Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Oldambt

Verordening afstemming Participatiewet, IOAW en IOAZ gemeente Oldambt 2015

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieOldambt
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingVerordening afstemming Participatiewet, IOAW en IOAZ gemeente Oldambt 2015
CiteertitelVerordening afstemming Participatiewet, IOAW en IOAZ gemeente Oldambt 2015
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. artikel 8, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de Participatiewet
  2. artikel 35 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers
  3. artikel 35 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen.

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-01-201506-10-2016-

17-11-2014

Elektronisch gemeenteblad

vernieuwde regelgeving
01-01-201201-01-2015-

21-12-2011

Streekblad

vernieuwde regelgeving
01-01-2010-

04-01-2010

nieuwe regelgeving

Tekst van de regeling

Intitulé

Verordening afstemming Participatiewet, IOAW en IOAZ gemeente Oldambt 2015

De raad van de gemeente Oldambt;

Gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders d.d. 8 oktober 2014,

Gezien de adviezen van de WSW Raad Synergon, de WMO Raad en het Cliëntenpanel Oldambt;

Gezien het advies van de raadscommissie Samenleving, Werk en Inkomen d.d. 4 november 2014;

Gelet op artikel 8, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de Participatiewet, artikel 35 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers en artikel 35 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

B E S L U I T: 

vast te stellen de navolgende:

Afstemmingsverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ gemeente Oldambt 2015

luidende als volgt:

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsomschrijving

  • 1.

    Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Participatiewet, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW), de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ), de Algemene wet bestuursrecht (AWB) en de gemeentewet.

  • 2.

    2. In deze verordening wordt verstaan onder:

    a. het college: het college van burgemeester en wethouders van Oldambt;

    b. de raad: de gemeenteraad van Oldambt;

    c. algemene bijstand: de bijstand bedoeld in artikel 5 onderdeel b Participatiewet;

    d. bijzondere bijstand: de bijstand bedoeld in artikel 5 onderdeel d Participatiewet;

    e. uitkering: algemene bijstand op grond van de Participatiewet of een uitkering op

    grond van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte

    werkloze werknemers of de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk

    arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen.

    f. Bijstandsnorm:

    1° toepasselijke bijstandsnorm als bedoeld in artikel 5 onderdeel c Participatiewet, of

    2° grondslag van de uitkering als bedoeld in artikel 5 Wet Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers of artikel 5 Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen voor zover sprake is van een uitkering op grond van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers of de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

    g. benadelingsbedrag: netto-uitkering waarop eerder, langer of tot een hoger bedrag een

    beroep wordt of is gedaan ten gevolge van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorzet bestaan.

Artikel 2 Het opleggen van een maatregel

  • 1

    In het besluit tot het opleggen van een verlaging van de uitkering als bedoeld in artikel 18, tweede, vijfde en zesde lid, van de Participatiewet, de artikelen 20 en 38, twaalfde lid, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers en de artikelen 20 en 38, twaalfde lid, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen worden in ieder geval vermeld:

    a. de reden van de verlaging;

    b. de duur van de verlaging;

    c. het bedrag en percentage waarmee de uitkering wordt verlaagd;

    d. indien van toepassing, de reden om af te wijken van de standaardverlaging, en

    e. de ingangsdatum van de verlaging.

Artikel 3 Horen van belanghebbende

  • 1

    Voordat een maatregel wordt opgelegd wordt een belanghebbende in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen.

  • 2

    Het horen van een belanghebbende kan achterwege blijven als:

    a. de vereiste spoed zich daartegen verzet;

    b. belanghebbende al eerder in de gelegenheid is gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen en zich sindsdien geen nieuwe feiten of omstandigheden hebben voorgedaan

    c. het college het horen niet nodig acht voor het vaststellen van de ernst van de gedragingen of de mate van verwijtbaarheid, of

    d. belanghebbende aangeeft hiervan geen gebruik te willen maken.

     

Artikel 4 Afzien van verlaging

  • 1

    Het college ziet af van een verlaging als:

    a. elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt, of

    b. de gedraging meer dan een jaar voor constatering van die gedraging door het college heeft plaatsgevonden.

  • 2

    Het college kan afzien van een verlaging als het daarvoor dringende redenen aanwezig acht.

  • 3

    Als het college afziet van een verlaging wordt belanghebbende hiervan schriftelijk op de hoogte gesteld.

Artikel 5 Ingangsdatum en tijdvak van een verlaging

  • 1

    De verlaging wordt toegepast op de uitkering of bijzondere bijstand met ingang van de eerst volgende kalendermaand volgend op de datum waarop het besluit tot het opleggen van de maatregel aan de belanghebbende is bekendgemaakt. Daarbij wordt uitgegaan van de voor die maand geldende bijstandsnorm en toeslag.

  • 2

    In afwijking van het eerste lid kan de maatregel met terugwerkende kracht worden opgelegd, voor zover de bijstand nog niet is uitbetaald.

  • 3

    Een maatregel wordt opgelegd voor een bepaalde tijd.

  • 4

    Indien belanghebbende in de maand zoals bedoeld in lid 1 geen bijstand ontvangt en binnen een periode van zes maanden opnieuw bijstand gaat ontvangen, wordt een besluit genomen over het alsnog toepassen dan wel afzien van een verlaging.

Artikel 6 Berekeningsgrondslag

  • 1.

    Een verlaging wordt berekend over de bijstandsnorm.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid kan een verlaging worden toegepast op de bijzondere bijstand als:

    a. aan belanghebbende bijzondere bijstand wordt verleend met toepassing van artike Participatiewet, of

    b. de verwijtbare gedraging van belanghebbende in relatie met zijn recht op bijzon bijstand daartoe aanleiding geeft.

  • 3.

    Bij toepassing van het tweede lid, onderdeel a, moet in de hoofdstukken 2, 3 en 4 'bijstandsnorm’ worden gelezen als ‘bijstandsnorm inclusief de op grond van artikel 12 Participatiewet verleende bijzondere bijstand’.

  • 3.

    Bij toepassing van het tweede lid, onderdeel b, moet in de hoofdstukken 2, 3 en 4 'bijstandsnorm’ worden gelezen als ‘de verleende bijzondere bijstand’.

Hoofdstuk 2 Niet nakomen van de niet geüniformeerde verplichtingen met betrekking tot de arbeidsinschakeling

Artikel 7 Gedragingen Participatiewet

Gedragingen van een belanghebbende waardoor algemeen geaccepteerde arbeid niet wordt verkregen of een verplichting op grond van de artikelen 9, 9a en 55 Participatiewet niet of onvoldoende wordt nagekomen, worden onderscheiden in de volgende categorieën:

a. eerste categorie: het zich niet tijdig laten registreren als werkzoekende bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen of het niet tijdig laten verlengen van de registratie;

b. tweede categorie:

1°.het niet of onvoldoende meewerken aan het opstellen, uitvoeren en evalueren van een plan van aanpak als bedoeld in artikel 44a Participatiewet;

2°.het onvoldoende nakomen van verplichtingen als bedoeld in de artikelen 9 lid 1 of 55 Participatiewet, voor zover het gaat om een belanghebbende jonger dan 27 jaar, gedurende vier weken na een melding als bedoeld in artikel 43 lid 4 en 5 Participatiewet, voor zover deze verplichtingen niet worden genoemd in artikel 18 lid 4 Participatiewet;

c. derde categorie: het niet naar vermogen proberen algemeen geaccepteerde arbeid t verkrijgen in de gemeente van inwoning voor zover dit niet voortvloeit uit een gedraging als bedoeld in artikel 18 lid 4 Participatiewet.

Artikel 8 Gedragingen IOAW en IOAZ

Gedragingen van een belanghebbende waardoor algemeen geaccepteerde arbeid niet wordt verkregen of een verplichting op grond van de artikelen 37 en 38 Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers of de artikelen 37 en 38 Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen niet of onvoldoende wordt nagekomen, worden onderscheiden in de volgende categorieën:

a. eerste categorie: het zich niet tijdig laten registreren als werkzoekende bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen of het niet tijdig laten verlengen van de registratie;

b. tweede categorie:

1°.het niet of in onvoldoende mate meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling;

2°.het niet of onvoldoende gebruik maken van een door het college aangeboden voorziening als bedoeld in artikel 36 lid 1 en artikel 37 lid 1 onderdeel e Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers of artikel 36 lid 1 en artikel 37 lid 1 onderdeel e Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen, voor zover dit niet heeft geleid tot het geen doorgang vinden of tot voortijdige beëindiging van die voorziening;

3°.het uit houding en gedrag ondubbelzinnig laten blijken de verplichtingen als bedoeld in artikel 37 lid 1 onderdeel e Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers of artikel 37 lid 1 onderdeel e Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen niet te willen nakomen, wat heeft geleid tot het intrekken van de ontheffing van de arbeidsplicht voor een alleenstaande ouder als bedoeld in artikel 38 lid 1 Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers of artikel 38 lid1 Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

c. derde categorie:

1°. het niet naar vermogen proberen algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen;

2°. het niet aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid;

3°. het door eigen toedoen niet behouden van algemeen geaccepteerde arbeid;

4°. het niet of onvoldoende gebruik maken van een door het college aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling als bedoeld in artikel 36 lid 1 en artikel 37 lid 1 onderdeel e Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers en artikel 36 lid 1 en artikel 37 lid 1 onderdeel e Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk

arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen, voor zover dit heeft geleid tot het geen doorgang vinden of tot voortijdige beëindiging van die voorziening.

Artikel 9 Hoogte en duur van de verlaging

De verlaging bij gedragingen als bedoeld in de artikelen 7 en 8 wordt vastgesteld op:

a. 10% van de bijstandsnorm gedurende één maand bij gedragingen van de eerste categorie;

b. 20% van de bijstandsnorm gedurende één maand bij gedragingen van de tweede categorie;

c. 100% van de bijstandsnorm gedurende één maand bij gedragingen van de derde categorie.

Hoofdstuk 3 Niet nakomen van de geüniformeerde verplichtingen met betrekking tot de arbeidsinschakeling

Artikel 10 Duur verlaging bij schending geüniformeerde arbeidsverplichting

Als een belanghebbende een verplichting als bedoeld in artikel 18, vierde lid, van de Participatiewet niet of onvoldoende nakomt, bedraagt de verlaging 100% van de bijstandsnorm gedurende één maand.

Artikel 11 Verrekenen verlaging

Het bedrag van de verlaging, bedoeld in artikel 10, wordt toegepast over de maand van oplegging van de maatregel en de volgende twee maanden als bijzondere omstandigheden dit rechtvaardigen. Over de eerste maand moet minimaal een derde van het bedrag van de verlaging worden verrekend.

Hoofdstuk 4 Overige gedragingen die leiden tot een verlaging

Artikel 12 Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid

  • 1.

    Een verlaging wegens tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan als bedoeld in artikel 18 lid 2 Participatiewet wordt afgestemd op het benadelingsbedrag.

  • 2.

    De verlaging wordt vastgesteld op:

    a. 10% van de bijstandsnorm gedurende één maand bij een benadelingsbedrag tot € 1.000;

    b. 20% van de bijstandsnorm gedurende één maand bij een benadelingsbedrag vanaf € 1.000 tot € 2.000;

    c. 40% van de bijstandsnorm gedurende één maand bij een benadelingsbedrag vanaf € 2.000 tot 4.000;

    d. 100% van de bijstandsnorm gedurende één maand bij een benadelingsbedrag van € 4.000 of hoger.

  • 3.

    Op individuele gronden kan het college besluiten de bijstand in de vorm van een geldlening te verstrekken op grond van artikel 48 lid 2 onderdeel b Participatiewet.

Artikel 13 Zeer ernstige misdragingen

  • 1.

    Als een belanghebbende zich zeer ernstig misdraagt tegenover personen en instanties die zijn belast met de uitvoering van de Participatiewet als bedoeld in artikel 9 lid 6 van die wet, wordt een verlaging opgelegd van 50% van de bijstandsnorm gedurende één maand.

  • 2.

    Als een belanghebbende zich zeer ernstig misdraagt tegenover het college of zijn ambtenaren, onder omstandigheden die rechtstreeks verband houden met de uitvoering van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers of Wet

    inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen, wordt een verlaging opgelegd van 50% van de bijstandsnorm gedurende één maand.

Artikel 14 Niet nakomen van overige verplichtingen

Als een belanghebbende een door het college opgelegde verplichting als bedoeld in artikel 55 Participatiewet niet of onvoldoende nakomt, wordt een verlaging toegepast. De verlaging wordt vastgesteld op:

a. 20% van de bijstandsnorm gedurende één maand bij het niet of onvoldoende nakomen van verplichtingen die strekken tot arbeidsinschakeling;

b. 20% van de bijstandsnorm gedurende één maand bij het niet of onvoldoende nakomen van verplichtingen die verband houden met de aard en het doel van een bepaalde vorm van bijstand;

c. 40% van de bijstandsnorm gedurende één maand bij het niet of onvoldoende nakomen van verplichtingen die strekken tot vermindering van de bijstand;

d. 100% van de bijstandsnorm gedurende één maand bij het niet of onvoldoende nakomen van verplichtingen die strekken tot beëindiging van de bijstand.

Hoofdstuk 5 Samenloop en recidive

Artikel 15 Samenloop van gedragingen

  • 1

    Als sprake is van een gedraging die schending oplevert van meerdere in deze verordening of artikel 18 lid 4 Participatiewet genoemde verplichtingen, wordt één verlaging opgelegd. Voor het bepalen

    van de hoogte en duur van de verlaging wordt uitgegaan van de gedraging waarop de hoog verlaging is gesteld.

  • 2

    Als sprake is van meerdere gedragingen die schending opleveren van één of meerdere in deze verordening of artikel 18 lid 4 Participatiewet genoemde verplichtingen, wordt voor iedere gedraging een afzonderlijke verlaging opgelegd. Deze verlagingen worden gelijktijdig opgelegd, tenzij dit gelet op de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de omstandigheden van de belanghebbende niet verantwoord is.

  • 3

    Als sprake is van een gedraging die schending oplevert van zowel een in deze verordening of artikel 18 lid 4 Participatiewet genoemde verplichting als een in artikel 17 lid 1 van de Participatiewet, artikel 13 IOAW of artikel 13 IOAZ genoemde artikel, wordt geen verlaging opgelegd, voor zover voor die schending een bestuurlijke boete wordt opgelegd.

  • 4

    Als sprake is van meerdere gedragingen die schending opleveren van zowel een in deze verordening of artikel 18 lid 4 Participatiewet genoemde verplichting als een in artikel 17 lid 1 van de Participatiewet genoemde verplichting, waarvoor een bestuurlijke boete kan worden opgelegd, wordt voor iedere gedraging een afzonderlijke verlaging opgelegd, tenzij dit gelet op de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de omstandigheden van de belanghebbende niet verantwoord is.

Artikel 16 Recidive

  • 1.

    Als een belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarmee een verlaging is toegepast vanwege een gedraging als bedoeld in artikel 7 lid 2 of 3, artikel 8 lid 2 of 3, artikel 12 lid 1 of artikel 14, opnieuw schuldig maakt aan eenzelfde verwijtbare

    gedraging zoals bedoeld in voornoemde artikelen, wordt telkens de duur van de oorspronkeli verlaging verdubbeld.

  • 2.

    Als een belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarmee een verlaging is toegepast vanwege een gedraging als bedoeld in artikel 7 lid 1, artikel 8 lid 1 of artikel 13, opnieuw schuldig maakt aan eenzelfde verwijtbare gedraging zoals bedoeld in voornoemde artikelen, wordt telkens de hoogte van de oorspronkelijke verlaging verdubbeld.

  • 3.

    Als een belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarmee een verlaging is toegepast vanwege een gedraging als bedoeld in artikel 18 lid 4 Participatiewet, opnieuw schuldig maakt aan eenzelfde verwijtbare gedraging als bedoeld in artikel 18 lid 4 Participatiewet, bedraagt de verlaging honderd procent van de bijstandsnorm gedurende 3 maanden.

Hoofdstuk 5 Slotbepalingen

Artikel 16 Hardheidsclausule

  • 1

    Het college kan in bijzondere gevallen, ten gunste van de belanghebbende, afwijken van de bepalingen in deze verordening, indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

  • 2

    In alle gevallen waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.

Artikel 17 De inwerkingtreding

Deze gewijzigde verordening treedt -na behoorlijk te zijn bekendgemaakt - in werking op 1 januari 2012.

Artikel 18 Citeertitel

Deze gewijzigde verordening kan worden aangehaald als “Wwb Maatregelenverordening gemeente Oldambt 2012”.

Aldus besloten in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Oldambt d.d. 21 december 2011.De griffier, De voorzitter,P. Norder. P. Smit.