B:4 Reikwijdte vergunning

  • 1. De in artikel 2B:3 bedoelde vergunning geldt uitsluitend voor een of meer in de vergunning vermelde ruimten.

  • 3. De in artikel 2B:3 bedoelde vergunning dient te allen tijde in de horeca-inrichting op een voor eenieder zichtbare plaats te zijn opgehangen.

  • 4. Bij overlijden van de vergunninghouder kan de horeca-inrichting door of namens een van zijn rechtsopvolgers die voldoen aan artikel 2B:6 worden voortgezet tot een maand na het overlijden of indien binnen die termijn ter zake een nieuwe vergunning is aangevraagd tot het tijdstip waarop op deze aanvraag onherroepelijk is beslist.

Artikel 2B:5 Vrijstelling

Het bevoegd orgaan kan bij openbare kennisgeving:

a. Bepalen dat het exploiteren van categorieën horeca-inrichtingen, genoemde in artikel 2B:2 onder A, al dan niet beperkt tot een bepaald gebied, vrijgesteld is van de vergunningplicht.

b. Nadere regels stellen aan de onder a. genoemde vrijstelling.

Artikel 2B:6 Persoonseisen

  • 1. Voor het verkrijgen van een vergunning moet een natuurlijk persoon de leeftijd van 18 jaren hebben bereikt en voldoen aan de eisen, die door het bevoegd orgaan, bij nadere regel worden vastgesteld.

  • 2. De eisen gesteld in lid 1 gelden zowel voor de aanvrager resp. exploitant(en) ook voor leidinggevenden en beheerders.

  • 3. Indien de vergunning wordt aangevraagd door een rechtspersoon dient(en) degene(n) die de rechtspersoon rechtsgeldig vertegenwoordigt(en) te voldoen aan het bepaalde in het eerste lid.

  • 4. De in het eerste lid gestelde leeftijdsgrens en eisen zijn van overeenkomstige toepassing op degene die de algemene of onmiddellijke leiding van de horeca-inrichting heeft.

Artikel 2B:7 Inrichtingseisen

  • 1. De horeca-inrichting dient te voldoen aan de eisen gesteld in de artikelen 3 tot en met 7 van het Besluit eisen inrichtingen Drank- en Horecawet.

  • 2. Het bevoegd orgaan kan op schriftelijk verzoek ontheffing verlenen van het bepaalde in het eerste lid.

  • 3. Het bevoegd orgaan beslist binnen 3 maanden nadat het verzoek om ontheffing is ingekomen.

  • 4. Het bevoegd orgaan kan zijn beslissing voor ten hoogste 2 maanden verdagen.

Artikel 2B:8 Aanvraag vergunning

  • 1. Voor het verkrijgen van een vergunning moet een schriftelijke aanvraag bij het bevoegd orgaan worden ingediend aan de hand van een door het bevoegd orgaan vast te stellen aanvraagformulier.

  • 2. Gelijktijdig met het indienen van de vergunningaanvraag dienen de op het aanvraagformulier vermelde bescheiden te worden overgelegd.

  • 3. Per adres van een horeca-inrichting kan niet meer dan één aanvraag gelijktijdig in behandeling worden genomen.

  • 4. De vergunning kan uitsluitend worden gesteld ten name van ondernemer(s) van de horeca-inrichting en is niet overdraagbaar. Uitsluitend de op de vergunning vermelde beheerder(s) en bedrijfsleider(s) mag/mogen zijn belast met het geven van de feitelijke leiding in de horeca-inrichting.

Artikel 2B:9 Beslissing op de aanvraag

  • 1. Het bevoegd orgaan beslist op de aanvraag voor een vergunning binnen 3 maanden na de dag waarop de aanvraag ontvangen is, onderscheidenlijk na de dag waarop het verzuim tot het overleggen van de krachtens het aanvraagformulier vereiste bescheiden is hersteld.

  • 2. Het bevoegd orgaan kan zijn beslissing voor ten hoogste 8 weken verdagen.

  • 3. Indien bij de aanvraag toepassing wordt gegeven aan een toetsing overeenkomstig de Wet Bibob wordt de beslistermijn bedoeld in lid 1, ten behoeve van regionaal en/of landelijk advies, met ten hoogste 12 weken verdaagd.

Artikel 2B:10 Weigeringsgronden

  • Een vergunning wordt door het bevoegd orgaan geweigerd indien:

  • 1. Naar zijn oordeel door de aanwezigheid van de horeca-inrichting het woon- en leefklimaat in de naaste omgeving op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed. Bij de toepassing van dit criterium wordt door het bevoegd orgaan rekening gehouden met parkeeroverlast, geluidsoverlast, vervuiling of sociale onveiligheid, het karakter van de straat en van de wijk waarin de horeca-inrichting is gelegen of zal komen te liggen, alsmede met de aard van de horeca-inrichting. Voorts betrekt het bevoegd orgaan in de beoordeling van de aanvraag de spanning waaraan het woon- en leefklimaat ter plaatse reeds bloot staat of bloot zal komen te staan,

  • 2. De openbare orde wordt aangetast of dreigt te worden aangetast, waarbij onder aantasting van de openbare orde tevens wordt begrepen aantasting van de rechtsorde;

  • 3. De horeca-inrichting niet voldoet aan de inrichtingseisen, als bedoeld in artikel 2B:7, tenzij door het bevoegd orgaan een ontheffing is verleend.

  • 4. De vestiging of exploitatie strijd oplevert met het geldend bestemmingsplan dan wel met een geldende leefmilieuverordening.

  • 5. De ondernemer(s) c.q. degene(n) die de rechtspersoon rechtsgeldig vertegenwoordigt(/en) een horeca-inrichting heeft/hebben geëxploiteerd die evenwel op grond van verstoring van de openbare orde binnen een termijn van vijf jaar voorafgaand aan het indienen van de aanvraag gesloten is geweest c.q. waarvoor de krachtens deze verordening dan wel de Drank- en Horecawet verleende vergunning op grond van verstoring van de openbare orde door het daartoe bevoegd orgaan is ingetrokken.

  • 6. Er naar zijn oordeel sprake is van een ongewenste concentratie van horeca-inrichtingen in een bepaald gebied, waardoor het gevaar voor aantasting van de openbare orde of het woon- en leefklimaat cumulatief toeneemt.

  • 7. De horeca-inrichting gevestigd is in de onmiddellijke nabijheid van bedrijven of winkels met een dusdanig andere bezoekersgroep, dat de ontmoeting tussen de verschillende bezoekersgroepen openbare ordeproblemen heeft of tot gevolg kan hebben.

  • 8. Redelijkerwijze moet worden aangenomen dat de feitelijke toestand niet met het in de aanvraag vermelde in overeenstemming zal zijn.

  • 9. Door de ondernemer c.q. degenen die de rechtspersoon rechtsgeldig vertegenwoordigt(en) en/of leidinggevende(n) niet wordt voldaan aan het bepaalde in artikel 2B:6.

Artikel 2B:11 Voorschriften

  • 1. Het bevoegd orgaan kan aan een vergunning voorschriften verbinden.

  • 2. De in het eerste lid bedoelde voorschriften kunnen onder meer betrekking hebben op:

    a. De openings- en sluitingstijden van de horeca-inrichting;

    b. De verkoop van dranken en eetwaren via een loket of automaat vanuit of buiten de besloten ruimte van de horeca-inrichting;

    c. De wijze waarop handelsreclame mag worden gevoerd;

    d. Het aantal bezoekers, dat gelijktijdig in de inrichting aanwezig mag zijn;

    e. De aanwezigheid van de beheerders.

  • 3. Het bevoegd orgaan kan de aan een vergunning verbonden voorschriften wijzigen dan wel nieuwe voorschriften aan de vergunning verbinden.

  • 4. Het is verboden te handelen in strijd met één of meer van de aan de vergunning verbonden voorschriften.

Artikel 2B:12 Intrekkingsgronden

  • 1. De vergunning wordt door het bevoegd orgaan ingetrokken indien:

    1. Ter verkrijging van de vergunning gegevens zijn verstrekt die zodanig onjuist of anders blijken te zijn, dat op de aanvraag een andere beslissing zou zijn genomen, als bij de beoordeling daarvan de juiste omstandigheden volledig bekend waren geweest.

    2. Door de wijze van exploitatie het woon- en leefklimaat in de naaste omgeving op ontoelaatbare wijze nadelig wordt aangetast of dreigt te worden aangetast.

    3. Zich in de betrokken horeca-inrichting feiten en/of omstandigheden hebben voorgedaan die de ernstige vrees wettigen dat het van kracht blijven van de vergunning gevaar oplevert voor de openbare orde.

    4. Sprake is van een situatie welke niet in overeenstemming is met hetgeen is bepaald onder de weigeringsgronden.

    5. Niet langer wordt voldaan aan het bepaalde in artikel 2B:6.

    6. Binnen een termijn van 6 maanden na dagtekening van de vergunning geen gebruik is gemaakt van de vergunning, anders dan wegens overmacht.

    7. Op verzoek van de vergunninghouder(s).

  • 2. Het bevoegd orgaan kan de vergunning intrekken indien:

    a. Naar zijn oordeel gehandeld wordt in strijd met de aan de vergunning verbonden voorschriften;

    b. Er sprake is van een wijziging in de aard van de horeca-inrichting;

    c. Naar zijn oordeel gehandeld wordt in strijd met de bepalingen van deze afdeling.

    d. Er aanwijzingen zijn dat in de horeca-inrichting personen werkzaam zijn of zullen zijn in strijd met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of de Vreemdelingenwet 2000 bepaalde.

Artikel 2B:13 Vervallen van de vergunning

Een vergunning vervalt:

a. Wanneer voor dezelfde horeca-inrichting een nieuwe vergunning als bedoeld in artikel 2B:3 van kracht wordt.

b. Indien onverminderd het bepaalde in artikel 2B:4 lid 3, de enige vergunninghouder als zodanig niet meer aan het rechtsverkeer kan deelnemen.

c. Indien er gedurende een periode van 6 maanden geen bedrijfsmatige activiteiten in de inrichting hebben plaatsgevonden.

Artikel 2B:14 Sluiting van een horeca-inrichting

  • 1. Het bevoegd orgaan kan de sluiting al dan niet voor een bepaalde tijd van een inrichting bevelen indien:

    a. De ondernemer(s) in strijd handelt/handelen met wettelijke voorschriften zoals de Opiumwet, Vreemdelingenwet 2000 en Wet arbeid vreemdelingen;

    b. Gehandeld wordt in strijd met de aan de vergunning verbonden voorschriften of voorwaarden;

    c. De exploitatie van een horeca-inrichting op een zodanige wijze plaatsvindt dat het woon- en leefklimaat in de naaste omgeving op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed dan wel de vrees bestaat voor een ernstige aantasting van het woon- en leefklimaat.

  • 2. Tot dit bevel wordt, behoudens spoedeisende gevallen, niet overgegaan alvorens de ondernemer(s) schriftelijk is/zijn gewaarschuwd en in de gelegenheid is/zijn gesteld te worden gehoord.

  • 3. Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover artikel 13b van de Opiumwet van toepassing is.

  • 4. De sluiting wordt geacht openbaar bekend te zijn, zodra een afschrift van het bevel tot sluiting op of nabij de toegang of toegangen van de horeca-inrichting is/zijn aangebracht.

  • 5. Zolang het bevel van sluiting van kracht is, is het verboden bezoekers tot de horeca-inrichting toe te laten of daarin te laten verblijven.

  • 6. Zolang het bevel van sluiting van kracht is, is het verboden deze als bezoeker te betreden of daarin als bezoeker te verblijven.

  • 7. De sluiting kan op verzoek van belanghebbende(n) door het bevoegd orgaan worden opgeheven wanneer later bekend geworden feiten en omstandigheden hiertoe aanleiding geven en naar zijn oordeel voldoende garanties aanwezig zijn dat geen herhaling van de feiten of gedragingen die tot sluiting hebben geleid, zal plaatsvinden.

Afdeling 1: Toezicht op de speelgelegenheden

Artikel 2B:15 Speelgelegenheden

  • 1. Dit artikel verstaat onder speelgelegenheid: een voor het publiek toegankelijke gelegenheid waar bedrijfsmatig of in een omvang alsof deze bedrijfsmatig is de mogelijkheid wordt geboden enig spel te beoefenen, waarbij geld of in geld inwisselbare voorwerpen kunnen worden gewonnen of verloren.

  • 2. Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een speelgelegenheid te exploiteren of te doen exploiteren. Het verbod is niet van toepassing op:

    a. Speelautomatenhallen waarvoor op grond van artikel 30c, eerste lid, onder c, van de Wet op de Kansspelen vergunning is verleend;

    b. Speelgelegenheden waarvoor door de Minister van Justitie of de Kamer van Koophandel bevoegd is vergunning te verlenen;

    c. Speelgelegenheden waar de mogelijkheid wordt geboden om het kleine kansspel als bedoeld in artikel 7c van de Wet op de Kansspelen te beoefenen, of te spelen op speelautomaten als bedoeld in artikel 30 van de Wet op de Kansspelen, of de handeling als bedoeld in artikel 1, onder a, van de Wet op de Kansspelen te verrichten.

  • 3. De burgemeester weigert de vergunning:

    A. Indien naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat de woon- en leefsituatie in de omgeving van de speelgelegenheid of de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed door de exploitatie van de speelgelegenheid;

    B. Indien de exploitatie van een speelgelegenheid in strijd is met een geldend bestemmingsplan.

Hoofdstuk 2C Nachtverblijf en kamerverhuur

Afdeling 1: Inzake nachtverblijf

Artikel 2C:1 Begripsomschrijvingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

1. inrichting: elke al of niet besloten ruimte waarin, in de uitoefening van beroep of bedrijf, aan personen de mogelijkheid van nachtverblijf of gelegenheid tot kamperen wordt verschaft.

2. houder: degene die een inrichting exploiteert, dan wel daarin de feitelijke leiding heeft.

Artikel 2C:2 Kennisgeving exploitatie

Degene, die een inrichting opricht, overneemt, verplaatst of het houden van een inrichting staakt, is verplicht binnen drie dagen daarna daarvan schriftelijk kennis te geven aan de burgemeester.

Artikel 2C:3 Nachtregister

De houder van een inrichting of een voor hem behandelend persoon is verplicht een register, als be­doeld in artikel 438 van het Wetboek van Strafrecht, bij te houden dat is ingericht volgens het door de burge­meester vastgestelde model.

Artikel 2C:4 Verschaffing gegevens nachtregister

Degene, die in een inrichting nachtverblijf houdt, dan wel de kampeerder is verplicht onverwijld aan de houder van die inrichting volledig en naar waarheid zijn of haar naam, adres, woon­plaats, geboortedatum, geboorteplaats, dag van aankomst, alsmede de dag van vertrek te verstrekken.

Afdeling 2: Inzake kamerverhuur(vergunning)

Artikel 2C:5 Begripsomschrijvingen

a. college: het college van burgemeester en wethouders van Kerkrade;

b. eigenaar: degene die bevoegd is tot het in gebruik geven van woonruimte of een gebouw. Onder "eigenaar in de zin van het Burgerlijk Wetboek" wordt in deze verordening en de daarop berustende bepalingen mede verstaan: de erfpachter, vruchtgebruiker, gerechtigde tot een appartementsrecht als bedoeld in artikel 106 van Boek 5 van het Burgerlijk Wetboek, of degene aan wie door een rechtspersoon het gebruiksrecht van een woonruimte is verleend.

c. huishouden: een alleenstaande, dan wel twee of meer personen die een

gemeenschappelijke huishouding voeren;

d. woonruimte: besloten ruimte die, al dan niet samen met een of meer andere ruimten, bestemd of geschikt is voor bewoning door een huishouden;

e. zelfstandige woonruimte: woonruimte die een eigen toegang heeft en die door een huishouden kan worden bewoond zonder dat dit afhankelijk is van wezenlijke voorzieningen buiten die woonruimte;

f. onzelfstandige woonruimte: een verblijfsruimte die door de aard van de inrichting en gebruik, het privé-domein is van een bewoner die daarbij is aangewezen op het gebruik van gemeenschappelijke voorzieningen.

g. bijzondere woonruimtes: niet onder de vergunningsplicht vallen de bijzondere woonruimtes die liggen in een: seniorencomplexen, herstelinrichtingen of verzorgingstehuizen.

h. kamerverhuurpand: gebouw of een deel van een gebouw met, of geschikt te maken voor drie of meer kamers, niet vallende onder het begrip logiesgebouw en/of logiesverblijf als bedoeld in het Bouwbesluit, welke kamers als hoofdverblijf apart zijn of kunnen worden bewoond door niet in het verband van een huishouden levende personen.

i. gemeenschappelijke voorzieningen: ruimten, opstelplaatsen, aansluitingen, installaties, apparatuur en dergelijke die gebruikt kunnen worden door de bewoners van drie of meer onzelfstandige woonruimtes;

j. omzetting woonruimte: het omzetten van een zelfstandige woonruimte in een onzelfstandige woonruimte;

k. huurprijs: de prijs die bij huur en verhuur is verschuldigd voor het enkele gebruik van een woonruimte, uitgedrukt in een bedrag per maand;

l. bewoning: met bestemming tot bewoning wordt bedoeld dat men daar permanent

woont en daar zijn hoofdverblijf heeft, zoals bedoeld in de Wet gemeentelijke basisadministratie;

m. buurt: deel van een wijk volgens de wijk- en buurtindeling van de gemeente Kerkrade.

Artikel 2C:6 Werkingsgebied

Het bepaalde in deze verordening is van toepassing op alle woonruimten in bestaande en nieuwe gebouwen binnen het gebied van de gemeente Kerkrade.

Artikel 2C:7 Vereiste vergunning kamerverhuur

Met het oog op de bescherming van woon- en leefmilieu is het verboden om een zelfstandige woonruimte gelegen in het in artikel 2C:6 genoemde werkingsgebied zonder vergunning van het college om te zetten in drie of meer onzelfstandige woonruimten dan wel zelfstandige woonruimten als kamerverhuurpand te exploiteren of te doen exploiteren.

Artikel 2C:8 Aanvragen van een kamerverhuurvergunning
  • 1. De aanvraag voor een vergunning tot kamerverhuur wordt door de eigenaar in tweevoud ingediend.

  • 2. Bij de aanvraag worden in ieder geval de volgende gegevens en bescheiden overgelegd:

    a. bewijs van eigendom van de woonruimte en, voor zover van toepassing, bewijs dat de aanvrager gerechtigd is tot de gevraagde omzetting;

    b. en plattegrond van de bestaande situatie voorzien van gebruiksoppervlaktematen;

    c. een plattegrond van de gewijzigde situatie voorzien van gebruiksoppervlaktematen, waarbij is aangegeven welke ruimten als afzonderlijke woonruimte zullen worden gebruikt.

  • 3. Voor het indienen worden door het college nadere regels gesteld.

  • 4. Aan de aanvrager wordt binnen twee weken na de datum van ontvangst van de aanvraag een ontvangstbevestiging gestuurd, waarin de datum van ontvangst is vermeld.

  • 5. De beschikking wordt genomen binnen 12 weken na de dag waarop de aanvraag is ontvangen.

  • 6. Het college kan zijn beslissing met ten hoogste 8 weken verdagen.

  • 7. Het college verleent de gevraagde vergunning voor een in de beschikking aan te geven maximale termijn, die niet langer kan zijn dan vijf jaar en na verloop van een periode van vijfjaar op aanvraag en na toetsing telkens met een nieuwe periode van maximaal vijf jaar kan worden verlengd.

  • 8. Bij het verlopen van de in het vorige lid genoemde periode vervalt de vergunning van rechtswege.

  • 9. In de vergunning vermeldt het college de volgende informatie:

    a. het adres van de woonruimte waarop de vergunning betrekking heeft;

    b. de eigenaar van de woonruimte waarop de vergunning betrekking heeft;

    c. de woonruimte waarop de vergunning betrekking heeft;

    e. het aantal onzelfstandige woonruimten dat gecreëerd mag worden.

  • 10. Aan een vergunning worden in ieder geval de volgende voorschriften verbonden:

    a. onverminderd het bepaalde in de Woningwet mogen er geen ingrijpende verbouwingen worden uitgevoerd die de geschiktheid om als woonruimte te kunnen dienen aantasten;

    b. de vergunninghouder stelt het college in kennis van de feitelijke beëindiging van het gebruik waarvoor de omzettingsvergunning is verleend.

  • 11. Een vergunning is gebonden aan de woonruimte waarvoor die vergunning is verleend en kan op verzoek van de eigenaar of een rechtverkrijgende worden overgeschreven op naam van een ander dan degene op wiens naam de vergunning is gesteld.

Artikel 2C:9 Gronden tot weigering van een vergunning
  • 1. Het college weigert de gevraagde vergunning te verlenen indien er naast de gronden van artikel 1:11 sprake is van:

    a. overlast bij eerder en/of soortgelijke woonruimtes;

    b. degene op de vergunningsaanvraag of eigenaar zoals omschreven in artikel 2C:5 onder b inzake begeleide woonsituaties niet voldoet aan de daarbij horende zorg- en onderhoudsplicht.

  • 2. Het college stelt nadere eisen omtrent het kunnen weigeren van een vergunning.

Artikel 2C:10 Intrekken van de vergunning
  • 1. Het college kan de vergunning intrekken indien:

    a. de vergunning is verleend op grond van door de vergunninghouder verstrekte gegevens waarvan deze wist of redelijkerwijs kon vermoeden dat zij onjuist of onvolledig waren;

    b. de aan de vergunning verbonden voorwaarden en voorschriften niet worden nagekomen;

    c. de vergunninghouder één jaar na het onherroepelijk worden van de vergunning daarvan nog geen gebruik heeft gemaakt, of de woonruimte waarvoor de vergunning is verleend langer dan één jaar niet meer in gebruik is;

    d. vaststaat of redelijkerwijs moet worden aangenomen dat handhaving van de vergunning zou leiden tot een verstoring van de openbare orde, veiligheid of gezondheid, dan wel een verstoring van een geordend woon- en leefmilieu van het gebouw waarop de vergunning betrekking heeft;

    e. het aantal onzelfstandige woonruimten afwijkt van het in de aanvraag vermelde aantal.

  • 2. Het college gaat niet eerder tot intrekking van de vergunning over, voordat degene tegen wie het besluit tot intrekking wordt genomen bij aangetekende brief in kennis is gesteld van het voornemens de vergunning te willen intrekken, tenzij voor een nader te bepalen datum zodanige maatregelen en/of voorzieningen zijn getroffen, dat alsnog aan de betreffende bepalingen van deze verordening wordt voldaan en hij/zij in de gelegenheid is gesteld zich door of namens het college te doen horen.

Artikel 2C:11 Hardheidsclausule

Het college is bevoegd in gevallen waarin de toepassing van deze verordening naar hun oordeel tot een bijzondere hardheid leidt ten gunste van de aanvrager af te wijken van de verordening.

Artikel 2C:12 Strafbepaling

Hij of zij die handelt in strijd met het bepaalde in artikel 2C:7 wordt gestraft met een hechtenis van ten hoogste vier maanden of geldboete van de derde categorie. De genoemde strafbaar gestelde feiten zijn overtredingen.

Artikel 2C:13 Handhaving
  • 1. Met het toezicht op de naleving van het bij of krachtens deze verordening bepaalde zijn belast de daartoe door het college aangewezen ambtenaren.

Artikel 2C:14 Overgangsbepalingen
  • 1. Het gebruik als kamerverhuurpand, zoals dat aantoonbaar bestond op 1 januari 2008, mag worden voortgezet, indien voor dit gebruik binnen drie maanden na inwerkingtreding van deze verordening een vergunning wordt aangevraagd als bedoeld in artikel 2C:7 van deze verordening.

  • 2. Wijziging van het gemelde gebruik is alleen toegestaan voor zover het aantal kamers daardoor niet toeneemt.

  • 3. Conform artikel 2C:8, vijfde lid, beslist het college op een aanvraag als bedoeld in het eerste lid van dit artikel binnen 12 weken na de dag waarop de aanvraag is ontvangen.

  • 4. Conform artikel 2C:8, zesde lid, kan het college de beslissing met 8 weken verdagen.

Hoofdstuk 2D: Exploitatievergunning en toezicht winkelbedrijven

Artikel 2D:1 Begripsbepalingen

  • 1. In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

    a. winkelbedrijf: een voor het publiek toegankelijke ruimte resp. inrichting waarin bedrijfsmatig, in een omvang alsof zij bedrijfsmatig is of anders dan om niet, handelingen en werkzaamheden worden verricht die verband houden met dan wel inherent zijn aan het exploiteren van een smartshop en/of, headshop en/of of growshop, een belshop en/of internetcafé. Het gaat hier zowel om groothandels als om detailhandelszaken;

    b. exploitant: de natuurlijke persoon of de bestuurders van een rechtspersoon of hun gevolmachtigden, voor wiens rekening en risico de inrichting wordt geëxploiteerd;

    c. leídinggevende: de exploitant alsmede andere natuurlijke personen, die algemene of onmiddellijke leiding geeft aan de exploitatie van het winkelbedrijf.

  • 2. In dit hoofdstuk wordt onder bezoeker niet verstaan:

    a. de gezinsleden van de exploitant alsmede diens elders wonende bloed- en aanverwanten, in de rechte lijn onbeperkt, in de zijlijn tot en met de derde graad;

    b. de personen die voorkomen in het register als bedoeld in artikel 438 van het Wetboek van Strafrecht;

    c. de personen wier aanwezigheid in de inrichting wegens dringende redenen noodzakelijk is;

    d. het dienstdoend personeel.

  • 3. Inzake smart-, head- en growshops kunnen nader regels worden gesteld.

  • 4. Inzake bel en internetwinkels kunnen nadere regels worden gesteld.

Afdeling 1: Smart,-Head en Growshops

Artikel 2D:2 Vergunningplicht

  • 1. Het is verboden een inrichting te exploiteren zonder vergunning van de burgemeester.

  • 2. De aanvraag voor de vergunning dient te geschieden met een door de burgemeester vastgesteld formulier, dat vergezeld gaat van: a. een situatietekening waaruit blijkt de plaatselijke en kadastrale ligging van de inrichting, schaal tenminste 1:1000;b. een bladgrondtekening van de inrichting, schaal tenminste 1:100.

  • 3. De vergunning kan alleen maar aan natuurlijke personen worden verleend.

  • 4. De vergunning wordt uitsluitend verleend aan de exploitant, is persoonsgebonden en kan niet worden overgedragen.

Artikel 2D:3 Afnemend maximum

  • 1. Vergunning kan worden verleend voor een beperkt aantal inrichtingen, waarbij het maximum wordt bepaald door het aantal inrichtingen dat op het moment van inwerkingtreding van de verordening 2001, gewijzigd in 2005, werden geëxploiteerd, welk aantal door de burgemeester werd vastgesteld op het moment van inwerkingtreding van de wijziging 2005 van de verordening 2001.

  • 2. Indien de exploitatie van een inrichting, al dan niet gedwongen, wordt beëindigd, neemt het in het eerste lid bedoelde maximum evenredig af.

Artikel 2D:4 Beslissingstermijn

  • 1. In afwijking van het bepaalde in artikel 1:5 neemt het bevoegd bestuurs­orgaan een beslissing op de aanvraag om vergunning als bedoeld in artikel 2D:2, binnen twaalf weken na de dag waarop de aanvraag ontvangen is.

  • 2. Het bevoegd bestuursorgaan kan zijn beslissing voor ten hoogste twaalf weken verdagen.

  • 3. Bij toepassing van een toetsing overeenkomstig de Wet Bibob kan de beslistermijn na toepassing van lid 2 ten behoeve een landelijk advies nog eens met 4 weken worden verdaagd.

Artikel 2D:5 Gedragseisen

  • 1. De aanvrager van een vergunning alsook de leidinggevenden die (mede) op een vergunning dienen te worden gezet, dienen aan volgende eisen te voldoen:

    a. zij mogen niet onder curatele staan dan wel uit het ouderlijk gezag of voogdij ontzet zijn;

    b. zij mogen niet in enig opzicht van slecht levensgedrag zijn;

    c. zij moeten de leeftijd van eenentwintig jaar hebben bereikt.

    d. zij moeten niet met toepassing van artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht in een psychiatrisch ziekenhuis zijn geplaatst of met toepassing van artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht ter beschikking zijn gesteld.

  • 2. Bovendien dienen ter beoordeling van het levensgedrag onder anderen volgende persoonseisen:

    a. zij mogen niet binnen de laatste vijf jaar wegens misdrijf onherroepelijk zijn veroordeeld tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van meer dan zes maanden door de rechter in Nederland, de Nederlandse Antillen of Aruba.

    b. Met een veroordeling als bedoeld het tweede lid sub a wordt gelijkgesteld een onherroepelijke veroordeling tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van meer dan zes maanden door een andere rechter wegens een misdrijf waarvoor naar Nederlands recht een bevel tot voorlopige hechtenis ingevolge artikel 67, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering is toegelaten.

    c. Met een veroordeling tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf als bedoeld in het tweede lid onder a wordt gelijk gesteld een bevel tot tenuitvoerlegging van een zodanige voorwaardelijke vrijheidsstraf.

    d. bij weigering van de vergunning wordt een periode van vijf jaar teruggerekend vanaf de datum van beslissing op de aanvraag van de vergunning;

    b. bij de intrekking van een vergunning wordt teruggerekend vanaf de datum van de intrekking van deze vergunning.

  • 3. Zij mogen niet binnen de laatste vijf jaar bij meer dan één uitspraak onherroepelijk veroordeeld tot een onvoorwaardelijke geldboete van € 500 of meer of tot een andere hoofdstraf als bedoeld in artikel 9, onder a, van het Wetboek van Strafrecht wegens dan wel mede wegens overtreding van:

    - bepalingen gesteld bij of krachtens de Drank- en Horecawet, de Opiumwet;

    - bepalingen gesteld bij of krachtens de Wet op de accijns en de Douanewet, voor zover het betreft alcoholhoudende dranken

    - de artikelen 8 en 162, derde lid, alsmede artikel 6artikel 8 of j° artikel 163 van de Wegenverkeerswet 1994;

    - de artikelen 137c tot en met 137g , 140, 240b , 250ter , 252, 416, 417, 417bis , 426, 429quater en 453 van het Wetboek van Strafrecht;

    - de artikelen 1, onder a, b en d , 13, 14, 27 en 30b van de Wet op de kansspelen;

    - de artikelen 2 en 3 van de Wet op de weerkorpsen;

    - de artikelen 54 en 55 van de Wet wapens en munitie.

  • 4. Met een veroordeling als bedoeld in het tweede lid, wordt gelijkgesteld betaling van een geldsom als bedoeld in artikel 74, tweede lid onder a, van het Wetboek van Strafrecht of artikel 76, derde lid, onder a, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen ter zake van een overtreding als bedoeld in het eerste lid, tenzij de geldsom € 375,-- of minder bedraagt.

  • 5. Met een veroordeling tot een onvoorwaardelijke geldboete van € 500 of meer als bedoeld in het tweede lid wordt gelijkgesteld een bevel tot tenuitvoerlegging van een zodanige voorwaardelijke straf.

  • 6. Een leidinggevende is binnen de laatste vijf jaar geen leidinggevende geweest van een inrichting waarvan de vergunning is ingetrokken op grond van artikel 31, eerste lid, onder d, van de Drank-en Horecawet of die voor ten minste een maand is gesloten op grond van artikel 13b van de Opiumwet of van een op grond van artikel 149 van de Gemeentewet vastgestelde verordening, tenzij aannemelijk is dat hem ter zake geen verwijt treft.

Artikel 2D:6 Weigeringsgronden

De vergunning wordt geweigerd indien:

a. het in artikel 2D:3 bedoelde maximum aantal inrichtingen is bereikt.

b. de vestiging of exploitatie strijd oplevert met het geldende bestemmingsplan en/of leefmilieuverordening;

c. de exploitant binnen drie jaar voor de aanvraag een inrichting heeft geëxploiteerd die op grond van (ernstige vrees voor) verstoring van de openbare orde gesloten is geweest;

d. de exploitant de leeftijd van 18 jaar nog niet heeft bereikt;

e. de exploitant/leidinggevenden niet voldoet aan de eisen gesteld in 2D:5;

f. naar het oordeel van de burgemeester moet worden aangenomen dat de woon- en leefsituatie in de omgeving van de inrichting en/of de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed door de aanwezigheid van de inrichting;

g. er sprake is van een concentratie van inrichtingen in een bepaald gebied, waardoor het gevaar voor aantasting van de openbare orde of het woon- en leefklimaat cumulatief toeneemt;

h. de inrichting gevestigd is in de onmiddellijke nabijheid van horecabedrijven of winkels met een dusdanig andere bezoekersgroep, dat de ontmoeting tussen de verschillende bezoekersgroepen openbare ordeproblemen tot gevolg heeft of tot gevolg dreigt te hebben;

i. de inrichting gevestigd is in de directe nabijheid van een terrein waarop een school of

jongerencentrum is gehuisvest;

j. redelijkerwijze moet worden aangenomen, dat de feitelijke toestand niet met het in de aanvraag vermelde in overeenstemming zal zijn.

k. Een vergunning kan worden geweigerd in het geval en onder de voorwaarden, bedoeld in artikel 3 van de Wet Bevordering IntegriteitsBeoordelingen door het Openbaar Bestuur (Wet Bibob).

l. Voordat toepassing wordt gegeven aan sub k, kan het Bureau bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur, om een advies als bedoeld in artikel 9 van die wet worden gevraagd.

Artikel 2D:7 Aanwezigheid exploitant/leidinggevende

Het is verboden een inrichting voor het publiek geopend te hebben indien in de inrichting geen exploitant/leidinggevende aanwezig is die vermeld staat op de exploitatievergunning.

Artikel 2D:8 Verplaatsing inrichting

  • 1. Het is verboden een inrichting te verplaatsen zonder toestemming van de burgemeester.

  • 2. De toestemming kan uitsluitend worden verleend:

    a. indien het algemeen belang naar het oordeel van de burgemeester zulks vordert, hetgeen met name het geval is indien:

    - de aanwezigheid en/of de exploitatie van de inrichting ertoe bijdraagt dat het woon- en leefklimaat in de omgeving van de te verplaatsen inrichting hierdoor op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed, of - sprake is van een concentratie van inrichtingen waardoor het woon- en leefklimaat nadelig wordt beïnvloed.

    b. en voorts indien op de beoogde nieuwe locatie:

    - de vestiging en/of exploitatie geen strijd oplevert met het geldende bestemmingsplan en/of Leefmilieuverordening;

    - de woon- en leefsituatie in de omgeving van de inrichting en/of de openbare orde niet op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed door de aanwezigheid van de inrichting;

    - er geen sprake is van een concentratie van inrichtingen, waardoor het gevaar voor aantasting van de openbare orde of het woon- en leefklimaat cumulatief toeneemt;

    - de inrichting niet gevestigd is in de onmiddellijke nabijheid van horecabedrijven of winkels met een dusdanig andere bezoekersgroep, dat de ontmoeting tussen de verschillende bezoekersgroepen openbare ordeproblemen tot gevolg heeft of tot gevolg dreigt te hebben;

    - de inrichting niet gevestigd is in de directe nabijheid van een terrein waarop een school of jongerencentrum is gehuisvest.

    - de inrichting, blijkend uit een over te leggen plattegrondtekening als bedoeld in artikel 2D:2, van de nieuwe locatie, qua oppervlakte niet groter is dan maximaal 125% van de oppervlakte van de inrichting op de locatie die is verlaten.

  • 3. Indien een inrichting wordt verplaatst met toepassing van het tweede lid wordt de vergunning geacht te zijn verleend voor de nieuwe locatie, waarbij de in het tweede lid bedoelde plattegrondtekening deel uitmaakt van de vergunning.

Artikel 2D:9 Sluitingsuur

  • 1. Op de openingstijden van de inrichting is het bij of krachtens de Winkeltijdenwet bepaalde van toepassing.

  • 2. Het is de exploitant van een inrichting verboden deze voor bezoekers geopend te hebben of daarin of aldaar één of meer bezoekers toe te laten of te laten verblijven gedurende de tijden dat de inrichting op grond van de in het eerste lid bedoelde regelgeving voor het publiek gesloten dient te zijn.

Artikel 2D:10 Afwijking sluitingsuur; tijdelijke sluiting

  • 1. De burgemeester kan in het belang van de openbare orde, veiligheid, zedelijkheid of gezondheid, of in geval van bijzondere omstandigheden, te zijner beoordeling, voor één of meer inrichtingen, tijdelijk andere dan de krachtens in artikel 2D:9 bedoelde sluitingsuren vaststellen of tijdelijk sluiting bevelen.

  • 2. Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover artikel 13b van de Opiumwet van toepassing is.

Artikel 2D:11 Sluiting

Onverminderd het bepaalde in artikel 2D:8 kan de burgemeester een inrichting, al dan niet voor een bepaalde termijn gesloten verklaren indien:

a. de exploitant van de inrichting handelt in strijd met het bepaalde in de artikelen 2D:10 of artikelen 2 of 3 van de Opiumwet;

b. de exploitant van de inrichting handelt in strijd met de aan de vergunning verbonden voorschriften.

Artikel 2D:12 Aanwezigheid in gesloten inrichting

  • 1. Het is personen verboden gedurende de tijd dat een inrichting is gesloten, ingevolge artikel 2D:11 dan wel op basis van een besluit overeenkomstig artikel 13b Opiumwet, de inrichting te betreden of zich daar in te bevinden.

  • 2. Het is de exploitant van een inrichting verboden gedurende de tijd dat een inrichting, ingevolge artikel 2D:11 dan wel een overeenkomstig artikel 13b Opiumwet genomen besluit, voor bezoekers gesloten dient te zijn, deze inrichting voor bezoekers geopend te hebben of daarin of aldaar een of meer bezoekers toe te laten of te laten verblijven.

Artikel 2D:13 Intrekking vergunning

Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 wordt de vergunning ingetrokken indien:

a. de exploitatie van de inrichting door een andere dan de in de vergunning genoemde exploitant is of wordt overgenomen.

b. de inrichting krachtens een verleende of te verlenen bouwvergunning is of wordt gewijzigd en waarbij de totale oppervlakte van de inrichting wordt vergroot.

c. de exploitant niet of niet langer voldoet aan de in 2D:5 gestelde eisen aan exploitant en leidinggevenden.

Artikel 2D:14 Toegang ambtenaren van politie

De exploitant is verplicht ervoor zorg te dragen dat ambtenaren van politie vanaf de weg onmiddellijk en onbelemmerd toegang hebben tot zijn inrichting:

a. gedurende de tijd dat de inrichting voor bezoekers geopend is dan wel

b. gedurende de tijd dat de inrichting gesloten dient te zijn, indien die ambtenaren van politie het vermoeden uiten dat daarin of aldaar bezoekers aanwezig zijn.

Afdeling 2: Bel-en internetwinkels

Artikel 2D:15 Gereserveerd

Artikel 2D:16 Gereserveerd

Artikel 2D:17 Gereserveerd

Artikel 2D:18 Gereserveerd

Hoofdstuk 2E: Overlast, ongeregeldheden en baldadigheden

Afdeling 1: Maatregelen tegen overlast e.a.

Artikel 2E:1 Betreden gesloten woning of niet voor publiek toegankelijk lokaal
  • 1. Het is verboden, een krachtens artikel 174a lid 1 en lid 2 van de Gemeentewet gesloten woning een niet voor het publiek toegankelijk lokaal of een bij die woning of dat lokaal behorend erf te betreden.

  • 2. De in het eerste lid gesteld verbod geldt niet voor personen wier aanwezigheid in die woning of in dat niet voor publiek toegankelijk lokaal of op het bijbehorend erf wegens dringende redenen noodzakelijk is;

  • 3. De burgemeester is bevoegd van de in lid 1 gesteld verbod ontheffing te verlenen.

Artikel 2E:2 Samenscholing en ongeregeldheden
  • 1. Het is verboden op de weg deel te nemen aan een samenscholing, onnodig op te dringen of door uitdagend gedrag aanleiding te geven tot wanordelijkheden.

  • 2. Een ieder, die op de weg aanwezig is bij enig voorval, waardoor er wanordelijkheden ontstaan of dreigen te ontstaan of bij een tot toeloop van publieke aanleiding gevende gebeurtenis, waardoor er wanordelijkheden ontstaan of dreigen te ontstaan, dan wel zich bevindt in of aanwezig is bij een samenscholing, is verplicht op een daartoe strekkend bevel van een ambtenaar van politie, die met de handhaving van het verbod genoemd in lid 1 is belast, zijn weg te vervolgen of zich in de door deze ambtenaar aangewezen richting te verwijderen.

  • 3. Het is verboden zich te begeven of te bevinden op terreinen, wegen of weggedeelten wanneer deze door of vanwege het bevoegd gezag in het belang van de openbare veiligheid of ter voorkoming van wanordelijkheden zijn afgezet.

  • 4. De burgemeester kan ontheffing verlenen van het in het derde lid gestelde verbod.

  • 5. Het bepaalde in de voorgaande leden geldt niet voor betogingen, vergaderingen en godsdienstige en levensbeschouwelijke samenkomsten, als bedoeld in de Wet openba­re manifestaties

Artikel 2E:3 Verblijfsontzeggingen
  • 1. De burgemeester kan in het belang van de openbare orde aan degene die de openbare ernstig verstoort of die één of meer van de wettelijke bepalingen overtreedt, die genoemd worden in het laatste lid van dit artikel, een verbod opleggen zich gedurende een in dat verbod genoemd tijdvak van ten hoogste 2 weken te bevinden op in dat verbod aangewezen plaatsen, waar of in de nabijheid waarvan de genoemde gedragingen hebben plaatsgehad.

  • 2. De burgemeester kan in het belang van de openbare orde aan degene aan wie eerder verbod als bedoeld in het eerste lid is opgelegd en ten aanzien van wie binnen één jaar na het opleggen van dit verbod wordt geconstateerd, dat hij zich gedraagt in strijd met het vijfde lid of de in het laatste lid genoemde artikelen, een verbod opleggen om zich gedurende een in dat verbod genoemd tijdvak van ten hoogste 6 weken te bevinden op in dat verbod aangewezen plaatsen, waar of in de nabijheid waarvan de genoemde gedragingen hebben plaatsgehad.

  • 3. De burgemeester kan in het belang van de openbare orde aan degene aan wie eerder twee of meer verboden als bedoeld in dit artikel zijn opgelegd en ten aanzien van wie binnen één jaar na het opleggen van het laatste verbod wordt geconstateerd, dat hij zich gedraagt in strijd met het vijfde lid of de in het laatste lid genoemde artikelen, een verbod opleggen om zich gedurende een in dat verbod genoemd tijdvak van ten hoogste 12 weken te bevinden op in dat verbod aangewezen plaatsen, waar of in de nabijheid waarvan de genoemde gedragingen hebben plaatsgehad.

  • 4. De burgemeester beperkt de in het eerste, tweede of derde lid genoemde verboden, indien dat in verband met de persoonlijke omstandigheden van betrokkene noodzakelijk is.

  • 5. Het is verboden zich te gedragen in strijd met een door de burgemeester opgelegd verbod.

  • 6 De burgemeester stelt bij nadere regel vast bij welke bepalingen de verblijfsontzegging toepassing kan vinden

Afdeling 2: Overlast, ongeregeldheden en baldadigheid

Artikel 2E:4 Plakken en kladden
  • 1. Het is verboden de weg of dat gedeelte van een onroerende zaak, dat vanaf de weg zicht­baar is, te (doen) bekrassen of te (doen) bekladden.

  • 2. Het is verboden zonder schriftelijke toestemming van de rechthebbende op de weg of op dat gedeelte van een onroerende zaak dat vanaf de weg zichtbaar is:

    a. Een aanplakbiljet of ander geschrift, afbeelding of aanduiding, aan te plakken of te laten aanplakken of op andere wijze aan te brengen of te laten aanbrengen;

    b. Met kalk, krijt, teer of een kleur- of verfstof enige aanbelding, letter, cijfer of teken aan te brengen of te laten aanbrengen.

  • 3. Het in het tweede lid gestelde verbod is niet van toepassing indien gehandeld wordt krachtens wettelijk voorschrift.

  • 4. Het college kan aanplakborden aanwijzen voor het aanbrengen van meningsuitingen en bekendmakingen;

  • 5. Het is verboden de in het 4e lid bedoelde aanplakborden te ge­bruiken voor het aanbrengen van handelsreclame;

  • 6. Het college kan nadere regels stellen voor het aanbrengen van meningsuitingen en bekendmakingen, welke geen betrekking mogen hebben op de inhoud van de meningen en bekendmakingen­­;

  • 7. De houder van de in het tweede lid bedoelde schriftelijke toestemming is verplicht die aan een opsporingsambtenaar op diens eerste vordering terstond ter inzage af te geven.

Artikel 2E:5 Vervoer plakgereedschap e.d.
  • 1. Het is verboden tussen 22.00 uur en 06.00 uur op de weg of openbaar water te vervoeren of bij zich te hebben enig aanplakbiljet, aanplakdoek, kalk, teer, kleur- of verfstof of verfgereedschap.

  • 2. Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing, indien redelijkerwijs aan­ne­melijk is, dat de in dat lid bedoelde materialen of gereedschappen niet zijn gebezigd of niet zijn bestemd voor handelingen als verboden in artikel 2E:4.

Artikel 2E:6 Vervoer inbrekerswerktuigen
  • 1. Het is verboden tussen een half uur na zonsondergang en een half uur voor zonsop­gang op de weg te vervoeren of bij zich te hebben lopers, valse sleutels, touwladders, lantaarns of enig ander gereedschap, voorwerp of middel, dat ertoe kan dienen zich onrechtmatig de toegang tot een gebouw of erf te verschaffen, onrechtmatig sluitingen te openen of te verbreken, diefstal door middel van braak te vergemakkelijken of het maken van sporen te voorkomen.

  • 2. Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing indien redelijkerwijs aannemelijk is, dat de in dat lid bedoelde gereedschappen, voorwerpen of middelen niet bestemd of gebruikt zijn voor de in dat lid bedoelde handelingen

Artikel 2E:7 Hulpmiddelen voor winkdiefstal

Het is verboden op de weg of in de nabijheid van winkels te vervoeren of bij zich te hebben een tas en/of andere voorwerpen die er kennelijk toe is c.q. zijn uitgerust om het plegen van winkeldiefstal te vergemakkelijken.

Artikel 2E:8 Betreden van plantsoenen e.d.
  • 1. Het is aan degene, die daartoe niet bevoegd is, verboden zich te bevinden in of op bij de gemeente in onderhoud zijnde parken, wandelplaatsen of plantsoenen, buiten de daarin gelegen wegen of paden.

  • 2. Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid ge­stelde verbod.

Artikel 2E:9 Rijden over bermen e.d.
  • 1. Het is verboden met voertuigen, die niet voorzien zijn van rubberbanden, te rijden over de berm, de glooiing of de zijkant van een weg.

  • 2. Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing, indien dat rijden door de om­standigheden redelijkerwijs gebillijkt wordt.

  • 3. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt voorts niet voor zover in het daarin geregelde wordt voorzien in de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of de geldende Wegenverordening van de provincie Limburg.

  • 4. Voor de toepassing van het eerste lid wordt onder weg verstaan hetgeen artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994 daaronder verstaat.

Artikel 2E:10 Hinderlijk gedrag op of aan de weg
  • 1. Het is verboden:

    a. op of aan de weg te klimmen of op andere wijze dan waartoe deze zijn bestemd zich te bevinden op een beeld, monument, overkapping, constructie, openbare toiletgelegenheden, voertuig, hekomheining of andere afsluiting, verkeersmeubilair en daarvoor niet bestemd straatmeubilair;

    b. zich op of aan de weg zodanig op te houden dat aan weggebruikers of aan bewoners van nabij de weg gelegen woningen onnodig overlast of hinder veroor­zaakt wordt.

  • 2. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde wordt voorzien in artikel 424, 426 bis, 431 van het Wetboek van Strafrecht of artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.

Artikel 2E:11 Hinderlijk/Verboden drankgebruik
  • 1. Het is verboden op de weg, die deel uit maakt van een door het college­ aangewezen gebied, alcoholhoudende drank te nuttigen of aangebroken flessen, blikjes en dergelijke met alcoholhoudende drank bij zich te hebben.

  • 2. Het bepaalde in het eerste lid geldt niet voor: a. een terras dat deel uit maakt van een inrichting, als bedoeld in artikel 2A:4; b. de plaats, niet zijnde een inrichting, als bedoeld onder a, waarvoor een onthef­fing geldt krachtens artikel 35, tweede lid, van de Drank- en Horecawet.

Artikel 2E:12 Hinderlijk gedrag bij of in gebouwen
  • 1. Het is verboden:

    a. zich zonder redelijk doel in een portiek of poort op te houden;

    b. zonder redelijk doel in, op of tegen een raamkozijn of een drempel van een gebouw te zitten of te liggen.

  • 2. Het is aan anderen dan bewoners of gebruikers van flatgebouwen, appartements­gebou­wen en soortgelijke meergezinshuizen en van gebouwen, die voor publiek toegankelijk zijn, verboden zich zonder redelijk doel te bevinden in een voor gemeenschappelijk ge­bruik bestemde ruimte van een zodanig gebouw.

  • 3. Het is verboden zonder toestemming van de rechthebbende zich te bevinden in een on­bewoond pand of op het daarbij behorende erf, op het terrein van een in aanbouw zijnd gebouw of op een opengebroken weg.

Artikel 2E:13 Gedrag in voor publiek toegankelijke ruimten

Het is verboden zich zonder redelijk doel op een voor anderen hinderlijke wijze op te houden in of op een voor het publiek toegankelijk portaal, telefooncel, wachtlokaal voor een openbaar vervoermiddel, parkeergarage, rijwielstalling of een andere soortgelijke, voor het publiek toegankelijke ruimte dan wel deze te verontreinigen dan wel te bezigen voor een ander doel dan waarvoor de desbetreffende ruimte is bestemd.

Artikel 2E:14 Neerzetten van fietsen e.d.

Het is verboden op of aan de weg een fiets of een bromfiets te plaatsen of te laten staan tegen een raam, een raamkozijn, een deur, de gevel van een gebouw dan wel in de ingang van een portiek, indien:

a. dit in strijd is met de uitdrukkelijk verklaarde wil van de gebruiker van dat gebouw of dat portiek;

b. daardoor die ingang versperd wordt;

c. hierdoor de doorgang van de voetgangers wordt belemmerd.

Artikel 2E:15 Afsluiten fietsen en motorvoertuigen
  • 1. Het is de rechthebbende verboden een fiets, een bromfiets of een motorvoertuig op of aan de weg of op een voor het publiek toegankelijke plaats te laten staan, indien het niet vol­doende wordt bewaakt of op afdoende wijze voor onmiddellijk gebruik onge­schikt is ge­maakt.

  • 2. Dit verbod geldt niet voor zover daarin wordt voorzien in artikel 14 van het Reglement verkeersregels en verkeers­tekens.

Artikel 2E:16 Overlast van fiets of bromfiets op markt-en kermisterrein e.d.

Het is verboden op de door het college of de burgemeester aangewezen uren en plaatsen zich met een fiets of bromfiets te bevinden op een door het college of de burgemeester aangewezen terrein waar een markt, kermis, uitvoering, bijeenkomst of plechtigheid gehouden wordt welke publiek trekt.

Artikel 2E:17 Bespieden van personen
  • 1. Het is verboden zich in de nabijheid van een persoon dan wel van een gebouw of woon­wagen op te houden met de kennelijke bedoeling deze persoon dan wel een zich in dit gebouw of deze woonwagen bevindende persoon, te be­spie­den.

  • 2. Het is verboden door middel van een verrekijker een zich in een gebouw of woonwagen bevindende persoon te bespieden.

Artikel 2E:18 Alarminstallaties
  • 1. Het is verboden zonder vergunning van het college in, op of aan een onroe­rende zaak een alarminstallatie geïnstalleerd te hebben die een voor de omgeving opvallend geluid- of lichtsignaal kan produceren.

  • 2. Het verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet op de Particuliere Beveiligingsorganisaties en Recherchebureaus.

Afdeling 3: Dieren

Artikel 2E:19 Loslopende honden
  • 1. Het is de eigenaar of houder van een hond verboden die hond te laten verblijven of te laten lopen:

    a. binnen de bebouwde kom op de weg zonder dat die hond aangelijnd is, zulks met uitzondering van door het college speciaal daartoe aangewezen hondenlos­loopgebieden;

    b. buiten de bebouwde kom op de weg als bedoeld in art. 1:1 lid 1 onder a, zonder dat die hond aangelijnd is;

    c. op een voor het publiek toegankelijke en kennelijk als zodanig ingerichte kinderspeelplaats, zandbak of speelweide of op een andere door het college aangewezen plaats;

    d. op de weg zonder voorzien te zijn van een halsband of door middel van penning aangebracht identificatiekenmerk, die de eigenaar of houder van de hond duidelijk doet kennen.

  • 2. Het verbod van lid 1 geldt niet voor zover de eigenaar of houder van de hond zich vanwege zijn handicap door een geleidehond laat begeleiden en de hond als zodanig aantoonbaar gekwalificeerd is of indien een eigenaar of houder van een hond deze aantoonbaar gekwalificeerd opleidt tot geleidehond.

Artikel 2E:20 Verontreiniging door honden
  • 1. De eigenaar of houder van een hond is verplicht ervoor te zorgen dat die hond zich niet van uitwerpselen ontdoet: a. binnen de bebouwde kom buiten de door het college aangewezen en als zodanig ingerichte hondenlosloopgebieden, uitlaatroutes en hondentoiletten; b. op een andere door het college aangewezen plaats.

  • 2. De strafbaarheid wegens overtreding van het in het eerste lid gestelde gebod wordt opgeheven, indien de eigenaar of houder van de hond er voor zorg draagt dat de uitwerpselen onmiddellijk worden verwijderd.

Artikel 2E:21 Verplichting tot voeren ruimmiddel
  • 1. Het is de eigenaar/houder verboden een hond te laten verblijven / lopen op de weg zonder dat men een deugdelijk hulpmiddel, dat gezien vorm en constructie kennelijk bestemd is tot het opruimen van hondenuitwerpselen, bij zich draagt.

  • 2. Degene die zich met een hond op de in het eerste lid bedoelde plaatsen bevindt is verplicht het hulpmiddel op eerste vordering van de met het toezicht op de naleving van dit artikel belaste ambtenaren te tonen.

Artikel 2E:22 Verontreiniging door paarden
  • 1. De eigenaar, houder of verzorger van een paard alsmede hij die een paard onder zijn hoede heeft, is verplicht indien het paard zich binnen de bebouwde kom op een weg of een voor het publiek toegankelijke plaats, behoudens daartoe door burgemeester en wethouders aangewezen plaatsen bevindt, ervoor te zorgen. a. dat het paard zich niet van uitwerpselen kan ontdoen. b. een deugdelijk opruimmiddel voor het verwijderen van de uitwerpselen bij zich te dragen en dit op eerste vordering van een ambtenaar, belast met de zorg voor de naleving van een of meer bepalingen van deze verordening, te tonen.

  • 2. Indien de eigenaar of houder van een paard verzuimt de in het eerste lid genoemde verplichting na te komen, kunnen burgemeester en wethouders betrokkene aanschrijven, dat het verboden is het paard op de in het eerste lid genoemde plaatsen te laten verblijven of te laten lopen.

  • 3. De strafbaarheid wegens overtreding van het in het eerste lid, onder a, gestelde verbod wordt opgeheven indien de eigenaar, houder of verzorger van een paard alsmede hij die een paard onder zijn hoede heeft ervoor zorg draagt, dat de uitwerpselen onmiddellijk worden verwijderd.

Artikel 2E:23 Gevaarlijke honden
  • 1. Het is de eigenaar of houder van een hond verboden die hond te laten verblijven of te laten lopen op of aan de weg of op het terrein van een ander:

    1. Anders dan kort aangelijnd nadat het college aan de eigenaar of de houder heeft bekendgemaakt dat het die hond gevaarlijk of hinderlijk acht en een kort aanlijngebod in verband met het gedrag van die hond noodzakelijk acht;

    2. Anders dan kort aangelijnd en voorzien van een muilkorf nadat het college aan de eigenaar of de houder heeft bekend gemaakt dat het die hond gevaarlijk of hinderlijk acht en een kort aanlijn- en muilkorfgebod in verband met het gedrag van die hond noodzakelijk acht;

  • 2. Het is de eigenaar of houder van een hond of degene die een of meer dieren onder zijn hoede heeft verboden deze te laten verblijven/lopen op of aan de weg of op een terrein van een ander, terwijl deze na schriftelijke aanzegging van het College niet de voorzorgsmaatregelen heeft genomen die van hem mogen worden verwacht om te voorkomen dat deze dieren voor de omgeving hinderlijk zijn;

  • 3. In lid 1 en lid 2 wordt verstaan onder: a. muilkorf: een muilkorf als bedoeld in artikel 1, onder d., van de Regeling agressieve dieren; b. kort aanlijnen: aanlijnen van een hond met een lijn met een lengte, gemeten van hand tot halsband, die niet langer is dan 1,50 meter.

  • 4. Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing voorzover een landelijke geldende regeling van toepassing is.

Artikel 2E:24 Houden van hinderlijke of schadelijke dieren
  • 1. Het college is bevoegd gedeelten van de gemeente of bepaalde plaatsen aan te wijzen waar het ter voorkoming of opheffing van overlast of van schade aan de openbare gezondheid verboden is daarbij aangeduide dieren:

    a. aanwezig te hebben; dan wel

    b. aanwezig te hebben anders dan met inachtneming van de door hen ter voorko­ming of opheffing van overlast of van schade aan de openbare gezondheid gestelde regels; dan wel

    c. aanwezig te hebben tot een groter aantal dan in die aanwijzing is aangegeven of mede is aangegeven.

  • 2. Het bevoegd orgaan is niet verplicht het besluit als in dit artikel bedoeld bekend te maken, voorzover de aanwijzing één bepaald perceel betreft. Het is verboden op een krachtens het eerste lid aangewezen plaats een daarbij aangeduid dier of daarbij aangeduide dieren aan­wezig te hebben, dan wel aanwezig te hebben anders dan met inachtneming van de door het college gestelde regels, dan wel aanwezig te hebben tot een groter aantal dan door hen is aangegeven.

  • 3. Het bevoegd orgaan is niet verplicht het besluit als in dit artikel bedoeld bekend te maken, voorzover de aanwijzing één bepaald perceel betreft. Het college­­ kan de belanghebbende op een onroerend goed gelegen binnen een krachtens het eerste lid aangewezen gedeelte van de gemeente ontheffing verlenen van het in het tweede lid gestelde verbod.

  • 4. Het in dit artikel bepaalde geldt niet voor zover de Wet milieubeheer van toepassing is.

Artikel 2E:25 Duiven
  • 1. De rechthebbende op duiven is verplicht ervoor te zorgen dat die duiven niet kunnen uitvliegen tussen 8.00 en 18.00 uur in een door het college te bepalen tijdvak dat ligt tussen 1 maart en 1 juni.

  • 2. Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

  • 3. Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover in het daarin geregelde wordt voorzien in de Provinciale ophokverordening Limburg.

Artikel 2E:26 Loslopend vee en pluimvee

De rechthebbende op vee of pluimvee, dat zich bevindt in een aan een weg liggend weiland of terrein dat niet van die weg is afgescheiden door een deugdelijke veekering, is verplicht ervoor te zorgen dat zodanige maatregelen getroffen worden dat dit vee of pluimvee die weg niet kan bereiken.

Artikel 2E:27 Bijen
  • 1. Het is verboden bijen te houden:

    a. binnen een afstand van 30 meter van woningen of andere gebouwen waar overdag mensen verblijven;

    b. binnen een afstand van 30 meter van de weg.

  • 2. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet indien op een afstand van ten hoogste 6 meter vanaf de korven of kasten een afscheiding is aangebracht van twee meter hoogte of zoveel hoger als noodzakelijk is om het laag uit- en invliegen van de bijen te voorkomen.

  • 3. Het in het eerste lid, aanhef en onder a, gestelde verbod geldt niet voorzover de bijenhouder rechthebbende is op de woningen of gebouwen als bedoeld in dat lid.

  • 4. Het in het eerste lid, aanhef en onder b, gestelde verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde is voorzien in de, op dat moment geldende, Wegen­verordening van de provincie Limburg. 5. Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod onthef­fing verlenen.

Artikel 2E:28 (Geluids)overlast hond, kat of ander huisdier

De rechthebbende op een hond, kat of ander huisdier dient er voor zorg te dragen, dat deze dieren aan anderen geen (geluids)overlast bezorgen.

Afdeling 4: Bepalingen ter bestrijding van heling van goederen

Artikel 2E:29 Begripsomschrijvingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

a. Handelaar: de handelaar als bedoeld in artikel 1 van de algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 437, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.

b. Verkoopregister: het aantekening houden van het verkopen of op andere wijze overdra­gen van alle gebruikte en ongeregelde goederen door de handelaar.

Artikel 2E:30 Verplichtingen met betrekking tot het register

De handelaar is verplicht aantekening te houden van alle gebruikte of ongeregelde goederen die hij verkoopt of op andere wijze overdraagt, in een doorlopend en een door of namens de burgemeester gewaarmerkt register en daarin vermeldt hij onverwijld:

a. het volgnummer van de aantekening met betrekking tot het goed;

b. de datum van verkoop of overdracht van het goed;

c. een omschrijving van het goed, daaronder begrepen - voorzover dat mogelijk is - soort, merk en nummer van het goed;

d. de verkoopprijs of andere voorwaarden voor overdracht van het goed;

e. de naam en het adres van degene die het goed heeft verkregen.

Artikel 2E:31 Voorschriften als bedoeld in artikel 437 ter, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht

1. De handelaar of een voor hem handelend persoon is verplicht:

a. wanneer hij overeenkomstig het bepaalde in artikel 437 ter, tweede lid, van het Wet­boek van Strafrecht, de burgemeester of de door deze aangewezen ambte­naar er schriftelijk van in kennis stelt dat hij van het opkopen een beroep of gewoonte maakt, daarbij tevens schriftelijk opgave te doen van zijn woonadres en van het volledig adres van elke lokaliteit door hem ten behoeve van zijn onderneming in gebruik genomen;

b. de onder a. bedoelde functionaris onder aanbieding van zijn register(s) onverwijld doch in ieder geval binnen drie dagen, schriftelijk in kennis te stellen van een veran­dering van zijn woonadres, zomede van het adres of de adressen van een bij hem ten behoeve van zijn onderneming in gebruik zijnde lokaliteit;

c. aan de hoofdingang van de lokaliteit waar de onderneming is gevestigd een kenteken te hebben waarop zijn naam en de aard van de onderneming duidelijk zichtbaar voor­komt;

d. indien hij in de gelegenheid is enig goed te verkrijgen waarvan redelijkerwijs kan wor­den vermoed dat het van misdrijf afkomstig is of voor de rechthebbende verloren is gegaan, hiervan onverwijld kennis te geven aan de onder a. bedoelde functionaris;

e. zijn administratie op eerste aanvraag ter inzage te geven aan de burgemeester of een daartoe door de burgemeester aangewezen ambtenaar;

f. wanneer hij heeft opgehouden van het opkopen een beroep of gewoonte te maken, onderscheidenlijk het beroep van handelaar niet langer uitoefent, de onder a. bedoel­de functionaris hiervan onverwijld doch in ieder geval binnen drie dagen schriftelijk in kennis te stellen.

Artikel 2E:32 Vervreemding van door opkoop verkregen goederen

Het is de handelaar of een voor hem handelend persoon verboden enig door opkoop verkregen goed gedurende de eerste drie dagen dat het onder zijn berusting is, over te dragen of daarin enige wijziging aan te brengen tenzij deze wijziging van geen invloed is op de herkenbaarheid van het goed.

Afdeling 5: Route gevaarlijke stoffen (raadpleeg hiervoor de afzonderlijke verordening)

Afdeling 6: Vuurwerk

Artikel 2E:33 Begripsomschrijving

In deze afdeling wordt verstaan onder consumentenvuurwerk: Consumentenvuurwerk waarop het Besluit van 22 januari 2002, houdende nieuwe regels met betrekking tot consumenten- en professioneel vuurwerk (Vuurwerkbesluit) van toepassing is.

Artikel 2E:34 Ter beschikking stellen van consumentenvuurwerk tijdens verkoopdagen
  • 1. Het is verboden in de uitoefening van een bedrijf of nevenbedrijf consumentenvuurwerk ter beschikking te stellen dan wel voor het ter beschikking stellen aanwezig te houden, zonder een vergunning van de gemeente waar het bedrijf is of zal worden gevestigd.

  • 2. Een vergunning als bedoeld in het eerste lid kan worden geweigerd in het belang van de openbare orde en in het belang van het voorkomen of beperken van overlast.

Artikel 2E:35 Bezigen van consumentenvuurwerk tijdens de jaarwisseling.
  • 1. Het is verboden consumentenvuurwerk te bezigen op een door burgemeester en wethouders in het belang van de voorkoming van gevaar, schade of overlast aangewezen plaats.

  • 2. Het is verboden consumentenvuurwerk op of aan de weg of op een voor publiek toegankelijke plaats te bezigen indien zulks gevaar, schade of overlast kan veroorzaken.

  • 3. De in het eerste en tweede lid gestelde verboden gelden niet voorzover in het daarin geregelde wordt voorzien in artikel 429, aanhef en onder 1, van het Wetboek van Strafrecht.

  • 4. Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

Afdeling 7: Drugsoverlast

Artikel 2E:36 Verbod begeven op de weg om drugs te verhandelen.

Onverminderd het bepaalde in de Opiumwet is het verboden op of aan de weg post te vatten of zich daar heen en weer te bewegen en zich op of aan wegen in of op een voertuig te bevinden of daarmee heen en weer of rond te rijden, met het kennelijk doel om middelen als bedoeld in de artikelen 2 en 3 van de Opiumwet, of daarop gelijkende waar, al dan niet tegen betaling af te leveren, aan te bieden of te verwerven, daarbij behulpzaam te zijn of te bemiddelen.

Artikel 2E:37 Openlijk drugsgebruik

Het is verboden op of aan de weg, op een voor publiek toegankelijke plaats of in een voor publiek toegankelijk gebouw, middelen als bedoeld in de artikelen 2 en 3 van de Opiumwet te gebruiken, toe te dienen, dan wel voorbereidingen daartoe te verrichten of ten behoeve van dat gebruik voorwerpen en/of stoffen voorhanden te hebben.

Artikel 2E:38 Betreden gesloten woning of lokaal.
  • 1. Het is verboden een krachtens artikel 13b Opiumwet gesloten voor het publiek toegankelijk lokaal of bij dat lokaal behorend erf te betreden of zich daarin te bevinden;

  • 2. De in het eerste en tweede lid gestelde verboden gelden niet voor personen wier aanwezigheid in die woning of het lokaal wegens dringende redenen noodzakelijk is;

  • 3. De burgemeester is bevoegd van de in lid 1 en 2 gestelde verboden ontheffing te verlenen.

Artikel 2E:39 Verzamelingen van personen in verband met drugs
  • 1. De burgemeester kan in het belang van de openbare orde en in verband met gedragingen in strijd de bepalingen uit de Opiumwet als ook met de artikelen 2E:3, 2E:36 en/of 2E:37 van deze afdeling wegen aanwijzen waarop of waaraan het verboden is aan een verzameling van meer dan 4 personen deel te nemen.

  • 2. Het is verboden op of aan door de burgemeester op basis van het eerste lid aangewezen wegen deel te nemen aan een verzameling van meer dan 4 personen.

  • 3. Het in het 2e lid gestelde verbod geldt niet als de verzameling personen geen verband houdt met gedragingen in stirjd met de artikelen 2E:36 en 2E:37 van deze afdeling.

  • 4. Een ieder, die zich bevindt in een verzameling van personen als in het eerste lid bedoeld, is verplicht op een daartoe strekkend bevel van een opsporingsambtenaar zijn weg te vervolgen of zich in de door deze aangewezen richting te verwijderen.

Artikel 2E:40 Weggooien van spuiten e.d.

Het is verboden om injectiespuiten of onderdelen daarvan zoals naalden, reservoirs, zuigers e.d. of daarop gelijkende voorwerpen op of aan de weg dan wel in afvalbakken achter te laten, indien redelijkerwijze kan worden aangenomen, dat zulks geschiedt om afstand van het voorwerp te doen.

Afdeling 8: Veiligheidsrisicogebieden, bestuurlijke ophouding en cameratoezicht op openbare plaatsen

Artikel 2E:41 Bestuurlijke ophouding

(Gereserveerd)

Artikel 2E:42 Veiligheidsrisicogebieden (Preventief fouilleren)

De burgemeester kan overeenkomstig artikel 151b van de Gemeentewet bij verstoring van de openbare orde door de aanwezigheid van wapens, dan wel bij ernstige vrees voor het ontstaan daarvan, een gebied, met inbegrip van de daarin gelegen voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven, aanwijzen als veiligheidsrisico-gebied.

Artikel 2E:43 Cameratoezicht op openbare plaatsen
  • 1. De burgemeester kan overeenkomstig artikel 151c van de Gemeentewet besluiten tot plaatsing van vaste camera’s voor een bepaalde duur ten behoeve van het toezicht op een openbare plaats.

  • 2. De burgemeester heeft de bevoegdheid als bedoeld in het eerste lid eveneens ten aanzien van andere voor eenieder toegankelijke plaatsen. Deze plaatsen dienen door de gemeenteraad te worden aangewezen.

Hoofdstuk 3: Seksbedrijven: inrichtingen, escort en sekswinkels e.d.

Afdeling 1 Begripsomschrijvingen

Artikel 3:1 Begripsomschrijvingen

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

a. prostitutie: het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

b. prostitué(e): degene die zich beschikbaar stelt tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

c. seksbedrijf: de activiteit, bestaande uit het bedrijfsmatig gelegenheid geven tot prostitutie of het verrichten van seksuele handelingen voor een ander tegen vergoeding zoals prostitutiebedrijf, seksinrichting of escortbedrijf of uit het bedrijfsmatig aanbieden van vertoningen van erotisch pornografische aard in een seksinrichting tegen vergoeding;

d. prostitutiebedrijf: de activiteit, bestaande uit het bedrijfsmatig gelegenheid geven tot prostitutie;

e. escortbedrijf: de activiteit, bestaande uit het bedrijfsmatig of in een omvang alsof het bedrijfsmatig was, gelegenheid geven tot prostitutie in de vorm van bemiddeling tussen klant en prostituee, waarbij de prostitutie op een andere plaats dan een seksinrichting wordt uitgeoefend;

f. seksinrichting: voor het publiek toegankelijke besloten ruimte, onderdeel van een seksbedrijf. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;

g. sekswinkel: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin hoofdzakelijk goederen van erotisch pornografische aard aan particulieren plegen te worden verkocht of verhuurd;

h. exploitant: de natuurlijke persoon of de bestuurder van een rechtspersoon of, indien van toepassing, de tot vertegenwoordiging van die rechtspersoon bevoegde natuurlijk persoon, voor wiens rekening en risico een seksbedrijf wordt uitgeoefend;

i. beheerder: de natuurlijke persoon die door de exploitant is aangesteld voor de feitelijke leiding (leidinggevende) van een seksbedrijf;

j. klant: degene die gebruik maakt van de door een exploitant van een

seksbedrijf of een prostituee aangeboden seksuele diensten;

k. advertentie: elke commerciële uiting in een medium, die een seksbedrijf (of een prostituee) onder de aandacht van het publiek brengt.

l. bezoeker: degene die aanwezig is in een seksbedrijf, met uitzondering van:

1. de exploitant;

2. de beheerder;

3. de prostituee;

4. het personeel dat in een seksbedrijf werkzaam is;

5. toezichthouders die zijn aangewezen bij of krachtens wet of op grond van artikel 6:3 van deze verordening;

6. andere personen wier aanwezigheid in het seksbedrijf wegens dringende redenen noodzakelijk is.

Artikel 3:2 Bevoegd bestuursorgaan

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder bevoegd bestuursorgaan: het college ­of, voor zover het betreft voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behoren­de erven als bedoeld in artikel 174 van de Gemeente­wet, de burgemeester.

Artikel 3:3 Nadere regels

Het college kan ter bescherming van de in artikel 3:14 genoemde belangen nadere regels vaststellen.

Afdeling 2 Seksbedrijven, escort, sekswinkels e.d.

Artikel 3:4 Vergunningsplicht
  • 1. Het is verboden een seksbedrijf ­­te exploiteren of te wijzigen zonder vergunning van het bevoegd bestuursorgaan.

  • 2. De aanvraag daartoe dient te geschieden door middel van een door het bevoegd bestuursorgaan vastge­steld formulier.

  • 3. In de aanvraag om een vergunning wordt in ieder geval vermeld:

    a. de persoonsgegevens van de exploitant;

    b. de persoonsgegevens van de beheerder;

    c. de aard van de inrichting;

    d. de locatie van de inrichting;

    e. een bewijs van inschrijving in het Handelsregister bij de Kamer van Koophandel;

    f. een nauwkeurige plattegrondtekening van de inrichting, schaal ten minste 1:100, met vermelding van de oppervlakte van de verschillende ruimten in m2;

    g. een verklaring en het rapport van de GGD-OZL dat de seksinrichting voldoet aan de vereisten zoals gesteld in het Inspectie Protocol Technische Hygiëne.

  • 4. De vergunning wordt uitsluitend verleend aan de exploitant. Zij is persoonsgebonden en kan niet worden overgedragen.

  • 5. Per inrichting wordt niet meer dan een aanvraag tegelijk in behandeling genomen.

Artikel 3:5 Gedragseisen exploitant en beheerder
  • 1. De exploitant en de beheerder:

    a. staan niet onder curatele en zijn niet ontzet uit de ouderlijke macht of de voogdij;

    b. zijn niet in enig opzicht van slecht levensgedrag­;

    c. en hebben de leeftijd van éénentwintig jaar bereikt.

  • 2. Naast de gestelde eisen in het eerste lid, is de exploitant en de beheer­der niet:

    a. met toepassing van de artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht in een psychiatrisch ziekenhuis geplaatst of met toepassing van artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht ter beschikking gesteld;

    b. binnen de laatste vijf jaar onherroepelijk veroordeeld tot een onvoor­waardelijke vrijheidsstraf van zes maanden of meer door de rechter in Nederland, de Nederlandse Antillen of Aruba, dan wel door een andere buitenlandse rechter wegens een misdrijf waarvoor naar Nederlands recht een bevel tot voorlopige hechtenis ingevolge artikel 67, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering is toegelaten;

    c. binnen de laatste vijf jaar bij tenminste twee rechterlijke uitspraken onherroepelijk veroordeeld tot een onvoorwaardelijke geldboete van 500 Euro of meer of tot een andere hoofdstraf als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onder a van het Wetboek van Strafrecht, wegens dan wel mede wegens overtreding van:

    1. bepalingen gesteld bij of krachtens de Drank- en Horecawet, de Opiumwet, de Vreemdelingenwet en de Wet arbeid vreemdelingen;

    2. de artikelen 137c tot en met 137g, 140, 197a tot en met 197c, 240b, 242 tot en met 249, 252, 273f, 300 tot en met 303, 416, 417, 417bis, 426 of 429quater en 453 van het Wet­boek van strafrecht;

    3. de artikelen 8 en 162, derde lid, alsmede artikel 6 jº artikel 8 of jº artikel 163 van de Wegenverkeerswet 1994

    4. de artikelen 1, onder a, b en d, 13, 14, 27 en 30b van de Wet op de kansspelen;

    5. de artikelen 2 en 3 van de Wet op de weerkorpsen; beveiligingsorganisa­ties en recherchebureaus;

    6. de artikelen 54 en 55 van de Wet wapens en munitie.

  • 3. Met een veroordeling als bedoeld in het tweede lid wordt gelijk gesteld:

    a. vrijwillige betaling van een geldsom als bedoeld in artikel 74, tweede lid onder a van het Wetboek van strafrecht of artikel 76, derde lid onder a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, tenzij de geldsom minder dan 350 Euro bedraagt;

    b. een bevel tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke straf.

  • 4. De periode van vijf jaar, genoemd in het tweede lid, wordt:

    a. bij de weigering van een vergunning teruggerekend vanaf de datum van beslissing op de aanvraag van de vergunning;

    b. bij de intrekking van een vergunning teruggerekend vanaf de datum van de intrekking van deze vergunning.

  • 5. De exploitant of de beheerder is binnen de laatste vijf jaar geen exploitant of beheerder geweest van een inrichting die voor ten minste één maand door het bevoegde bestuursorgaan is gesloten, of waarvan de vergunning als bedoeld in artikel 3:4 is ingetrokken, tenzij aanneme­lijk is dat hem ter zake geen verwijt treft.

Artikel 3:6 Sluitingsuur
  • 1. Het is verboden een seksinrichting voor bezoekers geopend te hebben en daarin bezoekers toe te laten of te laten verblijven anders dan:

    a. van 06.00 uur in de morgen tot 02.00 uur middernacht op maandag tot en met donderdag;

    b. van 06.00 uur in de morgen tot 03.00 uur middernacht op vrijdag tot en met zondag.

  • 2. In afwijking van het eerste lid kan het bevoegd bestuursorgaan door middel van een vergunningsvoorschrift als bedoeld in artikel 1:6 voor een afzon­der­lijke seksbedrijf andere sluitings­uren vaststellen.

  • 3. Het is bezoekers van een seksbedrijf verboden zich daarin te bevinden geduren­de de tijd dat die inrichting krachtens het eerste lid of tweede lid, dan wel krachtens artikel 3:7, gesloten dient te zijn.

  • 4. Het in het eerste, tweede en derde lid bepaalde geldt niet voor zover de op de Wet milieubeheer gebaseerde voorschriften van toepassing zijn.

Artikel 3:7 Afwijking sluitingsuur en (tijdelijke) sluiting
  • 1. Met het oog op de in artikel 3:14, tweede lid, genoemde belangen of in geval van handelen of nalaten in strijd met de bepalingen in dit hoofd­stuk, de aan de vergunning verbonden voorschriften, of de nadere regels als bedoeld in artikel 3:3, kan het bevoegd bestuursorgaan:

    a. tijdelijk andere dan de krachtens artikel 3:6, eerste of tweede lid, geldende sluitingsuren vaststellen;

    b. van een afzonderlijk seksbedrijf al dan niet voor een bepaalde termijn ­de gedeeltelijke of algehele sluiting bevelen.

  • 2. Onverminderd het bepaalde in artikel 3:41 van de Algemene wet bestuurs­recht, maakt het bevoegd bestuursorgaan het in het eerste lid bedoelde besluit openbaar bekend.

Artikel 3:8 Intrekking van de vergunning

Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan het bevoegde bestuursorgaan met het oog op de in artikel 3:14, tweede lid genoemde belangen of in geval van handelen of nalaten in strijd met de bepalingen in dit hoofdstuk, de aan de vergunning verbonden voorschriften, of de nadere regels als bedoeld in artikel 3:3, de vergunning intrekken.

Artikel 3:9 Aanwezigheid van en toezicht door exploitant en beheerder
  • 1. Het is verboden een seksbedrijf voor bezoekers geopend te hebben, zonder dat de ingevolge artikel 3:4 op de vergunning vermelde exploi­tant of beheerder in het seksbedrijf aanwezig is.

  • 2. De exploitant en de beheerder zijn verplicht er voortdurend op toe te zien dat in de inrichting:

    a. geen strafbare feiten plaatsvinden, waaronder in ieder geval de feiten als genoemd in de titels XIV (misdrijven tegen de zeden), XX (mishande­ling), XXII (dief­stal) en XXX (heling) van het Tweede Boek van het Wetboek van Straf­recht, in de Opiumwet en in de Wet wapens en munitie;

    b. geen prostitutie wordt uitgeoefend door personen in strijd met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of de Vreemdelingenwet bepaal­de.

Artikel 3:10 Verbod straatprostitutie
  • 1. Het is verboden, door handelingen, houding, woord, gebaar of op andere wijze, te trachten als prostitué(e) de aandacht van passanten op zich te vestigen.

  • 2. Met het oog op de naleving van het in het eerste lid gestelde verbod, kan door politieambtenaren het bevel worden gegeven zich onmiddellijk in een bepaalde richting te verwijde­ren.

Artikel 3:11 Sekswinkels
  • 1. In het belang van de openbare orde of de woon- en leefomgeving wordt per wijk de exploitatie van maximaal 1 sekswinkel toegestaan.

  • 2. Onverminderd het bepaalde in het eerste lid is het is de rechthebbende op een onroerende zaak verboden daarin een sekswinkel te exploiteren in door burge­meester en wethouders in het belang van de openbare orde of de woon- en leefomgeving aangewezen gebieden of delen van de gemeente.

Artikel 3:12 Tentoonstellen, aanbieden en aanbrengen van erotisch - pornografische goederen, afbeeldingen en dergelijke
  • 1. Het is de rechthebbende op een onroerende zaak verboden daarin of daarop goederen, opschriften, aankondigingen, gedrukte of ge­schreven stukken dan wel afbeeldingen van erotisch - pornografische aard open­lijk ten toon te stellen, aan te bieden of aan te brengen:

    a. indien het bevoegd bestuursorgaan aan de rechthebbende heeft bekendge­maakt dat de wijze van tentoonstellen, aanbieden of aanbrengen daar­van, de openba­re orde of de woon- en leefom­geving op ontoelaatbare wijze aantast;

    b. anders dan overeenkomstig de door het bevoegd bestuursorgaan in het belang van de openbare orde of de woon- en leefomgeving gestelde regels.

  • 2. Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepas­sing op het tentoonstellen, aanbieden of aanbrengen van goederen, opschrif­ten, aankon­di­gingen, gedrukte of geschre­ven stukken dan wel afbeel­dingen, die dienen tot het openbaren van gedachten en gevoe­lens als bedoeld in artikel 7, eerste lid van de Grond­wet.

Afdeling 3 Beslissingstermijn; weigeringsgronden;nadere regels

Artikel 3:13 Beslissingstermijn
  • 1. In afwijking van het bepaalde in artikel 1:5 neemt het bevoegd bestuurs­orgaan een beslissing op de aanvraag om vergunning als bedoeld in artikel 3:4, eerste lid, binnen twaalf weken na de dag waarop de aanvraag ontvangen is.

  • 2. Het bevoegd bestuursorgaan kan zijn beslissing voor twaalf weken verdagen.

  • 3. Bij toepassing van een toetsing overeenkomstig de Wet Bibob kan de beslistermijn na toepassing van lid 2 ten behoeve een landelijk advies nog eens met 4 weken worden verdaagd.

Artikel 3:14 Weigeringsgronden
  • 1. De vergunning als bedoeld in artikel 3:4, eerste lid, wordt geweigerd in­dien:

    a. de exploitant of de beheer­der niet voldoet aan de in artikel 3:5 gestelde eisen;

    b. de vestiging of de exploitatie van een seksbedrijf, zijnde prostitutiebedrijf, seksinrichting of escortbedrijf, in strijd is met een geldend bestemmingsplan, stadsvernieuwingsplan of leefmilieuver­orde­ning in de zin van de Wet op de Stads-en Dorpsvernieuwing;

    c. er aanwijzingen zijn dat in de inrichting personen werkzaam (zul­len) zijn in strijd met artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht, of met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemde­lingen of de Vreemdelingen­wet bepaalde.

  • 2. De vergunning bedoeld in artikel 3:4, eerste lid, kan worden gewei­gerd:

  • 3. a. in het belang van de openbare orde;

    b. in het belang van het voorkomen of beperken van overlast;

    c. in het belang van het voorkomen of beperken van aantasting van de woon- en leefklimaat;

    d. in het belang van de veiligheid van personen of goederen;

    e. in het belang van de verkeersvrijheid of -veiligheid;

    f. in het belang van de gezondheid of zedelijkheid;

    g. in het belang van de arbeidsomstandigheden van de prosti­tué(e).

    h. niet voldaan is aan het gestelde in de nadere regels als bedoeld in artikel 3:3.

Afdeling 4 Beëindiging exploitatie; wijziging beheer; vervallen vergunning

Artikel 3:15 Beëindiging exploitatie

Binnen een week na de feitelijke beëin­di­ging van de exploi­tatie, geeft de exploitant daarvan schrifte­lijk kennis aan het bevoegd bestuursorgaan.

Artikel 3:16 Wijziging beheer
  • 1. Indien de beheerder het beheer in de inrichting feitelijk heeft beëindigd, geeft de exploitant daarvan binnen een week na de feitelijke beëindiging van het beheer schriftelijk kennis aan het bevoegd bestuurs­orgaan.

  • 2. Het beheer kan slechts worden uitgeoefend door een nieuwe beheerder, indien het bevoegd bestuursorgaan op aanvraag van de exploitant heeft besloten de verleende vergunning overeenkom­stig de wijziging in het beheer te wijzigen. Het bepaalde in artikel 3:14, eerste lid, aanhef en onder a, is van overeenkom­stige toepassing.

Artikel 3:17 Vervallen vergunning

De vergunning vervalt:

a. zodra de ingevolge artikel 3:4 op de vergunning vermelde exploitant, de exploitatie van de inrichting feite­lijk heeft beëin­digd;

b. er een wijziging heeft plaatsgevonden in de persoon van de exploitant;

c. indien er een wijziging van bouwkundige aard in de inrichting heeft plaatsgevonden;

d. indien de inrichting naar een andere locatie wordt verplaatst.

Afdeling 5 Overgangsbepaling

Artikel 3:18 Overgangsbepaling

1. Op het exploiteren van een bestaand seksbedrijf is het gestelde in artikel 3:4, eerste lid, niet van toepassing: a.totdat er een nieuwe vergunning wordt aangevraagd of een bestaande vergunning wordt gewijzigd.

Hoofdstuk 4: Bescherming van het milieu en het natuurschoon en zorg voor het uiterlijk aanzien van de gemeente

Afdeling 1 Geluidhinder en verlichting

Artikel 4:1 Begripsomschrijvingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

a. besluit: het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer;

b. inrichting: inrichting type A of type B als bedoeld in het Besluit;

c. houder van een inrichting: degene die als eigenaar, bedrijfsleider, beheerder of anderszins een inrichting drijft;

d. collectieve festiviteit: festiviteit die niet specifiek aan geen of een klein aantal inrichtingen is verbonden;

e. incidentele festiviteit: festiviteit die gebonden is aan geen of een klein aantal inrichtingen.

f. geluidsgevoelige gebouwen: woningen en gebouwen die op grond van artikel 1 van de Wet geluidhinder worden aangemerkt als geluidsgevoelige gebouwen met uitzondering van gebouwen behorende bij de betreffende inrichting.

g. geluidsgevoelige terreinen: terreinen die op grond van artikel 1 van de Wet geluidhinder worden aangemerkt als geluidsgevoelige terreinen met uitzondering van de terreinen behorende bij de betreffende inrichting.

h. onversterkte muziek: muziek die niet elektronisch is versterkt.

i. overmatige hinder: er is sprake van overmatige hinder indien meer dan 20 dB(A) (muziek)geluid wordt geproduceerd boven de vigerende geluidsnorm van de betreffende inrichting c.q. festiviteit.

Artikel 4:2 Aanwijzing collectieve festiviteiten
  • 1. De geluidsnormen bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Besluit gelden niet voor door het college per kalenderjaar aan te wijzen collectieve festiviteiten gedurende de daarbij aan te wijzen dagen of dagdelen, voorzover naleving van deze waarden redelijker wijs niet kan worden gevergd.

  • 2. Artikel 4.113, eerste lid, van het Besluit geldt niet voor door het college per kalenderjaar aan te wijzen collectieve festiviteiten gedurende de daar bij aan te wijzen dagen of dagdelen.

  • 3. Het college maakt de aanwijzing tenminste 4 weken voor het begin van een nieuw kalenderjaar bekend.

  • 4. Het college kan, wanneer een collectieve festiviteit redelijkerwijs niet te voorzien was, een festiviteit terstond als collectieve festiviteit als bedoeld in het eerste lid aanwijzen.

  • 5. Ten aanzien van toepasbare geluidswaarden bij collectieve festiviteiten kan het college nadere regels stellen.

Artikel 4:3 Kennisgeving incidentele festiviteiten
  • 1. Het is een inrichting toegestaan maximaal 12 incidentele festiviteiten per kalenderjaar te houden waarbij de waarden bedoeld in de artikelen 2.17, 2.9 en 2.20 van het Besluit van toepassing zijn met dien verstaande dat geen overmatige hinder door de festiviteit mag ontstaan. De houder van de inrichting dient tenminste 2 weken voor de aanvang van de festiviteit het college daarvan in kennis te hebben gesteld.

  • 2. Het is een inrichting toegestaan om tijdens maximaal 12 incidentele festiviteiten per kalenderjaar de verlichting langer aan te houden ten behoeve van sportactiviteiten waarbij artikel 4.113, eerste lid van het Besluit niet van toepassing is, mits de houder van de inrichting ten minste een week voor de aanvang van de festiviteit het college daarvan in kennis heeft gesteld;

  • 3. Indien door een inrichting geen gebruik wordt gemaakt van de krachtens artikel 4:2 lid 4 aangewezen collectieve festiviteiten, kunnen maximaal 3 extra individuele ontheffingen worden verleend. Deze 3 extra individuele ontheffingen worden, in afwijking van artikel 4:3, eerste lid, verleend tot maximaal 23:00 uur. Een verzoek hiertoe dient uiterlijk 25 januari van ieder kalenderjaar te zijn ingediend.

  • 4. Het college stelt een formulier vast voor het doen van kennisgeving als bedoeld in het tweede en derde lid.

  • 5. De kennisgeving wordt tevens geacht te zijn gedaan wanneer burgemeester het college op verzoek van de houder van een inrichting een incidentele festiviteit, die redelijkerwijs niet te voorzien was, terstond toestaat.

  • 6. Ten aanzien van toepasbare geluidswaarden bij incidentele festiviteiten kan het college nadere regels stellen.

Artikel 4:4 Geluidhinder in de open lucht en in feesttenten
  • 1. Het is verboden zonder vergunning van het college in de openlucht en in feesttenten muziek of zang ten gehore te brengen dan wel een geluidsapparaat, een toestel of een bouwmachine op zodanige wijze inwerking te brengen of te hebben dat naar alle redelijkheid verwacht kan worden dat hierdoor voor een of meer wonende of overigens voor de omgeving geluidhinder wordt veroorzaakt of toe te laten dat deze handelingen worden verricht.

  • 2. Het verbod, vervat in het eerste lid, geldt niet voor het ten gehore brengen van muziek of zang dan wel het inwerking brengen of hebben van door het college bij openbaar bekend te maken besluit aangewezen categorieën muziek, zang, geluidsapparaten, toestellen of bouwmachines, al dan niet beperkt tot een bepaald gebied, voor zover wordt voldaan aan bij of krachtens dat besluit vastgestelde voorschriften, welke betrekking hebben op het voorkomen van geluidhinder.

  • 3. Het in het eerste lid bepaalde geldt niet, voor zover de op de Wet milieubeheer gebaseerde voorschriften, de Wetgeluidhinder, de Wegenverkeerswet,de Zondagswet, het Wetboek van Strafrecht, de Luchtvaartwet, het Reglement verkeersregels- en verkeerstekens 1990 of het Vuurwerkbesluit Wet milieugevaarlijke stoffen van toepassing zijn.

Artikel 4:5 Verboden incidentele festiviteiten

(Gereserveerd)

Artikel 4:6 Onverstekte muziek
  • 1. Bij het ten gehore brengen van onversterkte muziek, zoals bedoeld in artikel 2.18, eerste lid onder f en vijfde lid van het Besluit binnen inrichtingen is de onder e. opgenomen tabel van toepassing, met dien verstande dat:

    a. de in de tabel aangegeven waarden binnen in- of aanpandige gevoelige gebouwen niet gelden indien de gebruiker van deze gevoelige gebouwen geen toestemming geeft voor het in redelijkheid uitvoeren of doen uitvoeren van geluidsmetingen;

    b. de in de tabel aangegeven waarden op de gevel ook gelden bij gevoelige terreinen op de grens van het terrein;

    c. de waarden in in- en aanpandige gevoelige gebouwen, voor zover het woningen betreft, gelden in geluidsgevoelige ruimten en verblijfsruimten;

    d. bij het bepalen van de geluidsniveaus zoals vermeld in de tabel geen bedrijfsduurcorrectie wordt toegepast.

    e. Tabel e

     7.00 tot 19.00 uur19.00-23.00 uur23.00-7.00 uur
    LAr.LT op de gevel van gevoelige gebouwen50 dB(A)45 dB(A)40 dB(A)
    LAr.LT in in- en aanpandige gevoelige gebouwen35 dB(A)30 dB(A)25 dB(A)
    LAmax op de gevel van gevoelige gebouwen70 dB(A)65 dB(A)60 dB(A)
    LAmax in in- en aanpandige gevoelige gebouwen55 dB(A)50 dB(A)45 dB(A)
  • 2. Voor de duur van 15 uur in de week is onversterkte muziek, vanwege het oefenen door muziekgezelschappen zoals orkesten, harmonie- en fanfaregezelschappen, in een inrichting gedurende de dag- en avondperiode uitgezonderd van de genoemde geluidsniveaus in het eerste lid. Indien versterkte elementen worden gecombineerd met onversterkte elementen, wordt het hele samenspel beschouwd als versterkte muziek en is het Besluit van toepassing.

  • 3. Het eerste lid geldt niet indien artikel 4:2 of artikel 4:3 van deze verordening van toepassing is.

Artikel 4:7 Overige geluidhinder
  • 1. Onverminderd het bepaalde in de artikelen 4:4 en 4:6 is het verboden toestellen of geluidsapparaten inwerking te hebben of handelingen te verrichten op een zodanige wijze dat voor een omwonende of overigens voor de omgeving geluidhinder wordt veroorzaakt.

  • 2. Het college kan van het in het eerste lid bepaalde ontheffing verlenen.

  • 3. Het in het eerste lid bepaalde geldt niet, voorzover de op de Wet milieubeheer gebaseerde voorschriften, de Wetgeluidhinder, de Wegenverkeerswet, de Zondagswet, het Wetboek van Strafrecht, de Luchtvaartwet, het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, het Vuurwerkbesluit Wet milieu gevaarlijke stoffen of de provinciale milieuverordening van toepassing zijn.

Afdeling 2 Bodem-, weg- en milieuverontreiniging

Artikel 4:8 Verontreiniging van de weg en van terreinen aan de weg
  • 1. Het is verboden:

    a. afval of vuilnis of enig andere dergelijke stof of voorwerp, die/dat aanleiding kan geven tot verontreiniging, beschadiging of onvoldoende afwatering van de weg, dan wel aanleiding kan geven tot hinder of nadelige beïnvloeding van het milieu, op of in de bodem, buiten een daarvoor bestemde verzamelplaats, te plaatsen, te storten, te werpen, uit te gieten, te laten vallen of lopen of te houden;

    b. andere afvalstoffen dan straatafval, waaronder wordt verstaan huishoudelijke afvalstof­fen van zeer beperkte omvang en gewicht, zoals proppen, papier, plastic bekertjes en blikjes, achter te laten in daartoe van gemeentewege geplaatste of voorgeschreven bakken;

  • 2. Het in het eerste lid, aanhef en onder a, gestelde verbod is niet van toepassing op het ter inzameling aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen aan de daartoe aangewezen inzameldienst.

  • 3. Het college kan van het in het eerste lid, onder a, ge­stelde verbod ontheffing verlenen. Aan een ontheffing kunnen voorschriften worden verbonden ter bescherming van het milieu.

  • 4. Het in het eerste lid, aanhef en onder a. gestelde verbod is niet van toepassing op het thuiscomposteren van groente-, fruit- en tuinafval.

  • 5. Het in het eerste lid, aanhef en onder a, gestelde verbod geldt niet voor zover de stoffen of voorwerpen op de weg geraken of tijdelijk op de weg worden gebracht als onvermijde­lijk gevolg van het laden of lossen of vervoeren van stoffen of voorwerpen dan wel van het verrichten van andere werkzaamheden op of aan de weg.

  • 6. Het in het eerste lid, aanhef en onder a, gestelde verbod geldt voorts niet voor zover in het daarin geregelde wordt voorzien in:

    a. de Bestrijdingsmiddelenwet, de Kernenergiewet, de op de Wet milieubeheer, de Meststoffenwet en Destructiewet gebaseer­de voorschriften, de Wet bo­dembe­scherming;

    b. de Wet beheer rijkswaterstaatswerken;

    c. de geldende Wegenverordening van de provincie Limburg of de geldende verorde­ning Bodembescher­ming ­Limbu­rg­.

Artikel 4:9 Verontreiniging bij werkzaamheden op de weg
  • 1. Indien bij het laden of lossen of vervoeren van stoffen of voorwerpen dan wel bij andere werkzaamheden de weg wordt verontreinigd, is degene die ge­noemde werkzaamheden verricht, alsmede, indien deze in opdracht handelt, zijn opdrachtge­ver verplicht:

    a. indien de verontreiniging gevaar voor de veiligheid van het verkeer of voor beschadi­ging van het wegdek oplevert, de weg terstond na het ont­staan van de verontreini­ging te reinigen of te doen reinigen.

    b. indien de verontreiniging geen gevaar voor de veiligheid van het verkeer of voor be­schadiging van het wegdek oplevert, de weg terstond na de beëindiging van de werk­zaamheden of, indien deze langer dan een dag duren, elke dag terstond na beëindi­ging van de werkzaamheden op die dag te reinigen of te doen reinigen.

  • 2. Het in het eerste lid gesteld verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde wordt voorzien in de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of de geldende Wegenverordening van de provincie Limburg.

Artikel 4:10 Verspreiden stof
  • 1. Het is verboden op of over een weg stof te verspreiden door het uitslaan, uitkloppen, uit­schudden of op andere wijze reinigen van voorwerpen.

  • 2. Het is verboden stof te verspreiden door het uitslaan, uitkloppen, uitschudden of op ande­re wijze reinigen van voorwerpen op plaatsen, waar dit stof hinder of nadeel voor anderen veroorzaakt.

  • 3. Het verbod van het tweede lid geldt niet voor zover in het daarin geregelde wordt voorzien in de Wet milieubeheer.

Artikel 4:11 Vervoer stoffen in poeder- of korrelvorm
  • 1. Het is verboden op de weg stoffen in poeder- of korrelvorm te vervoeren, anders dan doelmatig tegen verspreiding afgedekt.

  • 2. Het bepaalde in het eerste lid geldt niet voor zover de geldenden Wegenver­orde­ning Provincie Limburg daarin voorziet.

Artikel 4:12 Vervoer stank verspreidende stoffen
  • 1. Het is verboden stank verspreidende stoffen over een weg te vervoeren an­ders dan in een lekvrij en deugdelijk afgesloten voertuig.

  • 2. Dit verbod geldt niet voor het vervoer van droge stalmest.

  • 3. Dit verbod geldt evenmin voor zover het bepaalde in de afvalstoffenverorde­ning van toe­passing is.

Artikel 4:13 Stankhinder meststoffen
  • 1. Het is verboden op bouwland en tuinen langer dan 24 uur stank versprei­dende stoffen aanwezig te hebben.

  • 2. Dit artikel geldt niet voor inrichtingen, waarop de Wet milieubeheer van toepassing is, indien aan de vergunning ingevolge de Wet milieubeheer voorwaarden zijn verbon­den inzake het verwerken van mest en meststoffen.

Artikel 4:14 Opslag stank verspreidende stoffen
  • 1. Het is verboden binnen de bebouwde kom enige bewaarplaats of afvoer van stank ver­sprei­dende stoffen te hebben, waar dit blijkens aanschrijving door het college­ voor anderen hinderlijk of voor de openbare gezondheid schadelijk is.

  • 2. Het college is bevoegd aanwijzingen te geven ten aan­zien van het hebben van een bewaarplaats voor stank verspreidende stoffen ter voorkoming of ophef­fing van de hinder of de schade, bedoeld in het eer­ste lid.

  • 3. Het verbod van het eerste lid geldt niet voor zover in het daarin geregelde wordt voorzien in de Wet milieubeheer.­

Artikel 4:15 Begraven krengen
  • 1. Het is verboden een gestorven dier, kreng of ander walgelijk voorwerp te begraven:

    a. binnen een afstand van 50 meter van een woning of een waterput;

    b. anders dan in een kuil, die een zodanige diepte heeft, dat het begraven met ten minste 80 cm aarde is bedekt.

  • 2. Het verbod van het eerste lid geldt niet voor zover in het daarin geregelde is voorzien in de­ Destructiewet.

Artikel 4:16 Teweegbrengen van rook
  • 1. Het is verboden voor de omgeving hinderlijke, gevaarlijke of schadelijke rook teweeg te brengen.

  • 2. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde is voorzien in artikel 429 van het Wetboek van Strafrecht of de Wet milieubeheer

Artikel 4:17 Overige verontreiniging
  • 1. Het is verboden zich te ontdoen van minerale oliën, bijtende, giftige of ontplofbare stoffen door:

    a. opslag op de wijze bedoeld in artikel 4:14;

    b. het op enige andere wijze op of in de bodem, de lucht of water te bren­gen.

  • 2. Het in het eerste lid vervatte verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde is voorzien in de Wet verontreini­ging opper­vlakte­wateren, de Lozingsverordening, de Destructiewet, de Kern­energiewet, de Wet ge­vaarlijke stoffen, de Wet milieubeheer, de Wet Luchtveront­reiniging,­ de Wet op de lijk­bezor­ging, het Wetboek van Strafrecht of de provinciale veror­dening op opslag­plaatsen.

  • 3. Het college kan ontheffing verlenen van het verbod vervat in het eerste lid.

Artikel 4:18 Afvalbakken in inrichtingen voor het verbruik van eet- en drinkwaren
  • 1. De houder of beheerder van een winkel, hal, kraam of andere dergelijke inrichtingen waar eet en/of drinkwaren worden verkocht welke ter plaatse kunnen worden genuttigd, is ver­plicht:

    a. een mand, bak of soortgelijk voorwerp in of nabij de inrichting op een duidelijk zicht­bare plaats aanwezig te hebben, waarin het publiek papier, etensresten, verpakkings­materiaal en ander afval kan achterlaten;

    b. zorg te dragen dat die mand, die bak of dat soortgelijke voorwerp van een zodanige constructie is dat het afval daarin deugdelijk geborgen blijft en dat die mand, die bak of dat voorwerp steeds tijdig wordt geledigd.

  • 2. De houder of beheerder van een inrichting bedoeld in het eerste lid is ver­plicht te zorgen dat dagelijks, uiterlijk een uur na sluiting van de inrichting, doch in ieder geval terstond op eerste aanzegging van een ambtenaar, belast met het toezicht op de naleving van het be­paalde in dit artikel, in de nabijheid van de inrichting op de weg achtergebleven stoffen of voorwerpen, voor zover kennelijk uit of van die inrichting afkomstig, worden verwijderd.

  • 3. De in het tweede lid gestelde verplichting geldt niet voor zover in het daarin geregelde is voorzien in de op de Wet milieubeheer gebaseerde voorschriften.

Artikel 4:19 Wegwerpen van reclame- of strooibiljetten
  • 1. Degene die op de weg reclame- of strooibiljetten of dergelijke geschriften onder het pub­liek verspreidt, is verplicht deze, indien zij in de omgeving van de plaats van uitreiking op de weg of een andere voor het publiek toeganke­lijke plaats door het publiek worden weg­ge­worpen, terstond daarvan te ver­wijderen of te doen verwijde­ren.

  • 2. Het in het eerste lid gestelde gebod geldt niet ten aanzien van het ver­sprei­den van reclame- of strooibiljetten of dergelijke geschriften vanuit een lucht­vaartuig

Artikel 4:20 Straatvegen

Het is verboden op een door het college ten behoeve van de werkzaam­heden van de daartoe aangewezen reinigingsdienst aangewezen weggedeelte, een voertuig te par­keren of enig ander voorwerp te laten staan gedurende een daarbij aangeduide tijdsperiode.

Artikel 4:21 Natuurlijke behoefte doen

Het is verboden binnen de bebouwde kom op of aan de weg zijn natuurlijke be­hoef­te te doen buiten een daarvoor bestemde inrichting of plaats.

Artikel 4:22 Toestand van sloten en andere wateren en niet-openbare riolen en putten buiten gebouwen

Sloten en andere wateren en niet-openbare riolen en putten bui­ten gebouwen mogen zich niet bevinden in een toestand die gevaar oplevert voor de veiligheid, nadeel voor de gezondheid of hinder voor de gebruikers van de gebouwen of voor anderen.

Artikel 4:23 Verbod doorzoeken van ter inzameling gereedstaande afvalstoffen

Het is verboden afvalstoffen die ter inzameling gereed staan te doorzoeken en te verspreiden.

Afdeling 3 Het bewaren van houtopstanden

Artikel 4:24 Begripsomschrijvingen
  • 1. In deze afdeling wordt verstaan onder:

    a. verordening: de geldende bomenverordening Kerkrade;

    b. vergunning: overeenkomst de bomenverordening Kerkrade;

    c. houtopstand: hakhout, een houtwal of een of meer bomen;

    d. hakhout: een of meer bomen die nat te zijn geveld, opnieuw op de strook uitlopen;

    e. vellen: onder vellen wordt mede verstaan: rooien, met inbegrip van verplanten, alsmede het verrichten van handelingen die de dood of ernstige beschadigingen of ontsieringen van houtopstand ten gevolg kunnen hebben.

Artikel 4:25 (Omgevings)Vergunning voor het vellen van houtopstanden
  • 1. Het is verboden zonder vergunning van het bevoegd gezag houtopstanden te vellen of te doen vellen.

Afdeling 4 Bescherming van flora en fauna

Artikel 4:26 Schade toebrengen aan groenvoorzieningen

Het is verboden zonder daartoe bevoegd te zijn schade toe te brengen aan bomen, heesters, bloemen of grasperken in een park, een bos of op andere dergelijke plaatsen.

Artikel 4:27 Bescherming groenstroken e.d.

Het is verboden in, bij de gemeente in onder­houd zijnde, groenstroken, grasperken of bloembakken enige scha­de toe te brengen aan een boom/bomen of een bloem- of heesterperk, dan wel al­daar bloemen te plukken.

Artikel 4:28 Bevinden in groenvoorzieningen

Het is verboden, zonder daartoe bevoegd te zijn, zich te bevinden in/op voor het publiek toegankelijke parken, wandelplaatsen, plantsoenen, groenstroken of grasperken dan wel in/tussen aanplantingen, bloemperken, heesters- of struikgewassen die op of aan de weg liggen.

Artikel 4:29 Voertuigen in groenvoorzieningen

Het is verboden met een voertuig te rijden door een park/plantsoen of op een, niet van de weg deel uitmakende, van gemeentewege aangelegde beplanting of groenstrook.

Artikel 4:30 Beschermde planten; hout sprokkelen
  • 1. Het college is bevoegd:

    a. Plaatsen aan te wijzen waar het ter bescherming van het natuur-, landschap- of dorps-/stedenschoon verboden is daarbij aangeduide bloemen of planten te plukken of bij zich te hebben;

    b. Bosgebieden of gedeelten daarvan aan te wijzen waar het om redenen van milieubeheer verboden is hout te sprokkelen of gesprokkeld hout bij zich te hebben.

  • 2. Het is verboden:

    a. op een, door het college, krachtens het eerste lid, aangewezen plaats de daarbij aangeduide bloemen of planten te plukken of bij zich te hebben.

    b. in bosgebieden of gedeelten daarvan hout te sprokkelen of gesprokkeld hout bij zich te hebben.

  • 3. Het in dit artikel bepaalde geldt niet:

    a. ten aanzien van door of met toestemming van de rechthebbende ter plaat­se ver­kre­gen dan wel elders afkomstige bloemen of planten of hout;

    b. indien de in dit artikel bedoelde handelingen worden verricht in het kader van normale onderhoudswerkzaamheden;

    c. voor zover de Natuurbeschermingswet van toepassing is.

  • 4. Het in het tweede lid, onder b, bepaalde geldt voorts niet:

    a. ten aanzien van hout afkomstig van houtopstanden waarop het in artikel 4:25 gestelde verbod niet van toepassing is;

    b. ten aanzien van hout dat moet worden verwijderd krachtens een veror­de­ning van het Bosschap.

  • 5. Het college kan ontheffing verlenen van het in het twee­de lid, onder a, gestelde verbod.

  • 6. Onder sprokkelen van hout wordt in dit artikel verstaan: het verzamelen en verwijde­ren van staand of losliggend, vermolmd dan wel uitdrogend, dood hout.

Artikel 4:31 Bescherming gebieden ten behoeve van recreatiedoeleinden

Met recreatiegebied wordt bedoeld: een gebied gelegen binnen en nabij het gebied van de gemeente Kerkrade dat bestemd is voor recreatieve doeleinden.

Artikel 4:32 Verboden ten behoeve van recreatiegebied(en)
  • 1. Het is verboden een recreatiegebied te gebruiken in strijd met de bepalingen geldend voor dat gebied door het parkeren in dit gebied of het aanwezig hebben van een voertuig of vaartuig anders dan tot doel van dagrecreatie.

  • 2. Het is verboden in een recreatiegebied met geluid voortbrengende apparatuur overlast te veroorzaken.

  • 3. Het is verboden in een recreatiegebied te graven of te spitten of te doen graven of te doen spitten in gedeelten buiten speelkuilen of zandbakken gelegen.

  • 4. Het is in een recreatiegebied verboden afval, vuilnis, resten van levensmiddelen, papier, blikken, flessen of verpakkingsmaterialen anders achter te laten dan in daarvoor aangewezen afvalbakken.

  • 5. Het is verboden in een recreatiegebied een afvalmand, -bak of soortgelijk voorwerp op andere wijze te gebruiken dan voor het deponeren van klein afval.

  • 6. Het is in een recreatiegebied verboden voor de eigenaar/houder van een hond zich in een verboden periode buiten het aangewezen gebied te bevinden.

Afdeling 5 Maatregelen tegen ontsiering en stankoverlast

Artikel 4:33 Opslag voertuigen, vaartuigen, mest, afvalstoffen enz.
  • 1. Het is verboden op een door het college aangewezen plaats buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer, in de openlucht en buiten de weg gelegen in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast dan wel voorkoming van schade aan de openbare gezondheid, de volgende voorwerpen of stoffen op te slaan, te plaatsen of aanwezig te hebben:

    a. onbruikbare of aan hun oorspronkelijke bestemming onttrokken voer- of vaartuigen of onderdelen daarvan;

    b. bromfietsen en motorvoertuigen of onderdelen daarvan;

    c. kampeermiddelen als bedoeld in artikel 5:36 of onderdelen daarvan, indien het plaatsen of aanwezig hebben daarvan geschiedt voor verkoop of verhuur of anderszins voor een commercieel doel;

    d. mestopslag, gierkelder of andere verzamelplaatsen van vuil, een verzameling ingekuild gras, loof of pulp of ingekuilde landbouwproducten, afbraakmaterialen en oude metalen.

  • 2. Het is verboden op een door het college aangewezen plaats een bepaald voorwerp of bepaalde stof op te slaan, te plaatsen of aanwezig te hebben.

  • 3. Het college kan bij de aanwijzing als bedoeld in het eerste en tweede lid nadere regels stellen.

  • 4. Het in dit artikel bepaalde geldt niet voorzover in het daarin geregelde voorwerp wordt voorzien door de Wet ruimtelijke ordening of de Provinciale verordening.

Artikel 4:34 Verbod hinderlijke, ontsierende of gevaarlijke reclame e.d.

Het is verboden op of aan een onroerende zaak handelsreclame te maken of te voeren door middel van een opschrift, aankondiging of afbeelding waardoor het verkeer in gevaar wordt gebracht of ernstige hinder ontstaat voor de omgeving.

Artikel 4:35 Aanschrijving

Indien door een opschrift, aankondiging of afbeelding als bedoeld artikel 4:34, dan wel aangebracht voor een ander doel dan handelsreclame, de veiligheid van het ver­keer in gevaar wordt gebracht of ernstige hinder voor de omgeving wordt veroorzaakt, is het college bevoegd de rechthebbende onderscheiden­lijk de hoofdgebrui­ker van het onroerend goed aan te schrijven tot het treffen van maatregelen ter voorkoming, ter beperking of ter op­heffing van dit gevaar of deze hinder. Degene tot wie de aanschrijving is ge­richt, of diens rechtsopvolger, is verplicht deze aanschrijving op te volgen.

Artikel 4:36 Ontsierende tuinen c.q. omgebouwde percelen

Ontsierende tuinen c.q. omgebouwde percelen De rechthebbende op een aan een weg gelegen tuin of een ongebouwd perceel is verplicht op aanschrijving van het college binnen de door hen bij die aanschrijving ge­stel­de termijn de afscheiding tussen die tuin of dat perceel en andere tuinen of percelen - voor zover vanaf een weg zichtbaar - in behoorlijke staat van onderhoud te brengen en te houden.

Hoofdstuk 5: Andere onderwerpen betreffende de huishouding van de gemeente

Afdeling 1 Parkeerexcessen

Artikel 5:1 Begripsomschrijvingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

a. voertuigen: voertuigen als bedoeld in artikel 1, onder a, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens (RVV 1990) met uitzondering van kleine wagens zoals kruiwagens, kinderwagens en dergelijke kleine voertuigen, rolstoelen;

b. parkeren: parkeren als bedoeld in artikel 1, onder c, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens (RVV 1990).

Artikel 5:2 Parkeren van voertuigen van autobedrijf e.d.
  • 1. Voertuigen van autobedrijven e.d. dienen duidelijk kenbaar te maken van welk autobedrijf e.d. ze zijn of wie van de voertuigen gebruik maakt.

  • 2. Onder parkeren van voertuigen van autobedrijven e.d. wordt mede verstaan:

    a. het gebruiken van een voertuig voor het geven van rijlessen;

    b. Het gebruiken van een voertuig voor het vervoer van personen tegen betaling.

  • 3. Tot de voertuigen bedoeld in het eerste lid worden niet gerekend:

    a. voertuigen waaraan herstel- of onderhoudswerkzaamheden worden ver­richt die in totaal niet meer dan een uur vergen, zulks gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt voor deze werkzaamheden;

    b. voertuigen gebezigd voor persoonlijk gebruik van de in het derde lid genoemde persoon.

  • 4. Het is degene die er zijn bedrijf, nevenbedrijf dan wel een gewoonte van maakt voertui­gen te stallen, te herstellen, te slopen, te verhuren of te verhan­delen, verboden:

    a. drie of meer voertuigen die hem toebehoren of zijn toevertrouwd, op de weg te par­keren binnen een cirkel met een straal van 10 meter met als middelpunt een dezer voertuigen; dan wel

    b. de weg als werkplaats voor voertuigen te gebruiken.

  • 5. Het college kan van het in het eerste lid gestelde ver­bod ontheffing verlenen.

Artikel 5:3 Te koop aanbieden van voertuigen
  • 1. Het is verboden op door het college aangewe­zen wegen of weggedeelten een voertuig te parkeren met het kennelijke doel het te koop aan te bieden of te verhandelen.

  • 2. Het college kan van het in het eerste lid bedoelde verbod onthef­fing verlenen.

Artikel 5:4 Defecte voertuigen

Het is verboden een voertuig waarmede als gevolg van andere dan eenvoudig te verhelpen ge­breken niet kan of mag worden gereden, langer dan op drie achter­eenvolgende dagen op de weg te parkeren.

Artikel 5:5 Voertuigwrakken en achtergelaten motorvoertuigen
  • 1. Het is verboden een voertuig dat rijtechnisch in onvoldoende staat van onderhoud is en tevens in een kennelijk verwaarloosde staat­ verkeert op de weg te parkeren.

  • 2. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde wordt voorzien in de Wet Milieubeheer.

Artikel 5:6 Caravans /Kampeermiddelen e.d.
  • 1. Het is verboden een voertuig, bijv. woonwagen, kampeerwagen, caravan, magazijnwagen, aanhangwagen, keetwa­gen of ander der­ge­lijk voertuig, dat voor de recreatie dan wel anderszins uitsluitend of mede voor andere dan verkeersdoeleinden wordt gebezigd:

    a. langer dan op drie achtereenvolgende dagen - binnen de bebouwde kom – op of aan de weg te plaatsen of te hebben

    b. met het oog op de verdeling van de beschikbare parkeerruimte als ook het schadelijk gevolg voor het uiterlijk aanzien van de gemeente geldt de bepaling van 3 achtereen-volgende dagen gedurende 4 gelegenheden per jaar.

  • 2. Het college kan ontheffing verlenen van het in het eer­ste lid, aanhef en onder a, gestelde verbod.

  • 3. Bij het parkeren van een voertuig, zoals in het eerste lid onder aanhef vermeld, op een parkeerstrook dan wel parkeervak dient het volledige voertuig inclusief trekhaak en overhanging binnen de lengte- dan wel breedteaanduiding van de parkeerstrook dan wel het parkeervak te passen.

  • 4. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde wordt voorzien in de geldende Wegenverordening provincie Limburg en de Natuur- en Landschapsbeschermingsverordening Limburg­.

Artikel 5:7 Parkeren van reclamevoertuigen
  • 1. Het is verboden een voertuig dat is voorzien van een aanduiding van han­delsrecla­me, op de weg te parkeren met het kennelijk doel om daarmee han­delsreclame te maken.

  • 2. Het college kan van het in het eerste lid gestelde ver­bod ontheffing verlenen.

Artikel 5:8 Parkeren van grote voertuigen
  • 1. Het is, in verband met het uiterlijk aanzien van de gemeente, verboden een voer­tuig dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter (incl. dissel) of een hoogte van meer dan 2,5 meter te parkeren elders dan op door het college­ bij een openbaar besluit aange­we­zen plaatsen.

  • 2. Voor het gebruik van de aangewezen plaatsen kunnen door het college nadere regels worden gesteld.

  • 3. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet gedurende de wekelijkse dagen van 07.00 tot 18.00 uur, waarbij het voertuig nodig is voor en ge­bruikt wordt voor het uitvoeren van werkzaamheden.

  • 4. Het college kan in andere situaties dan beschreven in lid 2 van het verbod in het eerste lid ontheffing verlenen.

  • 5. Voertuigen, zoals bedoeld in artikel 5:6 eerste lid onder aanhef, vallen buiten de werkingssfeer van dit artikel.

Artikel 5:9 Parkeren van uitzichtbelemmerende voertuigen
  • 1. Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,5 meter, op de weg te parkeren bij een voor bewo­ning of ander dagelijks gebruik bestemd gebouw op zodanige wijze dat daardoor het uit­zicht van bewoners of gebruikers vanuit dat gebouw op hinderlijke wijze wordt belem­merd of hun anderszins hinder of overlast wordt aangedaan.

  • 2. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet gedurende de tijd die nodig is voor en ge­bruikt wordt voor het uitvoeren van werkzaamheden waarvoor de aanwezigheid van het voertuig ter plaatse noodzakelijk is.

Artikel 5:10 Parkeren van voertuigen met stank verspreidende stoffen
  • 1. Het is verboden een voertuig met stank verspreidende stoffen te parkeren daar, waar be­woners of gebruikers van nabijgelegen gebouwen of terreinen daarvan hinder of overlast kunnen ondervinden.

  • 2. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde wordt voorzien in de Wet milieubeheer.

Artikel 5:11 Aantasting groenvoorziening door voertuigen
  • 1. Het is verboden een voertuig, fiets of bromfiets te rijden door, te doen of laten staan in een park of plantsoen of op een niet van het wegdeel uitmakende, van gemeentewege aangelegde beplanting of groenstrook.

  • 2. Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing:

    a. op de weg;

    b. op voertuigen die nodig zijn en gebruikt worden ter uitvoering van werk­zaam­heden door of vanwege de overheid;

    c. op voertuigen, waarmede standplaats wordt of is ingenomen op terreinen welke mede of uitsluitend voor dit doel zijn bestemd.

  • 3. Het college kan van het in het eerste lid gestelde ver­bod ontheffing verlenen.

Artikel 5:12 Overlast van fiets of bromfiets
  • 1. Het college kan op de weg gelegen plaatsen aanwijzen waar het in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast, dan wel ter voorkoming van schade aan de openbare gezondheid, verboden is fietsen of bromfietsen onbeheerd buiten de daarvoor bestemde ruimten of plaatsen te laten staan.

  • 2. Het is verboden fietsen of bromfietsen, die rijtechnisch in onvoldoende staat van onder­houd en in een verwaarloosde toestand verkeren, op de weg te laten staan.

Afdeling 2 Collecteren

Artikel 5:13 Inzameling van geld of goed
  • 1. Het is verboden zonder vergunning van het college een openbare in­zameling van geld of goederen te houden of daartoe een inte­ken­lijst aan te bieden.

  • 2. Onder een inzameling van geld of goederen wordt mede verstaan het bij het aanbieden van goederen, waartoe ook geschreven of gedrukte stukken worden gerekend, dan wel bij het aanbieden van diensten aanvaarden van geld of goederen, indien daarbij te kennen wordt gegeven of de indruk wordt gewekt dat de opbrengst geheel of ten dele voor een liefdadig of ideëel doel is bestemd.

  • 3. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor een inzameling die in besloten kring gehouden wordt.

Afdeling 3 Dienstverlening en venten

Artikel 5:14 Dienstverlening
  • 1. Onder dienstverlening wordt verstaan: het van huis tot huis aanbieden van door de aanbieder of derden te verrichten diensten als zijnde het uitoefenen van werkzaamheden. Voorbeelden die onder dienstverlening vallen zijn:gids, bewaker of reiniger van voertuigen, glazen­wasser, scharensliep.

  • 2. Degene die als dienstverlener binnen de gemeente Kerkrade zijn diensten of die van derden wil aanbieden, dient een week voordat hij dit voornemens is een melding te doen bij de gemeente.

  • 3. Dienstverlening is alleen toegestaan van maandag tot en met vrijdag van 09.00 tot 19.00 uur en op zaterdagen van 10.00 tot 16.00 uur.

  • 4. Het is verboden dienstverlening aan te bieden indien daardoor de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid of het milieu in gevaar komt.

Artikel 5:15 Venten
  • 1. Onder venten wordt verstaan: Het in de uitoefe­ning van de ambulante handel op of aan de weg van huis tot huis goederen te koop aan te bieden, te verkopen,af te geven of af te leveren.

  • 2. Onder venten wordt niet verstaan:

    a. het aan de huizen afleveren van goederen door - of door huis­genoten of personeel van - hem die dit mede doet ter ex­ploitatie van zijn winkel, bedoeld in artikel 1 van de Winkeltijdenwet.

    b. het te koop aanbieden of verkopen van goederen op de plaats die is aangewezen voor het houden van een door de gemeente ingestelde markt, zulks gedurende de tijden waarop die markt gehouden wordt;

    c. het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen op een standplaats bedoeld in artikel 5:20.

Artikel 5:16 Ventverbod
  • 1. Het is verboden te venten indien daardoor de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid of het milieu in gevaar komt.

  • 2. Het verbod van lid 1 geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 5 van de Wegenverkeerswet.

  • 3. Het is verboden te venten:

    - op zon- en feestdagen;

    - op maandag tot en met vrijdag vanaf 19.00 uur tot 09.00 uur de volgende dag op zaterdag voor 10.00 uur en na 16.00 uur.

Artikel 5:17 Melding
  • 1. Degene die wil venten overeenkomstig het gestelde in artikel 5:14 lid 1 dient zich te melden bij de gemeente.

  • 2. Venten is toegestaan van maandag tot en met vrijdag van 09.00 uur tot 19.00 uur en op zaterdag van 10.00 uur tot 16.00 uur.

  • 3. Aan de mogelijkheid tot venten op de tijdstippen genoemd in artikel lid 1 komt een eind indien het venten leidt tot verstoring van de openbare orde.

Artikel 5:18 Vrijheid van meningsuiting
  • 1. Het verbod als bedoeld in artikel 5:15, eerste lid geldt niet voor venten met gedrukte of geschreven stukken waarin gedachten en gevoelens worden geopenbaard als bedoeld in artikel 7 lid 1 van de Grondwet.

  • 2. Het college kan de vrijheid van meningsuiting als bedoeld in het eerste lid beperken door een verbod in te stellen:

    a. op door het college aangewezen openbare plaatsen, of

    b. voor bepaalde dagen en uren.

    c. ten aanzien van de daklozenkrant

  • 3. Het college kan ontheffing verlenen van het verbod als bedoeld in het tweede lid.

  • 4. Ten aanzien van de daklozenkrant kan het college nadere regels stellen.

Artikel 5:19 Melding verkoophandelingen op de weg
  • 1. Degene die met behulp van een (klein) voertuig van de openbare weg gebruik maakt om producten aan te bieden, dient zicht te melden bij de gemeente.

  • 2. In het belang van woon- en leefmilieu kunnen aan de verkoopactiviteiten beperkingen in dagen en tijden worden opgelegd.

  • 3. Het bevoegd orgaan kan nadere regels vaststellen aan de verkoophandelingen op de weg.

Afdeling 4 Standplaatsen

Artikel 5:20 Begripsomschrijving
  • 1. In deze afdeling wordt verstaan onder standplaats: het vanaf een vaste plaats op een openbare en in de openlucht gelegen plaats te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel diensten, gebruikmakend van fysieke middelen, zoals en kraam, een wagen of een tafel.

  • 2. Onder standplaats wordt niet verstaan:

    a. een vaste plaats op een jaarmarkt of markt als bedoeld in artikel 160, lid 1, aanhef en onder h, van de Gemeentewet;

    b. een vaste plaats op een evenement als bedoeld in 2:24.

Artikel 5:21 Standplaatsvergunning en weigeringsgronden
  • 1. Het is verboden zonder vergunning van het college in de uitoefe­ning van de handel op of aan de weg of aan een openbaar water dan wel op een andere - al dan niet met enige beperking- voor publiek toegankelijke en in de open­lucht gelegen plaats:

    a. met een voertuig, een kraam, een tafel of enig ander middel een stand­plaats in te nemen of te hebben teneinde goederen te koop aan te bie­den, te verkopen of te ver­strekken, dan wel diensten aan te bieden;

    b. anderszins goederen uit te stallen of uitgestald te hebben om deze te koop aan te bieden, te verkopen of te verstrekken aan publiek.

  • 2. Het college weigert de vergunning wegens strijd met een geldend bestemmingsplan.

  • 3. Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de vergunning worden geweigerd:

    a. indien de standplaats hetzij op zichzelf hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand;

    b. indien als gevolg van bijzondere omstandigheden in de gemeente of in een deel van de gemeente redelijkerwijs te verwachten is dat door het verlenen van de vergunning voor de standplaats voor het verkopen van goederen een redelijk verzorgingniveau voor de consument ter plaatse in gevaar komt.

  • 4. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet op de plaats die is aange­wezen voor het houden van een door de gemeente inge­stelde markt, zulks gedu­rende de tijden waarop die markt gehouden wordt en voor een evenement of voor het organiseren van een markt.

Artikel 5:22 Toestemming rechthebbende

Het is de rechthebbende op een perceel verboden toe te staan, dat daarop zonder ver­gunning van het college een standplaats wordt of is ingenomen of goederen worden of zijn uitgestald als bedoeld in artikel 5:21 eerste lid.

Artikel 5:23 Afbakeningsbepalingen
  • 1. Het verbod van artikel 5:21, lid 1, geldt niet voor zover in het daarin geregelde wordt voorzien in de Wet milieubeheer, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of het geldende Provinciaal wegenreglement­.

  • 2. De weigeringsgrond van artikel 5:21 lid 3 onder a, geldt niet voor bouwwerken.

Artikel 5:24 Aanhoudingsplicht

Het college houdt de beslissing op een aanvraag voor een standplaatsvergunning aan, indien de aanvraag een activiteit betreft waarvoor tevens een vergunning als bedoeld in artikel 8.1 van de Wet milieubeheer is vereist en indien geen toepassing kan worden gegeven aan het vijfde lid, tot de dag waarop de beslissing over de Wet milieu beheersvergunning is genomen.

Afdeling 5 Snuffelmarkten

Artikel 5:25 Begripsomschrijving
  • 1. In deze afdeling wordt onder snuffelmarkt verstaan: in of op een - al dan niet met enige beperking - voor publiek toegankelijk gebouw of plaats een markt te organiseren of toe te laten, waar met een kraam, een tafel of enig ander dergelijk middel een standplaats wordt of is ingenomen en ter plaatse aanwe­zige goederen worden ver­handeld of diensten aan te bieden.

  • 2. Onder een snuffelmarkt wordt niet verstaan:

    a. een markt of jaarmarkt als bedoeld in artikel 160, lid 1 aanhef en onder h, van de Gemeentewet;

    b. een evenement als bedoeld in artikel 2:24.

Artikel 5:26 Organiseren van een snuffelmarkt
  • 1. Het is verboden zonder vergunning van de Burge­meester een snuffelmarkt te organiseren.

  • 2. Het verbod geldt niet voor ruimten die uitsluitend dan wel nagenoeg geheel en voortdurend in gebruik zijn als winkel in de zin van de Winkeltijdenwet.

  • 3. De burgemeester weigert de vergunning wegens strijd met een geldend bestemmingsplan.

Afdeling 6 Openbaar water

Artikel 5:27 Voorwerpen op, in of boven openbaar water.
  • 1. Het is in verband met de veiligheid op het openbaar water verboden een voorwerp, niet zijnde een vaartuig, op, in of boven het water te plaatsen, aan te brengen of te hebben, indien dit door zijn omvang of vormgeving, constructie of plaats van bevestiging gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van het openbaar water of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, dan wel een belemmering vormt voor het doelmatig beheer en onderhoud van het openbaar water.

  • 2. Degene die voornemens is een steiger, een meerpaal of een ander voorwerp met een permanent karakter op, in of boven openbaar water te plaatsen, doet daarvan uiterlijk twee weken tevoren een melding aan het college.

  • 3. De melding bevat in ieder geval naam, adres en contactgegevens van de melder, en een beschrijving van de aard en de omvang van het voorwerp.

  • 4. Het verbod in het eerste lid geldt niet voorzover in de daarin geregelde onderwerpen wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, de Scheepvaartverkeerswet, het Binnenvaartpolitiereglement, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, de Provinciale vaarwegenverordening, de Telecommunicatiewetof de daarop gebaseerde Telecommunicatieverordening.

Afdeling 7 Crosswedstrijden, crossen, motor-en ruiterverkeer

Artikel 5:28 Crossterreinen
  • 1. Het is verboden op enig terrein, geen weg zijnde, met een motorvoertuig als bedoeld in artikel I, onderdeel z, en een bromfiets als bedoeld in artikel I, onderdeel i, van het Regle­ment verkeersregels en verkeerstekens 1990 een wedstrijd dan wel, ter voorberei­ding van een wedstrijd, een trainings- of proefrit te houden of te doen houden dan wel daaraan deel te nemen, dan wel een motorvoertuig of een bromfiets met het kennelijke doel daartoe aanwezig te hebben.

  • 2. Het college kan terreinen aanwijzen waarvoor het in het eerste lid gestelde verbod niet van toepassing is. Zij kunnen daarbij regels stellen ten aanzien van het gebruik van deze terreinen:

    a. in het belang van het voorkomen of beperken van overlast;

    b. in het belang van de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving en ter bescherming van andere milieuwaarden;

    c. in het belang van de veiligheid van de deelnemers van de in het eerste lid bedoelde wedstrijden en ritten en/of van het publiek.

  • 3. Voor de toepassing van het eerste lid wordt onder weg verstaan hetgeen artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994 daaronder verstaat.

  • 4. Het in dit artikel bepaalde geldt niet voor zover in het daarin geregelde wordt voorzien in de Wet milieubeheer of het Besluit geluids­productie sportmotoren.

Artikel 5:29 Beperking verkeer in natuurgebieden
  • 1. Het is verboden binnen het voor het publiek toegankelijke natuurgebieden, parken, plantsoenen of voor recreatief gebruik beschikbare terreinen te rijden of zich te bevinden met een motorvoertuig als bedoeld in artikel 1, onder z, Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, een bromfiets als bedoeld in artikel 1, onder i, Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 of met een fiets of een paard;

  • 2. Het college kan terreinen aanwijzen waarvoor het in het eerste lid gestelde verbod niet van toepassing is. Het kan daarbij regels stellen ten aanzien van het gebruik van deze terreinen:

    1. In het belang van het voorkomen van overlast;

    2. In het belang van de bescherming van natuur- of milieuwaarden;

    3. In het belang van de veiligheid van het publiek.

  • 3. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor bestuurders van motorvoertuigen en bromfietsen en voor fietsers of berijders van paarden:

    a. Ten dienste van politie, brandweer en geneeskundige hulpverlening en van andere krachtens artikel 29, eerste lid, Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 door de minister van Verkeer en Waterstaat aangewezen hulpverleningsdiensten;

    b. Die worden gebruikt in verband met beheer, onderhoud of exploitatie van de door het college aangewezen plaatsen;

    c. Die worden gebruikt in verband met werken die krachtens wettelijk voorschrift moeten worden uitgevoerd;

    d. Van de zakelijk gerechtigden en huurders en pachters van percelen gelegen binnen de door het college aangewezen plaatsen;

    e. Voor het verkeer ten behoeve van bezoek en van de verzorging van de onder d. bedoelde personen.

  • 4. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt voorts niet:

    a. Op wegen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b. van de Wegenverkeerswet 1994;

    b. Binnen de bij of krachtens de provinciale verordening “Stiltegebieden” aangewezen stiltegebieden, ten aanzien van motorrijtuigen die bij of krachtens die verordening zijn aangewezen als “toestel”.

  • 5. Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

Afdeling 8 Verbod vuur te stoken

Artikel 5:30 Verbod afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen of anderszins vuur te stoken.
  • 1. Het is verboden in de open lucht afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen in de zin van de Wet milieubeheer of anderszins vuur aan te leggen, te stoken of te hebben;

  • 2. a.Het verbod geldt niet voorzover het betreft:

    a. verlichting door middel van kaarsen, fakkels en dergelijke;

    b. sfeervuren zoals terrashaarden, vuurkorven en dergelijke indien geen afvalstoffen worden verbrand;

    c. vuur voor koken, bakken en braden, voor zover dat geen gevaar, overlast of hinder oplevert voor de omgeving.

  • 3. Het college kan van dit verbod ontheffing verlenen.

  • 4. Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de ontheffing worden geweigerd ter bescherming van flora en fauna.

  • 5. Het verbod geldt niet voorzover in het geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 1 of 3, van het Wetboek van Strafrecht of de Provinciale milieuverordening;

Afdeling 9 Verstrooiing van as

Artikel 5:31 Begripsomschrijving

In deze afdeling wordt verstaan onder incidentele asverstrooiïng: het verstrooien van as als bedoeld in de Wet op de Lijkbezorging op een door de overledene of nabestaande(n) gewenste plek buiten een permanent daartoe bestemd terrein.

Artikel 5:32 Verboden plaatsen
  • 1. Incidentele asverstrooiïng is verboden op:

    a. verharde delen van de weg;

    b. de op bijgevoegde situatieschets in verband met de bodemsamenstelling en/of waterhuis ­houding en de daarmede samenhangende aanwezigheid van fauna en/of flora aangegeven gebieden;

  • 2. Het college kan een besluit nemen waarin voor een bepaalde termijn wordt verboden dat op andere plaatsen dan genoemd in het eerste lid asverstrooiïng plaatsvindt;

  • 3. Het college kan op verzoek van de nabestaande die zorgdraagt voor een asbus op grond van bijzondere omstandigheden ontheffing verlenen van het in lid 1 vervatte verbod, behoudens de gemeentelijke begraafplaatsen en crematoriumterreinen.

Artikel 5:33 Hinder of overlast

Incidentele asverstrooiïng is verboden indien daardoor hinder of overlast wordt veroorzaakt voor derden.

Afdeling 10 Tatoeeer-en piercingbedrijven.

Artikel 5:34 Meldplicht
  • 1. Degene die in de uitoefening van een bedrijf of nevenbedrijf in een inrichting tatoeage – of piercing werkzaamheden verricht, dient dit bij het college te melden.

  • 2. Voor verrichten van de werkzaamheden, genoemd in lid 1, dient de beoefenaar te beschikken over een vergunning van de GGD.

  • 3. Indien geen vergunning van de GGD aanwezig is en/of indien deze ook niet zal worden behaald, dienen de werkzaamheden – in het belang van de volksgezondheid alsmede het belang van openbare orde en gezondheid – te worden beëindigd.

Artikel 5:35 Overlast, hinder
  • 1. Reclame en/of wervingsactiviteiten ten behoeve van de inrichting waar tatoeages en/of piercing werkzaamheden worden verricht, dienen geen hinder of overlast voor de woon- en leefomgeving op te leveren.

  • 2. De openingstijden van een tatoeage- en/of piercingzaak dienen overeenkomstig de Winkeltijdenwet te zijn.

Afdeling 11 Recreatief nachtverblijf buiten kampeergebieden en nachtvissen

Artikel 5:36 Begripsomschrijving

In deze afdeling wordt verstaan onder:

kampeermiddel: tent, tentwagen, kampeerauto of caravan dan wel enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gedeelte daarvan, voor zover geen bouwwerk zijnde waarvoor ingevolge artikel 40 van de Woningwet een bouwvergunning vereist is, een en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht, dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;

eenvoudig kampeermiddel: enige kleine mogelijkheid tot schuilen zoals kapertentje, eenvoudig vistentje of een grote paraplu, al dan niet voorzien van bijbehorende lappen. Het eenvoudig kampeermiddel mag geen grote afmeting hebben dan 3 bij 3 meter en moet een neutrale groene, bruine of camouflagekleur hebben;

vissen: het in het water brengen, hebben of ophalen van een of meer hengels; hengel: het vistuig bestaande uit een hengel – al dan niet voorzien van een opwindmechanisme – een lijn of snoer – al dan niet voorzien van een of meer dobbers – en ten hoogste drie haken.

Artikel 5:37 Recreatief nachtverblijf buiten een kampeerterrein
  • 1. Het is verboden ten behoeve van recreatief nachtverblijf kampeermiddelen te plaatsen of geplaatst te houden buiten een kampeerterrein dat als zodanig in het bestemmingsplan is bestemd of mede bestemd.

  • 2. Het verbod geldt niet voor het plaatsen van kampeermiddelen voor eigen gebruik voor korte perioden door de rechthebbende van een terrein.

  • 3. Het College kan ontheffing verlenen van het verbod in het eerste lid.

  • 4. De ontheffing kan worden geweigerd in het belang van:

    a. de openbare orde;

    b. het voorkomen of beperken van overlast;

    c. de verkeersveiligheid of de veiligheid van personen of goederen;

    d. de volksgezondheid;

    e. bescherming van natuur en landschap;

    f. de bescherming van een stads-en dorpsgezicht.

Artikel 5:38 Aanwijzing kampeerplaatsen
  • 1. Het College kan plaatsen aanwijzen waarop het verbod van artikel 5:37 eerste lid, niet geldt.

  • 2. Het College kan daarbij nadere regels stellen in het belang van de gronden, genoemd in artikel 5:37 vierde lid.

Artikel 5:39 Ontheffing Sport-/Nachtvissen
  • 1. Ten behoeve van het sportvissen en met name het nachtvissen kan het college ontheffing verlenen indien aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

    a. er is sprake van een aangewezen nachtviswater of nachtviszone;

    b. nachtvissers beschikken over een vispas overeenkomstig de Visserijwet;

    c. nachtvissers zijn aangesloten bij de hengelsportfederatie of hengelsportvereniging, eventueel met aanvullende speciale toestemming.

  • 2. Aan het sport- en nachtvissen kunnen door het College nadere regels worden gesteld.

Artikel 5:40 Voorwaarden nachtvissen met recreatief nachtverblijf
  • 1. Bij het nachtvissen met recreatief nachtverblijf mag:

    a. alleen eenvoudige kampeermiddelen worden geplaatst of geplaatst worden gehouden door degene die daadwerkelijk op dat moment met een of meer hengels vist;

    b. een persoon maximaal 1 eenvoudig kampeermiddel plaatsen of geplaatst houden; c. er alleen door gebruik van hengels worden gevist.

  • 2. De sport- en nachtvisser moet:

    a. afval in de eenvoudige kampeermiddelen bewaren en bij het verlaten van de visplek meenemen en;

    b. geen overmatig alcohol gebruiken, geen geluidsoverlast veroorzaken en geen open vuur stoken.

Hoofdstuk 6 Straf-, overgangs- en slotbepalingen

Artikel 6:1 Overtreder

Overtreder van een bepaling bij of krachtens deze verordening is degene zoals beschreven in artikel 5:21 Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 6:2 Strafbepaling

  • 1. Overtreding van het bij of krachtens deze Algemene Plaatselijke Verordening of de op grond van artikel 1.6 daarbij aangegeven voorschriften en beperkingen wordt­ gestraft met hech­te­nis van ten hoog­ste drie maanden of een geldboete van de tweede categorie.

  • 2. Bo­ven­dien kan de overtreder worden gestraft met openbaar­making van de rechterlijke uitspraak.

Artikel 6:3 Toezichthouders

  • 1. Met het toezicht op de naleving, van hetgeen bij of krachtens deze verordening is geregeld, zijn belast de politieambtenaren van de Politie als ook de buitengewone opsporingsambtenaren van de gemeente Kerkrade;

  • 2. Voorts zijn met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening belast de door het college dan wel de burgemeester aangewezen personen.

Artikel 6:4 Bevelen politie

Een ieder is verplicht aan de bevelen van de toezichthouders zoals genoemd in artikel 6:3 terstond te gehoorzamen indien deze be­ve­len gegeven worden:

a. ter daadwerkelijke handhaving van enige bepaling in deze verordening;

b. in geval van stoornis van de openbare orde en/of veiligheid of de vrees voor het ontstaan daarvan.

Artikel 6:5 Binnentreden woningen

Zij die belast zijn met het toezicht op de naleving of de opsporing van een overtreding van de bij of krachtens deze verordening gegeven voorschriften welke strekken tot handhaving van de openbare orde of veiligheid of bescherming van het leven of de gezondheid van personen, zijn bevoegd tot het binnentre­den in een woning zonder toestemming van de bewoner.

Artikel 6:6 Inwerkingtreding

  • 1. De algemene plaatselijke verordening voor de gemeente ­Kerkrade 2001 en nadien gewijzigd wordt ingetrokken met ingang van de datum bedoeld in lid 2.

  • 2. Deze verordening treedt in werking op de derde dag na die waarop zij is bekendgemaakt.

Artikel 6:7 Overgangsbepaling

Besluiten, genomen bij of krachtens de verordening bedoeld in artikel 6:5, lid 1, die gold op het moment van de inwerkingtreding van deze verordening en waarvoor deze verordening overeenkomstige besluiten kent, gelden als besluiten genomen krachtens die verordening.

Artikel 6:8 Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als Algemene plaatselijke verordening Kerkrade 2011.

Ondertekening

Aldus vastgesteld door de raad der gemeente Kerkrade in zijn openbare vergadering van 27 april 2011.

De voorzitter van de raad, De griffier,

J.J.M. Som mr. drs. H.J.W. Jacobs- van Dongen