Organisatie | Oldambt |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Verordening afstemming Participatiewet, IOAW en IOAZ gemeente Oldambt 2015 |
Citeertitel | Verordening afstemming Participatiewet, IOAW en IOAZ gemeente Oldambt 2015 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Geen.
Geen.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2015 | 06-10-2016 | - | 17-11-2014 | vernieuwde regelgeving | |
01-01-2012 | 01-01-2015 | - | 21-12-2011 Streekblad | vernieuwde regelgeving | |
01-01-2010 | - | 04-01-2010
| nieuwe regelgeving |
De raad van de gemeente Oldambt;
Gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders d.d. 8 oktober 2014,
Gezien de adviezen van de WSW Raad Synergon, de WMO Raad en het Cliëntenpanel Oldambt;
Gezien het advies van de raadscommissie Samenleving, Werk en Inkomen d.d. 4 november 2014;
Gelet op artikel 8, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de Participatiewet, artikel 35 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers en artikel 35 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;
vast te stellen de navolgende:
Afstemmingsverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ gemeente Oldambt 2015
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen
Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Participatiewet, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW), de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ), de Algemene wet bestuursrecht (AWB) en de gemeentewet.
2. In deze verordening wordt verstaan onder:
a. het college: het college van burgemeester en wethouders van Oldambt;
b. de raad: de gemeenteraad van Oldambt;
c. algemene bijstand: de bijstand bedoeld in artikel 5 onderdeel b Participatiewet;
d. bijzondere bijstand: de bijstand bedoeld in artikel 5 onderdeel d Participatiewet;
e. uitkering: algemene bijstand op grond van de Participatiewet of een uitkering op
grond van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte
werkloze werknemers of de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk
arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen.
1° toepasselijke bijstandsnorm als bedoeld in artikel 5 onderdeel c Participatiewet, of
2° grondslag van de uitkering als bedoeld in artikel 5 Wet Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers of artikel 5 Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen voor zover sprake is van een uitkering op grond van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers of de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;
g. benadelingsbedrag: netto-uitkering waarop eerder, langer of tot een hoger bedrag een
beroep wordt of is gedaan ten gevolge van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorzet bestaan.
Artikel 2 Het opleggen van een maatregel
In het besluit tot het opleggen van een verlaging van de uitkering als bedoeld in artikel 18, tweede, vijfde en zesde lid, van de Participatiewet, de artikelen 20 en 38, twaalfde lid, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers en de artikelen 20 en 38, twaalfde lid, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen worden in ieder geval vermeld:
c. het bedrag en percentage waarmee de uitkering wordt verlaagd;
d. indien van toepassing, de reden om af te wijken van de standaardverlaging, en
Artikel 3 Horen van belanghebbende
Het horen van een belanghebbende kan achterwege blijven als:
a. de vereiste spoed zich daartegen verzet;
b. belanghebbende al eerder in de gelegenheid is gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen en zich sindsdien geen nieuwe feiten of omstandigheden hebben voorgedaan
c. het college het horen niet nodig acht voor het vaststellen van de ernst van de gedragingen of de mate van verwijtbaarheid, of
d. belanghebbende aangeeft hiervan geen gebruik te willen maken.
Artikel 5 Ingangsdatum en tijdvak van een verlaging
De verlaging wordt toegepast op de uitkering of bijzondere bijstand met ingang van de eerst volgende kalendermaand volgend op de datum waarop het besluit tot het opleggen van de maatregel aan de belanghebbende is bekendgemaakt. Daarbij wordt uitgegaan van de voor die maand geldende bijstandsnorm en toeslag.
Artikel 6 Berekeningsgrondslag
In afwijking van het eerste lid kan een verlaging worden toegepast op de bijzondere bijstand als:
a. aan belanghebbende bijzondere bijstand wordt verleend met toepassing van artike Participatiewet, of
b. de verwijtbare gedraging van belanghebbende in relatie met zijn recht op bijzon bijstand daartoe aanleiding geeft.
Hoofdstuk 2 Niet nakomen van de niet geüniformeerde verplichtingen met betrekking tot de arbeidsinschakeling
Artikel 7 Gedragingen Participatiewet
Gedragingen van een belanghebbende waardoor algemeen geaccepteerde arbeid niet wordt verkregen of een verplichting op grond van de artikelen 9, 9a en 55 Participatiewet niet of onvoldoende wordt nagekomen, worden onderscheiden in de volgende categorieën:
a. eerste categorie: het zich niet tijdig laten registreren als werkzoekende bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen of het niet tijdig laten verlengen van de registratie;
1°.het niet of onvoldoende meewerken aan het opstellen, uitvoeren en evalueren van een plan van aanpak als bedoeld in artikel 44a Participatiewet;
2°.het onvoldoende nakomen van verplichtingen als bedoeld in de artikelen 9 lid 1 of 55 Participatiewet, voor zover het gaat om een belanghebbende jonger dan 27 jaar, gedurende vier weken na een melding als bedoeld in artikel 43 lid 4 en 5 Participatiewet, voor zover deze verplichtingen niet worden genoemd in artikel 18 lid 4 Participatiewet;
c. derde categorie: het niet naar vermogen proberen algemeen geaccepteerde arbeid t verkrijgen in de gemeente van inwoning voor zover dit niet voortvloeit uit een gedraging als bedoeld in artikel 18 lid 4 Participatiewet.
Artikel 8 Gedragingen IOAW en IOAZ
Gedragingen van een belanghebbende waardoor algemeen geaccepteerde arbeid niet wordt verkregen of een verplichting op grond van de artikelen 37 en 38 Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers of de artikelen 37 en 38 Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen niet of onvoldoende wordt nagekomen, worden onderscheiden in de volgende categorieën:
a. eerste categorie: het zich niet tijdig laten registreren als werkzoekende bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen of het niet tijdig laten verlengen van de registratie;
1°.het niet of in onvoldoende mate meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling;
2°.het niet of onvoldoende gebruik maken van een door het college aangeboden voorziening als bedoeld in artikel 36 lid 1 en artikel 37 lid 1 onderdeel e Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers of artikel 36 lid 1 en artikel 37 lid 1 onderdeel e Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen, voor zover dit niet heeft geleid tot het geen doorgang vinden of tot voortijdige beëindiging van die voorziening;
3°.het uit houding en gedrag ondubbelzinnig laten blijken de verplichtingen als bedoeld in artikel 37 lid 1 onderdeel e Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers of artikel 37 lid 1 onderdeel e Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen niet te willen nakomen, wat heeft geleid tot het intrekken van de ontheffing van de arbeidsplicht voor een alleenstaande ouder als bedoeld in artikel 38 lid 1 Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers of artikel 38 lid1 Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;
1°. het niet naar vermogen proberen algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen;
2°. het niet aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid;
3°. het door eigen toedoen niet behouden van algemeen geaccepteerde arbeid;
4°. het niet of onvoldoende gebruik maken van een door het college aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling als bedoeld in artikel 36 lid 1 en artikel 37 lid 1 onderdeel e Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers en artikel 36 lid 1 en artikel 37 lid 1 onderdeel e Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk
arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen, voor zover dit heeft geleid tot het geen doorgang vinden of tot voortijdige beëindiging van die voorziening.
Artikel 9 Hoogte en duur van de verlaging
De verlaging bij gedragingen als bedoeld in de artikelen 7 en 8 wordt vastgesteld op:
a. 10% van de bijstandsnorm gedurende één maand bij gedragingen van de eerste categorie;
b. 20% van de bijstandsnorm gedurende één maand bij gedragingen van de tweede categorie;
c. 100% van de bijstandsnorm gedurende één maand bij gedragingen van de derde categorie.
Hoofdstuk 3 Niet nakomen van de geüniformeerde verplichtingen met betrekking tot de arbeidsinschakeling
Als een belanghebbende een verplichting als bedoeld in artikel 18, vierde lid, van de Participatiewet niet of onvoldoende nakomt, bedraagt de verlaging 100% van de bijstandsnorm gedurende één maand.
Artikel 11 Verrekenen verlaging
Het bedrag van de verlaging, bedoeld in artikel 10, wordt toegepast over de maand van oplegging van de maatregel en de volgende twee maanden als bijzondere omstandigheden dit rechtvaardigen. Over de eerste maand moet minimaal een derde van het bedrag van de verlaging worden verrekend.
Hoofdstuk 4 Overige gedragingen die leiden tot een verlaging
Artikel 12 Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid
De verlaging wordt vastgesteld op:
a. 10% van de bijstandsnorm gedurende één maand bij een benadelingsbedrag tot € 1.000;
b. 20% van de bijstandsnorm gedurende één maand bij een benadelingsbedrag vanaf € 1.000 tot € 2.000;
c. 40% van de bijstandsnorm gedurende één maand bij een benadelingsbedrag vanaf € 2.000 tot 4.000;
d. 100% van de bijstandsnorm gedurende één maand bij een benadelingsbedrag van € 4.000 of hoger.
Artikel 13 Zeer ernstige misdragingen
Als een belanghebbende zich zeer ernstig misdraagt tegenover het college of zijn ambtenaren, onder omstandigheden die rechtstreeks verband houden met de uitvoering van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers of Wet
inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen, wordt een verlaging opgelegd van 50% van de bijstandsnorm gedurende één maand.
Artikel 14 Niet nakomen van overige verplichtingen
Als een belanghebbende een door het college opgelegde verplichting als bedoeld in artikel 55 Participatiewet niet of onvoldoende nakomt, wordt een verlaging toegepast. De verlaging wordt vastgesteld op:
a. 20% van de bijstandsnorm gedurende één maand bij het niet of onvoldoende nakomen van verplichtingen die strekken tot arbeidsinschakeling;
b. 20% van de bijstandsnorm gedurende één maand bij het niet of onvoldoende nakomen van verplichtingen die verband houden met de aard en het doel van een bepaalde vorm van bijstand;
c. 40% van de bijstandsnorm gedurende één maand bij het niet of onvoldoende nakomen van verplichtingen die strekken tot vermindering van de bijstand;
d. 100% van de bijstandsnorm gedurende één maand bij het niet of onvoldoende nakomen van verplichtingen die strekken tot beëindiging van de bijstand.
Hoofdstuk 5 Samenloop en recidive
Artikel 15 Samenloop van gedragingen
Als sprake is van een gedraging die schending oplevert van meerdere in deze verordening of artikel 18 lid 4 Participatiewet genoemde verplichtingen, wordt één verlaging opgelegd. Voor het bepalen
van de hoogte en duur van de verlaging wordt uitgegaan van de gedraging waarop de hoog verlaging is gesteld.
Als sprake is van meerdere gedragingen die schending opleveren van één of meerdere in deze verordening of artikel 18 lid 4 Participatiewet genoemde verplichtingen, wordt voor iedere gedraging een afzonderlijke verlaging opgelegd. Deze verlagingen worden gelijktijdig opgelegd, tenzij dit gelet op de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de omstandigheden van de belanghebbende niet verantwoord is.
Als sprake is van een gedraging die schending oplevert van zowel een in deze verordening of artikel 18 lid 4 Participatiewet genoemde verplichting als een in artikel 17 lid 1 van de Participatiewet, artikel 13 IOAW of artikel 13 IOAZ genoemde artikel, wordt geen verlaging opgelegd, voor zover voor die schending een bestuurlijke boete wordt opgelegd.
Als sprake is van meerdere gedragingen die schending opleveren van zowel een in deze verordening of artikel 18 lid 4 Participatiewet genoemde verplichting als een in artikel 17 lid 1 van de Participatiewet genoemde verplichting, waarvoor een bestuurlijke boete kan worden opgelegd, wordt voor iedere gedraging een afzonderlijke verlaging opgelegd, tenzij dit gelet op de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de omstandigheden van de belanghebbende niet verantwoord is.
Als een belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarmee een verlaging is toegepast vanwege een gedraging als bedoeld in artikel 7 lid 2 of 3, artikel 8 lid 2 of 3, artikel 12 lid 1 of artikel 14, opnieuw schuldig maakt aan eenzelfde verwijtbare
gedraging zoals bedoeld in voornoemde artikelen, wordt telkens de duur van de oorspronkeli verlaging verdubbeld.
Als een belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarmee een verlaging is toegepast vanwege een gedraging als bedoeld in artikel 7 lid 1, artikel 8 lid 1 of artikel 13, opnieuw schuldig maakt aan eenzelfde verwijtbare gedraging zoals bedoeld in voornoemde artikelen, wordt telkens de hoogte van de oorspronkelijke verlaging verdubbeld.
Als een belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarmee een verlaging is toegepast vanwege een gedraging als bedoeld in artikel 18 lid 4 Participatiewet, opnieuw schuldig maakt aan eenzelfde verwijtbare gedraging als bedoeld in artikel 18 lid 4 Participatiewet, bedraagt de verlaging honderd procent van de bijstandsnorm gedurende 3 maanden.