Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Leeuwarden

Subsidieverordening Stedelijke Vernieuwing 2003

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieLeeuwarden
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingSubsidieverordening Stedelijke Vernieuwing 2003
CiteertitelSubsidieverordening Stedelijke Vernieuwing 2003
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpbestuur en recht
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

De Subsidieverordening Stedelijke Vernieuwing 2003 treedt in de plaats van de Subsidieverordening stads- en dorpsvernieuwing 2001

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Wet stedelijke vernieuwing

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Programma van eisen voor cascoherstel particuliere woningen als bedoeld in artikel 3.1.3, lid 3 van de Subsidieverordening stedelijke vernieuwing 2003

Programma van eisen voor nieuwe woonruimte in bestaande panden als bedoeld in artikel 3.2.3, lid 4 van de Subsidieverordening stedelijke vernieuwing 2003

Programma van eisen voor monumentenrestauratie als bedoeld in artikel 3.3.3, lid 3 van de Subsidieverordening stedelijke vernieuwing 2003

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

18-06-200918-06-2009art. 4.7

25-05-2009

Huis aan Huis; 10 juni 2009

255632

Tekst van de regeling

Intitulé

Subsidieverordening Stedelijke Vernieuwing 2003

 

 

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Subsidieverordening Stedelijke

Vernieuwing 2003

(raadsbesluit 18 juni 2003 nr 9907)

artikel 1.1. Begripsbepalingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    Awb: Algemene wet bestuursrecht;

  • b.

    budget: de maximale investeringsbijdrage die gedurende een bepaald tijdvak ter beschikking is gesteld voor stedelijke vernieuwing;

  • c.

    convenant: een overeenkomst tussen burgemeester en wethouders enerzijds en een toekomstig subsidieaanvrager anderzijds, op basis waarvan burgemeester en wethouders overgaan tot budgetreservering ten behoeve van een nader aangeduid project in een bepaald jaar en waarin de toekomstige subsidieaanvrager toezegt te zullen overgaan tot de planvoorbereiding overeenkomstig de in het convenant bepaalde randvoorwaarden;

  • d.

    ISV: Investeringsbudget Stedelijke Vernieuwing;

  • e.

    investering: een samenhangend financieel pakket van op de fysieke leefomgeving gericht maatregelen in het kader van de stedelijke vernieuwing;

  • f.

    het college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Leeuwarden;

  • g.

    MOP: het door de gemeenteraad vastgestelde meerjaren ontwikkelingsprogramma voor de stedelijke vernieuwingsopgave van de gemeente, waarin de ambities en doelstellingen voor stedelijke vernieuwing zijn vastgelegd;

  • h.

    ontwikkelingssubsidie: subsidie als bedoeld in art 4:21 van de Awb, ter dekking van tekorten bij de uitvoering en realisering van fysieke maatregelen in het kader van stedelijke vernieuwing;

  • i.

    stedelijke vernieuwing: op stedelijk gebied gerichte inspanningen die strekken tot verbetering van de leefbaarheid en veiligheid, bevordering van een duurzame ontwikkeling en verbetering van de woon- en milieukwaliteit, versterking van het economisch draagvlak, bevordering van de sociale samenhang, verbetering van de bereikbaarheid, verhoging van de kwaliteit van de openbare ruimte of anderszins leiden tot structurele kwaliteitsverhoging van dat stedelijk gebied;

  • j.

    verdeelbesluit: het besluit van de gemeenteraad ter verdeling van het budget of een gedeelte daarvan in deelbudgetten voor de verschillende subsidiedoeleinden;

  • k.

    vernieuwingsgebieden: de door de gemeenteraad in het MOP aangewezen gebieden waar de gemeentelijke ISV-gelden geconcentreerd op worden gericht;

  • l.

    Wet: de Wet stedelijke vernieuwing (Stb. 2000, 504).

artikel 1.2. Subsidiedoeleinden

1.Het college kan op basis van deze verordening aan een natuurlijke of rechtspersoon subsidie verstrekken voor investeringen die van belang zijn voor de stedelijke vernieuwing in de gemeente Leeuwarden.

2.Voor alle subsidies geldt dat ze slechts worden verstrekt indien de investering, waarvoor subsidie wordt aangevraagd, voldoet aan het gemeentelijke beleid inzake stedelijke vernieuwing, zoals opgenomen in de Wet en het MOP en mits het budget toereikend is.

artikel 1.3. Aanwijzing van gebieden

  • 1.

    De gemeenteraad kan besluiten dat deze verordening of een deel daarvan slechts van toepassing is in door hem aangewezen gebieden.

  • 2.

    De gemeenteraad stelt de termijn vast waarvoor de aanwijzing geldt.

artikel 1.4. Verdeelbesluit

  • 1.

    De gemeenteraad stelt jaarlijks met in achtneming van deze verordening en het MOP een integraal budget vast (subsidieplafond) voor de verstrekking van subsidies als bedoeld in deze verordening.

  • 2.

    De gemeenteraad kan verdeelbesluiten vaststellen waarin wordt aangegeven welke bedragen beschikbaar zijn ter uitvoering van deze verordening en welke bedragen ter beschikking worden gesteld conform door het Rijk aangewezen prestatievelden. Daarbij kan hij het budget in deelbudgetten verdelen.

  • 3.

    De raad kan het verdeelbesluit tussentijds wijzigen indien hij zulks nodig acht; bij deze wijziging houdt hij rekening met reeds aangegane verplichtingen.

  • 4.

    Bij het nemen van het besluit als bedoeld in het vorige lid houdt de gemeenteraad met name rekening met de:

    • a)

      gemeentelijke beleidsdoelstellingen van stedelijke vernieuwing zoals vermeld in het MOP;

    • b)

      wenselijkheid van voorrang van aan te wijzen investeringen.

  • 5.

    De gemeenteraad kan voorwaarden en/of beperkingen verbinden aan de besteding van debudgetten in het verdeelbesluit.

artikel 1.5. Overeenkomsten en convenanten

Het college kan ter uitvoering van deze verordening met derden een overeenkomst aangaan of een convenant sluiten.

Algemene procedure voor subsidiëring

artikel 1.6. Toepassingsbereik

  • 1.

    De bepalingen in dit hoofdstuk zijn algemeen van toepassing, tenzij in de hoofdstukken 2 of 3 hiervan uitdrukkelijk wordt afgeweken.

  • 2.

    De overige bepalingen uit hoofdstukken 2 en 3 zijn aanvullend op het bepaalde in dit hoofdstuk.

artikel 1.7. Aanvraag om subsidie

  • 1.

    De subsidie wordt aangevraagd bij het college op door hem vastgestelde aanvraagformulieren. Op deze formulieren wordt aangegeven welke documenten en bescheiden bij de aanvraag dienen te worden overgelegd.

  • 2.

    De subsidieaanvrager dient in het aanvraagformulier te vermelden, indien voor een hetzelfde project c.q activiteit tevens een andere aanvraag om subsidie is ingediend bij een of meer gemeentelijke afdelingen (intern) of bestuursorganen (extern). In dit geval geeft de aanvrager voor zover mogelijk ook de stand van zaken weer met betrekking tot de beoordeling van de aanvraag.

  • 3.

    Een aanvraag als bedoeld in het eerste lid kan het gehele jaar door worden ingediend.

artikel 1.8. Verlenen van subsidie

  • 1.

    Het verlenen van subsidie geschiedt door het college.

  • 2.

    Het college bevestigt binnen twee weken de ontvangst van de aanvraag.

  • 3.

    Het college beslist binnen twaalf weken na ontvangst van de aanvraag.

  • 4.

    Het college kan de in het vorige lid genoemde termijn, met redenen omkleed, eenmalig met zes weken verlengen.

  • 5.

    Het college kan overgaan tot het verstrekken van een voorschot of het betalen van subsidiebedragen in gedeelten.

  • 6.

    In afwijking van het bepaalde in het derde en vierde lid kan het college een aanvraag aanhouden indien voor het werk waarvoor subsidie wordt aangevraagd een bouwvergunning, een monumentenvergunning en/of een sloopvergunning is vereist en deze vergunning(en) nog niet is of zijn verleend. Het college geeft in de ontvangstbevestiging als bedoeld in het tweede lid aan dat het de aanvraag aanhoudt totdat de benodigde vergunning(en) is of zijn verleend.

  • 7.

    Het college weigert de subsidieverlening indien:

    • a)

      de noodzaak van de investering naar zijn oordeel niet is aangetoond;

    • b)

      de investering niet of onvoldoende doelmatig is;

    • c)

      reeds een begin is gemaakt met de werkzaamheden zonder zijn toestemming;

    • d)

      de aanvraag in strijd is met het bij of krachtens deze verordening bepaalde.

artikel 1.9. Verplichtingen

Het college kan de subsidieontvanger naast de in artikel 4:37 Awb genoemde verplichtingen bij de subsidieverlening andere voorwaarden en beperkingen opleggen die strekken tot verwezenlijking van het doel van de subsidie.

artikel 1.10. De gereedmelding

  • 1.

    De subsidieontvanger dient het project binnen één jaar na de definitieve oplevering van het project bij het college gereed te melden.

  • 2.

    De gereedmelding is tevens een aanvraag om vaststelling en uitbetaling van de subsidie en geschiedt op een door het college vastgesteld en door de subsidieaanvrager volledig ingevuld en ondertekend gereedmeldingsformulier.

  • 3.

    De gereedmelding. als bedoeld in het eerste lid bevat in ieder geval:

    • a.

      een verklaring van de subsidieontvanger dat bij het realiseren van het project is voldaan aan de voorwaarden en verplichtingen waaronder subsidie is verleend;

    • b.

      een gespecificeerde opgave van de kosten van de investering;

    • c.

      een opgave van de dag waarop het project is gereedgekomen;

    • d.

      een accountantsverklaring indien het college daarom verzoekt.

  • 4.

    Het college bevestigt binnen drie weken de ontvangst van de gereedmelding als bedoeld in het eerste lid.

5 De aanvrager dient gedurende een periode van vijf jaar na de gereedmelding alle rekeningen en betalingsbewijzen met betrekking tot de werkzaamheden ter controle beschikbaar te houden.

artikel 1.11. Informatieplicht

  • 1.

    De subsidieaanvrager stelt het college onverwijld in kennis van gewijzigde feiten en omstandigheden waarvan hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat die van belang zijn voor het verlenen, wijzigen of intrekken van de subsidie.

  • 2.

    De subsidieaanvrager verleent aan het college inzage in de bescheiden en documenten die betrekking hebben op de werkzaamheden of activiteiten en verstrekt alle inlichtingen die naar het oordeel van het college nodig zijn om te beoordelen of aan de voorwaarden en verplichtingen die verbonden zijn aan de subsidieverlening wordt voldaan.

  • 3.

    Aan vragen vanwege het college met betrekking tot de evaluatie en het controleren van de jaarlijkse voortgang dient door alle partijen volledige medewerking worden verleend.

  • 4.

    De financiële consequenties van deze informatieplicht komen voor rekening van iedere deelnemende partij zelf.

  • 5.

    De subsidieaanvrager verleent de ambtenaren belast met de uitvoering van deze verordening op hun verzoek te allen tijde toegang tot het werk. Na de gereedmelding dient hij de ambtenaren in staat te stellen het voltooide werk te inspecteren.

artikel 1.12. De vaststelling van de subsidie

  • 1.

    Het college neemt binnen twaalf wekenna ontvangst van de gereedmelding als bedoeld in artikel 1.10. een besluit tot vaststelling van de subsidie.

  • 2.

    Het college kan een besluit als bedoeld in het eerste lid eenmaal met zes weken verdagen voor zover de controle op de juistheid van de gegevens daartoe aanleiding geeft.

  • 3.

    Bij de verdaging als bedoeld in het vorige lid doet het college daarvan melding aan de subsidieaanvrager

  • 4.

    Subsidievaststelling vindt plaats op basis van de door het college aanvaarde en goedgekeurde uitvoeringskosten met als maximum het bij de verlening van subsidie toegekende bedrag.

  • 5.

    Kostenverhogingen die ten tijde van de verlening van de subsidie redelijkerwijs niet voorzienbaar waren, komen uitsluitend voor subsidie in aanmerking indien hiervoor voorafgaand schriftelijk toestemming door het college is verleend.

artikel 1.13. De uitbetaling van de subsidie

  • 1.

    De subsidie wordt binnen vier weken na vaststelling door het college aan de subsidieontvanger uitbetaald onder verrekening van eventueel eerdere betalingen als bedoeld in artikel 1.8, lid 5.

  • 2.

    Indien de vastgestelde subsidie lager is dan de gedane betalingen en/of voorschotten dient het verschil te worden terugbetaald wegens onverschuldigde betaling.

  • 4.

    In afwijking van het bepaalde in het eerste lid, kan de subsidie eveneens worden uitbetaald op een wijze die het best aansluit bij de geplande uitvoering of de gekozen wijze van gereedmelding.

artikel 1.14. De intrekking, wijziging en terugvordering van de subsidie

  • 1.

    Alle besluiten tot het intrekken, wijzigen en terugvorderen van een subsidie op grond van deze verordening worden genomen door het college.

  • 2.

    Met betrekking tot de intrekking en de wijziging van het besluit tot verlening en het besluit tot vaststelling van de subsidie zijn de artikelen 4:48, 4:49 en 4:50 van de Awb onverkort van toepassing.

  • 3.

    Met betrekking tot de terugvordering van de subsidie is artikel 4:57 Awb onverkort van toepassing.

  • 4.

    De bedragen die gemoeid zijn met het intrekken, wijzigen of terugvorderen vloeien terug naar het stedelijke vernieuwingsbudget.

    Hoofdstuk 2 Ontwikkelingssubsidie

    artikel 2.1. Subsidie voor een investeringsplan

    • 1.

      Het college kan aan een subsidieaanvrager een ontwikkelingssubsidie verstrekken voor in een investeringsplan opgenomen maatregelen gericht op de fysieke leefomgeving, met uitzondering van maatregelen betreffende bodemsanering.

    • 2.

      Ontwikkelingssubsidie wordt slechts verstrekt indien er sprake is van een door de subsidieaanvrager te omschrijven tekort bij een investeringsplan.

    • 3.

      Het investeringsplan bevat onder andere:

    • a)

      een beschrijving van de door middel van stedelijke vernieuwing op te lossen problemen;

    • b)

      een samenhangend pakket van op stedelijke vernieuwing gerichte (integrale) maatregelen met daarbij de motivering van de keus voor die maatregelen;

    • c)

      een overzicht op welke wijze en in welke mate aan de gemeentelijke doelstellingen van stedelijke vernieuwing wordt bijgedragen;

    • d)

      een overzicht op welke wijze en met welk resultaat overleg met betrokken partijen heeft plaatsgevonden;

    • e)

      binnen welke termijn het plan in zijn totaliteit en binnen welke termijnen de onderscheiden onderdelen of doelstellingen van het plan zullen worden uitgevoerd;

    • f)

      een financiële paragraaf, waarin in elk geval is opgenomen een begroting van inkomsten en uitgaven, onderverdeeld naar investeerders en naar soort van activiteiten in het gebied waarop het plan betrekking heeft.

    • 4.

      Subsidieaanvragen voor de uitvoering en realisering van een fysieke maatregel worden getoetst aan Rijks- en gemeentelijke beleidsvoornemens zoals die zijn opgenomen in het MOP, in het bijzonder met betrekking tot:

    • a)

      ligging in vernieuwingsgebieden;

    • b)

      doelstellingen zoals vastgelegd in voornoemd ISV programma;

    • c)

      financiële efficiëntie;

    • d)

      mate van integrale opzet.

    • 5.

      De aanvrager dient te allen tijde een samenwerkingsovereenkomst te sluiten met de overige partijen die bij de uitvoering van de investering zijn of worden betrokken en deze dient door ieder van hen te worden ondertekend.

    • 6.

      In de overeenkomst worden in elk geval de wederzijdse verplichtingen, taken, verantwoordelijkheden en ieders financiële bijdrage aan de investering vastgelegd.

    • 7.

      Veranderingen tijdens de uitvoering van het project moeten worden gemeld aan het college; zij kunnen slechts met subsidie worden uitgevoerd nadat het college met de veranderingen schriftelijk heeft ingestemd.

    Hoofdstuk 3 Overige subsidies

    Paragraaf 3.1 Maatregelen particuliere Woningen

    artikel 3.1.1. Begripsbepalingen

    In deze paragraaf wordt verstaan onder:

    • a)

      bouwplan: de opsomming van de bouwkundige maatregelen, zoals die op het door college voorgeschreven formulier zijn vermeld, vergezeld van alle voorgeschreven gegevens zoals vereist op grond van deze verordening;

    • b)

      cascoherstel:

    • §

      herstel van de funderingen;

    • §

      herstel of vervanging van dragende wanden, van gevels, van buitenkozijnen en van buitenramen en buitendeuren;

    • §

      herstel of vervanging van dakconstructies inclusief dakbedekking, goten en hemelwaterafvoer, dakkapeldaken ingrepen;

    • §

      herstel dan wel vervanging van vloerconstructies, balkons en galerijen inclusief hekken en borstweringen;

    • §

      herstel of vervanging van rookkanalen binnen- en buitendaks;

    • §

      herstel of vervanging van de binnenhuisriolering tot 50 cm buiten de gevel van de woning;

    • §

      herstel of vervanging van de gas- en water- en elektrische leiding, waaronder mede begrepen het vervangen van loden drinkwaterleidingen voor zover aanwezig in de woning;

    • §

      opheffing van optrekkend en/of doorslaand vocht en van overmatig condensvocht, voor zover dit condensvocht wordt veroorzaakt door de bouwkundige constructie;

    • c)

      eigenaar: de eigenaar alsmede de opstaller, de erfpachter, de gerechtigde tot een appartementsrecht of degene aan wie door een rechtspersoon een deelnemings- of lidmaatschapsrecht is verleend dat recht geeft op gebruik van een woning;

    • d)

      eigendom: de eigendom alsmede het recht van opstal, het erfpachtrecht, het appartementsrecht of het door een rechtspersoon verleend deelnemings- of lidmaatschapsrecht dat recht geeft op gebruik van een woning;

    • e)

      programma van eisen: het door college vastgestelde programma van eisen;

    • f)

      vernieuwingsgebied: een door de raad als zodanig aangewezen gebied;

    • g)

      woning: een woongebouw en een afzonderlijk gedeelte van een gebouw, welk gedeelte tot bewoning is bestemd. Woningen en woonruimten die eigendom zijn van toegelaten instellingen worden hieronder niet begrepen.

    artikel 3.1.2. Doel van subsidie

    Op grond van deze paragraaf kan het college subsidie verstrekken ten behoeve van:

    • a)

      cascoherstel van aangewezen woningen in vernieuwingsgebieden;

    • b)

      cascoherstel van een gebouw, niet zijnde een woning, gelegen tussen aangewezen woningen;

    • c)

      andere maatregelen ten aanzien van de woningen voor zover deze passen in de stedelijke vernieuwingsdoelstelling en gericht zijn op verbeteren/aanpassen van de gebruiksmogelijkheden van de woning;

    • d)

      het faciliteren van het eigen onderhoud van de woning;

    • e)

      het verbeteren van het beheer en onderhoud van appartementen;

    • f)

      het verbeteren van het functioneren van Verenigingen voor Eigenaren.

    artikel 3.1.3. Toepassingsbereik en voorwaarden

    • 1.

      Het college wijst gebieden aan waarop deze paragraaf van toepassing is.

    • 2.

      Het college stelt een plan vast waarin:

    • §

      de maatregelen worden omschreven die in het aangewezen gebied zullen worden uitgevoerd;

    • §

      de subsidiegerechtigden worden aangewezen;

    • §

      de hoogte van de subsidie wordt bepaald en in geval van cascoherstel het subsidiepercentage voor cascoherstel wordt vastgesteld.

    • 3.

      Het college stelt voor cascoherstel een programma van eisen vast waaraan woningen na het treffen van voorzieningen moeten voldoen. Dit programma van eisen kan voor concrete vernieuwingsgebieden door het college worden aangevuld en gewijzigd.

    • 4.

      Het college kan voor de uitvoering van deze paragraaf nadere regels vaststellen met betrekking tot:

      de wijze waarop, bij een gemeenschappelijke aanpak, de uitvoering van de werkzaamheden juridisch en financieel wordt georganiseerd.

    • 5.

      Het college kan ter uitvoering van deze paragraaf met alle betrokken partijen nadere overeenkomsten aangaan en/of convenanten sluiten.

    • 6.

      Het college kan in het belang van de ontwikkeling en voortgang van plannen als bedoeld in deze paragraaf privaatrechtelijke rechtshandelingen aangaan.

    artikel 3.1.4. Verlenen van subsidie voor cascoherstel

    • 1.

      De subsidie wordt verstrekt als bijdrage ineens met een maximum van 50% van de goedgekeurde kosten van de voorzieningen. De subsidie bedraagt maximaal € 17.500,-

    • 2.

      De subsidie wordt slechts verstrekt indien de goedgekeurde kosten van de voorzieningen meer dan € 2.500,00 bedragen.

    • 3.

      De subsidie wordt berekend over de goedgekeurde kosten van de voorzieningen aan het cascoherstel en de verbouwen die worden gemaakt ter zake van:

    • §

      de aanneemsom voor het verrichten van de werkzaamheden;

    • §

      de risicoverrekening van loon- en materiaalprijsstijgingen, met inachtneming van het bepaalde in de Risicoregeling 1991;

    • §

      het architectenhonorarium;

    • §

      het toezicht op de uitvoering;

    • §

      de aansluiting op de nutsvoorzieningen;

    • §

      de leges voor de bouwvergunning;

    • §

      begeleidingskosten, indien dit in het aanwijzingsbesluit is voorzien; (artikel 3.1.3, leden 1, 2 en 4);

    • §

      verhuis- en herinrichtingskosten, indien en voor zover dit in het plan is voorzien; (artikel 3.1.3, leden 1, 2 en 3);

    • §

      kosten bouwplanadvisering;

    • §

      onderzoek en adviezen op het gebied van constructies of op installatietechnisch of bouwfysisch gebied;

    • §

      administratieve kosten;

    • §

      de kosten van een bouwtechnisch garantiecertificaat, welke kosten worden verminderd met eventueel verkregen of te verkrijgen geldelijke steun ten behoeve van het treffen van geluidwerende maatregelen;

    • §

      de kosten voor grondonderzoek, dat noodzakelijk is in verband met het verkrijgen van een bouwvergunning;

    • §

      op de kosten, bedoeld in het vorige lid worden in mindering gebracht de kosten van een energie- besparende maatregelen waarvoor op grond van enige andere subsidieregeling subsidie kan worden verkregen.

    • 4.

      Indien en voor zover de werkzaamheden, verbonden aan het treffen van de voorzieningen, worden verricht door de eigenaar, worden onder de kosten van de voorzieningen slechts begrepen de materiaalkosten, het architectenhonorarium, de aansluiting op de nutsvoorzieningen, de leges voor de bouwvergunning en onderzoeken en adviezen op het gebied van constructies of op installatie- technisch of bouwfysisch gebied.

    • 5.

      De subsidieontvanger dient het cascoherstel binnen twee jaar te voltooien en binnen zes maanden na voltooiing gereed te melden (eindverantwoording).

    • 6.

      Ingeval van brandschade worden de kosten van de voorzieningen berekend aan de hand van de kosten van de voorzieningen minus de verzekeringspenningen.

    • 7.

      De subsidie wordt verstrekt onder de voorwaarde dat gedurende tien jaar:

    • a.

      de eigenaar, alsmede de rechtsopvolger, de woning deugdelijk zal onderhouden en geconstateerde bouwkundige gebreken onverwijld zal (laten) herstellen;

    • b.

      de eigenaar, alsmede de rechtsopvolger, de eigendom van de woning niet laat overgaan op een derde tenzij voor een zodanige eigendomsoverdracht vooraf door het college toestemming is verleend;

    • c.

      de woning waaraan de voorzieningen zijn getroffen niet wordt gesloopt of aan de bestemming tot woning wordt onttrokken, dan wel wordt onttrokken aan de bestemming om gedurende het gehele jaar door dezelfde persoon of personen te worden bewoond.

    • 8.

      De toestemming, bedoeld in het zevende lid onder b, wordt verleend indien:

    • a.

      bij de eigendomsoverdracht de voorwaarden en verplichtingen, zoals in deze verordening en de subsidiebeschikking bepaald, mede worden overgedragen, en,

    • b.

      leningen welke, ter financiering van de kosten van de voorzieningen, door de eigenaar dan wel de rechtsopvolger, zijn aangegaan en waarbij de betaling van rente en aflossing door of vanwege de gemeente op enigerlei wijze is gegarandeerd, voor de eigendomsoverdracht, algeheel worden afgelost.

    artikel 3.1.5. Verlenen van subsidie bij andere maatregelen

    • 1.

      Voor de maatregelen als bedoeld in artikel 3.1.2, onder c, d, e en f wordt slechts subsidie verleend op basis van een door het college vastgesteld plan zoals genoemd in artikel 3.1.3, lid 2. In dat plan worden de te nemen maatregelen omschreven en de subsidiegerechtigden aangewezen.

    • 2.

      De subsidie wordt slechts verleend:

    • §

      indien aanvrager blijkens het plan subsidiegerechtigd is;

    • §

      indien de maatregelen waarvoor subsidie wordt gevraagd voldoen aan de in het plan omschreven eisen;

    • §

      indien de subsidie niet hoger is dan in het plan is aangegeven.

    • 3.

      Het college kan aan het verlenen van de subsidie voorwaarden verbinden die strekken tot het bereiken van het met plan beoogde doel.

    Paragraaf 3.2 Nieuwe woonruimte in bestaande panden

    artikel 3.2.1. Begripsbepalingen

    In deze paragraaf wordt verstaan onder:

    • a)

      bouwplan: de opsomming van de bouwkundige maatregelen, zoals die op het door college voorgeschreven formulier zijn vermeld, vergezeld van alle voorgeschreven gegevens zoals vereist op grond van deze verordening;

    • b)

      eigenaar: de eigenaar alsmede de opstaller, de erfpachter, de gerechtigde tot een appartementsrecht of degene aan wie door een rechtspersoon een deelnemings- of lidmaatschapsrecht is verleend dat recht geeft op gebruik van een woning;

    • c)

      eigendom: de eigendom alsmede het recht van opstal, het erfpachtrecht, het appartementsrecht of het door een rechtspersoon verleend deelnemings- of lidmaatschapsrecht dat recht geeft op gebruik van een woning;

    • d)

      programma van eisen: het door college vastgestelde programma van eisen;

    • e)

      woning: een woongebouw en een afzonderlijk gedeelte van een gebouw, welk gedeelte tot bewoning is bestemd. Woningen en woonruimten die eigendom zijn van toegelaten instellingen worden hieronder niet begrepen;

    • f)

      ingrijpend verbeteren bestaande woningen: het weer voor bewoning geschikt maken van oorspronkelijke woningen die niet meer als zodanig in gebruik zijn en niet voor bewoning geschikt zijn, inclusief het maken van een eigen toe- en opgang voor deze woningen;

    artikel 3.2.2. Doel van subsidie

    • 1.

      Op grond van deze paragraaf kan het college subsidie verstrekken ten behoeve van het onrendabele deel van de investering om woonruimte te maken in bestaande panden en het ingrijpend verbeteren van woningen in bestaande panden.

    • 2.

      Onder onrendabel deel van de investering in lid 1 wordt verstaan: dat deel van de investering in nieuwe woonruimte en ingrijpende verbetering van woningen dat blijkens een door het college voorgeschreven rekenmethode voor de eigenaar niet lonend is. Onderdeel van de berekening is in ieder geval een kosten / kwaliteitstoets en een toets van de vraagprijs (huur/koop) van de nieuwe/verbeterde woning.

    • 3.

      Indien uit de gereedmelding blijkt, dat de werkelijke (ver)bouwkosten lager zijn dan de kosten opgenomen in de aanvraag om subsidie op basis waarvan de subsidie is verleend, zal het subsidiebedrag worden vastgesteld op het verleende subsidiebedrag verminderd met het verschil tussen de kosten opgenomen in de subsidie-aanvraag en de werkelijke kosten.

    artikel 3.2.3. Toepassingsbereik en voorwaarden

    • 1.

      Voor de subsidie komen slechts in aanmerking bouwplannen die zijn opgenomen op een door het college vastgesteld meerjarenprogramma.

    • 2.

      Het meerjarenprogramma kan door het college tussentijds worden gewijzigd.

    • 3.

      Het college voert op het meerjarenprogramma slechts projecten op die naar zijn oordeel kwalitatief een wenselijke bijdrage leveren aan de woningvoorraad in de binnenstad.

    • 4.

      Het college stelt een programma van eisen vast ten behoeve van het maken van woonruimte en het ingrijpend verbeteren van woningen in bestaande panden.

    • 5.

      Het college kan nadere eisen stellen aan de uitvoering van het bouwplan.

    artikel 3.2.4. Subsidievoorwaarden

    • 1.

      De plannen voor de nieuwe en te verbeteren woningen moeten voldoen aan het program van eisen als bedoeld in artikel 3.2.3, lid 4.

    • 2.

      In voorkomende gevallen kan het college afwijkingen van het program van eisen toestaan als de aard, de omvang en/of de situering van het pand waarin de woningen worden gerealiseerd daartoe aanleiding geven.

    • 3.

      het college kan nadere eisen stellen aan de uiterlijke verschijningsvorm van de gevel van het pand.

    • 4.

      De subsidie wordt verstrekt onder de voorwaarde dat gedurende tien jaar:

    • a)

      de eigenaar, alsmede de rechtsopvolger, de woning deugdelijk zal onderhouden en geconstateerde bouwkundige gebreken onverwijld zal (laten) herstellen;

    • b)

      de woning niet wordt gesloopt of aan de bestemming tot woning wordt onttrokken, dan wel wordt onttrokken aan de bestemming om gedurende het gehele jaar door dezelfde persoon of personen te worden bewoond.

    artikel 3.2.5. Verlenen van

    subsidie voor plankosten

    • 1.

      Het college kan ten behoeve van het ontwikkelen van plannen voor het maken van woonruimte in bestaande panden en het ingrijpend verbeteren van woningen in bestaande panden (haalbaarheidsonderzoek) aan de eigenaar subsidie als bijdrage ineens verstrekken. De subsidie bedraagt:

    • a.

      ten hoogste € 2.500,- wanneer de kosten van de voorzieningen meer zullen bedragen dan € 50.000,- maar een bedrag van € 100.000,- niet zullen overschrijden;

    • b.

      ten hoogste € 5.000,- wanneer de kosten van de voorzieningen meer zullen bedragen dan € 100.000,-.

    • 2.

      De subsidie, bedoeld in het eerste lid, wordt slechts verstrekt indien:

    • a.

      het college heeft verklaard dat overeenstemming bestaat over de planvoorbereiding;

    • c.

      de eigenaar heeft verklaard dat indien het plan niet wordt uitgevoerd het geheel of ten dele ontwikkelde plan aan de gemeente ter beschikking wordt gesteld en haar eigendom wordt

    • 3.

      Indien het haalbaarheidsonderzoek, bedoeld in het eerste lid, leidt tot het treffen van voorzieningen aan het pand dan wordt de verstrekte plankostensubsidie in aanmerking genomen bij het opstellen van de berekening als bedoeld in artikel 3.2.2, tweede lid.

      Paragraaf 3.3 Monumenten

      artikel 3.3.1. Begripsbepalingen

      In deze paragraaf wordt verstaan onder:

      • a)

        cascoherstel:

      • §

        herstel van de funderingen;

      • §

        herstel of vervanging van dragende wanden, van gevels, van buitenkozijnen en van buitenramen en buitendeuren;

      • §

        herstel of vervanging van dakconstructies inclusief dakbedekking, goten en hemelwaterafvoer, dakkapeldaken ingrepen;

      • §

        herstel dan wel vervanging van vloerconstructies, balkons en galerijen inclusief hekken en borstweringen;

      • §

        herstel of vervanging van rookkanalen binnen- en buitendaks;

      • §

        herstel of vervanging van hoofdaansluitingen van nutsvoorzieningen;

      • §

        herstel of vervanging van riolering binnen het pand;

      • §

        opheffing van optrekkend en/of doorslaand vocht en van overmatig condensvocht, voor zover dit condensvocht wordt veroorzaakt door de bouwkundige constructie;

      • b)

        eigenaar: de eigenaar alsmede de opstaller, de erfpachter, de gerechtigde tot een appartementsrecht of degene aan wie door een rechtspersoon een deelnemings- of lidmaatschapsrecht is verleend dat recht geeft op gebruik van een pand;

      • c)

        eigendom: de eigendom alsmede het recht van opstal, het erfpachtrecht, het appartementsrecht of het door een rechtspersoon verleend deelnemings- of lidmaatschapsrecht dat recht geeft op gebruik van een pand;

      • d)

        programma van eisen: een door het College vastgesteld programma van eisen voor monumenten;

      • e)

        uitvoeringsvoorschriften: de door het College vastgestelde uitvoeringsvoorschriften voor monumenten;

      • f)

        monument:

      • §

        onroerende zaken met een beschermde status: - een onroerende zaak aangewezen als beschermd monument ingevolge de Monumentenwet 1988 (rijksmonument); - een onroerende zaak aangewezen als beschermd gemeentelijk monument ingevolge de Monumentenverordening 2001 (gemeentelijk monument);

      • §

        panden zonder beschermde status: - pand gesitueerd binnen de grenzen van het beschermd stadsgezicht, dat daarvan blijkens de ruimtelijke kwaliteitskaart een structuur- en architectonisch bepalend onderdeel vormt, maar niet wordt beschermd ingevolge de Monumentenwet of de Monumentenverordening 2001;

      • -

        pand binnen de grenzen van het beschermde stadsgezicht, dat daarvan blijkens de ruimtelijke kwaliteitskaart alleen een structuurbepalend onderdeel vormt;

      • g)

        monumentale onderdelen: de onderdelen -interieuronderdelen daaronder begrepen- die karakteristiek zijn en/of als passend beschouwd worden voor het monument;

      • h)

        beschermd stadsgezicht: stadsgebied dat op voordracht van de gemeenteraad door de Ministers van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen en van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu is aangewezen als beschermd stadsgezicht ingevolge art. 35, lid 1, van de Monumentenwet 1988;

      • i)

        ruimtelijke kwaliteitskaart: de bij deze verordening behorende kaart waarop de architectonische en stedenbouwkundige kwaliteit van alle bouwwerken binnen het beschermd stadsgezicht in beeld is gebracht;

      • j)

        restauratie: cascoherstel en herstel van monumentale onderdelen van een monument;

      • k)

        subsidiabele kosten: kosten die naar het oordeel van het college noodzakelijk zijn om onderdelen van een monument die monumentale waarde bezitten, te conserveren, te herstellen of, mits de noodzaak daartoe is aangetoond, conform de oorspronkelijke toestand te vervangen, te weten:

      • §

        de aanneemsom voor het verrichten van de restauratie-werkzaamheden;

      • §

        architectenhonorarium;

      • §

        toezicht op de uitvoering;

      • §

        aansluiting op de nutsvoorzieningen;

      • §

        leges voor de bouw- en/of monumentenvergunning;

      • §

        onderzoek en adviezen op constructief, of bouwfysisch gebied;

      • §

        kosten voor het aanbrengen van voorzieningen, die naar het oordeel van het college nodig zijn ten behoeve van een regelmatige inspectie van het pand;

      • §

        kosten voor het aanbrengen van een installatie ter voorkoming van brand of blikseminslag, voor zover deze installatie is voorgeschreven door het college;

      • §

        schilderwerk voor zover de te schilderen onderdelen gerestaureerd worden en de kosten daarvan subsidiabel zijn;

      • §

        de kosten voor het afsluiten van een Construction All Risk verzekering.

      artikel 3.3.2. Doel van subsidie

      Het college verstrekt op grond van deze paragraaf subsidie als bijdrage ineens ten behoeve van de kosten:

      • a)

        voor restauratie van het monument (restauratiesubsidie);

      • b)

        voor het laten maken van een haalbaarheidsonderzoek voor het monument (plankostensubsidie);

      • c)

        voor het laten verrichten van bouwhistorisch onderzoek van het monument (bouwhistorisch onderzoekssubsidie).

      artikel 3.3.3. Toepassingsbereik en voorwaarden

      • 1.

        Het college stelt jaarlijks een restauratie-uitvoeringsprogramma vast waarin staat aangegeven welke monumenten voor subsidie in aanmerking komen en in welke volgorde.

      • 2.

        Het college kan tussentijds wijzigingen en aanvullingen aanbrengen in het restauratie-uitvoeringsprogramma.

      • 3.

        Het college stelt voor de restauratie van monumenten een programma van eisen vast met bijbehorende uitvoeringsvoorschriften.

      • 4.

        Het college kan tussentijds wijzigingen en aanvullingen aanbrengen in het programma van eisen en de uitvoeringsvoorschriften.

      • 5.

        Het college kan nadere eisen stellen ten aanzien van de uitvoering van de restauratie.

      artikel 3.3.4. Verlenen van subsidie voor restauraties

      • 1.

        Het college kan voor de restauratie van monumenten subsidie verstrekken als bijdrage ineens. De subsidie bedraagt:

      • a)

        30% van de subsidiabele kosten voor eigenaren, zijnde natuurlijke personen en privaatrechtelijke lichamen, die belastingplichtig zijn voor de Inkomstenbelasting of de Vennootschapsbelasting; met uitzondering van particuliere verhuurders (box III);

      • b)

        50% van de subsidiabele kosten voor eigenaren, zijnde publiekrechtelijke en privaatrechtelijke lichamen, die niet belastingplichtig zijn voor de Inkomstenbelasting of de vennootschapsbelasting, alsmede particuliere verhuurders (box III).

      • 2.

        De subsidie wordt berekend over de door het college te bepalen subsidiabele kosten van de restauratie van het monument.

      artikel 3.3.5. Subsidievoorwaarden bij restauraties

      • 1.

        Een restauratieplan dient qua inhoud te voldoen aan het door het college vastgestelde programma van eisen, de technische uitvoeringsvoorschriften en nadere eisen (artikel 3.3.3).

      • 2.

        Een pand dient ineens geheel gerestaureerd te worden.

      • 3.

        Niet-subsidiabele onderdelen van het restauratieplan, die wel noodzakelijk zijn voor de instandhouding van het monument, dienen onverminderd uitgevoerd te worden.

      • 4.

        De subsidieontvanger doet zo spoedig mogelijk schriftelijk mededeling aan het College om planaanpassing en -goedkeuring, indien tijdens de werkzaamheden tot dan toe onbekende onderdelen van het monument worden aangetroffen, waarvan redelijkerwijs kan worden aangenomen, dat deze (cultuur)historische waarde bezitten.

      • 5.

        De subsidieontvanger dient binnen twee jaar de restauratie te voltooien en binnen zes maanden na voltooiing gereed te melden (eindverantwoording).

      • 6.

        De subsidie wordt verstrekt onder de voorwaarde dat gedurende tien jaar:

      • a)

        de eigenaar, alsmede de rechtsopvolger, het monument deugdelijk zal onderhouden, inhoudende dat de eigenaar, alsmede de rechtsopvolger, lid wordt en blijft van de Stichting Monumentenwacht Friesland, onder de verplichting om de in een inspectierapport van de Stichting Monumentenwacht Friesland geconstateerde bouwkundige gebreken onverwijld te (laten) herstellen;

      • b)

        de eigenaar, alsmede de rechtsopvolger, ieder jaar een afschrift van het jaarlijkse inspectierapport van de Stichting Monumentenwacht Friesland ter kennisneming doet toekomen aan de gemeente;

      • c)

        de eigenaar, alsmede de rechtsopvolger, de eigendom van het monument niet laat overgaan op een derde tenzij voor een zodanige eigendomsoverdracht vooraf door het college toestemming is verleend;

      • d)

        het monument waaraan de voorzieningen zijn getroffen, niet wordt gesloopt.

      • 7.

        De toestemming, bedoeld in het zesde lid onder c, wordt slechts verleend indien bij de eigendomsoverdracht de voorwaarden en verplichtingen, zoals in deze verordening en de subsidiebeschikking bepaald, mede worden overgedragen.

    artikel 3.3.6. Verlenen van

    subsidie voor plankosten

    • 1.

      Het college kan ten behoeve van het ontwikkelen van plannen voor de restauratie van monumenten (haalbaarheidsonderzoek) aan de eigenaar subsidie als bijdrage ineens verstrekken. De subsidie bedraagt:

    • d.

      ten hoogste € 2.500,- wanneer de kosten van de voorzieningen meer zullen bedragen dan € 50.000,- maar een bedrag van € 100.000,- niet zullen overschrijden;

    • e.

      ten hoogste € 5.000,- wanneer de kosten van de voorzieningen meer zullen bedragen dan € 100.000,-.

    • 2.

      De subsidie, bedoeld in het eerste lid, wordt slechts verstrekt indien:

    • a.

      het college heeft verklaard dat overeenstemming bestaat over de planvoorbereiding;

    • f.

      de eigenaar heeft verklaard dat indien het plan niet wordt uitgevoerd het geheel of ten dele ontwikkelde plan aan de gemeente ter beschikking wordt gesteld en haar eigendom wordt

    • 3.

      Indien het haalbaarheidsonderzoek, bedoeld in het eerste lid, leidt tot het treffen van voorzieningen aan het pand en het toekennen van een restauratiesubsidie, wordt de subsidie, bedoeld in het eerste lid, volledig in mindering gebracht op de te verstrekken restauratiesubsidie.

    artikel 3.3.7. Verlenen van subsidie

    voor bouwhistorische onderzoek

    • 1.

      Het college kan ten behoeve van een bouwhistorisch onderzoek aan de eigenaar een subsidie van 50% tot ten hoogste €7.500,- als bijdrage ineens verstrekken.

    • 2.

      Het College kan nadere voorwaarden verbinden aan de wijze van onderzoek, de uitvoerende en de wijze van rapporteren.

    Hoofdstuk 4 Slot- en overgangsbepalingen

    artikel 4.1. Bijzondere gevallen

    In gevallen waarin deze verordening niet voorziet besluit het college.

    artikel 4.2. Hardheidsclausule

    Indien de toepassing deze verordening zou leiden tot onbillijkheid van overwegende aard, kan het college gelet op het belang van stedelijke vernieuwing afwijken van de bepalingen in deze verordening.

    artikel 4.3. Algemene vrijstellingsbevoegdheid

    In bijzondere gevallen kan het college in het belang van de stedelijke vernieuwing afwijken van de bepalingen van deze verordening.

    Artikel 4.4. Toezichthouders

    Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn belast de bij besluit van het college aan te wijzen personen.

    artikel 4.5. Citeertitel

    Deze verordening wordt aangehaald als “Subsidieverordening Stedelijke Vernieuwing 2003“.

    artikel 4.6. Overgangsbepaling

    • 1.

      Op aanvragen, waarop vóór de inwerkingtreding van deze verordening subsidie is verleend of een aanvraag om subsidie is ingediend, blijven de bepalingen van de regelingen op grond waarvan deze subsidie is verleend of aangevraagd van toepassing.

    • 2.

      De subsidieverordening stads-en dorpsvernieuwing 2001 blijft van kracht voor de subsidiëring van woningverbetering in de actiegebieden:

    • §

      Gerard Doubuurt fase I en II;

    • §

      Schieringerweg/Dennenstraat;

    • §

      Uiterdijksterweg.

    artikel 4.7. Inwerkingtreding

    • 1.

      Deze verordening treedt in werking met ingang van de achtste dag na die van bekendmaking.

    • 2.

      De Subsidieverordening stads- en dorpsvernieuwing 2001 (Rb. 17-12-2001, nr. 23757) wordt ingetrokken, met inachtneming van het bepaalde in artikel 4.6. Voor de uitvoering van de daar genoemde projecten blijft de Subsidieverordening stedelijke vernieuwing 2003 buiten toepassing.

    De bekendmaking van deze verordening heeft plaats gevonden op 25 juni 2003

    Toelichting bij Subsidieverordening Stedelijke vernieuwing 2003

    1.Inleiding

    De overheid heeft een aantal instrumenten tot haar beschikking om door haar gewenste ontwikkelingen te stimuleren en tot stand te brengen. Hierbij gaat het om financiële instrumenten als subsidies en fiscale faciliteiten. In dit kader bepaalt de Wet stedelijke vernieuwing dat aan gemeenten Investeringsbudget Stedelijke Vernieuwing (ISV) kan worden verstrekt ten behoeve van de uitvoering van het gemeentelijk beleid inzake de stedelijke vernieuwing.

    Het rijk heeft aan de 30 rechtstreeks gemeenten, voor de periode 2000 tot 2005, investeringsbudget stedelijke vernieuwing (ISV) toegekend. De provincie heeft datzelfde gedaan ten aanzien van de (111) programmagemeenten. Dit ISV-budget bestaat uit verschillende voormalige budgetten, zoals het Stadsvernieuwingsfonds, de Tijdelijke stimuleringsregeling herstructurering goedkope woningvoorraad, het besluit woninggebonden subsidies (BWS), het Besluit locatiegebonden subsidies en budgetten op het terrein van gevelisolatie in verband met wegverkeerslawaai en raillawaai en bodemsanering. Met dit ISV-budget -eventueel aangevuld met eigen gemeentelijke middelen - kan uitvoering worden gegeven aan de stedelijke vernieuwingsopgave van de gemeenten, zoals verwoord in het meerjarenontwikkelingsprogramma (MOP) van de desbetreffende gemeenten.

    Om dit ISV-budget te verdelen, is in een aantal gevallen een verordening nodig. De gemeente kan deze op veel verschillende manieren inrichten. Dit is afhankelijk van de gekozen wijze van subsidiëring. Voor de subsidieverordening zijn de Wet stedelijke vernieuwing (WSV), de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de algemene verordeningsbevoegdheid uit artikel 149 Gemeentewet van belang.

    In de subsidieverordening stedelijke vernieuwing wordt thans niets geregeld over de middelen die beschikbaar komen uit het Besluit locatiegebonden subsidies. Op basis van dat besluit heeft de minister van Vrom een ontwikkelingscontract gesloten met de provincie waarin prestatieafspraken zijn vastgelegd en geldmiddelen zijn toegezegd. Deze ontwikkelingsovereenkomst loopt tot 2005. Tot dat tijdstip zullen de BLS-middelen worden ingezet overeenkomstig de gesloten ontwikkelingsovereenkomst. Nu is nog niet te voorzien of en hoe in 2005 er behoefte zal ontstaan aan regeling van deze materie in de subsidieverordening stedelijke vernieuwing.

    Ook voor gevelisolatie in verband met wegverkeers- en raillawaai is in deze verordening thans geen regeling opgenomen.

    2.Algemeen

    In deze verordening wordt een subsidiemethodiek geïntroduceerd die meer aansluit bij het huidige gedachtegoed van stedelijke vernieuwing, dat wil zeggen, geen gedetailleerde subsidievoorwaarden, maar globalere en integralere investeringen toetsen aan de gemeentelijke beleidsdoelstellingen, waarbij onder investering wordt verstaan ‘elke financiële inspanning gericht op een fysieke maatregel in het kader van stedelijke vernieuwing’.

    In het ISV ontwikkelingsplan zoals vastgelegd in het MOP zijn stadsdelen aangewezen waar de stedelijke vernieuwingsopgave het grootst is. Het is dan ook logisch dat de gemeenteraad budget reserveert voor stedelijke investeringsplannen in die stadsdelen en bij de realisering voorrang geeft aan de subsidietoekenning aan die stadsdelen door het nemen van een zogenaamd verdeelbesluit. Het verdeelbesluit biedt de mogelijkheid voorrang te geven aan bepaalde ISV investeringen binnen zogenoemde vernieuwingsgebieden waar de opgave voor stedelijke vernieuwing het grootst is.

    Dit neemt niet weg dat ook denkbaar is dat ISV-gelden worden geïnvesteerd in de uitleggebieden, omdat door die investeringen vooral ook ontwikkelingen in de bestaande stad kunnen worden gestimuleerd. Zo is denkbaar dat – zoals vroeger gebeurde met inzet van BWS-middelen – sociale bouw in de uitleggebieden wordt gesubsidieerd omdat die nieuwbouw voorwaarde is voor het op gang brengen van een verbetering van het woon- en leefklimaat in de bestaande stedelijke gebieden.

De verordening is van opzet beperkt, omdat alleen de subsidies opgenomen die aan derden (niet-overheidsorganen) kunnen worden toegekend. Volgens de subsidietitel 4.2 (artikel 4:21 derde lid) van Awb, hoeft er voor het verstrekken van financiële middelen aan rechtspersonen die krachtens publiekrecht zijn ingesteld (zoals gemeenten) geen subsidieverordening te worden gemaakt omdat er in dat geval geen sprake is van subsidie. Dit betekent dat de ISV-gelden die de gemeente zelf uitgeeft niet in deze subsidieverordening zijn opgenomen (zoals voor herinrichting van de openbare ruimte, bodemsanering, aankopen van grond en voorbereidingskosten van complexe projecten).

Naast de verordening is de subsidietitel 4.2 van de Awb van toepassing omdat deze rechtstreekse werking heeft. Subsidiëring in de gemeente geschiedt mede op basis van de ‘subsidieverordening Leeuwarden’. Blijkens artikel 2, lid 1 van deze verordening blijft deze hier buiten werking omdat de ISV-middelen afkomstig zijn van het Rijk en de Provincie.

In de verordening is geen plicht opgenomen om de werking van de verordening te evalueren, omdat de wettelijke regeling van het ISV al voorziet in een verslaglegging over zowel de besteding van de gelden als het behalen van de beoogde effecten. Dat neemt niet weg dat de evaluatie van regelgeving in het algemeen van groot belang is. Dat geldt ook voor deze verordening die de subsidiëring van fysieke ingrepen mogelijk maakt. Evaluatie is hier temeer van belang omdat met de fysieke ingrepen achterliggende (sociale) maatschappelijke effecten worden beoogd.

De verordening is als volgt opgebouwd:

  • 1.

    Hoofdstuk 1 bevat algemene artikelen zoals begripsomschrijvingen, maar ook de algemene procedure voor het aanvragen, verlenen, vaststellen, intrekken of wijzigen, betalen en terugvorderen van subsidies conform de voornoemde bepalingen van de Awb.

  • 2.

    Hoofdstuk 2 biedt de mogelijkheid om ontwikkelingssubsidies te verlenen voor de uitvoering en realisering van de ambities en doelstellingen, zoals die zijn vastgelegd in het meerjaren ontwikkelingsprogramma (MOP).

  • 3.

    Hoofdstuk 3 omvat een aantal aparte subsidiecategorieën:

  • -

    subsidie voor “maatregelen particuliere woningen”;

  • -

    subsidie voor “Nieuwe woonruimte in bestaande panden”;

  • -

    subsidie voor “Monumenten”;

  • -

    subsidie voor “Bodemsanering” (Deze paragraaf moet nog worden ingevuld).

  • 4.

    Hoofdstuk 4 tenslotte bevat een aantal overgangs- en slotbepalingen.

3. Artikelsgewijze toelichting

Aanhef

Artikel 4:32 Awb bepaalt dat subsidieverlening door een bestuursorgaan aan derden/niet-overheidsorganen een wettelijke grondslag behoeft. De grondslag voor deze verordening ligt in artikel 149 van de Gemeentewet.

HOOFDSTUK 1 Algemene bepalingen

Dit hoofdstuk omvat algemene artikelen zoals begripsomschrijvingen, maar ook de algemene procedure voor het aanvragen, verlenen, vaststellen, intrekken of wijzigen, betalen en terugvorderen van subsidies conform de voornoemde bepalingen van de Awb.

De algemene bepalingen van hoofdstuk 1 gelden voor alle onderdelen. Specifieke bepalingen of aanvullingen op deze algemene bepalingen staan in de hoofdstukken 2 en 3. De bepalingen van hoofdstuk 1 zijn daarom naast de in hoofdstuk 2 en 3 genoemde voorwaarden van toepassing.

artikel 1.1. Begripsomschrijvingen

In deze bepaling wordt een aantal begrippen die in de navolgende bepalingen van deze verordening worden gebruikt en bij de toekenning van de verschillende subsidies een rol spelen, van een omschrijving voorzien. Nieuw is dat in dit artikel allerlei begrippen zijn opgenomen die te maken hebben met de stedelijke vernieuwing, zoals verwoord in de wet en in het MOP. Het gaat om begrippen als vernieuwingsgebieden, investeringen en ontwikkelingssubsidie.

Begrippen als subsidie, subsidiebeschikking, subsidieverlening- en vaststelling zijn niet in de begripsbepalingen opgenomen omdat deze begrippen reeds gedefinieerd zijn in de subsidietitel 4.2 van de Awb.

artikel 1.2. Subsidiedoeleinden

Lid 1 van dit artikel geeft aan dat op grond van deze verordening subsidie kan worden verstrekt voor elke investering in het kader van stedelijke vernieuwing. Voorts kan op grond van het hoofdstuk 3 subsidie worden verstrekt voor meer specifieke doeleinden.

Lid 2 bepaalt dat alle (subsidie)aanvragen zullen worden getoetst aan de beleidsuitgangspunten voor de stedelijke vernieuwing in de gemeente, zoals deze zijn verwoord in de Wet en het MOP.

artikel 1.3. Aanwijzing van gebieden

Om op een effectieve, efficiënte en integrale wijze de onvoorzienbare problemen aan te pakken is de mogelijkheid open gelaten dat de gemeenteraad gebieden aanwijst waarin deze verordening of een deel daarvan van toepassing is.

artikel 1.4. Verdeelbesluit

Lid 1 maakt duidelijk dat er alleen subsidie wordt verstrekt indien hiervoor door de gemeenteraad geld beschikbaar gesteld is. De voedingsbron doet niet ter zake. Het geld voor stedelijke vernieuwing bestaat in elk geval uit het ISV-budget dat de gemeente van het Rijk ontvangt, maar kan worden aangevuld met andere subsidies en gemeentelijke middelen. Voorbeelden daarvan zijn: de middelen van het Stimuleringsfonds volkshuisvesting Nederlandse gemeenten, het gemeentelijk volkshuisvestingsfonds en vrijvallende middelen van het Besluit woninggebonden subsidies (BWS).

De gereserveerde budgetten gelden als subsidieplafond. Dit is volgens de Awb (art 4:22); ‘het bedrag dat gedurende een bepaald tijdvak ten hoogste beschikbaar is voor de verstrekking van de subsidies’.

Lid 2 bepaalt dat de gemeenteraad inzicht moet geven in de manier waarop hij het budget binnen het subsidieplafond verdeelt. Het budget kan worden opgedeeld in deelbudgetten, verdeeld naar de verschillende subsidiecategorieën. In artikel 4:26, eerste lid van de Awb wordt bepaald dat bij of krachtens wettelijk voorschrift het beschikbare bedrag aan subsidie wordt verdeeld. Deze deelbudgetten worden eveneens aangemerkt als subsidieplafond. De raad kan een deelbudget in meerdere onderdelen splitsen dan wel samenvoegen; dergelijke onderdelen zijn ook deelbudgetten in de zin van deze verordening.

Op grond van artikel 18 van de Wet kan de minister een aanvullend ISV-budget verstrekken als het rijksbudget tijdens het investeringstijdvak wordt verhoogd. Anderzijds bepaalt artikel 22 van die wet dat het budget kan worden ingetrokken of gewijzigd bij strijdigheid met de wet of met een verdrag (EU-bepalingen). Omdat het gemeentelijk ISV-budget derhalve tussentijds door de minister kan worden aangepast, kan de raad dat ook doen en het gemeentelijk (deel)budget navenant wijzigen. Het verdeelbesluit kan door de raad eveneens worden aangepast ingeval van onvoorziene, tussentijds ingediende subsidieverzoeken. Deze bevoegdheid is geregeld in lid 3.

Conform lid 4 houdt de gemeenteraad bij zijn verdeling onder andere rekening met de doelstellingen van stedelijke vernieuwing en met de gewenste reservering voor en prioriteit van investeringen. Conform de systematiek van de stedelijke vernieuwing worden subsidies voortaan bij voorkeur ingezet voor samenwerkingsverbanden die investeren in de vernieuwingsgebieden. Primair worden aanvragen getoetst aan de criteria van de verordening. Hoe meer een project aan de criteria voldoet, des te eerder komt het voor subsidie in aanmerking. In geval er sprake is van vergelijkbare projecten bepaalt de volgorde van binnenkomst de voorrang, mits het budget toereikend is. Tenslotte bepaalt lid 5 dat de gemeenteraad aan de besteding van de (deel)budgetten voorwaarden en beperkingen kan verbinden.

artikel 1.5. Overeenkomsten en convenanten

Dit artikel biedt het college de mogelijkheid om in het belang van stedelijke vernieuwing met derden overeenkomsten aan te gaan of convenanten te sluiten ter uitvoering van deze verordening.

Algemene procedure voor subsidiëring (artikelen 1.6 t/m 1.14)

De Awb bevat in de subsidietitel veel bepalingen aangaande bevoegdheden als weigeren, vaststellen en intrekken van subsidie. Bij het opmaken van deze verordening is getracht een dubbeling met Awb-bepalingen te voorkomen. Een en ander heeft wel tot gevolg dat bij het voorbereiden en nemen van subsidiebeschikkingen niet kan worden volstaan met het raadplegen en volgen van deze verordening. De Awb-bepalingen bevatten cruciale elementen van de subsidiecyclus. Op punten waar een samenhang van de verordening en de Awb aan de orde is, is dat zo veel mogelijk in deze toelichting aangegeven.

In de artikelen 1.6 tot en met 1.14 wordt de procedure van de subsidieverstrekking beschreven die op alle subsidies in deze verordening van toepassing is. Volgens de subsidietitel 4.2 van de Awb zijn er vijf momenten te onderscheiden in de aanvraagprocedure en de behandeling ervan:

  • -

    de aanvraag van de subsidie (artikel 1.7);

  • -

    de verlening van de subsidie (artikel 1.8);

  • -

    de gereedmelding van het project (artikel 1.10);

  • -

    de vaststelling van de subsidie (artikel 1.12);

  • -

    de uitbetaling (artikel 1.13).

artikel 1.6. Toepassingsbereik

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

artikel 1.7. Aanvraag om subsidie

Artikel 4:1 Awb bepaalt dat subsidie wordt aangevraagd bij het bestuursorgaan dat bevoegd is op de aanvraag te beslissen.

Lid 1 bepaalt dat de subsidie wordt aangevraagd bij het college van burgemeester en wethouders. Om de procedure te vergemakkelijken, zijn door het college vastgestelde aanvraagformulieren te verkrijgen; voor elke subsidiecategorie is een apart formulier beschikbaar. Het geeft aan welke gegevens bij de aanvraag moeten worden meegestuurd, zoals bestek en tekeningen van het investeringsplan, een gespecificeerde opgave van de geraamde kosten, een opgave van eventuele investeringsbijdragen en de te realiseren cofinanciering etc. De gevraagde gegevens zijn nodig om te beoordelen tot welke subsidiecategorie de aanvraag behoort om zo de voorgestelde investering te kunnen toetsen aan de gestelde prioriteiten. Beoordeling van de aanvraag geschiedt op basis van de in het jaar van verlening van subsidie geldende voorwaarden en uitgangspunten.

Bij te late indiening of onvoldoende en onvolledige gegevens wordt het plan c.q project in principe niet in behandeling genomen op grond van artikel 4:5 van de Awb (ontvankelijkheid).

Lid 2: Om het integrale karakter van ingediende subsidieaanvragen te stimuleren en een effectieve interne afstemming binnen de gemeentelijke diensten te garanderen is de subsidieaanvrager verplicht er melding van te maken, indien voor een hetzelfde project tevens een aanvraag om subsidie is ingediend bij een of meer andere gemeentelijke afdelingen (intern) of bestuursorganen (extern).

Lid 3 bepaalt dat de subsidieaanvraag het hele jaar kan worden ingediend. Hiervoor is gekozen omdat met name de investeringsplannen onderling te veel van elkaar zullen verschillen om een adequate uiterste indieningtermijn te kiezen. De mogelijkheid om van deze bepaling af te wijken is echter in de hoofdstukken 2 en 3 opgenomen.

artikel 1.8. Verlenen van subsidie

Het college van burgemeester en wethouders is het bevoegde orgaan dat beslist op de subsidieaanvraag met betrekking tot de subsidieverlening en de wijze van de betaling. De leden 2, 3, 4 en 5 vermelden welke termijnen het college in acht neemt om de aanvraag te beoordelen.

Met lid 6 wordt tegemoetgekomen aan de wens in de praktijk om de subsidieaanvraag niet af te handelen voordat de benodigde vergunningen zijn verleend. Het lid is facultatief geformuleerd omdat er subsidieaanvragen denkbaar zijn waarbij de subsidieverlening juist aan de verlening van andere vergunningen zal gaan. Dit is het duidelijkst bij de ontwikkelingssubsidie (artikel 15) maar kan bijvoorbeeld ook voorkomen bij nieuwe woonruimte in bestaande panden (paragraaf 3.2). Bij de ontvangstbevestiging kan worden aangegeven dat de aanvraag wordt aangehouden totdat de benodigde vergunningen zijn verleend.

In de Awb wordt in artikel 4:25 bepaald dat het subsidieplafond niet mag worden overschreden. Overschrijding van het subsidieplafond is grond voor weigering van de subsidie. Daarnaast bevat artikel 4:35 de mogelijkheid subsidie te weigeren als er objectiveerbare gronden zijn om aan de betrouwbaarheid van de subsidieaanvraag te twijfelen. Deze weigeringsgronden gelden ook voor deze verordening. Daarnaast geeft het zevende lid enkele weigeringsgronden, die specifiek zijn voor deze verordening. De aanvraag wordt geweigerd als niet is aangetoond dat het werk waarvoor subsidie gevraagd wordt nodig en doelmatig is. Ook het beginnen van de werkzaamheden zonder toestemming van het college is grond voor weigering. Deze laatste bepaling is van belang omdat de uitgangssituatie van essentieel belang is voor de bepaling van de omvang en de noodzaak van de uit te voeren werkzaamheden. tenslotte dient een aanvraag te worden afgewezen als zij strijdt met deze verordening.

artikel 1.9. Verplichtingen

Naast verplichtingen die zijn opgesomd in artikel 4:37 Awb kan het college in beginsel ook andere eisen, voorwaarden en beperkingen stellen aan zaken als de vorm, de inhoud en de omvang van de projecten c.q. activiteiten om zo hun beleidsdoelstellingen te kunnen bereiken. Op basis van deze bepaling kan het college bij ingewikkelde gevallen bij de eindafrekening een accountantsverklaring als voorwaarde stellen. Zie over een accountantsverklaring bij de gereedmelding overigens ook de toelichting bij artikel 1.10.

artikel 1.10. De gereedmelding

Lid 1 van dit artikel bepaalt dat zodra een project definitief voltooid is, de gereedmelding door de subsidieaanvrager binnen 1 jaar dient plaats te vinden. De procedure is analoog aan de aanvraagprocedure. Per subsidiecategorie kan de procedure van gereedmelding verschillen, om zo de meest passende voorschriften te kunnen geven (lid 2). De gereedmeldingstermijn is gewenst om de voortgang van de activiteiten te garanderen en om te voorkomen dat onnodig lang een verplichting tot betaling van subsidie blijft bestaan.

Lid 3, sub a, eist een verklaring dat het doel waarvoor de subsidie is verleend is gerealiseerd overeenkomstig de opgelegde voorwaarden en verplichtingen. De gemeente controleert dus achteraf of aan de voorwaarden bij het verlenen van de subsidie is voldaan. Om te voorkomen dat iedere voorwaarde daadwerkelijk moet worden gecontroleerd, is er voor gekozen om een verklaring te vragen. Indien later blijkt dat bij de uitvoering van de werkzaamheden is afgeweken van de eerder genoemde doelstelling, voorwaarden of verplichtingen kan de subsidie alsnog worden ingetrokken en eventueel worden teruggevorderd.

Met het oog op de uitbetaling van de subsidie is het van belang te weten wanneer het project is voltooid (lid 3, sub c).

In dit lid (onder d) is opgenomen dat het college bij de gereedmelding een accountantsverklaring kan vragen. Deze bepaling is algemeen geformuleerd omdat in beginsel het college de bevoegdheid moet hebben om bij iedere gereedmelding zo’n verklaring te eisen. In ieder geval zal een accountantsverklaring worden gevraagd bij grotere projecten waarmee meer dan € 25.000,- subsidie is gemoeid. Ook als niet op basis van artikel 1.9 al bij de subsidieverlening de verplichting tot het overleggen van een accountantsverklaring is opgelegd, bestaat de bevoegdheid om bij de gereedmelding zo’n verklaring te vragen.

Omdat de gemeente controle moet kunnen uitoefenen, moeten de rekeningen en betalingsbewijzen gedurende 5 jaar beschikbaar worden gehouden (lid 5).

artikel 1.11. Informatieplicht

Aan het college van burgemeester en wethouders dient onverwijld melding te worden gedaan van gewijzigde omstandigheden die van belang kunnen zijn voor de beslissing op de aanvraag dan wel voor een beslissing tot intrekking of wijziging van de subsidie.

Tevens bevat dit artikel de verplichting voor de subsidieaanvrager om mee te werken aan inspecties op het werk tijdens en na de uitvoering

artikel 1.12. De vaststelling van de subsidie

De vaststelling dient om de hoogte van subsidie definitief te bepalen op basis van de uitvoering van het project. Indien het college instemt met de aanvraag tot vaststelling en uitbetaling, stelt het de subsidie vast overeenkomstig artikel 4:46 van de Awb. Artikel 4:46 Awb noemt in lid 2 de gronden om de subsidie lager vast te stellen. Dit artikel voegt daar een uitdrukkelijke grond aan toe: het niet naleven van het bij of krachtens de verordening gestelde. Lager vaststellen houdt ook de mogelijkheid in om, indien de gereedmelding daartoe aanleiding geeft, de subsidie vast te stellen op nul.

Bij de vaststelling kan de subsidie lager uitvallen dan bij de subsidieverlening. Dit kan bijvoorbeeld omdat de werkelijke kosten lager waren dan de geraamde.

De subsidie kan in beginsel niet hoger worden vastgesteld dan bij de verlening. Het vijfde lid bevat hierop een uitzondering. Dit lid heeft betrekking op kosten die bij het verlenen van de subsidie niet voorzienbaar waren. Deze kosten kunnen slechts voor subsidie in aanmerking komen als het college hiervoor vooraf toestemming heeft gegeven. Deze voorafgaande toestemming kan juridisch worden gekwalificeerd als een wijziging (verhoging) van de subsidieverlening.

artikel 1.13. De uitbetaling van de subsidie

De subsidie wordt in principe betaald als bijdrage ineens. De algemene termijn hiervoor is vier weken na de subsidievaststelling (artikel 4:52, lid 2 van de Awb). Deze termijn is daarom in de verordening overgenomen, maar er kan ook een andere periode worden gesteld. Zo kan bij innovatieve samenwerkingsverbanden worden besloten om de subsidie uit te betalen als jaarlijkse bijdrage, op het moment dat besloten is de subsidie te verlenen of na ondertekening van de samenwerkingsovereenkomst, zie artikelen 1.8, lid 5 en 2.1, lid 5.

artikel 1.14. De intrekking, wijziging en terugvordering van de subsidie

Subsidies worden over het algemeen verleend omdat de betreffende aanvraag en/of aanvrager voldoet aan de gemeentelijke doelstellingen.

Om de effectiviteit van het beleid, doelstellingen en de besteding van de daarmee gemoeide subsidiegelden te kunnen garanderen, zijn op subsidieverhoudingen voorschriften van toepassing (criteria, voorwaarden, beperkingen en verplichtingen). Vanzelfsprekend dienen subsidievoorschriften gehandhaafd te kunnen worden. Handhaving van subsidievoorschriften in brede zin heeft betrekking op zowel ‘preventieve’ handhaving als ‘repressieve’ handhaving.

Preventieve handhaving ziet dan op toets voorafgaande aan de beschikking tot subsidieverlening. Hierbij wordt dan gecontroleerd of de verstrekte gegevens wel volledig en correct zijn en of de aanvraag of aanvrager wel voldoet aan de relevante subsidiecriteria.

Bij repressieve handhaving is in beginsel reeds sprake van een bestaande subsidieverhouding, waarbij de schending van een bepaald voorschrift de aanleiding vorm om (achteraf) sanctionerend op te treden.

In de subsidieregeling van Awb zijn met name instrumenten van repressieve handhaving te vinden. Te weten:

  • §

    een subsidie lager vaststellen in het geval een subsidie reeds was verleend (art. 4:46);

  • §

    het wijzigen of intrekken van een verleende subsidie zolang de subsidie nog niet is vastgesteld (4:48);

  • §

    het intrekken of wijzigen van een subsidievaststelling (4:48).

De intrekking en wijziging van de beschikking tot subsidieverlening en subsidievaststelling geschieden in deze verordening op basis van afdeling 4.2.6 van de Awb. In deze bepaling is één aanvulling opgenomen op de intrekkingsgronden uit de Awb. Aangezien het bij stedelijke vernieuwing kan gaan om ingrijpende, ingewikkelde werkzaamheden, is de keuze van een termijn niet in de verordening vastgelegd, maar wordt overgelaten aan de beoordeling van het college van burgemeester en wethouders.

HOOFDSTUK 2 Ontwikkelingssubsidie

De hoofdstukken 2 en 3 moeten in samenhang met het eerste hoofdstuk worden gelezen. In hoofdstuk 1 zijn de algemene procedures van aanvragen, gereed melden en dergelijke vastgelegd. Hoofdstuk 2 en 3 geven aanvullende of afwijkende bepalingen voor de afzonderlijke subsidies. De ontwikkelingssubsidie heeft een ander karakter dan de andere subsidies, genoemd in hoofdstuk 3. Deze subsidievorm is met name gericht op samenwerkingsvormen, waarbij subsidie wordt gegeven voor grotere integrale investeringen voor vernieuwingsgebieden en is bedoeld om een mogelijk tekort te dekken bij zo’n stedelijk investeringsplan waarvoor nergens anders dekking kan worden gevonden.

De ontwikkelingssubsidie komt wel uit het gemeentelijk budget voor stedelijke vernieuwing, maar staat feitelijk los van de subsidies die in hoofdstuk 3 worden genoemd.

Het is een subsidie met enige speelruimte, bedoeld om eventuele struikelblokken in het proces van stedelijke vernieuwing weg te nemen.

Op basis van dit hoofdstuk is bijvoorbeeld denkbaar dat met een corporatie afspraken worden gemaakt over de transformatie van de bestaande voorraad in een aan te wijzen gebied. Zoals eerder in deze toelichting al vermeld kan dat gepaard gaan met subsidiëring van sociale nieuwbouw in uitleggebieden. Die nieuwbouw kan immers nodig zijn om daarmee ontwikkelingen in de bestaande stad op gang te brengen (doorstroming en dergelijke)

In het investeringsplan moet wel sprake zijn van een bundeling van maatregelen, waarbij niet alleen aandacht wordt geschonken aan de inhoud, maar ook aan het proces groot belang wordt gehecht, bijvoorbeeld door alle belanghebbenden bij de planontwikkelingen te betrekken. Op grond van deze verordening kan de gemeente ontwikkelingssubsidie toekennen, mits het plan voldoet aan de overige gestelde voorwaarden en er in ieder geval een samenwerkingsoverkomst wordt gesloten tussen de meest betrokken partijen.

artikel 2.1. Subsidie voor een investeringsplan

De ontwikkelingssubsidie is bedoeld om een tekort bij een investeringsplan te dekken. Het betreft hier alleen tekorten die bij derden ontstaan. Ook gemeentelijke tekorten kunnen uit de ISV-middelen worden gedekt; maar dan is er geen sprake van subsidie. (zie hierboven onder 2. algemeen)

De ontwikkelingssubsidie is geen vast bedrag. De hoogte ervan wordt door burgemeester en wethouders beoordeeld en vastgesteld in relatie tot de andere aanvragen om ontwikkelingssubsidie.

In lid 1 is bepaald dat deze subsidie alleen kan worden verleend voor investeringsplannen.

De voorwaarden waaraan stedelijke vernieuwingsplannen moeten voldoen, zijn opgesomd in lid 2 - 4. Deze leden beschrijven de algemene voorwaarden om in het kader van een stedelijk vernieuwingsplan voor subsidiëring of reservering in aanmerking te komen.

Belangrijk in het plan is de integraliteit: er moet sprake zijn van een bundeling van maatregelen en er moet niet alleen aandacht zijn voor de inhoud, maar ook voor het proces. De investeringsplannen worden daarom getoetst aan het MOP (lid 4).

In leden 5 en 6 is bepaald dat ter uitvoering van de subsidiebeschikking de subsidieontvanger een samenwerkingsovereenkomst dient aan te gaan met de overige partijen die bij de uitvoering van het plan zijn of worden betrokken. De ondertekenende partijen zijn in beginsel die partijen die een financiële bijdrage of een prestatie leveren bij de realisering van het plan. Ook de gemeente is partij bij de overeenkomst. De procedure van het sluiten van een samenwerkingsovereenkomst is gebaseerd op de uitvoeringsovereenkomst als bedoeld in art 4:36 Awb. Een dergelijke overeenkomst vergroot de mogelijkheid voor de gemeente om in rechte nakoming te vorderen van de overeengekomen prestatie.

HOOFDSTUK 3 Overige subsidies

Dit hoofdstuk bestaat uit vier diverse paragrafen:

  • 1.

    paragraaf 3.1: Maatregelen particuliere woningen

  • 2.

    paragraaf 3.2: Nieuwe woonruimte in bestaande panden

  • 3.

    paragraaf 3.3: Monumenten

  • 4.

    paragraaf 3.4: Bodemsanering pm

Paragraaf 3.1 Maatregelen particuliere woningen

artikel 3.1.1. Begripsbepalingen

De definities in dit artikel zijn uitsluitend van toepassing op deze paragraaf.

artikel 3.1.2. Doel van subsidie

Dit artikel geeft aan voor welke doeleinden subsidie kan worden gegeven.

  • a.

    In de eerste plaats is dat voor het cascoherstel van particuliere woningen in door het college aangewezen gebieden. Dat is de “klassieke” woningverbetering.

  • b.

    Omdat woningverbetering vaak in aaneengesloten bebouwing plaatsvindt is hier de mogelijkheid opgenomen om ook niet-woningen in een aaneengesloten blok gesubsidieerd te verbeteren. Dit maakt opknappen van een totale bebouwingswand eenvoudiger.

  • c.

    Denkbaar is dat op enig moment maatregelen worden voorgesteld om woningen aan te passen aan een nieuwe doelgroep (bijvoorbeeld seniorenwoningen; het ontsplitsen van duplexwoningen etc).

  • d.

    Op allerlei manieren is het stimuleren van onderhoud denkbaar (zie bijvoorbeeld pilotproject Vosseparkwijk). Ook het subsidiëren van aankoopkeuringen zou op grond van deze bepaling kunnen.

  • e.

    Deze bepaling heeft veel verwantschap met d. Alleen is hier nog eens expliciet mogelijk gemaakt om voor appartementseigenaren ook in de sfeer van beheer en onderhoud faciliterend op te treden.

  • f.

    Tenslotte beoogt deze bepaling om ook een algemene basis te scheppen voor het scheppen van ondersteunende voorzieningen voor het functioneren van Verenigingen van Eigenaren. Gedacht kan worden aan een instelling die voor de VvE’s bestuur, administratie en onderhoudsplanning overneemt.

artikel 3.1.3. Toepassingsbereik en voorwaarden

Het college wijst de gebieden aan waarin deze paragraaf van toepassing is (eerste lid); bij die aanwijzing geven zij een omschrijving van de maatregelen uit deze paragraaf die in het aangewezen gebied zullen worden uitgevoerd (tweede lid). Daarbij moet de aard van de maatregelen worden omschreven en worden aangegeven wie subsidiegerechtigd zijn. Tevens dient in het plan precies te worden aangegeven of en in welke mate werkzaamheden in zelfwerkzaamheid mogen worden uitgevoerd. Overigens zal – mede in verband met de beheersbaarheid van het proces – terughoudend met zelfwerkzaamheid worden omgegaan.

In het plan wordt de hoogte van de subsidie (voor cascoherstel de hoogte van het subsidiepercentage) vastgesteld.

Voor cascoherstel (woningverbetering) stelt het college een program van eisen vast (derde lid). In een dergelijk program van eisen worden de elementen van het casco opgesomd; daarbij wordt voor alle elementen aangegeven waaraan zij na verbetering moeten voldoen. Het is denkbaar dat in bepaalde gebieden er strengere (of lichtere) eisen worden gesteld, bijvoorbeeld aan de uiterlijke verschijning van een reeks woningen. Met het oog daarop kan het college het program van eisen per gebied aanpassen. Hiermee wordt een grote flexibiliteit bereikt.

De leden 4 tot en met 6 geven het college de mogelijkheid om per gebied verfijningen aan te brengen in de maatregelen die zij in het gebied wenselijk achten. Van praktisch groot belang is het vierde lid: voor collectief aan te pakken gebieden kan het college de spelregels voor de collectieve aanpak aangeven. Dit heeft consequenties voor het al dan niet subsidiabel zijn van begeleidingskosten en verhuis- en herinrichtingskosten.

artikel 3.1.4. Verlenen van subsidie voor cascoherstel

In het eerste lid wordt de wijze van subsidiëren geregeld: er wordt alleen subsidie ineens verstrekt. De maximale subsidie bedraagt € 17.500 en niet meer dan 50% van de verbeterkosten. Dit percentage wordt door het college van gebied tot gebied vastgesteld; zie artikel 3.1.3. Het tweede lid bevat een ondergrens voor de subsidiabele kosten. Aan deze grenzen is het college in beginsel gebonden bij zijn toepassing van artikel 3.1.3, tweede lid. Slechts met toepassing van de algemene vrijstellingsbevoegdheid of de hardheidsclausule kan het college van de hier genoemde grenzen afwijken.

Het derde lid bevat een uitputtende opsomming van de subsidiabele kosten. Bij het berekenen van de subsidie mogen geen kosten worden opgevoerd die niet in deze opsomming zijn opgenomen.

Het vierde lid geeft aan hoe de kosten moeten worden berekend als het cascoherstel (gedeeltelijk) in zelfwerkzaamheid wordt uitgevoerd. Als vuistregel geldt dat slechts de materiaalkosten (en de gebruikelijke toeslagen als opgesomd in dit lid) als subsidiabele kosten worden aangemerkt. Er mag derhalve geen vergoeding voor de zelfwerkzaamheid in rekening worden gebracht. Dit geldt ook als de doe-het-zelver hulp inschakelt.

Het vijfde lid geeft een voorschrift over de termijn waarbinnen het werk moet worden voltooid en de gereedmelding moet worden ingediend.

Het zevende lid bevat de voorwaarden waaronder de subsidie wordt verleend. De belangrijkste is dat de eigenaar na cascoherstel gedurende een ruime periode moet instaan voor goed onderhoud van de woning.

artikel 3.1.5. Verlenen van subsidie bij andere maatregelen

Dit artikel voorziet in de mogelijkheid een variëteit aan maatregelen te subsidiëren. Het betreft hier alle maatregelen genoemd in artikel 3.1.2 met uitzondering van het cascoherstel. Omdat niet op voorhand duidelijk is wat voor maatregelen dit zullen zijn is deze bepaling noodzakelijkerwijs tamelijk ruim. In het door het college vast te stellen plan (artikel 3.1.3, tweede lid) dienen de maatregelen, de hoogte van de subsidie en de subsidiegerechtigden te worden aangewezen. Daarmee is de grondslag gegeven voor de subsidiëring op basis van dit artikel.

Paragraaf 3.2 Nieuwe woonruimte in bestaande panden

Deze paragraaf heeft betrekking op het maken van woonruimte in bestaande panden. Hierbij wordt in de eerste plaats gedacht aan leegstaande of nauwelijks gebruikte verdiepingen boven winkels. Maar ook andere panden met een niet-woonfunctie kunnen met toepassing van deze paragraaf geheel of gedeeltelijk worden omgezet in woningen.

Daarnaast is deze paragraaf van toepassing op ruimten die oorspronkelijk een woonfunctie hadden, maar deze hebben verloren. Het terugbrengen van de woonfunctie - in de verordening wordt dit omschreven als “ingrijpend verbeteren” - is subsidiabel.

artikelen 3.2.1 t/m 3.2.5

Voor de woningen dient een programma van eisen te worden opgesteld door het college. Daarnaast staat als eis opgenomen dat de woningen een kwalitatieve bijdrage moeten leveren aan de woningvoorraad in de binnenstad.

Als apart sturingsinstrument kent deze paragraaf (art. 3.2.3) de eis dat de te realiseren woningen dienen te zijn opgenomen in een door het college vastgesteld meerjarenprogramma. Hiermee wordt voorkomen dat de subsidie wegvloeit naar minder urgente projecten.

Ter bevordering van de flexibiliteit in de regeling is de mogelijkheid opgenomen dat het meerjarenprogram tussentijds door het college wordt gewijzigd. Een tweede bepaling ter bevordering van de flexibiliteit van de regeling is de mogelijkheid dat het college afwijkt van het program van eisen. De verordening beperkt die mogelijkheid tot een aantal omschreven gevallen (art. 3.2.4, lid 2). Het gaat met name om gevallen waar het pand waarin de woningen worden gemaakt tot afwijking van het program van eisen dwingt. De aard, de omvang en/of de situering van het pand moeten de afwijking van het program van eisen wenselijk maken.

Buitengewoon moeilijk is het om vooraf een subsidiegrondslag te definiëren voor een zo variabel product. Immers de staat, de omvang, de situering en de ontsluiting van het pand kunnen zeer verschillend zijn; ook de te realiseren woningen kunnen zeer variëren in prijs en kwaliteit. Daarom is er voor gekozen om als uitgangspunt van de subsidiëring de exploitatie van de gerealiseerde woningen te nemen.

Als uit een berekening blijkt dat de exploitatie van de nieuwe woningen – verkoop daaronder begrepen – niet lonend kan zijn, dan wordt het onrendabele deel van de investering gesubsidieerd (art. 3.2.2). Om te voorkomen dat hierover meningsverschillen ontstaan zal het college op het aanvraagformulier aangeven hoe de exploitatieresultaten moeten worden berekend. Omdat bovendien een woning op verschillende kwaliteitsniveaus kan worden gebouwd zal er een kosten-kwaliteitstoets worden ingebouwd. Tenslotte zal de exploitatieopzet worden getoetst aan de marktomstandigheden. Voor de exploitatieopzet zal er van worden uitgegaan dat de woning marktconform zal worden verkocht of geëxploiteerd Daarbij is denkbaar dat het bouwplan dient te worden aangepast omdat voor de woning geen reële markt is te vinden; denk bijvoorbeeld aan een zeer luxe woning op een minder aantrekkelijke locatie.

Het is een illusie te menen dat uit de voorgeschreven rekenmethode, kosten-kwaliteitstoets en toets aan de marktomstandigheden automatisch een niet voor discussie vatbare onrendabele top zal voortvloeien. Wel zal het mogelijk zijn om zoveel mogelijk geobjectiveerd met de aanvrager te discussiëren over de omvang van het onrendabele deel van de investering. Het is uiteindelijk het college dat het onrendabele deel van de investering – en daarmee de hoogte van de subsidie - vaststelt (art. 3.2.2, lid 2).

In artikel 3.2.2, derde lid, is de mogelijkheid opgenomen om bij de vaststelling van de subsidie de hoogte te corrigeren als de werkelijke (ver)bouwkosten lager uitvallen dan de geraamde kosten waarop de exploitatieberekening is gebaseerd. Dit spoort met de subsidieregelingen in andere paragrafen van de verordening; uiteindelijk zijn de werkelijke kosten en niet de geraamde kosten bepalend voor de hoogte van de subsidie.

Deze paragraaf biedt aan de eigenaar van een pand ook de mogelijkheid om in aanmerking te komen voor een subsidie in de plankosten. De regeling bevat een gedifferentieerde subsidiemogelijkheid; de hoogte van de subsidie is afhankelijk van de kosten van de geplande voorzieningen.

Komt een plan vervolgens ten uitvoer en vraagt de eigenaar subsidie, dan wordt de hem toegekende plankostensubsidie betrokken bij de berekening als bedoeld in artikel 3.2.2.

Paragraaf 3.3 Monumenten

Deze paragraaf heeft allereerst betrekking op het restaureren van monumenten. De paragraaf bevat enerzijds elementen uit de oude Subsidieverordening stads- en dorpsvernieuwing, maar zoekt anderzijds voor een zekere uniformiteit meer dan voorheen aansluiting bij de huidige systematiek van de subsidieregeling voor de rijksmonumenten, het Besluit Rijkssubsidiëring Restauratie Monumenten (BRRM), en bevat daarnaast elementen van eigen gemeentelijk beleid.

artikelen 3.3.1 t/m 3.3.7

Restauratie is in de verordening omschreven als cascoherstel en herstel van monumentale onderdelen van een monument. Het laatste heeft vooral betrekking op cultuurhistorisch waardevolle interieuronderdelen. Voor restauraties dient een programma van eisen met bijbehorende uitvoeringsvoorschriften door het College te worden vastgesteld.

In aanmerking komen op de eerste plaats structuur- en architectonisch bepalende (vaak beeldbepalend genoemde) panden binnen het beschermde stadsgezicht die geen rijks- of gemeentelijk monument zijn alsmede louter structuurbepalende panden binnen het beschermde stadsgezicht die door de gemeenteraad in 1983als karakteristiek zijn aangemerkt. De basis voor het bepalen van de ruimtelijke waarde van een pand, gesitueerd binnen het beschermde stadsgezicht, is de zogeheten ruimtelijke kwaliteitskaart. Deze kaart is in 2002 geactualiseerd, mede in verband met het nieuwe gemeentelijke Welstandsbeleid. De kaart wordt door de gemeenteraad vastgesteld tegelijk met de vaststelling van deze verordening.

In beginsel kunnen voorts panden in aanmerking komen, die zijn aangewezen als gemeentelijk monument op grond van artikel 3 van de Monumentenverordening 1991. Daar de gemeente momenteel nog geen lijst van beschermde gemeentelijke monumenten kent, is deze categorie voorlopig een papieren categorie. Eveneens in beginsel kunnen panden in aanmerking komen, die zijn beschermd op grond van de Monumentenwet 1988 (rijksmonument). Evenwel heeft de gemeenteraad in 2000 besloten om voor restauraties van rijksmonumenten nog louter subsidie beschikbaar te stellen ten laste van de aan de gemeente toegekende budgetten op grond van het BRRM. In de praktijk zal daarom een restauratie van een rijksmonument alleen in uitzonderlijke gevallen, zoals de reconstructie van een bijzonder onderdeel, dat niet kan worden gesubsidieerd in BRRM-verband, in aanmerking komen voor een (gedeeltelijke) ISV-toekenning. Tenzij aan de genoemde voorwaarde wordt voldaan, zullen aanvragen voor restauratiesubsidie voor een rijksmonument niet door het College worden opgevoerd in het gemeentelijke restauratie-uitvoeringsprogramma.

Het belangrijkste sturingselement in de verordening is de voorwaarde dat te subsidiëren restauraties van monumenten dienen te zijn opgenomen in een restauratie-uitvoeringsprogramma. (artikel 3.3.3, eerste lid) In dit programma naar analogie van het Gemeentelijke restauratie-uitvoeringsprogramma (Grup) op grond van het BRRM stelt het College jaarlijks vast welke monumenten en in welke volgorde in aanmerking komen voor subsidie. Met dit sturingsinstrument kan worden bewerkstelligd dat het subsidiegeld wordt ingezet voor díe monumenten en in díe stadshoeken waar het het meest opportuun en/of gewenst is, bijvoorbeeld vanuit stedelijk ontwikkelingsperspectief. Of, voorkomen kan worden dat subsidie wegvloeit naar minder urgente projecten. De prioriteitsvolgorde wordt bepaald aan de hand van factoren als situering, bestemming, de samenhang met andere projecten, intrinsieke cultuurhistorische waarden, aard van de restauratie e.d.

Ter bevordering van de flexibiliteit in de regeling is de mogelijkheid opgenomen dat het meerjarenprogramma ten allen tijde tussentijds door het college wordt gewijzigd. (artikel 3.3.3, tweede lid)

Er wordt in de regeling onderscheid gemaakt naar soorten eigenaren en subsidiepercentages (artikel 3.3.4). In de oude regeling werden alle eigenaren gelijk behandeld, met een uniform subsidiepercentage van 45%, ongeacht hun fiscale aftrekmogelijkheden. Het nu ingevoerde onderscheid is bedoeld om het netto bedrag, dat resteert na aftrek van de subsidie en na toepassing van fiscale regelingen, voor alle soorten eigenaren min of meer gelijk te krijgen. Overigens is het goed om op te merken dat volledige netto-gelijkheid niet kan worden bereikt. Voorts is het streven erop gericht om bij gelijkblijvend budget een iets groter restauratievolume te bereiken.

Een subsidiepercentage van 30% geldt voor de onder lid 1a. genoemde categorieën eigenaren. Daartoe behoren met name de eigenaren/bewoners van woonhuismonumenten en ondernemers. Hoewel zich binnen deze categorie verschillen (kunnen) voordoen ten aanzien van fiscale aftrekmogelijkheden, is uit het oogpunt van uniformiteit gekozen voor één subsidiepercentage.

Bij de onder lid 1b. genoemde eigendomscategorie, waarvoor een subsidiepercentage geldt van 50%, moet naast de particuliere verhuurders worden gedacht aan stichtingen en verenigingen die een algemeen nut beogen, gemeenten, waterschappen en dergelijke, en overige instellingen die niet voor fiscale aftrek in aanmerking komen, bijvoorbeeld kerken of restaurerende instellingen zoals de NV Stadsherstel Leeuwarden. De subsidie is op een hoger percentage vastgesteld om het ontbreken van fiscale aftrekmogelijkheden, waarover de onder 1a. genoemde eigendomscategorie wel beschikt, te compenseren. De fiscus verstrekt fiscale verklaringen die kunnen dienen ter controle.

De kosten waarover in beginsel subsidie wordt toegekend zijn de subsidiabele kosten. Welke kostenposten subsidiabel kunnen worden gesteld, is opgenomen in de begripsbepalingen. Voor de feitelijke beoordeling van de subsidiabele restauratiekosten van de te treffen voorzieningen, die in algemene zin sober en doelmatig dienen te zijn, zullen wij de Leidraad subsidiabele restauratiekosten (zie de Beleidsregels onderhoud en restauratie monumenten uit 2001) van de Rijksdienst voor de Monumentenzorg volgen. De Beleidsregels vormen de grondslag voor de bepaling van subsidiabele restauratiekosten op grond van het Besluit Rijkssubsidiëring Restauratie Monumenten. Het in de Beleidsregels genoemde gemiddelde bouwplaatsuurloon wordt jaarlijks geïndexeerd.

De regeling stelt geen maximum aan de aanvaardbare subsidiabele kosten en daarmee ook niet aan een toe te kennen subsidie. Het BRRM kent een dergelijk plafond evenmin. In de praktijk van de afgelopen periode, waarbij de oude regeling voor monumentensubsidies op grond van de Wet op de stads- en dorpsvernieuwing wél plafonds kende, is gebleken dat deze zelden werden bereikt. De wijziging, het loslaten daarvan, heeft dus naar verwachting geen gevolgen voor het restauratievolume. Tegelijk zal het nu wel mogelijk worden om in voorkomende gevallen, bij kostbare restauraties, over het gehele bedrag aan subsidiabele kosten subsidie toe te kennen.

Naast het restaureren van monumenten biedt dit hoofdstuk van de subsidieverordening aan de eigenaar van een monument ook de mogelijkheid om in aanmerking te komen voor een subsidie in de plankosten en/of een subsidie in de kosten van bouwhistorisch onderzoek. De regeling bevat een gedifferentieerde subsidiemogelijkheid van de plankosten; de hoogte van de subsidie is afhankelijk van de kosten van de geplande voorzieningen.

Komt een plan vervolgens ten uitvoer en vraagt de eigenaar van het betreffende monument om een restauratiesubsidie, dan wordt de hem toegekende plankostensubsidie volledig in mindering gebracht op deze uitvoeringssubsidie. Dit gebeurt omdat het architectenhonorarium deel uitmaakt van de subsidiabele restauratiekosten.

De mogelijkheid van het toekennen van een subsidie voor bouwhistorisch onderzoek (artikel 3.3.7) is een belangrijk instrument voor het documenteren en vastleggen van de gebouwde geschiedenis van Leeuwarden. Het zal primair aan het College zijn om te beoordelen of een restauratieplan en/of de geschiedschrijving van een historisch pand gebaat is bij een bouwhistorisch onderzoek. Voor de nadere voorwaarden waaraan een bouwhistorisch onderzoek en de wijze van rapporteren dienen te voldoen, zal het College zich baseren op de Richtlijnen Bouwhistorisch Onderzoek uit april 2000. Deze zijn opgesteld door de Rijksgebouwendienst in samenwerking met de Rijksdienst voor de Monumentenzorg, de Stichting Bouwhistorie Nederland en de Stichting Historisch Boerderij Onderzoek.

HOOFDSTUK 4 Overgangs- en Slotbepalingen

In de hoofdstuk 4 zijn drie bepalingen (artikelen 4.1, 4.2 en 4.3) opgenomen die beogen de toepassing van der verordening zo soepel mogelijk te laten verlopen.

Ieder van deze bepalingen heeft een eigen beperkte betekenis. Het lijkt zinvol deze bepalingen hier in onderlinge samenhang te bespreken omdat daardoor de reikwijdte en eigen betekenis van ieder der bepalingen goed kan worden belicht.

artikel 4.1. Bijzondere gevallen

Dit artikel gaat om gevallen waarin de verordening niet voorziet. Deze bepaling heeft daarom per definitie geen betekenis voor het in de verordening geregelde. Als het college wordt geconfronteerd met een volkomen nieuwe ontwikkeling of een nieuw initiatief dat niet valt onder deze verordening maar wel evident van betekenis is voor de stedelijke vernieuwing dan kan het op basis van deze bepaling actie ondernemen. Omdat aan dit soort nieuwe ontwikkelingen doorgaans financiële gevolgen verbonden zullen zijn zal de gemeenteraad moeten worden ingeschakeld via de beschikbaarstelling van budget (artikel 1.4). Het ligt in de rede dat voor het nieuwe initiatief – als het enige omvang en algemene betekenis heeft – nadere regels zullen worden opgesteld die dan in deze verordening zullen moeten worden opgenomen.

artikel 4.2. Hardheidsclausule

Ook de hardheidsclausule heeft een eigen en beperkte betekenis: indien de toepassing van de regeling tot evidente onbillijkheden zou leiden mag van de regeling afgeweken worden. Een hardheidsclausule kan slechts in bijzondere omstandigheden worden toegepast. Uiteraard blijft het college bij gebruikmaking van deze mogelijkheid gehouden aan de regels van de wet. In deze verordening wordt een voorziening gegeven die het college een zekere mate van vrijheid toestaat bij het toepassen van de algemene regels. Met name bij de vaststelling van subsidies is niet ondenkbaar dat in een enkel geval de gewone regeling voor een subsidieaanvrager leidt tot een onbillijkheid.

Deze onbillijkheid is altijd relatief. Zij kan pas worden geconstateerd in vergelijking met andere subsidieontvangers. Zo is bijvoorbeeld bij de subsidiëring van monumenten in deze verordening uitgegaan van twee verschillende subsidieniveaus. Deze zijn vastgesteld omdat voor de onderscheiden categorieën subsidieaanvragers verschillende fiscale regimes gelden. Als nu in een bijzonder geval, door welke omstandigheid dan ook, een aanvrager technisch in de verkeerde categorie terechtkomt - en uit vergelijking met vergelijkbare gevallen dat ook duidelijk is – dan kan met de hardheidsclausule de onbillijkheid worden weggenomen.

artikel 4.3. Algemene vrijstellingsbevoegdheid

De algemene vrijstellingsbepaling is opgenomen om aan onverwachte belemmeringen het hoofd te kunnen bieden. Een algemene regeling loopt altijd het risico goed te werken voor 99 gevallen en in het 100e geval hinderlijk belemmerend te zijn. Om daaraan tegemoet te komen is deze bepaling opgenomen. Het is niet de bedoeling deze bepaling vaak toe te passen; zij is bedoeld voor kleine correcties in de geest van de verordening.

Het verschil tussen de algemene vrijstellingsbevoegdheid en de hardheidsclausule ligt hierin:

  • -

    de algemene vrijstellingsbevoegdheid beoogt om in concrete gevallen hinderlijke formele problemen weg te nemen; zij is vooral procedureel van aard;

  • -

    de hardheidsclausule beoogt onbillijke gevolgen van de toepassing van de regeling uit te sluiten. Het karakter is hier vooral correctief.

Artikel 4.4. Toezichthouders

Op basis van dit artikel wijst het college de ambtenaren aan die met het toezicht op de naleving van de verordening zijn belast.

artikel 4.5. Citeertitel

Deze bepaling behoeft geen toelichting

artikel 4.6. Overgangsbepaling

De bepalingen van de regelingen op grond waarvan subsidie is verleend, blijven van toepassing zoals deze luidden op het moment van de verlening van de subsidie. Dit kan ook van belang zijn in verband met een ingesteld beroep. Ook “lopende” aanvragen dienen op basis van de regeling waaronder ze zijn ingediend te worden afgehandeld.

N.B: Bestaande BWS- en stadsvernieuwingsverordening

De huidige BWS- en stadsvernieuwingsverordening kunnen (op termijn) worden ingetrokken. De vraag wanneer een gemeente die bestaande verordeningen intrekt, kan niet in zijn algemeenheid worden beantwoord. Veel zal afhangen van de hoogte van nog aanwezige tegoeden binnen deze oude subsidiebudgetten en de bruikbaarheid van de ISV-verordening voor het besteden van de restsaldo´s.

Bij het gebruiken van deze verordening voor oude subsidiegelden, moet uiteraard wel worden bekeken of de subsidievoorwaarden (bijvoorbeeld ten aanzien van bestedingsdoeleinden) die bij de toekenning van deze gelden aan de gemeente of budgethouder zijn gesteld zich wel verdragen met de inzet van gelden zoals deze verordening die regelt. Ook de wettelijk verplichte verslaglegging over de bestaande budgetten enerzijds en het ISV anderzijds verschillen.

Dit betekent dat bij inzet van alle middelen met één en dezelfde verordening er niettemin een administratieve scheiding nodig zal blijven tussen gelden uit oude subsidies als BWS en het stadsvernieuwingsfonds en gelden uit het ISV.

artikel 4.7. Inwerkingtreding

In deze bepaling wordt de inwerkingtreding van de verordening geregeld. Artikel 139 van de Gemeentewet bepaalt, dat algemeen verbindende voorschriften, waaronder verordeningen, pas verbinden zijn nadat zij zijn bekendgemaakt. Artikel 142 van de Gemeentewet stelt hiervoor een termijn van acht dagen. Van deze termijn kan, indien nodig, worden afgeweken. Afwijking van die termijn moet in het besluit zijn aangegeven.

De bekendmaking van deze verordening heeft plaats gevonden op 25 juni 2003

Programma van eisen voor

cascoherstel particuliere woningen

als bedoeld in artikel 3.1.3, lid 3 van de Subsidieverordening Stedelijke Vernieuwing 2003

vastgesteld bij besluit van B&W van 24 juni 2003 Programma van Eisen CASCO particuliere woningverbetering

Onderdelen:

  • 1.

    Fundering

  • 2.

    Vloeren

  • 3.

    Daken

  • 4.

    Trappen

  • 5.

    Gevels

  • 6.

    Schilderwerk Buiten

  • 7.

    Ventilatie / rookgasafvoer

  • 8.

    Hemelwaterafvoer

  • 9.

    Riolering

  • 10.

    Gas- water- en electrische installaties

  • 11.

    Geluidsisolatie

  • 1.

    Fundering

    • 1.1

      Constructie: bij meer dan 2% scheefstand van vloeren of muren en/of scheurvorming in muren is het noodzakelijk funderingsherstel conform de rapportage van een ter zake deskundig adviesbureau uit te voeren.

    • 1.2

      Vochtbehandeling: optrekkend vocht afdoende bestrijden. Bij constatering van vochtgebreken herstel conform het advies van een ter zake deskundig adviesbureau.

    • 1.3

      Kruipruimte: rottend en stinkend afval uit de kruipruimten verwijderen. Ander afval zoals puin verwijderen of verspreiden zodat het leidingwerk bereikbaar blijft en een goede ventilatie onder de begane grondvloer gewaarborgd blijft.

  • 2.

    Vloeren

    2.1Vloerconstructie: scheefstand van vloeren groter dan 2% opheffen. Minimaal uitvoeringsniveau: underlayment d=19m op scheggen h.o.h. 60cm of op de bestaande balklaag.

Houten vloerbalken en begane grondvloeren en, indien daartoe aanleiding is ivm doorzakking van de vloer of lekkage, de balkkoppen van verdiepingsvloeren in gevelmuren en t.p.v. keukens en natte cellen zonodig herstellen of vernieuwen

Indien nodig vloerbalken verzwaren. Minimaal uitvoeringsniveau (MUV): delen van standaard bouwhout tegen vloerbalken gespijkerd, geïmpregneerd tegen inwerking van vocht.

    • 2.2

      Vloerbeschot: slecht vloerbeschot vervangen. MUV: 1) GG-delen (bij kleine oppervlakten); 2) underlayment d=19mm met veer en groef (bij grote oppervlakten) op balklaag of bestaand beschot.

    • 2.3

      Vloerluiken: indien ivm de bereikbaarheid van leidingen noodzakelijk per vloerveld (beg.gr.) 1 vloerluik van 40x60 cm aanbrengen.

    • 2.4

      Wanneer een steenachtige vloer of het vloerhout van een begane grondvloer in een vertrek, in zijn geheel moet worden vervangen, dan dient de nieuwe vloer te voldoen aan een Rc waarde van 2,5 m2 K/W. Berekeningswijze cf NEN 1068.

  • 3.

    Daken

    • 3.1

      Kapconstructies: gebreken aan spanten, muurplaten, gordingen e.d. opheffen door herstel of vervanging van onderdelen

    • 3.2

      Dakvlak: Verrot c.q. aangetast dakbeschot, panlatten en tengels vervangen. MUV: 1) GG-delen; 2) underlayment d=19 mm met veer en groef (bij 100% vervanging) panlatten en tengels.

Scheefliggende dakpannen (of dakleien) herleggen. Kapotte en geschilferde dakpannen (of dakleien) vervangen. Gebreken aan bitumineuze dakbedekking opheffen. Bedekking zo nodig geheel vervangen. MUV: 1 laags bitumineuze dakbedekking. Kapotte loodstroken vervangen.

3.3Randafwerking: zinken bekleding indien aangetast of beschadigd, vervangen; dakrand evt. in samenhang met vervanging van bitumineuze dakbedekking herzien. MUV: zinken dakrandprofiel.

Losliggende vorsten en gevelpannen herleggen en indien nodig vernieuwen. Kapotte en geschilferde vorsten vervangen.

Aangetaste windveren en dekspanen herstellen of vervangen. MUV: windveren en dekspanen: (red cedar dekkers) hout kwaliteitsklasse A.

Aangetaste boeiboorden herstellen of vervangen; evt. in samenhang met herziening dakrand. MUV: hout, kwaliteitsklasse A.

    • 3.4

      Dakgoten: vervuilde dakgoten schoonmaken. Kapotte of verrotte onderdelen herstellen of vernieuwen. Indien nodig extra afvoer aanbrengen dan wel afschot herstellen.

    • 3.5

      Dakdoorbreking: dakramen, lichtkoepels en dakluiken waterdicht maken of vervangen. Lood- en zinkwerk zonodig vernieuwen. MUV: 1) dakramen: standaard houten dakraam; 2) lichtkoepels: dubbelwandig vlamdovens kunststof. Geen PVC opstanden toepassen; 3) bij vernieuwen moet dit bouwdeel voldoen aan het “politiekeurmerk”.

    • 3.6

      Dakkapellen: dakkapellen wind- en waterdicht maken en verrotte onderdelen vervangen dan wel geheel vervangen. Lood- en zinkwerk zo nodig vernieuwen. MUV: 1) 1-laag bitumineuze dakbedekking; 2) bij vernieuwen moet dit bouwdeel voldoen aan het “politiekeurmerk” en een Rc waarde van 2,5 m2 K/W Berekening cf NEN 1068.

    • 3.7

      Wanneer een dakbedekking in zijn geheel moet worden vernieuwd, dan dient de nieuwe dakconstructie te voldoen aan een Rc waarde van 2,5 m2 K/W. Berekeningswijze cf NEN 1068.

  • 4.

    Trappen

    • 4.1

      Maximale optrede 22cm; minimale aantrede 13cm, minimale breedte 70 cm.

    • 4.2

      Trapconstructie: kapotte of verrotte onderdelen van trappen herstellen of vervangen. Uitgesleten treden uitvlakken. MUV: 12 mm wbp multiplex (binnen)

    • 4.3

      Leuningen: losse leuningen vastzetten; kapotte leuningen vervangen.

    • 4.4

      traphekken: losse traphekken vastzetten; kapotte onderdelen herstellen of vervangen; zonodig nieuw hekwerk aanbrengen.

    • 4.5

      Buitentrappen: kapotte onderdelen van trappen herstellen; losse onderdelen vastzetten.

  • 5.

    Gevels

    • 5.1

      Gevelwanden: scheuren in metselwerk uithakken en opnieuw voegen. Beschadigde stenen vervangen. Losse stenen en stukken metselwerk opnieuw (in)metselen in overeenstemming met de bestaande situatie. Bij een gevelbreedte kleiner dan 5 m dienen minimaal twee ventilatieopeningen tbv de kruipruimte aanwezig te zijn, bij grotere gevelbreedten minimaal drie. Deze openingen dienen muisdicht te zijn. Zo nodig ventilatieopeningen aanbrengen dan wel functioneren en/of muisdicht maken. MUV: renovatieroosters. Aangetast betonwerk repareren in overeenstemming met de bestaande situatie.

    • 5.2

      Puien/gevelwand: aangetaste en/of versleten delen vervangen dan wel onderdeel geheel vervangen; MUV: 1) hardhouten kozijnen met FSC-keurmerk en met isolatieglas HR++; 2) bij vernieuwen moet dit bouwdeel voldoen aan het “politiekeurmerk”.

    • 5.3

      Randvoorzieningen: in het metselwerk opgenomen stalen constructieonderdelen indien nodig, bijv ivm het uitduwen van stenen, inspecteren op roest en zo nodig behandelen cq vervangen. MUV: ontroesten behandelen met zinkcompound.

Losse stenen in rollagen en gemetselde onderdorpels vastzetten en voegen. Beschadigde en gescheurde stenen vervangen.

  • 5.4

    Afwerkingen: los, verzand of ontbrekend voeg- en pleisterwerk repareren overeenkomstig de bestaande situatie. Gevelbekledingen: kapotte of losse hardstenen gevelbekledingen herstellen en/of vastzetten.

  • 5.5

    Kozijnen, ramen en deuren: aangetaste delen van kozijnen herstellen of vervangen. Te zeer aangetaste kozijnen in samenhang met beweegbare delen geheel vervangen.

Slecht sluitende, klemmende of slecht gangbare ramen goed gangbaar en sluitbaar maken. Zonodig hang- en sluitwerk vernieuwen. Aangetaste ramen vervangen. MUV: 1) hardhouten ramen; 2) bij vernieuwen moet het bouwdeel voldoen aan het “politiekeurmerk”.

Slecht sluitende, klemmende of slecht gangbare buitendeuren goed gang- en sluitbaar maken. Zonodig hang- en sluitwerk vernieuwen. Aangetaste en/of versleten deuren vervangen. MUV: 1) voordeuren: hardhouten deur met briefopening en briefplaat, cilinderslot en deurknop; 2) tuin- en keukendeuren: standaard hardhouten fabrieksdeur met cylinderslot; 3) bij vernieuwen moet het bouwdeel voldoen aan het “politiekeurmerk”. 4) Houten kozijnen, deuren en ramen dienen te voldoen aan het Euro-code (bv KOMO-keur).

    • 5.6

      Gevelbehandeling: vochtdoorslag afdoende bestrijden. MUV: vochtwerende behandeling, bij ernstige vochtdoorslag herstel conform de rapportage van een ter zake deskundig adviesbureau.

    • 5.7

      Wanneer in een buitengevel van een vertrek alle kozijnen moeten worden vervangen, dan dient de betreffende uitwendige scheidingsconstructie te voldoen aan een Rc waarde van 2,5 m2 K/W. Berekeningswijze cf NEN 1068.

  • 6.

    Schilderwerk buiten

    • 6.1

      Schilderwerk aan te handhaven onderdelen van houten onderdelen loszittende of ondeugdelijke verflagen verwijderen, houtwerk schuren, stoppen, tweemaal gronden en aflakken. Van stalen onderdelen loszittende of ondeugdelijke verflagen verwijderen, staal eventueel na ontroesting en reiniging tweemaal gronden - eenmaal met corrosiewerende verf - en aflakken. Glad betonwerk - na reparatie - afstralen en tweemaal behandelen met 2-componenten coating.

    • 6.2

      Schilderwerk op nieuw aan te brengen onderdelen: alle houtvlakken in aanraking met beton of metselwerk tweemaal meniën. Alle in zicht blijvende houtvlakken driemaal behandelen met een dekkende beits of in overeenstemming met bestaande situatie tweemaal gronden en aflakken. Van onverzinkt staal walshuid verwijderen, behandelen met zinkcompound en aflakken. Bij verzinkt staal eventuele beschadigingen met zinkcompound bijwerken.

  • 7.

    Ventilatie/rookgasafvoer

    • 7.1

      Luchttransport: gebreken aan zinken ontluchtingskappen herstelen. Ondeugdelijke kappen vernieuwen. Zonodig loodwerk herzien. Gebreken aan ventilatiekanalen herstellen; indien nodig buitendaks geheel vervangen. MUV: uitmondingsoppervlak moet even groot zijn als het kanaal zelf en 1) in het werk gemetseld, kop en waterdicht afwerken (bij voorkeur met betonplaat); 2) prefab kunststof of metaal met duplexcoating; 3) na herstel en/of vervanging kanalen deze altijd reinigen.

    • 7.2

      Rookgasafvoeren: nog in functie zijnde rookgasafvoerkanalen reinigen en waar nodig rookdicht herstellen.

    • 7.3

      Schoorstenen buiten: alle (ook in de toekomst) niet-functionerende schoorstenen die in slechte staat verkeren, buitendaks slopen. Dak aanhelen.

In de woning nisbussen uithakken en dichtmetselen.

Gebreken aan metsel- en voegwerk herstellen.

Loodwerk zonodig herstellen of vernieuwen.

Schoorsteenpotten zonodig vervangen. Afwaterende afwerklaag herstellen c.q. vervangen. Indien nodig schoorsteen geheel vervangen. MUV: 1) in het werk gemetseld, kop waterdicht afwerken en coating aanbrengen.

  • 8.

    Goten en Hemelwaterafvoeren

    • 8.1

      (Zinken) gootbekleding: gebreken herstellen dan wel bekleding geheel vervangen. MUV: zink (14) (STZ ’80). Aangetast houtwerk vervangen.

    • 8.2

      Hulpstukken: kiezelbakken, vergaarbakken en balkondoorvoeren controleren en zo nodig herstellen of vernieuwen.

    • 8.3

      Hemelwaterafvoer: ondeugdelijke leidingen geheel of gedeeltelijk vervangen. MUV: PVC met aan de straatzijde een slagvast ondereind met een lengte van 2 m. Beugels h.o.h. 1,5 m.

  • 9.

    Riolering

    9.1Ondeugdelijke grondleidingen in kelders en kruipruimtes vervangen. Bij vervanging de riolering waterdicht, geluidsarm en stankvrij opleveren. Bij vervanging van moeilijk bereikbare leidingen deze leidingen afstoppen en een nieuw leidingverloop aanbrengen. MUV: dikwandig PVC voorzien van KOMO-keur incl. ontspanningsmogelijkheid.

  • 10.

    Gas- water en electrische installaties

    10.1Installaties keuren en onveilige situaties verhelpen.

  • 11.

    Geluidsisolatie

Volgens het bouwbesluit is voor woningscheidende constructies de minimale geluidsindex voor luchtgeluid -/- 10 dB en voor contactgeluid -/- 5 dB.

Ingeval er sprake is van geluidshinder tussen twee woningen, dan zal moeten worden vastgesteld wat de oorzaak is van deze hinder. Dit zou bijvoorbeeld kunnen zijn een te hoge geluidsproductie van één van de bewoners, de aanwezigheid van geluidslekken of een in zijn geheel te "lichte" constructie. Per geval zal moeten worden vastgesteld welke maatregelen redelijkerwijs genomen kunnen worden om deze geluidshinder zoveel mogelijk te beperken of op te heffen. Zonodig zal een ter zake deskundig bureau een advies worden gevraagd.

Programma van Eisen voor

Nieuwe woonruimte in bestaande panden

als bedoeld in artikel 3.2.3, lid 4 van de Subsidieverordening Stedelijke Vernieuwing 2003

vastgesteld bij besluit van B&W van 24 juni 2003

Programma van Eisen

  • ·

    Indien een woning is of wordt gecombineerd met een bedrijfsruimte, dienen woning en bedrijfsruimte strikt gescheiden toegangen te hebben.

  • ·

    De woning moet voldoen aan de bepalingen van het Bouwbesluit. Omtrent de grootte van de verblijfsruimten moeten in afwijking van het Bouwbesluit de hierna te genoemde verblijfsruimten minimaal voldoen aan de navolgende eisen: 1. De woning moet zijn voorzien van een verblijfsruimte/woonkamer van tenminste 24 m2, met een minimale breedte van 3,6 m; 2. De woning moet zijn voorzien van een verblijfsruimte/slaapkamer van tenminste 12 m2, met een minimale breedte van 2,4 m; 3. De woning moet zijn voorzien van een verblijfsruimte/slaapkamer van tenminste 8 m2, met een minimale breedte van 1,8 m; 4. De woning moet zijn voorzien van een verblijfsruimte/keuken van tenminste 8 m2, met een minimale breedte van 1,8 m.

  • ·

    In afwijking van de bepalingen van het Bouwbesluit dient de woning te beschikken over een buitenruimte, ter grootte van minimaal 5% van de gebruiksoppervlakte van de woning, rechtstreeks vanuit de woning of via gemeenschappelijke verkeersruimten te bereiken.

  • ·

    In afwijking van de bepalingen van het Bouwbesluit dient de woning te beschikken over een bergruimte op de begane grond van tenminste 2,5 m2, rechtstreeks van buiten te bereiken.

Programma van Eisen voor Monumentenrestauratie

als bedoeld in artikel 3.3.3, lid 3 van de Subsidieverordening Stedelijke Vernieuwing 2003

vastgesteld bij besluit van B&W van 24 juni 2003

 

Programma van Eisen (Uitvoeringsvoorschriften) voor

restauratie en onderhoud van monumenten 2003

VOORAF

De subsidie voor onderhouds- en restauratiewerkzaamheden wordt alleen verstrekt als de onderhoudswerkzaamheden volgens de gemeentelijke voorschriften zijn uitgevoerd.

Er kunnen zich situaties voordoen waarbij twijfel bestaat of een gemeentelijk voorschrift wel of niet kan of moet worden uitgevoerd. Ook kunnen zich situaties voordoen waarbij handelen in strijd met de gemeentelijke voorschriften bij de aanvrager van het subsidie de voorkeur geniet. Het kan in deze situaties onder meer gaan over het toe te passen materiaal, de toepassing van technieken, de vraag of er sprake is van wel of geen historisch juiste detaillering of vormgeving en dergelijke.

In genoemde situaties van twijfel of voorkeur voor handelen in strijd met de voorschriften dient voor uitvoering van de werkzaamheden contact opgenomen te worden met de inspecteur buitendienst monumentenzorg van de gemeente Leeuwarden. Deze functionaris kan beoordelen of afwijking van een gemeentelijk voorschrift in dat geval redelijk is. Deze functionaris zal tevens aangeven of schriftelijk ontheffing van de verplichting tot nakoming van de uitvoeringsvoorschriften aangevraagd dient te worden.

Uitvoering in strijd met de voorschriften, zonder vooraf verleende schriftelijke toestemming van Burgemeester en Wethouders van Leeuwarden, brengt de uitbetaling van het gemeentelijk subsidie in gevaar, ook al is de afwijking achteraf bezien (bij de gemeentelijke beoordeling van de subsidieaanvraag) redelijk of acceptabel.

Met betrekking tot de in deze uitvoeringsvoorschriften genoemde onderwerpen worden door de Stichting Monumentenwacht Friesland en de Rijksdienst voor de Monumentenzorg informatiebladen uitgebracht. Deze informatiebladen zijn respectievelijk op te vragen bij:

-Stichting Monumentenwacht Fryslan, Postbus 137, 8900 AC Leeuwarden, tel. 058-2157365;

-Gemeente Leeuwarden, Dienst Stadsontwikkeling, Monumentenzorg, tel. 058-2338508.

UITVOERINGSVOORSCHRIFTEN

0.0 Algemeen

0.1 Alle te vervangen onderdelen of constructies dienen overeenkomstig bestaande, historisch juiste vormgeving en detaillering te worden uitgevoerd.

0.2 Alle te vervangen onderdelen of constructies dienen met behulp van bestaande, historisch juiste materialen en technieken te worden vervaardigd en afgewerkt.

0.3 Toe te voegen elementen ten behoeve van geriefs- of functieverbetering dienen op een zodanige wijze te worden ingepast dat dit geen consequenties heeft voor de historische vormgeving of detaillering (bijvoorbeeld isolatie t.b.v. warmte en geluid, beschermende beglazing, ventilatie etc.).

0.4 Alle bij de voorbereiding, planvorming, uitvoering en controle van onderhouds- en restauratiewerkzaamheden betrokken partijen (eigenaar, architecten, opzichters, aannemers, uitvoerders, onderaannemers, dienen voordat met de werkzaamheden een aanvang wordt gemaakt van deze uitvoeringsvoorschriften op de hoogte te worden gebracht. Dit dient desgewenst schriftelijk door subsidieaanvrager te worden aangetoond.

0.5 De datum van aanvang van de werkzaamheden dient aan de monumenteninspecteur doorgegeven te worden.

0.6 Niets van de gerestaureerde onderdelen mag worden verkocht, gewijzigd of afgebroken worden zonder schriftelijke toestemming van de gemeente Leeuwarden.

0.7 Werk en detailtekeningen van de te vernieuwen onderdelen met daarop vermeld de toe te passen materialen, dienen minimaal twee weken voor de uitvoering aan de monumenteninspecteur ter goedkeuring te worden voorgelegd.

1.0 Metselwerk, voegwerk en pleisterwerk

1.1 Gevelreiniging zal pas overwogen worden nadat eerst door een onafhankelijk deskundig bureau een kwaliteitsrapport (conditiebeschrijving) is opgesteld met daaraan gekoppeld een advies voor wel of geen reiniging. De oppervlakte van de baksteen mag in geen geval beschadigd raken. Onder gevelreiniging wordt onder meer verstaan: stralen met grit, zand en water en het reinigen met behulp van chemische middelen etc.

1.2 Het hydrofoberen en impregneren van gevels is niet toegestaan.

1.3 Het toepassen van steenverstevigers is niet toegestaan.

1.4 Het inboeten van het metselwerk dient met bijpassende steen te geschieden, lettend op kleur, hardheid, textuur en afmeting. Inboetwerk dient in het bestaande metselverband te worden uitgevoerd. Een monster van de toe te passen baksteen dient ter goedkeuring te worden voorgelegd aan de monumenteninspecteur.

1.5 Nieuw voegwerk dient in samenstelling, kleur en uitvoering overeen te komen met het bestaande, historisch juiste voegwerk.

1.5.1 Ter hoogte van het maaiveld dient het voegwerk tot tenminste 30 cm beneden het maaiveld te worden nagezien, hersteld of vernieuwd.

1.5.2 De voegen dienen in verband met een goede hechting van de voegspecie zodanig te worden uitgehakt dat de voeg voldoende massa heeft. Als richtlijn kan worden aangehouden een verhouding van voegdikte staat tot voegdiepte is als 1 staat tot 2.

1.5.3 Het uithakken van voegen dient uitsluitend met de hand, of indien pneumatisch, met een fijne beitel te geschieden

1.5.4 Bij uithakken van bestaand voegwerk mogen smalle stootvoegen niet worden verbreed; het zogenaamd ophakken van stootvoegen is niet toegestaan.

1.5.5 Een monster van het nieuwe voegwerk dient voorafgaand aan het integraal (dit om de kleur en de vorm te vergelijken) uithakken van de gevel(s) ter goedkeuring te worden gemeld bij de gemeentelijke monumenteninspecteur.

1.5.6 de samenstelling van het voegwerk dient aan de hardheid van de steen te zijn aangepast.

1.6 Nieuw pleisterwerk dient in samenstelling, kleur en uitvoering overeen te komen met het bestaande, historisch juiste pleisterwerk, en dient ter goedkeuring te worden voorgelegd aan de monumenteninspecteur.

1.6.1 Het pleisterwerk dient ter hoogte van het maaiveld tot tenminste 30 cm beneden het maaiveld te worden nagezien, hersteld of vernieuwd.

1.6.2 De samenstelling van het pleisterwerk dient aan de hardheid van de onderliggende steen te zijn aangepast.

1.6.3 Een proefvlak dient ter goedkeuring te worden voorgelegd aan de monumenteninspecteur.

2.0 Timmerwerk

2.1 De te vervangen houten onderdelen dienen op historisch verantwoorde wijze te worden uitgevoerd, waarbij de bestaande detaillering en vormgeving, indien juist, als uitgangspunt dient.

2.2 De te vervangen houten onderdelen moeten dezelfde zwaarte en profilering krijgen als de bestaande. De vervangen houten onderdelen dienen ter controle te worden bewaard.

2.3 Het houtwerk dat in aanraking komt met metselwerk dient tweemaal in lijvige menie of grondverf te worden gezet.

2.4 De toe te passen houtsoorten dienen overeenkomstig het bestaande werk te zijn.

2.5 Toepassing van multiplex, kunststof, kunststofverlijmde vezelplaten en hiermee vergelijkbare plaatmaterialen ten behoeve van herstel van dakgoten, windveren, dekplanken, gevel en dakbeschietingen is niet toegestaan.

2.6 Gaten in houten gootbodems ten behoeve van zinken of koperen gootbekleding dienen 0,5 cm wijder dan de betreffende tapeinden te zijn.

3.0 Schilderwerk

3.1 Nieuw schilderwerk dient ten aanzien van kleur,systeem en uitvoering overeen te komen met het bestaande, historisch juiste schilderwerk. En dient ter goedkeuring te worden voorgelegd aan de monumenteninspecteur.

3.2 Het verwijderen van oude verflagen mag niet door middel van afbranden geschieden. Het verwijderen van oude verflagen door middel van hete lucht (föhnen) is wel toegestaan. In sommige gevallen kan een kleur onderzoek worden vereist.

3.3 Het schilderen van pleisterwerk of natuursteen dient uitsluitend met een glad opdrogende verf te geschieden. In verband met de waterhuishouding in de constructie dient het verfsysteem aan het over te schilderen type pleisterwerk of natuursteen te worden aangepast.

3.4 Afkitten van naden en kieren in geveltimmerwerk: deze dienen opgevuld en strak te worden afgewerkt met een 2-componenten vulmiddel. Naden tussen kozijnen en metselwerk of tussen kozijnen en natuursteen mogen niet worden afgedicht met behulp van PUR-schuim of kit.

4.0 Zinkwerk, koperwerk en loodwerk

4.1 Het zinkwerk dient in de minimale dikte 1,1 mm (STZ 16) te worden uitgevoerd. Indien nodig in verband met de lengte dient het zink in de bakgoten van een broek- of rekstuk te worden voorzien.

4.1.1 Het zink in de kilgoten dient in meterstukken, aan de bovenzijde vernageld en aan de zijkanten voorzien van een felsnaad te worden uitgevoerd.

4.1.2 Nieuw zink mag niet aan oud zink worden gesoldeerd.

4.1.3 De hemelwaterafvoeren in zink dienen in de dikte 0,8 mm (STZ 14), met opgesoldeerde wrongen, opgehangen aan beugels en vrij van de muur te worden uitgevoerd.

4.2 Tapeinden van zinken, koperen en loden goten dienen 100 mm langer dan de dikte van het totale houtpakket van de bakgoot ter plaatse te zijn.

4.3 De hemelwaterafvoeren dienen in zink, koper of lood te worden uitgevoerd. Waar nodig is de toepassing van gietijzeren of gietstalen ondereinden toegestaan.

4.4 Toepassing van PVC is niet toegestaan, met uitzondering van ondergrondse aansluitingen op het riool.

4.5 Sprongen of verzetten in hemelwaterafvoeren dienen door middel van gesoldeerde valse verstekken te worden geformuleerd. Gebogen standaard hulpstukken mogen niet worden toegepast.

4.6 Koperen goten dienen volgens de methode beschreven in het infoblad "Koperen goten" van de Monumentenwacht Fryslân te worden uitgevoerd.

4.7 Het loodwerk dient in minimaal 20 kg/m2, uitsluitend met koper vernageld te worden uitgevoerd. Het gebruik van gegalvaniseerde nagels is niet toegestaan.

4.7.1 Het loodwerk dient ter plaatse van muuraansluitingen door middel van loodproppen in voldoende diep uitgehakte of uitgeslepen voegen (drie cm diep) te worden vastgezet en daarna te worden afgevoegd.

4.7.2 Alle aansluitingen op schoorstenen e.d. dienen door middel van muurlood en loketten te worden uitgevoerd in lood zwaar 20 kg/m2 (NHL 20) en met loodproppen in voldoende diep uitgehakte of uitgeslepen voegen (drie cm) te worden vastgezet en daarna te worden afgevoegd.

4.7.3 Het lood op hoekkepers en nokken dient in minimaal 25 kg/m2 (NHL 25), in meterstukken met gefelste naden te worden uitgevoerd. Op iedere felsnaad dient een klang ter bevestiging te worden aangebracht. Ieder stuk lood dient slechts in het midden te worden vernageld met koperen nagels. Eventueel zichtbare koperen nagels dienen met trotseerloodjes te worden afgedekt.

4.8 Bevestiging van lood- en zinkbekleding dient zodanig te geschieden dat het materiaal volledig vrij kan werken.

5.0 Dakdekkerswerk

5.1 DAKPANNEN

Bij inboeten en vernieuwen van panbedekking dienen nieuw aan te brengen pannen in vorm, type en kleur overeen te komen met de oorspronkelijke, historisch juiste pannen.

5.1.1 Toepassing van betonpannen is niet toegestaan. Het dak dient met keramische dakpannen te worden gelegd. De toepassing van Oudhollandse golfpannen dient in samenhang met een mandragende dampdoorlatende folie te geschieden. De folie dient bij dakdoorbrekingen en opgaand muurwerk voldoende te worden opgezet. Bij voorkeur dienen oude (gebruikte) pannen in plaats van nieuw gebakken pannen te worden toegepast.

5.1.2 Alle aan te brengen keramische dakpannen dienen met de bij de pansoort behorende hulpstukken te worden toegepast.

5.1.3 De nok- en hoekkepervorsten dienen overeenkomstig de bestaande situatie te worden aangebracht. .

5.1.4 De eventueel toe te passen panhaken dienen in corrosievrij materiaal te zijn uitgevoerd.

5.1.5 Het verdient aanbeveling over de plaats, materiaal en de wijze van bevestiging van ladder- en klimhakken en eventueel toe te voegen klimluiken overleg te plegen met de Monumentenwacht Fryslân.

5.2 LEIEN

Bij inboeten en vernieuwen van leibedekking dienen de nieuw aan te brengen leien in kleur, afmeting en vorm, alsmede ten aanzien van de wijze waarop het dak wordt gedekt, overeen te komen met de bestaande, historisch juiste leidekking.

5.2.1 De leien mogen uitsluitend met koper worden vernageld of met roestvast stalen leihaken worden bevestigd.

5.2.2 De levering van leien dient te geschieden onder verlening van een bewijs van herkomst en garantie van kwaliteit en dikte, af te geven door de groeve.

5.2.3 De toe te passen leien moeten vrij zijn van breuk, insluitingen, schadelijke verbindingen zoals kalk, ijzer, zwavel en bitumineuze verbindingen.

5.2.4 Het verdient aanbeveling over de plaats, materiaal en de wijze van bevestiging van ladder- en klimhakken en eventueel toe te voegen klimluiken overleg te plegen met de Monumentenwacht Fryslân.

5.3 RIET

De werkzaamheden dienen conform de richtlijnen van de Rietdekkersfederatie te worden uitgevoerd.

5.3.1 Het rietdekkerswerk dient met inlands riet te worden uitgevoerd.

5.3.2 Het rietwerk dient met dun eenjarig riet met een frisgele kleur en een sterke, harde dikwandige stengel, behoudens een zeer dunne spreilaag van dikker en langer riet, te worden uitgevoerd. De in de bossen aanwezige duilen dienen zoveel mogelijk te worden verwijderd.

5.3.3 Bij het dekken van het riet dient gebruik gemaakt te worden van spandraad nr. 6 in roestvast staal of dubbel gegalvaniseerd. Binddraad nr. 18 in roestvast staal; gegalvaniseerd draad hiervoor is niet toegestaan. Traditionele bindmethoden met wilgentenen zijn tevens toegestaan.

5.3.4 Voor zover herstelwerk aan de dakconstructie plaatsvindt, waar rondhout zit of heeft gezeten, moet ook weer rondhout worden toegepast. Uitvoering overeenkomstig bestaand.

5.3.5 Bij killen mogen geen zinken goten worden toegepast, doch het riet moet steeds in de killen worden doorgedekt.

5.3.6 Rietvorsten dienen in een met paarde- of varkenshaar gewapende kalkspecie te worden gelegd. De wijze van nokafwerking dient in materiaal, vorm en kleur overeen te komen met de oorspronkelijk en historisch juiste nokafwerking.

6.0 Natuursteen

6.1 Het toe te passen natuursteen dient op ambachtelijke wijze door middel van hakken, frijnen e.d. te zijn verwerkt.

6.2 De te vervangen natuursteen onderdelen of constructies dienen overeenkomstig bestaande, historisch juiste detaillering te worden uitgevoerd. Vervangen onderdelen dienen ter controle te worden bewaard.

6.3 Natuursteenreiniging zal pas overwogen worden nadat eerst door een onafhankelijk deskundig bureau een kwaliteitsrapport (conditiebeschrijving) is opgesteld met daaraan gekoppeld een advies voor wel of geen reiniging. De oppervlakte van het natuursteen mag in geen geval beschadigd raken.

6.4 Het impregneren en toepassen van steenverstevigers ten behoeve van gevels, gevelelementen en ornamenten is niet toegestaan.

7.0 Diversen

7.1 Het glaswerk dient in enkel glas (in stopverf gezet) en in principe zonder gebruikmaking van glaslatten te worden uitgevoerd. Glaslatten mogen slechts worden toegepast in situaties waar dit historisch juist is. Ten aanzien van de detaillering van glaslatten wordt verwezen naar de voorschriften 2.1 en 2.2.

7.1.1 Voor of achterzetglas t.p.v. glas-in-lood ramen dient in overleg met de monumenteninspecteur te worden aangebracht.

7.1.2 het plaatsen van aluminium roosters en suskasten in glasvlakken is niet toegestaan. Het gebruik van gleufroosters in raamhout in gevels is wel toegestaan, mits de roosters geschilderd worden

7.2 Bij onderhoud of herstel van smeedijzeren onderdelen zoals tuinhekken, gevelankers en ander siersmeedwerk dient al het ijzerwerk volledig van oude verflagen en roest te worden ontdaan. De oude verflagen dienen vooraf te worden gedocumenteerd.

7.3 Bij demonteren van tuinhekken dienen de hoofdstaanders te blijven staan in de voetmuur. Afslijpen en later weer aanlassen van deze hoofdstaanders is niet toegestaan.

7.4 Het hang- en sluitwerk van ramen, deuren en luiken dient overeenkomstig bestaande (oorspronkelijke) modellen te worden uitgevoerd.

7.5 De houtaantasterbestrijding dient met een middel op basis van permethroïden en conform de norm NEN 3252 te worden uitgevoerd. Alvorens tot bestrijding wordt overgegaan, moeten eerst de ruimte en de constructies goed stofvrij worden gemaakt.

7.5.1 Bij toepassing van injectoren ter bestrijding van houtaantasters dient vooraf op het kapplan of op de spanttekeningen het aantal en de plaats van de injectoren te worden aangegeven. Dit kapplan of eventuele tekeningen dienen vooraf ter goedkeuring te worden voorgelegd aan de monumenteninspecteur.

7.5.2 Het uitvoerend bedrijf moet na uitvoering van de bestrijding een schriftelijke garantie van ten minste vijf jaar afgeven, dit in verband met de cyclustijd van de larven.

7.5.3 Van het uitvoerend bedrijf dient te worden verlangd dat deze bij de toegang tot de behandelde ruimten of kappen een plaat bevestigt met daarop de datum van de bespuiting, het toegepaste middel, de garantietermijn en de naam van het bedrijf dat de bestrijding heeft uitgevoerd.

8.0 Rolluiken, zonwering en reclame

8.1 Voor het aanbrengen van rolluiken, zonwering en reclames dient vooraf een vergunning te worden aangevraagd.

Gemeente Leeuwarden

Dienst Stadsontwikkeling

Sector Bouwen & Wonen

Team Bouw-, Woning- en Monumententoezicht

d.d. ...........................

 

Subsidieaanvraag Stedelijke Vernieuwing Nieuwe woonruimte in bestaande panden

Berekening subsidie

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Subsidie-object:

……………………………

.....

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Aanvraag nr.

……………………………

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Gegevens:

 

 

 

 

 

 

 

Factor jaarhuur (2003)

 

 

13

 

(factor wordt eenmaal per jaar door

 

 

Normatief bruto aanvangsrendement

 

 

7,69

%

gemeente vastgesteld)

 

 

Maximaal redelijke jaarhuur vlgs. het Woning-

 

 

 

 

 

 

 

waarderingsstelsel voor zelfstandige woonruimten

 

…………………………..

 

 

 

 

Gevraagde jaarhuur

 

………………………….

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Berekening:

 

 

 

 

 

 

 

Investering (subsidiabele kosten)

 

…………………………..

 

 

 

 

(na aftrek van eventueel andere subsidies

 

 

 

 

 

 

 

c.q. bijdragen die bruto-investering verlagen)

 

 

 

 

 

 

 

Inbrengwaarde

 

……………………

 

(= jaarhuur x factor jaarhuur x 0,25)

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Totaal te dekken

 

………………………….

 

 

 

 

af:

 

 

 

 

 

 

 

Rendabele investering

 

…………………………..

 

(= jaarhuur x factor jaarhuur)

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Onrendabel deel

 

…………………………..

 

 

 

 

vastgesteld door B&W op 24 juni 2003