Organisatie | Noord-Brabant |
---|---|
Organisatietype | Provincie |
Officiële naam regeling | Subsidieregeling natuur en landschap Noord-Brabant |
Citeertitel | Subsidieregeling natuur en landschap Noord-Brabant |
Vastgesteld door | gedeputeerde staten |
Onderwerp | milieu |
Eigen onderwerp | financieel beheer, natuur en landschap, subsidies, water |
Deze beleidsregel vervangt de Beleidsregel Subsidie Natuur en Landschap, vastgesteld op 12 september 2006.
Tot aan de inwerkingtreding van de Wijzigingsregeling subsidie natuur en landschap Noord-Brabant 2010 (Provinciaal Blas 2010, 246) luidde de citeertitel van deze regeling: Beleidsregel subsidie natuur en landschap.
De wijzigingsregeling, vastgesteld op 20 december 2011, werkt voor artikel I, onderdeel A, onder 1 en 4 terug tot en met 1 januari 2011. Betreft de subsidieplafonds als opgenomen in artikel 7, eerste tot en met vierde lid.
Geen.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-04-2013 | 01-04-2013 | Intrekking | 26-02-2013 | S0259574 | |
01-01-2013 | 01-04-2013 | art. 7 | 18-12-2012 | S0255183 | |
20-12-2012 | 01-01-2013 | art. 7 | 18-12-2012 | 3311834 | |
02-06-2012 | 01-01-2012 | 20-12-2012 | art. 7 | 29-05-2012 Provinciaal Blad, 2012, 159 | 3023934 |
22-12-2011 | 02-06-2012 | art. 7 | 20-12-2011 Provinciaal Blad 2011, 337 | S0232707 | |
01-01-2011 | 22-12-2011 | art. 2, 3, 4, 6, 7, 8, 9, 14, 15, 16 , 17, 18, 19, 21 | 14-12-2010 Provinciaal Blad 2010, 246 | N.v.t. |
GEDEPUTEERDE STATEN van Noord-Brabant
- Gelet op ons besluit van 2 oktober 2007 om een impuls aan de aanleg van ecologische verbindingszones te geven;
- Gelet op ons besluit van 30 oktober 2007 om een subsidieregeling voor de restauratie van monumentale lanen op Brabantse landgoederen te ontwikkelen;
- Gelet op het op basis van deze overeenkomst aan deze Stichting verleende mandaat voor uitvoering van deze beleidsregel (Pb. 144/06);
- Gelet op artikel 152 van de Provinciewet;- Gelet op de Algemene subsidieverordening Noord-Brabant;
- Overwegende dat de Beleidsregel Subsidie Natuur en Landschap, zoals vastgesteld op 12 september 2006, een aantal technische en juridische aanpassingen behoeft;
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen
Gedeputeerde Staten kunnen in het kader van deze subsidieregeling subsidies verstrekken voor activiteiten welke passen binnen de doelstellingen van het natuur- en landschapsbeleid van rijk en provincie met betrekking tot herstel en aanleg van kleine landschapselementen, instandhouding van kleine landschapselementen, kleinschalige natuurontwikkeling, biotoopverbetering, ecologische verbindingszones, ontsnippering van gemeentewegen en behoud en herstel van monumentale lanen, alsook subsidie verstrekken aan vrijwilligersgroepen voor landschapsbeheer.
In deze beleidsregel wordt verstaan onder:
Ontsnippering: aanleg van faunavoorzieningen bij wegen met als doel het opheffen van de barrièrewerking van genoemde wegen voor dieren, bijvoorbeeld door de aanleg van dassentunnels, ecoduikers of voorzieningen voor amfibieën. In deze subsidieregeling heeft ontsnippering specifiek betrekking op gemeentelijke wegen;
Erf: tot het erf van agrarische bedrijven wordt gerekend het op de bestemmingskaart van het Bestemmingsplan Buitengebied aangegeven (flexibel) agrarisch bebouwingsvlak of kassenperceel inclusief een zone van 10 meter rondom. Bij een flexibel agrarische bebouwingsvlak of kassenperceel wordt aan de zijde van de uitbreidingsrichting(en) in elk geval een afstand van 50 meter vanaf de bestaande bebouwing tot het erf gerekend. Tot het erf van een burgerwoning wordt gerekend de grond die in een straal van 150 meter rond de op de bestemmingsplan kaart aangegeven woning is gelegen en in eigendom is van de eigenaar van de woning, tenzij deze grond wordt gescheiden van de woning door een openbare weg of een weg met openbaar karakter. In ieder geval tot het erf behorend zijn gronden die als tuin in gebruik zijn of als tuin worden ingericht;
Aandachtsgebied: landschappelijk waardevol gebied, behorend tot de GHS, de AHS-landschap en/of een RNLE, dan wel een gebied dat als zodanig of in vergelijkbare termen in een gemeentelijk landschapsbeleidsplan of landschapsontwikkelingsplan is aangeduid. Ook gebieden aangeduid in soortbeschermingsplannen worden tot het aandachtsgebied gerekend;
Hoofdstuk 2 Algemene bepalingen betreffende het aanvragen en verlenen van subsidies
Aan vrijwilligersgroepen voor landschapsbeheer kan een subsidie worden toegekend op basis van het totaal aantal gewerkte dagen, dit in evenredigheid met het voor dit onderdeel vastgestelde subsidieplafond voor het totale vrijwilligerswerk in de provincie. De vaststelling van het aantal gewerkte dagen vindt plaats op basis van een jaarlijks bij de Stichting in te dienen enquêteformulier.
In aanvulling op artikel 13 van de subsidieverordening wordt in het kader van deze subsidieregeling geen subsidie verleend:
De aanvraag voor een subsidie wordt voor aanvang van de activiteiten waarvoor subsidie wordt gevraagd ingediend bij de Stichting. De Stichting besluit uiterlijk 13 weken na indiening over de aanvraag. In het geval een advies zoals bedoeld in artikel 16 lid 6, artikel 17 lid 5 of artikel 18 lid 2 is vereist, wordt deze termijn éénmalig met maximaal 13 weken verlengd.
Als aanduiding van de te leveren prestaties, wordt bij de aanvraag een projectplan overlegd tenminste bestaande uit: o a. een beschrijving van de uit te voeren activiteiten; o b. een inrichtingsschets op schaal; o c. een overzichtskaart waarop de projectlocatie is aangegeven, bij voorkeur een topografische kaart met een schaal van 1:25.000; o d. een begroting of offerte en –indien van toepassing– een volledig ingevulde en ondertekende de minimis-verklaring.
Indien dit met het oog op de planvorming bij en het toezicht door de betreffende overheden noodzakelijk is, blijkt uit het project- of inrichtingsplan tevens dat over het project waarop deze kosten betrekking hebben vooraf overleg is gevoerd met het waterschap en/of de gemeente waarbinnen het betreffende project gelegen is.
Naar aanleiding van artikel 6 van de subsidieverordening wordt vanwege strijdigheid met het bestaande beleid in ieder geval geen subsidie verleend aan projecten waarvoor geldt dat: o a. het project niet past in het beleid met betrekking tot de EHS; o b. het project niet past binnen het beleid met betrekking tot de bescherming van cultuurhistorische en archeologische waarden; o c. het project niet past binnen het regionale landschappelijke raamwerk.
Kosten welke uit anderen hoofde zijn of worden gesubsidieerd zijn niet subsidiabel. Tot deze kosten worden in ieder geval die projectkosten gerekend waarvoor geldt dat: o a. voor deze kosten eveneens subsidie kan worden verkregen in het kader van andere subsidieregelingen van rijk en provincie, waaronder met name genoemd worden:
Subsidieregeling kwaliteitsimpuls natuur en landschap Noord-Brabant;
het project waarop deze kosten betrekking hebben is opgenomen in een landinrichtingsproject in uitvoering waarvoor het plan van toedeling nog niet is vastgesteld en ter visie is gelegd, uitgezonderd ecologische verbindingszones of delen daarvan waarvoor er vanuit het landinrichtingsproject of vanuit andere financieringsbronnen geen financiering beschikbaar is.
In aanvulling op het tweede en derde lid, komen de volgende kosten niet voor subsidie in aanmerking:
kosten om te voldoen aan wettelijke verplichtingen of gangbare minimum kwaliteitseisen; o c. kosten die zijn gemaakt voorafgaand aan de ontvangst van de beschikking tot subsidieverlening, tenzij het betreft kosten van voorbereiding, planvorming onderzoek of voorlichting die in het jaar voorafgaand aan die ontvangst zijn gemaakt.
Onverminderd het bepaalde in lid 1 van dit artikel wordt bij de verlening van subsidies het voorschrift gesteld dat de subsidieontvanger dient mee te werken aan de totstandkoming van een instandhoudingovereenkomst ter uitvoering van de beschikking tot verlening van de subsidie. Deze overeenkomst verplicht de subsidieontvanger de objecten waarvoor subsidie is ontvangen tenminste gedurende 10 jaar na oplevering in stand te houden en deugdelijk te beheren.
Bij een aanvraag tot vaststelling van een subsidie kan in het geval het een subsidie voor de aankoop van (ruil)grond of omzetting van landbouwgrond in natuurgrond (waardedaling) ten behoeve van een ecologische verbindingszones betreft, in plaats van een accountantsverklaring ook worden volstaan met:
Hoofdstuk 3 Bijzondere bepalingen
Artikel 13 Instandhouding van kleine landschapselementen
De subsidiabele activiteiten, normkosten, criteria en randvoorwaarden voor projecten voor instandhouding van kleine landschapselementen zijn in bijlage B nader bepaald. De hoogte van een subsidie voor instandhouding kleine landschapselementen worden bepaald op basis van de in deze bijlage vastgestelde normkosten.
Artikel 16 Ecologische verbindingszones
Subsidie voor de kosten van ecologische verbindingszones wordt verleend aan alle in artikel 3 lid 2 genoemde instanties of personen, met uitzondering van subsidies voor de kosten van de verwerving, waardedaling en/of het pachtvrij maken van grond ten behoeve van de aanleg van een ecologische verbindingszone, welke alleen worden verleend aan waterschappen en gemeenten.
Subsidie wordt alleen verleend voor verbindingszones die zijn opgenomen in één van de in artikel 2 sub i genoemde plannen. Verbindingszones welke onderbroken worden door beheersgebied ecologische hoofdstructuur zoals aangewezen op grond van de Verordening Ruimte, worden beschouwd als aaneengesloten ecologische verbindingszones en zijn derhalve subsidiabel. Binnen bestaande en te ontwikkelen bos- of natuurgebieden van de EHS is de aanleg van ecologische verbindingszones niet subsidiabel.
Bij een grondaankoop ten behoeve van de aanleg van verbindingszones kan voor spoedeisende grondaankopen, voor wat betreft de aanlevering van stukken en toestemming, een uitzondering worden gemaakt op artikel 5, artikel 10 lid 1a en op lid 3 en 4 van dit artikel; indien er binnen twee jaar na aankoop nog geen inrichtingsvisie of inrichtingsplan voor het betreffende perceel (of percelen) is overlegd, kunnen Gedeputeerde Staten besluiten om de subsidie in te trekken.
Tot de geaccepteerde projectkosten worden gerekend de kosten van verwerving, waardedaling en/of het pachtvrijmaken van landbouwgrond ten behoeve van de realisatie van een ecologische verbindingszone en de inrichtingskosten, een en ander zoals opgenomen in bijlage E van deze beleidsregel. Indien er in een subsidieverzoek bedragen gehanteerd worden welke afwijken van de geldende normbedragen, kan van deze normbedragen worden afgeweken indien de Adviescommissie over deze afwijking een positief advies heeft gegeven.
De hoogte van een subsidie voor verwerving, waardedaling en/of het pachtvrij maken ten behoeve van de realisatie van een verbindingszone mag niet meer bedragen dan de hierna te noemen percentages van de aanvaardbaar geachte kosten: o a. de subsidie bedraagt maximaal 50% van de geaccepteerde kosten voor of verwerving of waardedaling en –indien van toepassing– de kosten voor het pachtvrij maken van landbouwgronden gronden; o b. kosten voor grondaankoop of waardedaling zijn subsidiabel mits zij niet uitstijgen boven hetgeen gebruikelijk is volgens Bureau Beheer Landbouwgronden (BBL) van de Dienst Landelijk Gebied voor gronden in het buitengebied. Indien er bij een subsidieverzoek met betrekking tot grondverwerving of waardedaling sprake is van bedragen welke uitstijgen boven hetgeen gebruikelijk is volgens BBL, kan hiervan worden afgeweken indien de Adviescommissie over deze afwijking een positief advies heeft gegeven.
Voor een subsidie voor de kosten van verwerving, waardedaling en/of het pachtvrij maken van landbouwgronden ten behoeve van de realisatie van verbindingszones gelden de volgende beperkingen:
Kosten van verwerving, waardedaling en/of het pachtvrij maken van landbouwgronden zijn alleen subsidiabel als grond is aangekocht op de projectlocatie. Is de grond op een andere locatie verworven, dan is deze alleen subsidiabel indien deze grond is aangekocht als ruilgrond ten behoeve van de realisatie van een verbindingszone. De bewijslast dat (ruil)gronden aangekocht zijn ten behoeve van de realisatie van een ecologische verbindingszone ligt bij de aanvrager van de subsidie;
kosten van verwerving, waardedaling en/of het pachtvrij maken van landbouwgronden ten behoeve van schouwpaden is subsidiabel indien het schouwpad een integraal onderdeel uitmaakt van een verbindingszone met een gemiddelde breedte van minimaal 15 meter, en als dit schouwpad beheerd wordt als onbemest grasland;
In aanvulling op lid 7b en 8a geldt in de jaren 2008 tot en met 2012 voor gemeenten en waterschappen een subsidiepercentage van 100% van de geaccepteerde kosten voor verwerving, ontpachting en/of waardedaling van grond en voor inrichting voor ecologische verbindingszones gelegen buiten de bebouwde kom, waarbij de volgende beperkingen gelden:
Voor verbindingszones vermeld op de plankaart van het Provinciaal Waterplan 2010-2015 –de zogenaame natte verbindingszones– is dit percentage alleen van toepassing op dat deel van de verbindingszone dat breder is dan gemiddeld 10 meter per strekkende kilometer, maar niet breder is dan gemiddeld 25 meter per strekkende kilometer.
Onverminderd het bepaalde in artikel 10 worden bij de verlening van een subsidie voor verbindingszones de voorschriften gesteld dat:
de betreffende gemeente of het betreffende waterschap slechts bevoegd zal zijn de onderhavige gronden te vervreemden na verkregen toestemming van Gedeputeerde Staten, tenzij in een gezamenlijk project van gemeente(n) en waterschap voor de verbindingszone aangekochte grond wordt overgedragen van gemeente naar waterschap of vice versa;
zolang de subsidievaststelling nog niet heeft plaats gevonden wordt er jaarlijks voor 1 december een financieel jaarverslag beschikbaar gesteld aan Gedeputeerde Staten, waaruit blijkt welke prestaties in dat jaar zijn geleverd en wat daar de financiële gevolgen van zijn ten opzichte van de oorspronkelijke subsidieaanvraag..
Artikel 18 Herstel en behoud monumentale lanen
In afwijking van artikel 5 lid 3 en lid 5 worden aanvragen voor subsidie voor uitvoeringsmaatregelen ten behoeve van herstel en behoud van monumentale lanen op landgoederen ingediend op basis van een goedgekeurd lanenplan, waarvan –indien de Stichting hierom vraagt– een begroting en één of meerdere offertes onderdeel uitmaken. Voor goedkeuring legt de Stichting een lanenplan voor aan een commissie van experts op het gebied van boom- en laanherstel.
Hoofdstuk 4 Overige en slotbepalingen
Voor zover in deze subsidieregeling niet of niet nader is bepaald, zijn de bepalingen in de subsidieverordening van toepassing.
’s-Hertogenbosch, 22 april 2008
Gedeputeerde Staten voornoemd,
de voorzitter J.R.H. Maij-Weggen
de secretaris drs. W.G.H.M. Rutten
Bijlagen A tot en met G behorende bij de Subsidieregeling Natuur en Landschap Noord-Brabant
In bijlage A tot en met F zijn de gehanteerde normbedragen zoals bedoeld in artikel 9 lid 1 van de subsidieregeling opgenomen. Bijlage G heeft betrekking op artikel 16. Inhoud:
Richtlijnen en normen voor het onderdeel Herstel en aanleg kleine landschapselementen ter uitvoering van artikel 12 lid 3 van deze subsidieregeling
A1: Subsidiabele activiteiten, criteria, randvoorwaarden en subsidienormen voor de aanleg van beplantingen
Beplantingsprojecten komen slechts dan in aanmerking voor subsidie als minimaal 100 stuks bosplantsoen of 10 laanbomen -niet zijnde hoogstamfruitbomen of leibomen- worden aangeplant. Daarbij is per beplantingsvlak slechts één beplantingsgroep (zie bijlage A1a) subsidiabel. Hierbij gelden de volgende uitzonderingen:
Voor erfbeplantingen is dit minimum 200 stuks bosplantsoen; · Voor beplantingsvakken die smaller zijn dan 7 meter zijn maximaal 2 beplantingsgroepen subsidiabel; Beplantingsprojecten binnen een aaneengesloten hekwerk of schutting zijn niet subsidiabel.
Vanwege de mogelijke risico’s van plantenziekten en plagen is alleen plantmateriaal van Nederlandse of autochtone herkomst subsidiabel.
In de subsidienorm voor de aanleg van een beplantingselement is o.a. opgenomen: grondbewerking, aankoop materiaal (plantsoen, boompalen e.d.), aanleg van de beplanting (arbeid) en 1 jaar onderhoud. De normkosten voor de aanleg van beplantingen zijn berekend op basis van de Standaard-Eenheids-Prijzen van de Dienst Landelijk Gebied 2006 en de Begrotingsprijslijst voor bos- en haagplantsoen, veren en laanbomen seizoen 2005/2006 van Bronnen (voorheen Staatsbosbeheer Dienstverlening Productgroep Zaad en Plantsoen), en zijn voor de daarop volgende jaren geïndexeerd volgens de Consumentenprijsindex (CPI) voor alle huishoudens. De berekening van de inrichtingskosten is conform de uitgangspunten in de door de Europese Commissie goedgekeurde landelijke Catalogus Groen-Blauwe Diensten. Rasterkosten ter bescherming van beplantingselementen die buiten het erf worden aangelegd zijn ook subsidiabel. De normkosten voor rasters zijn berekend op basis van het Normenboek Natuur, Bos en Landschap 2006, en zijn voor de daarop volgende jaren geïndexeerd volgens de Consumentenprijsindex (CPI) voor alle huishoudens.
Inboet ter vervanging van niet aangeslagen beplanting is subsidiabel tot maximaal 10% van het gesubsieerde aantal per beplantingsgroep.
Voorbereidingskosten (planvorming en bestek) zijn niet in de normkosten verwerkt. Deze kosten worden aanvullend gesubsidieerd, met de restrictie dat de voorbereidingskosten die voor subsidie in aanmerking komen niet hoger zijn dan 6% (planvorming door aanvrager zelf) of 20% (planvorming door extern bureau) van de subsidiabele uitvoeringskosten (100% normkosten).
Voor projecten op erven geldt de restrictie dat de subsidie voor planvorming maximaal € 160,00 kan bedragen. Voor gemeentelijke erfbeplantingsacties is dit maximaal € 80,00 per erf. De maximale subsidie voor de uitvoeringskosten (materiaal, plantsoen) bedraagt in dat geval maximaal 50% van de subsidiabele uitvoeringskosten.
De criteria, randvoorwaarden en subsidienormen zijn uitgewerkt in de tabellen A1a, A1b en A1c.
Tabel A1a: Overzicht criteria en randvoorwaarden voor aanleg van beplantingen
* Per beplantingsvak komt in beginsel slechts één beplantingsgroep voor subsidie in aanmerking. Alleen voor beplantingsvakken die smaller zijn dan 7 meter komen twee beplantingsgroepen voor subsidie in aanmerking. Sortiment
Tabel A1b: Overzicht te subsidiëren boom- en struiksoorten
Te subsidiëren cultivars (c.v.) van laanbomen
Van een aantal soorten laanbomen zijn een beperkt aantal cultivars subsidiabel. Het gaat hierbij om de volgende cultivars: Fagus sylvatica ‘Purpurea’, Populus canescens ‘De Moffart en Witte van Haamstede’; Acer pseudeplatanus ‘ Negenia en Rotterdam’; Fraxinus excelsior ‘ Eureka, Altena, Atlas en Westhof’s Glorie ‘; Ulmus ‘Dodoens Clusius en Lobel’; Prunus avium ‘ Landscape Bloom en Plena’; Tilia cordata ‘ Erecta en Roelvo’; Tilia vulgaris ‘Pallida’; Aesculus hippocastanum ‘Baumannii’; Populus x canadensis ‘div. cultivars’; Populus nigra ‘div. cultivars m.u.v. Italica’; Salix alba ‘ Liempde, Belders’.
Tabel A1c: Normen 2008 voor de aanleg van beplantingen (incl. BTW)
Kleigrond, conventioneel geteeld en van nederlandse herkomst | ||
Zand- en veengrond, conventioneel geteeld en van nederlandse herkomst | ||
Aanplant haagplantsoen voor geschoren hagen(2 jarig, maat 60-100) | ||
Indien biologisch geteeld (EKO keurmerk) plantsoen wordt gebruikt worden de normkosten per eenheid met de volgende bedragen verhoogd:
1. bos- en haagplantsoen; € 0,15 per stuk extra 2. veren; €2,50 per stuk extra 3. laanbomen; € 5,00 per stuk extra
* Voor overzicht te subsidiëren soorten en indeling categorieën laanbomen zie bijlage A1b ** Tot de duurzame palen worden palen van inlandse eik, tamme kastanje of acacia gerekend.
A2: Subsidiabele activiteiten, criteria en randvoorwaarden en subsidienormen voor de aanleg van poelen
Subsidie kan alleen worden verstrekt indien de projectloctatie (1) gelegen is binnen het aandachtsgebied en (2) de betreffende locatie geschikt is voor poelaanleg. Een locatie is geschikt als de grondwaterstand tijdens de zomerperiode niet lager dan 120 cm onder het maaiveld staat. De taluds van de poel moeten flauw zijn, minimaal 1:3, en de diepte van de poel is maximaal 2,5 meter. De poel heeft een oppervlakte van maximaal 1.000 m2. Er vindt geen nevengebruik plaats, met uitzondering van het gebruik als drinkvoorziening voor vee.
Voor de aanleg en het herstel van een poel zijn de volgende werkzaamheden subsidiabel: het uitzetten van het object, uitgraven en transport grond, verwerken vrijkomende grond, het betreffende perceel waarop het zand wordt verwerkt in oude staat herstellen, herstel rijpaden en rasterkosten ter bescherming van het element.
Het subsidiebedrag wordt vastgesteld op basis van een offerte of begroting. De offerte of begroting wordt getoetst aan Standaard-Eenheids-Prijzen van Dienst Landelijk Gebied. De totale kosten voor poelenaanleg die voor subsidie in aanmerking komen is op zand- en veengronden maximaal € 4,00 per m3 grondverzet (excl. BTW) en € 4,50 per m3 grondverzet (excl. BTW) op kleigronden. Het grondverzet wordt gesubsidieerd tot maximaal 600 m3 per poel.
Tabel A2a: Overzicht subsidiemogelijkheden poelenaanleg
50% van de kosten met maximum van € 225,00 per poel (incl. BTW) | ||
Overig terrein met een agrarische of natuurbestemming in het aandachtsgebied |
* Voor beschrijving locatie zie artikel 2 lid n en o. ** Het aandachtsgebied is gedefinieerd in artikel 2 lid p. In het geval dat aanleg van een poel plaatsvindt buiten het aandachtgebied, maar binnen een straal van een 100 meter van een bestaand of aan te leggen bos/struweel/houtsingel of moeras van minimaal 1 hectare plaatsvindt, wordt dit project ook beschouwd als zijnde een project in een aandachtsgebied.
A3: Subsidiabele activiteiten, criteria en randvoorwaarden en subsidienormen voor het herstel van kleine landschapselementen
In de provincie kan aan gemeenten met een subsidieregeling voor periodiek landschapsonderhoud (bijvoorbeeld de Regeling Etten-Leur of Subsidieregling Groen Blauw Stimuleringskader Noord-Brabant) een éénmalige bijdrage worden toegekend voor het wegwerken van achterstallig onderhoud aan cultuurhistorisch waardevolle landschapselementen van particulieren en gemeente (maximaal 25% van de totale oppervlakte/lengte) buiten het erf op basis van vastgestelde normbedragen of een offerte.
De normkosten voor herstel van kleine landschapselementen zijn berekend op basis van de Tijdnormen voor aanleg en onderhoud van natuur, groen en recreatieve voorzieningen (IMAG; Groene Boek). De berekening van de kosten is conform de uitgangspunten in de door de Europese Commissie goedgekeurde landelijke Catalogus Groen-Blauwe Diensten.
De normkosten zijn in tabel A3a opgenomen. Deze normen gelden bij uitvoering in eigen beheer door de eigenaar. Wanneer het wegwerken van achterstallig onderhoud door een gemeente gestructureerd wordt opgezet en uitgevoerd worden door één of meerdere aannemers, wordt subsidie toegezegd op basis van een offerte. De offerte wordt getoetst aan de normen in tabel A3a.
Tabel A3a: Normen voor het wegwerken van achterstallig onderhoud (incl. BTW)
Werkzaamheden: vellen, snoeien en verbranden/versnipperen takhout | |
Bedekking hakhout > 60% 50-100 stammen per are met diameter > 9 cm |
Richtlijnen en normen voor het onderdeel Instandhouding kleine landschapselementen van artikel 13 lid 2 van deze subsidieregeling.
Subsidiabele activiteiten, criteria en randvoorwaarden en subsidienormen voor de instandhouding van kleine landschapselementen.
De in deze bijlage opgenomen periodieke bijdragen voor het onderhoud van landschapselementen is alleen van toepassing op bestaande en nieuwe landschapselementen op dijken die onderdeel uitmaken van het project Dijk van een Landschap (Intentieverklaring Dijk van een Landschap). De bijdrage is 100% van de vastgestelde normbedragen (zie tabel B1a). Een bijdrage kan verkregen worden voor het onderhoud van landschapsbomen, knotbomen, struweel en poelen. Voor de poelen geldt dat ze aan de voet van de dijk gelegen moeten zijn.
In de subsidienorm voor onderhoud van beplantingen is begrepen: het afzetten van beplantingen, inclusief uitsnoeien en korten van de stammen en het versnipperen van het takhout voor alle elementen met uitzondering van brede beplantingselementen omdat bij deze elementen het snoeihout op andere wijze kan worden verwerkt.
De normkosten voor Instandhouding kleine landschapselementen zijn berekend op basis van de Tijdnormen voor aanleg en onderhoud van natuur, groen en recreatieve voorzieningen (IMAG; Groene Boek). De berekening van de kosten is conform de uitgangspunten in de door de Europese Commissie goedgekeurde landelijke Catalogus Groen-Blauwe Diensten.
De normkosten zijn in tabel B1a opgenomen. Deze normen gelden bij uitvoering in eigen beheer door de eigenaar. Wanneer het beheer gestructureerd wordt opgezet en uitgevoerd worden door één of meerdere aannemers, wordt subsidie toegezegd op basis van een offerte. De offerte wordt getoetst aan de normen in tabel A3a.
Tabel B1a: Normen 2006 voor het onderhoud van beplantingen op dijken in het West-Brabant (project Dijk v/e Landschap)
Richtlijnen en normen voor het onderdeel natuurbouw van artikel 14 lid 2 van deze subsidieregeling
Subsidiabele activiteiten, criteria en randvoorwaarden en subsidienormen voor kleinschalige natuurontwikkeling
Bijlage C heeft betrekking op de aanleg van natuurvriendelijke oevers en overige projecten waarbij door ontgraving gunstige situaties voor natuurontwikkeling worden gecreëerd. In tabel C zijn de subsidiabele activiteiten omschreven.
Tabel C: Overzicht subsidiabele activiteiten
Richtlijnen en normen voor het onderdeel Biotoopverbetering van artikel 15 lid 2 van deze subsidieregeling
Subsidiabele activiteiten, criteria en randvoorwaarden en subsidienormen voor biotoopverbetering
Bijlage D heeft betrekking op de aanleg van voorzieningen voor kwetsbare diersoorten die niet in het kader van artikel 14 gesubsidieerd kunnen worden. Voorzieningen waar aan gedacht kan worden zijn ondermeer aanleg van steile wanden voor oeverzwaluwen en aanleg van vleermuizenverblijven. Bij een aanvraag van een dergelijke voorziening zal de Stichting zich laten adviseren door terzake deskundige over de ecologische meerwaarde van de voorziening. In tabel D zijn de subsidiabele activiteiten nader omschreven.
Tabel D: Overzicht subsidiabele activiteiten
Richtlijnen en normen voor het onderdeel Ecologische verbindingszones ter uitvoering van artikel 16 lid 6 van deze subsidieregeling, deels van overeenkomstige toepassing op het onderdeel Ontsnippering van gemeentelijke wegen (artikel 17 lid 6).
Subsidiabele activiteiten, criteria en randvoorwaarden en subsidienormen voor ecologische verbindingszones.
Bijlage E heeft betrekking op de aanleg van ecologische verbindingszones en deels ontsnippering van gemeentewegen. In tabel E zijn de subsidiabele activiteiten nader omschreven.
Richtlijnen en normen voor het onderdeel Herstel en behoud monumentale lanen op landgoederen ter uitvoering van artikel 18 lid 4 van deze subsidieregeling.
Subsidiabele activiteiten, criteria en randvoorwaarden en subsidienormen voor herstel en behoud monumentale lanen op particuliere landgoederen
De subsidiabele activiteiten, criteria, randvoorwaarden en subsidienormen voor het herstel en behoud van monumentale lanen op landgoederen zijn vastgelegd in het beoordelingskader Behoud en herstel van monumentale lanen op particuliere landgoederen (GS 22 april 2008), een en ander zoals dit door Gedeputeerde Staten is vastgesteld en gepubliceerd in het Provinciaal blad. Hierin zijn zowel de criteria en voorwaarden opgenomen waaraan een lanenplan–zoals bedoeld in artikel 18 lid 3– moet voldoen, als ook de uitvoeringsmaatregelen welke voor subsidiëring in aanmerking kunnen komen. Op basis van deze criteria worden subsidiebeschikkingen opgesteld. In bijzondere gevallen kunnen GS alleen op basis van een advies van de commissie van experts voor de beoordeling van lanenplannen hiervan afwijken.
Handreiking inrichtingsvisie ecologische verbindingszones, vastgesteld door de Adviescommissie EVZ op 16 oktober 2007
De Adviescommissie EVZ toetst subsidieaanvragen voor ecologische verbindingszones, welke in het kader van deze subsidieregeling bij het Coördinatiepunt Landschapsbeheer zijn ingediend. De Adviescommissie richt zich daarbij met name op de ecologische onderbouwing van inrichtingsvisies. Het uitgangspunt van de commissie daarbij is dat in een goede visie de volgende vragen worden beantwoord:
1. Welke natuurgebieden worden door de ecologische verbindingszone verbonden?
Het kan daarbij gaan om natuurgebieden van de ecologische hoofdstructuur, maar ook om andere voor specifieke soorten relevante leefgebieden, zoals dassenleefgebied of struweelvogelgebied. In sommige gevallen kan ook het gebied van de verbindingszone zelf bijzondere natuurwaarden hebben. In de visie worden de betreffende natuurgebieden genoemd en wordt een korte karakterisering van de natuurwaarden in deze gebieden gegeven (inclusief bronvermelding).
2. Voor welke (doel)soorten in de te verbinden natuurgebieden is de ecologische verbindingszone van belang? Is er een goede analyse gemaakt ten aanzien van de keuze van deze doelsoorten?
Uit de visie moet duidelijk worden welke soorten er in de te verbinden natuurgebieden voorkomen (inclusief bronvermelding), en voor welke van die soorten de ecologische verbindingszone van belang kan zijn. Het kan daarbij gaan om soorten die al in (één van de) betreffende gebieden voorkomen, maar ook om soorten waarvoor de te verbinden gebieden in potentie geschikt zijn.
In de visie wordt tevens een nadere onderbouwing gegeven bij de selectie van de doelsoorten. Daaruit moet blijken dat verwacht mag worden dat de soorten waarvoor de verbindingszone wordt ingericht, ook daadwerkelijk van de verbindingszone gebruik zullen gaan maken. Het heeft daarbij de voorkeur om te kiezen voor een beperkt aantal doelsoorten, en niet een opsomming te geven van alle mogelijke doelsoorten [1]
Past het gekozen ambitieniveau (doelsoorten) bij de feitelijke mogelijkheden voor de verbindingszone?
Het ambitieniveau voor de ecologische verbindingszone moet overeenstemmen met de mogelijkheden die er voor inrichting zijn. Als een ecologische verbindingszone door stedelijk gebied loopt, dan heeft het mogelijk weinig zin om voor een doelsoort te kiezen die stedelijk gebied mijdt, ook al zou de verbindingszone in potentie veel meerwaarde voor die soort kunnen hebben. Het is dan waarschijnlijk beter om het ambitieniveau te richten op een soort die wel van de verbindingszone gebruik kan maken. Een ander voorbeeld is wanneer een bepaalde doelsoort dusdanig hoge eisen aan zijn leefgebied stelt (qua milieu of qua oppervlakte), en verwacht wordt dat binnen de voor een verbindingszone beschikbare ruimte niet aan deze eisen voldaan kan worden. Indien er geen mogelijkheden zijn om alsnog aan deze eisen te voldoen, dan is het waarschijnlijk beter om het ambitieniveau aan te passen.
Overigens is het van belang om niet alleen een onderbouwing te geven bij de keuze voor de doelsoorten waarvoor wel gekozen is, maar deze onderbouwing ook te geven voor de doelsoorten waarvoor niet gekozen is. Alleen wanneer deze informatie is toegevoegd, kan een goed oordeel over een inrichtingsvisie worden gegeven.
4. Is de inrichting en het beheer van de verbindingszone afgestemd op de gekozen doelsoorten?
In de visie is aangegeven welke eisen de gekozen doelsoorten aan hun leef- of verspreidingsgebied stellen, en dat dit zijn doorvertaling heeft gekregen in het inrichtingsplan. Belangrijk is ook dat uitgewerkt wordt welk ecologisch beheer er nodig is om ook op de langere termijn de verbindingszone voor deze soort geschikt te houden.
5. Hoe wordt het ecologische functioneren en recreatief medegebruik op elkaar afgestemd?
In de visie is aangegeven waar –en met welke frequentie– er binnen de verbindingszone sprake is van recreatief medegebruik, en door middel van welke maatregelen voorkomen wordt dat er verstoring van de verbindingszone plaatsvindt.
Over het algemeen is een ecologische verbindingszone goed te combineren met (extensief) recreatief medegebruik, mits er hiermee bij de inrichting rekening wordt gehouden. De mogelijkheden van recreatief medegebruik wordt vanzelfsprekend mede bepaald door de voor de verbindingszone beschikbare ruimte: in een EVZ met een gemiddelde breedte van 25 meter is meer mogelijk dan in een EVZ met de minimale breedte van 10 meter.
6. Past de inrichting bij de landschapsecohydrologische structuur van het gebied, en is rekening gehouden met archeologische, aardkundige en cultuurhistorische aspecten?
De Adviescommissie neemt deze aspecten bij de beoordeling van inrichtingsvisie zijdelings mee en adviseert zonodig over opvallende zaken. Onder ‘opvallende zaken’ kan worden verstaan: · een voorstel tot bosaanleg in een gebied met een typisch open landschappelijk karakter; · het voorstel tot hermeandering van een gegraven waterloop (graaf, leij, turfvaart); · het voorstel tot een inrichtingsprofiel van een laaglandbeek in de bovenloop van een waterloop of omgekeerd; · het voorstel om een natte EVZ aan te leggen over of door een dekzandrug; · het voorstel om een gebied in te richten volgens het natuurdoeltype ‘nat schraalland’ op een locatie waar geen kwel verwacht wordt.
Het heeft daarom meerwaarde wanneer in een visie kort wordt aangegeven of bovengenoemde aspecten relevant zijn voor het gebied waarin de betreffende verbindingszone is gelegen en hoe dit heeft doorgewerkt in de inrichting.(Ten aanzien van aardkundige, archeologische en cultuurhistorische waarden verdient het aanbeveling om hierover vooraf te overleggen met de provinciaal adviseur.)
In meer algemene zin stelt de Adviescommissie een korte en bondige rapportage op prijs. Als richtlijn kan worden meegegeven dat de ecologische onderbouwing (vraag 1 t/m 3) voor één ecologische verbindingszone in maximaal 1 à 2 A4 beantwoord moet kunnen worden.
[1] Dit is een essentieel onderdeel van de visie. Het gaat hier in feite om de vraag welke functie de ecologische verbindingszone binnen de EHS kan vervullen. Een veelgemaakte denkfout is dat er hier vanuit de verbindingszone zelf geredeneerd wordt in plaats vanuit deze verbindende functie van de verbindingszone. (Dus niet: ‘het is een natte EVZ; als doelsoort kiezen we daarom voor soorten van natte biotopen’, maar wel ‘de EVZ verbindt twee populaties van soort X; de EVZ wordt daarom ingericht zodat in ieder geval soort X van deze zone gebruik kan maken.’)