Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Oldambt

Beleidsregels bijzondere bijstand "Meetlat voor Maatwerk 1 januari 2013"

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieOldambt
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingBeleidsregels bijzondere bijstand "Meetlat voor Maatwerk 1 januari 2013"
CiteertitelOnbekend
Vastgesteld doorcollege van burgemeester en wethouders
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Wet werk en bijstand, artikel 5, 35 en 36
  2. Awb, artikelen 1:3, vierde lid, 3:42 titel 4.3 en titel 4.4

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen.

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-01-201331-12-2014Vernieuwde regelgeving

27-11-2012

Streekblad en website gemeente

Vernieuwde regelgeving
01-04-2011-

12-04-2011

nieuwe regelgeving

Tekst van de regeling

Intitulé

Beleidsregels bijzondere bijstand "Meetlat voor Maatwerk 1 januari 2013"

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oldambt;

Gelezen het collegevoorstel van de Afdeling Werk en Inkomen d.d. 27 november 2012;

Gelet op de artikelen 5, 35 en 36 van de Wet werk en bijstand (WWB) en de artikelen 1:3, vierde lid, 3:42 titel 4:3 en titel 4:4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb);

Afdeling 1 Nieuw Afdeling

Hoofdstuk 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1 Begripsbepalingen.

  • 1

    Voor de toepassing van deze beleidsregels wordt verstaan onder:

    a. wet: de Wet werk en bijstand (hierna te noemen WWB);

    b. bijstand: de bijstand ter voorziening in bijzondere noodzakelijke kosten van het bestaan;

    c. vermogen: het vermogen als bedoeld in de wet met uitzondering van het vermogen genoemd in artikel 34, tweede lid van de wet;

    d. inkomen: het inkomen als bedoeld in de wet met uitzondering van de inkomensbestanddelen genoemd in artikel 31, tweede lid en artikel 36 van de wet;

    e. draagkracht: het deel van het vermogen en inkomen dat in aanmerking wordt genomen bij de beoordeling van de aanvraag om bijzondere bijstand;

    f. categoriale bijzondere bijstand: de bijstand ter voorziening in de bijzondere noodzakelijke kosten van het bestaan voor personen behorend tot een bepaalde categorie.

  • 2

    Voor de overige begripsbepalingen wordt verwezen naar het genoemde in de WWB.

Hoofdstuk 2 DE WIJZE VAN VERSTREKKEN

Artikel 2 Vaststelling draagkracht

  • 1

    Bij het verlenen van bijstand moet rekening worden gehouden met de aanwezige draagkracht in het eigen inkomen.

  • 2a

    De draagkracht in het eigen inkomen wordt bij individuele bijzondere bijstand, voor zover dit inkomen niet meer bedraagt dan 115% van het totaal van de met de gezinsituatie vergelijkbare bijstandsnorm, inclusief verhoging of verlaging op grond van de gemeentelijke Toeslagenverordening (één en ander op basis van paragraaf 3.2 en 3.3 van de WWB), vastgesteld op nihil.

  • 2b

    De draagkracht in het inkomen wordt bij categoriale bijzondere bijstand, voor zover dit inkomen niet meer bedraagt dan 110% van het totaal van de met de gezinssituatie vergelijkbare bijstandsnorm, inclusief verhoging of verlaging op grond van de gemeentelijke Toeslagenverordening(één en ander op basis van paragraaf 3.2 en 3.3 van de WWB) vastgesteld op nihil.

  • 3

    De draagkracht in het eigen inkomen wordt, voor zover dit inkomen meer bedraagt dan 110% van het totaal van de met de gezinsituatie vergelijkbare bijstandsnorm, inclusief verhoging of verlaging op grond van de gemeentelijke Toeslagenverordening (één en ander op basis van paragraaf 3.2 en 3.3 van de WWB), vastgesteld op 35% van dat meerinkomen.

  • 4

    Bij de vergelijking (zie punt 1 en 2) tussen het eigen inkomen en de toepasselijke bijstandsnorm, inclusief verhoging of verlaging op grond van de gemeentelijke Toeslagenverordening, wordt geen rekening gehouden met de component vakantie-uitkering.

  • 5

    Het gestelde in lid 1, 2 en 3 van dit artikel is niet van toepassing bij het bijstand verlenen voor kosten welke behoren tot de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan zoals woonkosten, bijzondere verwervingskosten en periodieke bijstand voor levensonderhoud aan jongeren van 18 tot en met 20 jaar. In dergelijke situaties wordt de draagkracht in het eigen inkomen, voor zover dit inkomen meer bedraagt dan de met de gezinssituatie vergelijkbare bijstandsnorm, inclusief verhoging of verlaging op grond van de gemeentelijke Toeslagenverordening (één en ander op basis van paragraaf 3.2 en 3.3 van de WWB), vastgesteld op 100% van dat meerinkomen.

Artikel 3 Vermogen

Voor alle bijstandsgerechtigden gelden de vermogensvrijlatingen zoals genoemd in de artikel 34 van de WWB. Daarnaast wordt als gemeentelijk beleid vastgesteld dat er ten aanzien van een uitvaartverzekering of levensverzekering een extra vrijlating gehanteerd wordt van € 10.000,00 en ten aanzien van één auto, caravan of motor wordt de eerste € 4.550,00 als vermogen vrijgelaten. Het vermogen dat niet buiten beschouwing wordt gelaten, wordt volledig als financiële draagkracht aangemerkt.

Artikel 4 Draagkrachtperiode

  • 1

    De draagkracht wordt telkens vastgesteld voor een periode van 12 maanden, beginnend op de eerste dag van de maand waarin de bijstandsaanvraag wordt ingediend;

  • 2

    Bij periodieke bijzondere kosten kan de draagkracht naar evenredigheid worden toegerekend aan de maanden van het jaar, waarop deze kosten betrekking hebben;

  • 3

    De draagkracht wordt binnen de vastgestelde periode van een jaar herzien, indien wijziging van de omstandigheden daartoe aanleiding geeft.

  • 4

    Bij het vaststellen van het draagkrachtjaar dient bezien te worden of aanvrager voorafgaand aan het vastgestelde draagkrachtjaar nog bijzonder noodzakelijke kosten van het bestaan heeft gemaakt. Bij de verlening van bijstand kan maximaal één draagkrachtjaar terug worden gegaan.

Artikel 5 Krediethypotheek

De bijstand wordt verstrekt in de vorm van een geldlening onder verband van hypotheek, wanneer wordt voldaan aan de voorwaarden genoemd in de separate beleidsnotitie “Krediethypotheek en Pandrecht bijstand”.

Artikel 6 Geldlening

Bijstand kan worden verstrekt in de vorm van een geldlening wanneer het betreft bijstand voor:

a. duurzame gebruiksgoederen (indien borgtocht niet mogelijk is);

b. levensonderhoud, waarbij er op korte termijn aanspraak is op voldoende middelen betreffende dezelfde periode;

c. kosten waarbij de noodzaak tot bijstandsverlening het gevolg is van een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan;

d. een waarborgsom;

e. schulden (indien borgtocht niet mogelijk is).

 

Artikel 7 Geldlening voor duurzame gebruiksgoederen

Indien bijstand voor duurzame gebruiksgoederen wordt verleend in de vorm van een geldlening,

vindt verstrekking plaats met inachtneming van de navolgende bepalingen:

1. de geldlening wordt afgelost met een bedrag gelijk aan tenminste 6% van de met de gezinssituatie vergelijkbare bijstandsnorm, vermeerderd of verminderd met de toeslag als bedoeld in de gemeentelijke Toeslagenverordening en inclusief vakantie-uitkering (één en ander op basis van paragraaf 3.2 en 3.3 van de WWB);

2. indien het eigen inkomen uitgaat boven deze van toepassing zijnde bijstandsnorm (inclusief gemeentelijke toeslag of verlaging en vakantie-uitkering), wordt het overeenkomstig punt 1 bepaalde aflossingsbedrag verhoogd met 35% van dat meerinkomen;

3. de aflossingstermijn wordt gesteld op maximaal 36 maanden, tenzij er sprake is van een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan.

Artikel 8 Bijstand om niet voor duurzame gebruiksgoederen

Bijstand voor duurzame gebruiksgoederen kan worden verleend in een bedrag om niet indien individueel bepaalde bijzondere omstandigheden dit noodzakelijk maken.

Artikel 8a Drempelbedrag

De gemeente Oldambt hanteert geen drempelbedrag (zoals bedoeld in artikel 35, lid 2 van de wet) voor bijzondere bijstand.

Hoofdstuk 3 INCIDENTELE- EN PERIODIEKE BIJSTAND

Artikel 9 Buitengewone verwervingskosten

Bijstand voor buitengewone verwervingskosten (zijnde reis- en oppaskosten) kan worden verstrekt indien de inkomsten uit arbeid minder bedragen dan de met de gezinsituatie vergelijkbare bijstandsnorm vermeerderd of verminderd met de toeslag of verlaging op grond van de gemeentelijke Toeslagverordening en inclusief vakantie-uitkering.

Artikel 10 Woonkostentoeslag - huurwoning

Een woonkostentoeslag kan verleend worden indien:

a. een huurwoning wordt bewoond waarvan de huurkosten niet meer bedragen dan de maximale huurgrens genoemd in de Wet op de huurtoeslag en

b. één of meerdere inwonende niet ten laste komende kinderen inwonend zijn en op grond daarvan

c. zowel een lagere toeslag (op grond van paragraaf 3.3 van de WWB en nader uitgewerkt in de gemeentelijke Toeslagenverordening) wordt ontvangen alsmede

d. geen huurtoeslag wordt ontvangen.

Deze toeslag is gelijk aan het bedrag van de huurtoeslag die wel zou worden ontvangen indien het gestelde onder punt c en d niet aan de orde zou zijn. De hoogte van deze woonkostentoeslag wordt per 1 juli van het kalenderjaar aangepast conform de aanpassingen in de tabellen van de Wet op de huurtoeslag.

 

Artikel 11 Woonkostentoeslag – eigen woning

  • 1

    Indien een eigen woning wordt bewoond, waarvan de woonkosten niet hoger zijn dan de maximale huurgrens genoemd in de Wet op de huurtoeslag, kan een woonkostentoeslag worden verstrekt gelijk aan het bedrag van de huurtoeslag, die volgens de Wet op de huurtoeslag (bij een inkomen op bijstandsniveau) voor de woonkosten per maand zou worden ontvan¬gen.

  • 2

    De bepaling genoemd onder lid 1 is niet van toepassing indien de betreffende woning wordt aangekocht op het moment dat ter voorziening in de kosten van levensonderhoud reeds een periodieke bijstandsuitkering wordt ontvangen.

  • 3

    Indien de woonkosten hoger zijn dan de maximale huur inge¬volge de Wet op de huurtoeslag, wordt gedu¬rende maximaal één jaar een woonkostentoeslag verleend gelijk aan het bedrag van de woonkosten, vermin¬derd met het maxima¬le bedrag dat voor betrokkene' s eigen rekening zou komen volgens de Wet op de huurtoeslag.

  • 4

    De onder lid 3 genoemde toeslag kan telkens ten hoogste met één jaar worden verlengd, indien betrokkene nog niet kan beschikken over huisvesting, waarvan de woonkosten lager zijn dan het in de Wet op de huurtoeslag genoemde maximum huurbedrag.

  • 5

    Aan de onder lid 3 en 4 genoemde toeslagen wordt de verplichting verbonden tot het aanvaarden van woonruimte welke dan op de omstandigheden en mogelijkheden van persoon en gezin is afgestemd.

  • 6

    Indien de onder lid 5 genoemde verplichting wordt opgelegd, wordt bijstand om niet verleend in de noodzakelijke kosten van verhuizing (transport) en de noodzakelijke kosten van stoffering.

Artikel 12 Medische kosten

Ten aanzien van medische kosten worden de Zorgverzekeringswet (Zvw) en de Algemene wet bijzondere ziektekosten (Awbz) als passende en toereikende voorliggende voorzieningen aangemerkt, wat betekent dat alle noodzakelijke medische kosten hierin zijn opgenomen. Dit brengt met zich mee dat voor kosten die in deze voorzieningen zijn opgenomen geen bijzondere bijstand kan en zal worden verleend.

Artikel 13 Noodzakelijke kosten, niet medisch van aard

Bijstand kan worden verleend voor kosten die voortvloeien uit bijzondere omstandigheden indien wordt voldaan aan de voorwaarden uit Hoofdstuk 2 van deze Beleidsregels. Het gaat hierbij om omstandigheden die niet voor iedereen gelden. Deze verschillen van geval tot geval, zodat hierbij sprake is van individueel maatwerk. Een limitatieve opsomming van alle mogelijke kostensoorten die voor bijstandsverlening in aanmerking zouden kunnen komen is dan ook niet aan de orde. Wel wordt onderstaand ten aanzien van een aantal veel voorkomende kostensoorten een uiteenzetting gegeven van de mogelijkheden.

a. Huishoudelijke- en gezinshulp

Bijstand kan worden verleend voor de kosten van huishoudelijke- en gezinshulp indien hieraan een indicatie op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (WMO) ten grondslag ligt.

Het gaat hierbij om de eigen bijdrage van de kosten.

b. Maaltijdvoorziening

Bijstand kan worden verleend voor de meerkosten van een maaltijdvoorziening (zijnde geen dieetkosten). Aan een dergelijk verzoek behoeft, tenzij er twijfels zijn over de noodzaak, geen medische of sociale indicatie ten grondslag liggen. Als meerkosten worden aangemerkt die kosten die boven het belastbaar deel maaltijdvergoeding werkgever / werknemer uitgaan (bron: belastinggids).

c. Eigen bijdrage kosten zorg met verblijf

Bijstand kan worden verleend voor de kosten van verblijf indien sprake is van het opgenomen zijn in een AWBZ erkende inrichting.

d. Bewindvoering en beredderingskosten

De kosten van bewindvoering in verband met onder curatele stelling komen in aanmerking voor bijzondere bijstand. Tevens kan bijstand worden verleend voor de zogenaamde beredderingskosten (zijnde de kosten die de bewindvoerder maakt in verband met de inventarisatie van de aanwezige boedel). De bewindvoerder dient deze kosten aannemelijk te maken middels het overleggen van een beschikking van de rechter.

e. Kosten kinderopvang

Bijstand kan worden verleend voor de kosten van kinderopvang voor zover geen beroep kan worden gedaan op de Wet Kinderopvang, de Wet Participatiebudget of de (gemeentelijke) Regeling vergoeding kosten kinderopvang op grond van sociaal medische indicatie (SMI) en de individuele situatie dit noodzakelijk maakt.

f. Bijdragen ouders en kinderen voor jeugdhulpverlening

Bijstand kan worden verleend voor de inkomensonafhankelijke ouderbijdrage die door het LBIO wordt opgelegd inzake verblijf van hun kind(eren) in een instelling voor dagopvang. De hoogte van de bijdrage is afhankelijk van de leeftijd van het kind en de vorm van hulpverlening, te weten: residentieel of semiresidentieel. Indien de bijdrageplichtige ouder aantoont dat hij/zij een periodieke bijstandsuitkering ter voorziening in de kosten van levensonderhoud ontvangt naar de norm voor een alleenstaande, kan de bijdrage door het LBIO op nihil gesteld worden.

g. Overbrugging levensonderhoud

Bijstand kan worden verleend voor de kosten van levensonderhoud indien daar individueel bepaalde omstandigheden aan ten grondslag liggen. Hierbij kan gedacht worden aan verlaten mannen/vrouwen en ex-gedetineerden. Uitgangspunt is dat de bijstand niet meer mag bedragen dan de toepasselijke bijstandsnorm (inclusief gemeentelijke toeslagen en eventuele verlagingen) exclusief vakantietoelage. De bijstand kan worden verleend over de periode van aanvang uitkering tot de datum van eerste reguliere uitbetaling van de periodieke uitkering. Bij het niet beschikken over eigen huisvesting wordt de bijstand gesteld op maximaal 50% van de hierboven berekende bijstand.

Bij het vaststellen van de noodzaak tot bijstandsverlening dient evenwel volledig rekening te worden gehouden met de aanwezige eigen middelen (tenzij de baten van het vrij maken van deze gelden de hierbij te maken kosten te boven gaan). De middelen van de ten laste komende inwonende minderjarige kinderen worden pas meegenomen indien een bedrag van € 450,00 per kind wordt overschreden. Indien een beroep wordt gedaan op dit artikel als gevolg van verlies portemonnee c.q. contant geld, wordt de bijstand verleend in de vorm van een lening (zoals bedoeld in artikel 6) en vervolgens met de eerstvolgende reguliere uitbetaling van de periodieke uitkering volledig verrekend.

h. Reiskosten

Bijstand kan worden verleend voor reiskosten indien die reiskosten (niet zijnde buitengewone verwervingskosten) als noodzakelijk worden aangemerkt. De tegemoetkoming is gelijk aan de hoogte van de onbelaste vergoeding reiskosten, zoals wordt gehanteerd door de belastingdienst.

i. Uitvaartkosten (begrafenis/crematie)

Indien het ongedekte deel van uitvaartkosten niet uit de nalatenschap kan worden voldaan, kan bijstand worden verleend aan de wettelijke erfgenamen van de overledene wiens middelen ontoereikend zijn om hun aandeel in deze kosten te voldoen. De kosten dienen binnen redelijke grenzen te blijven. De prijzengids Nibud kan als leidraad dienen.

j. Rechtsbijstand en griffiekosten

Indien de Raad voor de Rechtsbijstand positief heeft besloten op een aanvraag voor gefinancierde rechtskundige bijstand, kan voor de verschuldigde eigen bijdrage bijstand worden verleend. De bijstand kan alleen worden verstrekt ter verkrijging van inkomen en vermogen uit andere bronnen, waardoor het beroep op bijstand teniet wordt gedaan of wordt verminderd. Tevens kan in een dergelijke situatie bijstand worden verleend voor de te maken griffiekosten en eventuele legeskosten.

k. Toeslag aflossing noodzakelijke lening

Bijstand kan worden verleend voor de aflossing van een noodzakelijk afgesloten geldlening bij de Volkskredietbank, dit in verband met het aanschaffen c.q. vervangen van duurzame gebruiksgoederen. De bijstand bedraagt het verschil tussen de eigen aflossingscapaciteit (zijnde 6% van de toepasselijke bijstandsnorm) en de feitelijke aflossing van de geldlening waarbij de aflossingduur maximaal 36 maanden betreft. De hoogte van de te verlenen bijzondere bijstand wordt eenmaal vastgesteld en gedurende de looptijd van de lening (36 maanden) niet meer aangepast.

Artikel 14 Toeslagen voor jongeren van 18 t/m 20 jaar

  • 1

    Een toeslag op grond van de bijstand kan slechts worden verleend aan een persoon van 18, 19 of 20 jaar met inachtneming van de bepalingen ingevolge artikel 12 van de WWB.

  • 2

    Van de omstandigheid bedoeld in artikel 12 , sub b van de WWB is in ieder geval sprake indien:

    a. de ouder of ouders zijn overleden of in het buitenland wonen;

    b. belanghebbende in het kader van de Wet op de jeugdhulpverlening buiten het gezinsverband van zijn ouder of ouders is geplaatst;

     

  • 3

    3. De in lid 1 genoemde toeslag bedraagt voor de jongere, die niet meer in het gezinsverband van zijn ouder of ouders leeft, het verschil tussen de norm voor een 21-jarige (incl. gemeentelijke toeslag) en de voor de jongere zelf van toepassing zijnde bijstandsnorm;

  • 4

    De in lid 1 genoemde toeslag bedraagt voor de samenwonende jongeren het verschil tussen van de gezinsnorm van 21 jaar en ouder (artikel 21 onder c WWB) en de voor hen van toepassing zijnde bijstandsnorm zoals bedoeld in artikel 20 WWB;

  • 5

    De in lid 1 genoemde toeslag wordt verhaald overeenkomstig het gesteld in artikel 61 WWB

Artikel 15 Citeertitel en inwerkingtreding

  • 1

    Deze beleidsregels kunnen worden aangehaald als Beleidsregels bijzondere bijstand “Meetlat voor Maatwerk 2013”

  • 2

    Deze beleidsregels treden – na behoorlijk te zijn bekend gemaakt – in werking op 1 januari 2013.

  • 3

    Gelijktijdig met de inwerkingtreding van deze richtlijnen worden de beleidsregels bijzondere bijstand “Meetlat voor Maatwerk 1 januari 2012”. ingetrokken.

Artikel 16 Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen besluiten – ten gunste van de aanvrager – af te wijken van de bepalingen van deze beleidsregels, indien toepassing van deze beleidsregels leiden tot onbillijkheden van overwegende aard.

Artikel 17 Afwijking regels

In alle gevallen waarin deze beleidsregels niet voorzien, beslist het college.

Artikel 18 Overgangsrecht

  • 1

    Reeds toegekende bijstand, verleend op grond van de vóór 1 januari 2013 geldende beleidsregels “Meetlat voor Maatwerk 1 januari 2012”, blijft van kracht tot het einde van het reeds vastgestelde draagkrachtjaar. Na afloop van dit draagkrachtjaar treden de nieuwe beleidsregels in werking.

  • 2

    De toepassing van de onder lid 1 genoemde beleidsregels eindigt eveneens zodra een wijziging in de omstandigheden van de persoon of het gezin optreedt die leidt tot een nieuw besluit inzake verdere verlening van bijzondere bijstand voor dezelfde kosten.

Aldus besloten door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oldambt d.d. 27 november 2012

De secretaris

H.J.J. Groothuis

De burgemeester,

P. Smit.

Toelichting 1  

De Wet werk en bijstand (WWB) maakt het mogelijk om, naast de algemene bijstand, bijzondere bijstand te verstrekken. Bijzondere bijstand kan worden verstrekt indien bijzondere omstandigheden in een individueel geval leiden tot noodzakelijke kosten waarin de algemene bijstand niet voorziet en waarvoor men zelf onvoldoende draagkracht heeft. Artikel 5, 35 en 36 van de WWB bieden de wettelijke basis voor de verlening van bijzondere bijstand.

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oldambt is verantwoordelijk voor de uitvoering van de Wet Werk en Bijstand en dus ook voor het bijzondere bijstandsbeleid. Het verstrekken van bijzondere bijstand is primair maatwerk. Desondanks is er toch behoefte aan het opstellen van de nodige beleidsregels. Dit levert voor de inwoners van de gemeente Oldambt ook de nodige rechtszekerheid op.

De mogelijkheden tot het verlenen van bijzondere bijstand worden dan ook vastgelegd in beleidsregels. Laatstelijk heeft het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Oldambt op 27 maart 2012 dergelijke beleidsregels vastgesteld, dit onder de titel “Meetlat voor Maatwerk”, versie 1 januari 2012 (dit document wordt periodiek aangepast aan nieuwe wet- en regelgeving en aan de eigen gemeentelijke wensen op het gebied van bijzondere bijstandsbeleid).

Aanleiding voor de huidige aanpassing is het document “kader voor de bezuinigingsdiscussie in de raad op 23 mei 2012” welke op 11 juli 2012 door de raad is vastgesteld. Op donderdag 8 november 2012 heeft de raad de begroting voor het kalenderjaar 2013 vastgesteld. Voor programma 8 (Werk & Inkomen) heeft dit een aantal consequenties, namelijk:

1. Er dient een bezuiniging te worden aangebracht in kader van het bijzondere bijstandsbeleid via het aanscherpen van de beleidsregels en of het versoberen van de vergoedingen. De bezuiniging dient structureel € 100.000,- per jaar te bedragen.

2. Vanaf 2013 wordt geen separaat budget meer beschikbaar gesteld voor de Reserveringstoeslag 65+ (in 2011 en 2012 werd hier jaarlijks € 60.000,- voor beschikbaar gesteld).

Aanscherpen mogelijkheden

De gemeente Oldambt heeft tot en met 2012 gekozen voor een zeer ruimhartig vergoedingenbeleid. Deze keuze is één waarbij de gemeente meer (medische) kosten vergoedt dan de wetgever strikt genomen heeft voorgestaan. Formeel-juridisch gezien is hier overigens geen sprake van bijzondere bijstand, aangezien hiervoor geen wettelijke basis bestaat. ‘Bijzondere bijstand’ wordt binnen deze keuze verleend voor méér kostensoorten dan waarop strikt genomen recht bestaat op grond van de Wwb. De Centrale Raad van Beroep (CRvB) noemt dit ‘buitenwettelijk begunstigend beleid’ (zie CRvB, 28 november 2006, nrs. 05/6277 Wwb en 06/3512 Wwb). De gemeente heeft dus veel ruimte om hieraan naar eigen inzicht invulling te geven.

Een oplossing voor de taakstellende bezuiniging kan alleen worden verkregen indien hiervoor een afdoende juridische onderbouwing aanwezig is. De mogelijkheid bestaat om terug te keren naar hetgeen de wetgever destijds heeft bedoeld. Daarbij moet dan worden aangesloten bij de lijn die in de rechtspraak wordt aangehouden. De CRvB is consequent in zijn uitspraken: de Zorgverzekeringswet (Zvw) en de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) worden als passende en toereikende voorliggende voorzieningen aangemerkt, wat betekent dat alle noodzakelijke medische kosten hierin zijn opgenomen. Dit brengt met zich mee dat voor kosten die in deze voorzieningen zijn opgenomen geen bijzondere bijstand kan worden verleend. Er is immers een voorliggende voorziening voorhanden waarop belanghebbende een beroep toekomt. Kosten buiten Zvw en AWBZ worden door de CRvB geacht niet noodzakelijk te zijn, zodat verlening van bijzondere bijstand voor dergelijke kosten niet verplicht is. Juridisch gezien is dit de belangrijkste maatregel om te komen tot een substantiële daling van de uitgaven. Met een dergelijke beleidskeuze kunnen de uitgaven beperkt worden met een bedrag van € 65.000,- (dit op basis van de uitgaven in 2012).

Versobering vergoedingen

Sinds 2011 zijn in de Beleidsregel “Meetlat voor Maatwerk” een tweetal nieuwe vergoedingen opgenomen, namelijk de reserveringstoeslag (artikel 23) en de aanschaf van een computer in de thuissituatie (artikel 24). Zoals in de inleiding reeds is gesteld, was er voor de reserveringstoeslag een separaat bedrag begroot. Met de afschaffing hiervan wordt voor de post bijzondere bijstand sec dan ook geen bezuiniging behaald (deze mogelijkheid zal wel uit de bestaande beleidsregels gehaald moeten worden per 2013). Wel kan de mogelijkheid voor het vergoeden van een computer in de thuissituatie (maximaal € 600,-) en een bijbehorende cursus (vergoeding maximaal € 100,-) opnieuw in heroverweging worden genomen. Bij de invoering van deze mogelijkheid werd gesteld dat er sprake moet zijn van een noodzakelijke aanschaf, het inwonend zijn van schoolgaande kinderen en dat er in de thuissituatie nog geen computer aanwezig is. In de praktijk blijkt dat een zuivere controle van deze laatste voorwaarde niet doende is. Tevens kan heden ten dage worden gesteld dat het bezit van een computer in nagenoeg iedere huishouding wel aanwezig kan worden geacht. Met de keuze om deze mogelijkheid tot vergoeding te laten vervallen, kan een beperking van de uitgaven worden gerealiseerd van € 15.000,- op jaarbasis.

Onderbenutting budget

Voor 2012 is vermoedelijk sprake van een onderbenutting van het beschikbare budget met een bedrag van € 84.429,- (in 2011 was hier geen sprake van). De uitvoerende medewerkers geven aan dat in 2012 al een wat strengere lijn is ingezet bij de beoordeling of er sprake is van noodzakelijk te maken kosten. Er mag dan ook worden uitgegaan dat dit voor 2013 ook consequenties zal hebben. Voor 2013 kan worden uitgegaan van minimaal een beperking van de uitgaven van € 20.000,-.

Met deze 3 maatregelen wordt de voorgenomen beperking van de uitgaven met € 100.000,- beoogd.

Volledigheidshalve wordt nog vermeld dat de toekenning van een langdurigheidtoeslag separaat is geregeld in een gemeentelijke verordening (hiervoor wordt ook een apart budget voor beschikbaar gesteld), reden waarom in deze beleidsregel hier geen aandacht aan wordt besteed.

De in deze (hernieuwde) notitie gestelde beleidsregels zijn bedoeld als algemeen uitgangspunt. De bijzondere individuele situatie waarin iemand verkeert is steeds bepalend voor het recht op en de hoogte van de bijzondere bijstand.

Artikelsgewijze toelichting

HOOFDSTUK I – ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1 - Algemene Bepalingen

In dit artikel wordt een aantal begrippen verklaard. De definities komen overeen met die in de Wet werk en bijstand (WWB), met uitzondering van de begrippen inkomen en vermogen.

In afwijking van artikel 35 worden ook de inkomens- en vermogensbestanddelen buiten beschouwing gelaten die bij de algemene bijstandsverlening buiten beschouwing blijven.

Een uitzondering vormt het vermogen ontstaan als gevolg van een immateriële schadevergoeding. Of dat in aanmerking wordt genomen, wordt individueel bepaald.

HOOFDSTUK II - DE WIJZE VAN VERSTREKKEN

Artikel 2 – Vaststelling draagkracht

Artikel 35, eerste lid WWB bepaalt dat recht bestaat op (…) bijzondere bijstand voor zover de alleenstaande, de alleenstaande ouder met zijn ten laste komende kinderen of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten(…) niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de langdurigheidstoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm (…). Het college bepaalt het begin en de duur van de periode waarover het vermogen en het inkomen in aanmerking wordt genomen.

De inkomstenbestanddelen als bedoeld in artikel 31 lid 2 WWB en 36 WWB worden niet in aanmerking genomen bij de bijzondere bijstandsverlening. Hiermee worden met name de doeluitkeringen als kinderbijslag, kinderkorting e.d. niet tot het inkomen gerekend. Ook de langdurigheidtoeslag wordt niet tot het inkomen gerekend.

Ter bepaling van de eigen financiële draagkracht bij een inkomen boven de bijstandsnorm wordt een percentage van 35% gehanteerd.

Bij bijzondere bijstandsverlening voor kosten die eigenlijk tot de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan behoren, zoals woonkosten (artikel 10 en 11), bijzondere verwervingskosten (artikel 9) en periodieke bijstand levensonderhoud jongeren tot 21 jaar (artikel 22) geldt een draagkrachtpercentage van 100%.

Bij het vaststellen van de draagkracht moet rekening worden gehouden met hogere woonlasten die iemand heeft in verhouding met iemand met een minimuminkomen. Deze hogere woonlasten kunnen op de draagkracht in mindering worden gebracht.

Draagkrachtberekening:

toepasselijke bijstandsnorm, exclusief vakantie uitkering € per maand

vermeerderd met 10 of 15% -------------------

draagkrachtloos inkomen € per maand

minus : eigen inkomsten, exclusief vakantie uitkering € per maand -------------------

draagkracht in inkomen € per maand

(eventueel correctie hoge woonlasten)

---> eigen financiële draagkracht = draagkracht in inkomen x 12 maanden x 35%

Artikel 3 – Vermogen

Op grond van artikel 35 WWB worden bij de bijzondere bijstandsverlening vermogensbestanddelen in aanmerking genomen die bij de algemene bijstandsverlening buiten beschouwing blijven. Het gaat daarbij om de vermogensbestanddelen genoemd in artikel 34 tweede lid WWB, namelijk:

a. Algemeen gebruikelijke goederen;

b. Het vrij te laten bescheiden vermogen van € 5685,00 en € 11.370,00 (niveau 2012);

c. Tijdens de bijstandsverlening opgebouwd vermogen;

d. In de eigen woning gebonden vermogen minder dan € 48.000,00 (niveau 2012);

e. Vergoedingen voor immateriële schade vergoeding en

f. Voorziening levensloop.

De onderdelen a. tot en met d. worden vrijgelaten bij de vaststelling van het vermogen, omdat het uit oogpunt van armoedebeleid niet wenselijk wordt geacht dat deze “bescheiden” vermogensbestanddelen worden aangewend voor het bestrijden van uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan. De vraag of de vergoeding voor immateriële schadevergoeding wel of niet meegenomen moet worden bij het vaststellen van het vermogen, zal per individuele situatie beoordeeld moeten worden. Naast bovenstaande wettelijke mogelijkheden wordt op basis van gemeentelijk beleid nog het volgende bepaald:

g. Saldo rekening

Van het saldo op de lopende rekening wordt bij de aanvraag om bijstand en heronderzoeken geen bedrag vrijgelaten in verband met lopende uitgaven. Een negatief saldo op de lopende rekening moet als schuld worden aangemerkt en telt daarom mee bij de vaststelling van het vermogen.

h. Uitvaartverzekering/Levensverzekering bedoeld voor uitvaart

Bij de vaststelling van het vermogen wordt de waarde van een uitvaartverzekering vrijgelaten. Hier hoeft niet de afkoopwaarde van de verzekering te worden opgevraagd. Ook een levensverzekering bedoeld voor de uitvaart wordt vrijgelaten. Hiervoor geldt echter wel een maximale vrijlating van € 10.000,--. Natuurlijk moet bij de levensverzekering wel duidelijk zijn dat de verzekering daadwerkelijk is afgesloten ter dekking van de kosten van de uitvaart.

i. Algemeen gebruikelijke goederen

Op grond van artikel 34, lid 2 onderdeel a WWB worden niet alleen bezittingen in natura die, gelet op de omstandigheden van persoon en gezin, noodzakelijk zijn, niet als vermogen aangemerkt, maar ook bezittingen in natura die naar hun aard en waarde algemeen gebruikelijk zijn. De gemeente Oldambt vindt één auto of motor met een waarde tot maximaal €4.550,00 algemeen gebruikelijk. Indien de waarde meer bedraagt dan € 4.550,00 wordt het meerdere in aanmerking genomen als vermogen.

Voor de vaststelling van de waarde van de auto's, motoren en caravans (inclusief btw) wordt in beginsel uitgegaan van de verkoopprijzen zoals vermeld in de koerslijsten van de ANWB (de ANWB koerslijst op de website is alleen toegankelijk voor ANWB leden), zijnde de in aanmerking te nemen waarde in het economisch verkeer (artikel 34, lid 1 onderdeel a WWB). Van deze goederen die wegens hun leeftijd (doorgaans 7 à 8 jaar of ouder) niet meer in deze koerslijsten zijn opgenomen, wordt aangenomen dat hun waarde nihil is.

Van deze uitgangspunten wordt afgeweken indien er aantoonbare verschillen zijn tussen het goed en de uitgangspunten van de koerslijsten, bijvoorbeeld enerzijds een schadeauto en anderzijds een oldtimer of een exclusieve auto. Indien er meerdere auto’s, caravans of motoren in bezit zijn, dan valt slechts 1 onder deze vrijlating en de van de overige wordt de waarde volledig meegenomen.

Vermogen dat het bescheiden vermogen te boven gaat wordt volledig als draagkracht aangemerkt.

Artikel 4 - Draagkrachtperiode

Artikel 35 WWB stelt: “Het college bepaalt het begin en de duur van de periode waarover het vermogen en het inkomen in aanmerking wordt genomen.”

Voor incidentele verstrekkingen wordt de draagkrachtperiode in alle gevallen vastgesteld op één jaar, te rekenen vanaf de eerste van de maand van aanvraag. De draagkracht wordt dan ineens verrekend. Ook voor periodieke bijzondere kosten wordt de draagkracht eveneens voor één jaar vastgesteld. Deze kosten spreiden zich echter over meerdere of alle maanden van het jaar uit. Het is daarom aan te bevelen de draag¬kracht dan eveneens gespreid over deze maanden te verrekenen. Het in aanmerking nemen van de draagkracht over alleen die maanden waarop de kosten betrekking hebben, leidt tot een grote onbillijkheid ten opzichte van de incidentele kosten. Indien wijziging van omstandigheden daartoe aanleiding geeft, zal herziening van de draagkracht plaatsvinden.

In de praktijk komt het voor dat voorafgaand aan de datum waarop een aanvraag om bijstand wordt ingediend ook bijzondere kosten zijn gemaakt. In beginsel wordt bijstand niet met

terugwerkende kracht verstrekt. Indien bijzondere omstandigheden daartoe aanleiding geven, kan van dit beginsel worden afgeweken. Hierbij kan dan maximaal één draagkrachtjaar “terug” worden gegaan (draagkracht over dat jaar vaststellen).

Artikel 5 – Krediethypotheek

Voor het in de eigen woning gebonden vermogen worden de richtlijnen gevolgd zoals is aangegeven in de separate nota “Krediethypotheek en Pandrecht bijstand”, laatstelijk vastgesteld in 2004.

Dit betekent dat:

a. de bijstand moet over de periode van een jaar, te rekenen vanaf de eerste dag waarover bijstand wordt verleend, naar verwachting meer zal bedragen dan de hoogte van het netto minimumloon (1 x de maanduitkering inclusief vakantietoeslag voor gehuwden);

b. rekening moet worden gehouden met de extra vermogensvrijlating voor vermogen, gebonden in de zelfbewoonde woning met bijbehorend erf.

Er is de laatste jaren nagenoeg geen gebruik van deze mogelijkheid van bijstandsverlening gemaakt.

Artikel 6 - Geldlening

Artikel 51 WWB stelt dat "Bijzondere bijstand voor de kosten van noodzakelijke duurzame gebruiksgoederen kan worden verleend in de vorm van een geldlening of borgtocht, dan wel in de vorm van een bedrag om niet".

Artikel 48 lid 2 WWB geeft aan dat de bijstand kan worden verleend in de vorm van een geldlening of borgtocht als:

a. redelijkerwijs kan worden aangenomen dat de belanghebbende op korte termijn over voldoende middelen zal beschikken om over de betreffende periode in de noodzake¬lijk kosten van het bestaan te voorzien;

b. de noodzaak tot bijstandsverlening het gevolg is van een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan;

c. de aanvraag een door de belanghebbende te betalen waarborgsom betreft; dan wel als

d. het bijstand ter gedeeltelijke of volledige aflossing van een schuldenlast betreft.

Met betrekking tot duurzame gebruiksgoederen wordt er in het algemeen van uitgegaan dat deze kosten gerekend worden te behoren tot de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan welke uit het eigen inkomen en vermogen dienen te worden bestreden. In de bijstandsnorm is een bedrag opgenomen, dat kan worden aangewend voor reservering vooraf dan wel gespreide betaling achteraf.

Een lening bij een regulier kredietverlenende instelling is voor veel mensen niet mogelijk.

Daarom wordt in eerste instantie gewezen op de mogelijkheid een lening aan te vragen bij de Volkskredietbank te Appingedam. Een lening bij de Volkskredietbank geldt als een voorliggende voorziening. Als een lening bij de Volkskredietbank niet mogelijk is (dit moet blijken uit een schrijven van die bank met daarin opgenomen de reden van afwijzing), kan bijstand worden verleend in de vorm van een geldlening voor duurzame gebruiksgoede¬ren.

Indien redelijkerwijs kan worden aangenomen (bijvoorbeeld vanwege het bestaan van een aanspraak) dat de belanghebbende op korte termijn ten aanzien van de periode waarover hij bijstand voor de kosten van levensonderhoud vraagt alsnog voldoende middelen tot zijn beschikking krijgt, kan er aanleiding zijn voor het verstrekken van bijstand in de vorm van een geldlening. Ook als de bijstandsaanvraag is te wijten aan het feit dat betrokkene blijk heeft gegeven van een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan, ligt het in de rede de bijstand in de vorm van een geldlening te verstrekken.

Indien de gevraagde bijstand betrekking heeft op een waarborgsom is een geldlening eveneens de aangewezen vorm, aangezien belanghebbende de waarborgsom op een later moment weer terug ontvangt.

De artikelen 13, eerste lid sub f WWB en artikel 48, eerste en tweede lid WWB hebben onder andere betrekking op de vraag in welke gevallen, op welke wijze en in welke vorm, bijstand kan worden verleend voor schulden. Uitgangspunt is dat - bijzondere omstandig¬heden daargelaten - geen bijstand wordt verleend voor schulden. De schulden¬last hoeft niet altijd voort te vloeien uit tekort¬schietend besef van verantwoordelijk¬heid voor de voorziening in het bestaan.

Bijstandsverle¬ning "om niet" voor schulden wordt door de wetgever onge¬wenst geacht. Een ieder draagt immers de verantwoorde¬lijk¬heid voor de eigen schulden. Aan de gemeentelij¬ke verantwoordelijkheid en de maatwerkgedachte wordt echter meer recht gedaan, als ter beoordeling aan de gemeente zelf wordt gelaten of bijstand dient te worden verleend, alsmede de vorm waarin dit zou moeten. Om deze reden is onderdeel d. in artikel 48 WWB opgenomen, waarin het mogelijk is gemaakt bijstand voor schulden te verlenen in de vorm van een geldlening of borgtocht, indien de gemeente daarvoor aanleiding ziet.

Artikel 7 - Geldlening voor duurzame gebruiksgoederen

Een geldlening voor duurzame gebruiksgoederen kan worden verstrekt indien deze goederen aan vervanging toe zijn, terwijl belanghebbenden nog niet voldoende hebben gereser¬veerd. Hierbij dient vast te staan dat de benodigde geldlening niet kan worden verkregen via de normale kredietverlenende instanties.

Artikel 51, tweede lid WWB stelt:" Indien een geldlening als bedoeld in het eerste lid wordt verstrekt stemmen burgemeester en wethouders de aflossingsbedragen en de duur van de aflossing mede af op de omstandigheden, mogelijkheden en middelen van de belanghebbende.

De aflossingsbedragen worden zodanig vastgesteld dat belanghebbende blijft beschikken over een inkomen gelijk aan de beslagvrije voet bedoeld in artikel 475d van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De te maken keuzes richten zich derhalve op:

a. inzet middelen (meerinkomen en vermogen);

b. aflossingsduur;

c. aflossingsbedragen

De aflossingscapaciteit in verband met het verstrekken van bijstand in de vorm van een geldlening, is gebaseerd op 6% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm (inclusief vakantie-uitkering) vermeerderd of verminderd met toeslag als bedoeld in de gemeentelijke Toeslagenverordening. De aflossingstermijn wordt in principe gesteld op 36 maanden.

Aflossingsbedragen en duur van de aflossing dienen mede te worden afgestemd op de omstandigheden van persoon en gezin. Dit betekent dat in individuele gevallen kan worden afgeweken van de hiervoor genoemde richtlijn.

Bij meerinkomen (boven de van toepassing zijnde bijstandsnorm en gemeentelijke toeslag) of verhoging van het inkomen gedurende de aflossingsperiode, kan het aflos¬singsbedrag worden verhoogd. Voor vaststelling van het bedrag dat extra kan worden afgelost, wordt aansluiting gezocht bij het bepaalde in artikel 2 zodat 35% van het meerinkomen aangewend moet worden voor aflossing.

Artikel 8 - Bijstand om niet voor duurzame gebruiksgoederen

De mogelijkheden van bijstand in de aanschaf van duurzame gebruiksgoederen (woning-

inrichting, zogenaamde bruin- en witgoed etc.) is geregeld in artikel 6. Een lening bij de Volkskredietbank is een voorliggende voorziening. Indien het afsluiten van een lening bij de Volkskredietbank niet mogelijk is (bijvoorbeeld omdat er een omvangrijke schuldenlast is) kan bijstand in de vorm van een geldlening worden verleend.

De aflossing van zowel een lening bij de Volkskredietbank als bijstand in de vorm van een geldlening wordt gesteld op tenminste 6% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm (inclusief vakantietoeslag) vermeerderd met de gemeentelijke toeslag als bedoeld in de Toeslagenverordening. Bijstand “om niet” kan een oplossing zijn op basis van het individualiseringsprincipe. Bijstand kan worden verleend voor de duurzame gebruiksgoederen in een bedrag om niet indien:

1. de aanschaf van noodzakelijke duurzame gebruiksgoederen niet voorzienbaar waren (geen reservering vooraf mogelijk);

2. er sprake is van een noodzakelijke verhuizing op medische en/of sociale gronden binnen een termijn van 5 jaar (voor iedere maand dat de verhuizing was te voorzien wordt de aanvrager geacht 1/60 deel van de toepasselijke kosten te hebben gereserveerd);

3. er schulden zijn aangegaan voor de aanschaf van (andere dan waarvoor bijstand wordt gevraagd) noodzakelijke duurzame gebruiksgoederen (huisraad e.d.). Vorderingen wegens fraude, aanschaf luxe artikelen e.d. vallen hier dus buiten.

Uiteraard zal een individuele beoordeling hieraan steeds ten grondslag moeten liggen.

Artikel 8 a – Drempelbedrag

De Wet biedt de mogelijkheid om bij het verlenen van bijzondere bijstand een zogenaamd drempelbedrag te hanteren. Bij gebruikmaking hierbij wordt slechts bijstand verleend indien de noodzakelijke kosten het drempelbedrag overschrijden. Van deze mogelijkheid maakt de gemeente Oldambt geen gebruik.

HOOFDSTUK III – INCIDENTELE- EN PERIODIEKE BIJSTAND

Artikel 9 - Buitengewone verwervingskosten

Dit artikel biedt de mogelijkheid bijzondere bijstand te verstrekken voor buitengewone verwervingskosten in gevallen dat de werkgever daarin niet, of onvoldoende voorziet.

Het gaat hierbij dan om situaties waarbij het om kosten gaat die noodzakelijk zijn en die niet uit een inkomen op bijstandsniveau voldaan kunnen worden. Het gaat hierbij om de kosten van reizen en de eventuele kosten van kinderopvang waardoor het verrichten van arbeid mogelijk is. Bijstandsverlening kan hierbij alleen als noodzakelijk worden aangemerkt indien de inkomsten uit arbeid lager zijn dan de van toepassing zijnde landelijke bijstandsnorm inclusief gemeentelijke toeslag of verlaging.

Artikel 10 – Woonkostentoeslag, huurwoning

Sinds 1 januari 2006 is de Wet individuele huursubsidie vervangen door de Wet op de huurtoeslag. Huurtoeslag kan worden aangevraagd bij de Belastingdienst. De huurtoeslag wordt – in tegenstelling tot de voormalige huursubsidie – gebaseerd op het actuele inkomen. Dat betekent dat in principe altijd het juiste bedrag aan huurtoeslag wordt verleend welke past bij het inkomen en de hoogte van de huurlasten. Aanvullende bijstand voor woonlasten is dan ook niet meer aan de orde. Een uitzondering wordt echter gemaakt voor situaties van echtparen / ongehuwd samenwonenden en éénoudergezinnen die op grond van inwonende niet ten laste komende kinderen reeds een lagere gemeentelijke toeslag (op de bijstandsnorm) ontvangen en daardoor tevens geen huurtoeslag ontvangen. Ter voorkoming van het 2 maal financieel treffen voor hetzelfde feit, bestaat voor deze doelgroep de mogelijkheid een woonkostentoeslag aan te vragen. Deze kan in principe verleend worden totdat de betreffende omstandigheden zich niet meer voordoen.

Artikel 11 – Woonkostentoeslag, eigen woning

Als er sprake is van een eigen woning kan- mits de woonkosten lager zijn dan de maximaal subsidiabele huur op grond van de Wet op de huurtoeslag- een woonkostentoeslag worden verleend . De hoogte van de woonkostentoeslag is gelijk aan de huurtoeslag, waarop een huurder met dezelfde woonlasten aanspraak kan maken (bij een inkomen op bijstandsniveau).

Met de aansluiting van de woonkostentoeslagen bij het sys¬teem van huurtoeslagen, wordt tot uitdrukking gebracht dat woonlasten die boven de subsidiegrenzen uitgaan, voor bijstandsgerechtigden niet verantwoord worden geacht. Indien de bijstandsverlening een langdurig karakter krijgt, wordt een meer bij het inkomen passende huisvesting aangewezen geacht (verhuisplicht). In bepaalde gevallen wordt bijstandsverlening echter noodzakelijk geacht, bijvoorbeeld bij sterke terugval in het inkomen. Het gaat dan wel om een woonkostentoeslag met een tijdelijk karakter. Ter zake geldt een verhuisverplichting, waarbij de woonkostentoeslag na een jaar slechts zal worden verlengd, indien niet, ondanks serieuze pogingen, over andere passende (goedkopere) woonruimte kan worden beschikt.

Cliënten aan wie de verhuisverplichting is opgelegd, worden echter geconfronteerd met verhuis- en stofferingkosten. Deze kunnen de bereidwilligheid om te verhuizen belemmeren. In deze gevallen wordt bijstand om niet verstrekt in de noodzakelijke kosten van verhuizing (transport) en stoffering. Deze kosten zijn eenmalig en doen zich zeer incidenteel voor, waardoor ze beheersbaar zijn.

De verschuldigde hypotheekrente kan van het eigen inkomen worden afgetrokken middels een voorlopige teruggave van de Belastingdienst. Dit leidt tot een hoger netto inkomen.

De aanvrager zal gestimuleerd worden een dergelijke teruggave aan te vragen zodat het verlenen van (aanvullende) bijstand tot een minimum beperkt kan worden.

De woonlasten van de eigen woningbezitter bestaan uit:

- de hypotheekrente;

- het eigenaarsdeel van de onroerende zaakbelasting;

- de opstalverzekering;

- de erfpachtcanon;

- de waterschapslasten;

- een vast bedrag voor de kosten van onderhoud van de woning en de centrale

verwarmingsinstallatie (indien aanwezig).

Er wordt een verplichting opgelegd dat aangifte dient te worden gedaan bij de belastingdienst en dat eventueel belastingteruggave in verband met een negatieve opbrengst van de woning ter verrekening met de woonkostentoeslag dient te worden aangewend. Terugvordering zal plaatsvinden ingevolge artikel 58 WWB.

Artikel 12 – Medische kosten (inclusief verschuldigde eigen bijdragen)

De financiële taakstelling maakt het noodzakelijk om vanaf 2013 een beperking aan te brengen in de uitgaven en dus ook ten aanzien van de mogelijkheden tot het verstrekken van bijstand. Hierbij is de keuze gemaakt om terug te keren naar hetgeen de wetgever destijds heeft bedoeld. Daarbij wordt aangesloten bij de lijn die in de rechtspraak wordt aangehouden. De Centrale Raad van Beroep is consequent in zijn uitspraken: de Zorgverzekeringswet (Zvw) en Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) worden als passende en toereikende voorliggende voorzieningen aangemerkt, wat betekent dat alle noodzakelijke medische kosten hierin zijn opgenomen. Dit brengt met zich mee dat voor kosten die in deze voorzieningen zijn opgenomen geen bijzondere bijstand kan worden verleend. Er is immers een voorliggende voorziening voorhanden waarop belanghebbende een beroep toekomt. Kosten buiten Zvw en AWBZ worden door de CRvB geacht niet noodzakelijk te zijn, zodat verlening van bijzondere bijstand voor dergelijke kosten niet verplicht is. Juridisch gezien is dit de belangrijkste keuze om te komen tot een substantiële daling van de uitgaven.

Tot en met 2012,werd bijstand verleend voor (de eigen bijdragen van) het aanschaffen van een bril, contactlenzen, tandheelkundige en orthodontistische hulp, kraamhulp, verloskundige hulp, kraampakket, batterijen hoortoestel, aangepast schoeisel (geen limitatieve opsomming maar een weergave van veel voorkomende kostensoorten). Vanaf 2013 is dit dus niet meer mogelijk.

Artikel 13 – Noodzakelijke kosten, niet medisch van aard

De Wet werk en bijstand (Wwb) stelt een aantal eisen waaraan voldaan moet worden voordat verlening van bijzondere bijstand aan de orde kan zijn:

• Artikel 35 lid 1 Wwb geeft aan dat sprake moet zijn van een gebrek aan middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan.

• Deze kosten moeten naar het oordeel van het College van B&W niet kunnen worden voldaan uit de aanwezige draagkracht.

• Daarnaast heeft het College de mogelijkheid pas bijzondere bijstand te verlenen voor kosten wanneer zij meer bedragen dan een drempelbedrag.

In Hoofdstuk 2 van deze beleidsregels is invulling gegeven aan bovenstaande criteria.

De kosten moeten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. Hierbij gaat het om omstandigheden die niet voor alle Nederlanders gelden. Deze verschillen van geval tot geval, zodat hierbij sprake is van individueel maatwerk. Een limitatieve opsomming van alle mogelijke kostensoorten die voor bijstandsverlening in aanmerking zouden kunnen komen is dan ook niet aan de orde. Wel wordt onderstaand ten aanzien van een aantal veel voorkomende kostensoorten een uiteenzetting gegeven van de mogelijkheden.

Kenmerkend voor de Wwb is dat vergoeding plaatsvindt via de meest goedkope en adequate oplossing. Onderstaand wordt ingegaan op een aantal veel voorkomende kostensoorten.

Bijstand kan worden verleend voor de kosten van huishoudelijke- en gezinshulp indien hieraan een indicatie op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (WMO) ten grondslag ligt.

Het gaat hierbij om de eigen bijdrage van de kosten.

Bijstand kan worden verleend voor de meerkosten van een maaltijdvoorziening (zijnde geen dieetkosten). Aan een dergelijk verzoek behoeft, tenzij er twijfels zijn over de noodzaak, geen medische of sociale indicatie ten grondslag liggen. Als meerkosten worden aangemerkt die kosten die boven het belastbaar deel maaltijdvergoeding werkgever / werknemer uitgaan (bron: belastinggids).

Bijstand kan worden verleend voor de kosten van verblijf indien sprake is van het opgenomen zijn in een AWBZ erkende inrichting (eigen bijdrage kosten zorg met verblijf).

Het zich "onder bewindvoering gaan bevinden" kan worden aangemerkt als bijzondere omstandigheden. De kosten van bewindvoering in verband met onder curatele stelling komen in aanmerking voor bijzondere bijstand. Bewindvoering wordt door de rechter ingesteld middels het afgeven van een beschikking. Gelijktijdig met het instellen van het bewind, benoemt de rechter een zogenaamde bewindvoerder. Deze bewindvoerder heeft recht op een beloning. De praktijk is dat bewindvoerders standaard een vergoeding aanvragen bij de rechter volgens de “Taken- en tarievenlijst beroepsbewindvoerders” die door het Landelijk Overleg van Coördinerend Kantonrechters (LOK) is vastgesteld. Dit heeft tot gevolg dat er voor kosten van bewindvoering in principe altijd bijstand kan worden toegekend als de kosten met een nota worden gespecificeerd. De kosten moeten uiteraard wel overeenkomen met de zogenaamde LOK tarieven. Op grond van bijzondere omstandigheden kan de rechter ambtshalve of op verzoek voor bepaalde of onbepaalde tijd de beloning anders regelen dan bij de instelling van het bewind is aangegeven (dit dient uiteraard middels een door de rechter afgegeven beschikking blijken). Als de rechter hiertoe overgaat mag in alle redelijkheid worden aangenomen dat het voor de bijzondere bijstand betreft, om bijzonder noodzakelijke (meer)kosten van het bestaan gaat.

Naast bovenstaande kosten kunnen ook nog zogenaamde beredderingskosten in rekening worden gebracht. Na afgifte van een beschikking tot onder curatele stelling gaat de bewindvoerder over tot een eerste inventarisatie van de "boedel". De hierbij te maken kosten worden beredderingskosten genoemd. Voor deze kosten kan niet zondermeer bijzondere bijstand worden verstrekt. Ook hiervoor geldt dat door de bewindvoerder aan de rechter kan worden verzocht deze aan de onder bewindgestelde in rekening te brengen. Als de rechter die toestemming geeft (middels afgifte beschikking), kan worden overgegaan tot verlening van bijzondere bijstand.

Bijstand kan worden verleend voor de te maken kosten van kinderopvang voor zover geen beroep kan worden gedaan op de Wet Kinderopvang of de Regeling vergoeding kosten kinderopvang op grond van sociaal medische indicatie (SMI) en de individuele situatie dit noodzakelijk maakt. Kosten van kinderopvang die gemaakt moeten worden in kader van een ingezet traject richting (reguliere) arbeidsmarkt, worden vergoed uit het Participatiebudget.

Op grond van de Wet Jeugdhulpverlening is het mogelijk dat kinderen -al dan niet gedurende de gehele week- in een instelling voor dagopvang verblijven. Er wordt door het LBIO aan de ouders een inkomensonafhankelijke onderhoudsbijdrage opgelegd. De hoogte van de bijdrage is afhankelijk van de leeftijd van het kind en de vorm van hulpverlening, te weten residentieel dan wel semiresidentieel. Alleen wanneer de bijdrageplichtige ouder aantoont, dat hij of zij een bijstandsuitkering naar de norm voor een alleenstaande ontvangt, wordt de bijdrage op nihil gesteld. Een kopie van de laatste uitkeringsspecificatie kan bij het verzoek om nihilstelling worden gevoegd. Ouders die niet tot de bovengenoemde categorie behoren en problemen hebben met de betaling, kunnen een betalingsregeling treffen. Gekeken wordt naar de hoogte van de schuld en aflossingsmogelijkheid. De aflossingperiode mag niet langer zijn dan 3 jaar. Indien de bijdrageplichtige geen kinderbijslag ontvangt voor het uit huis geplaatst kind, kan het LBIO afwijken van de periode van drie jaar.

In een aantal situaties komt het voor dat, om te kunnen voorzien in de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan, aanvrager niet kan wachten tot de eerste reguliere uitbetaling van de periodieke uitkering. Hierbij kan gedacht worden aan situaties waarbij het beroep op bijstand niet direct voorzienbaar was. Hierbij kan gedacht worden aan verlaten mannen/vrouwen en ex-gedetineerden. In dergelijke situaties kan niet vooraf gereserveerd worden om de periode tot de eerste uitbetaling te overbruggen. De maximale periode van overbrugging bedraagt één maand. Indien de noodzaak aanwezig is, kan bijstand worden verleend voor de overbruggingsperiode van maximaal één maand. De hoogte van de overbrugging wordt bepaald door eventueel aanwezige eigen middelen (inkomen en vermogen) en kan maximaal één maandnorm, exclusief vakantietoelage en inclusief gemeentelijke toeslag of verlaging, bedragen.

Indien sprake is van inwonende ten laste komende kinderen, zullen hun middelen in de berekening mee worden genomen indien deze een bedrag van € 450,00 per kind overschrijden. Indien niet kan worden beschikt over eigen woonruimte, bijvoorbeeld de situatie van inwonend zijn of kostganger, wordt het bedrag van de overbrugging gesteld op maximaal 50% van de hierboven berekende overbrugging.

Bijstand voor reiskosten kan worden verstrekt indien de reiskosten als noodzakelijk kunnen worden aangemerkt. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan reiskosten in verband met het bezoeken van een echtgenoot, kind of ouder, die is opgenomen in het ziekenhuis of in detentie verblijft e.d. De tegemoetkoming is gelijk aan de hoogte van de onbelaste vergoeding reiskosten. Bron: belastingdienst. De noodzakelijke reiskosten tot 10 kilometer enkele reis blijven voor eigen rekening van aanvrager. In iedere situatie zal de noodzaak van het moeten reizen worden vastgesteld aan de hand van de individuele situatie.

Nabestaan¬den zijn gezien het gestelde in het Burgerlijk wetboek aansprakelijk voor de kosten van de begrafenis of de crematie. De aansprake¬lijkheid strekt zich uit tot de huwe¬lijkspartner van de overledene, dan wel de familieleden in de eerste graad. Indien de nabestaan¬den in gebreke blijven of wanneer er geen nabe¬staanden zijn, zal in de begrafenis of crematie worden voorzien door middel van een beroep op de Wet op de Lijkbe¬zorging.

Voor de bijstandsverlening gelden geen normbedragen. In de praktijk deden zich slechts enkele situaties voor waarbij een beroep op de bijstandswet werd gedaan. De meeste cliënten hebben namelijk een uitvaart¬verzekering afgeslo¬ten. Uit jurisprudentie valt af te leiden dat wordt uitgegaan van een begrafenis "op de meest eenvoudige wijze" of "de minst kostbare doch acceptabele uitvoerings¬wijze". De eventueel te verstrekken bijstand kan uiteraard enkel worden verleend aan de nabestaanden. Eventuele voorliggende voorzieningen, waaronder de mogelijkheid tot het afsluiten van een betalingsregeling met de uitvaartverzorger, zullen moeten worden onderzocht.

Voor het eigen aandeel in de kosten van rechtsbijstand en de verschuldigde griffiekosten wordt in het algemeen geen bijzondere bijstand verleend.

In principe zijn hiervoor namelijk een tweetal voorliggende voorzieningen aanwezig, namelijk:

1. een rechtsbijstandsverzekering

De rechtsbijstandsverzekering kan een voorliggende voorziening zijn. De belanghebbende moet dan wel over zo’n verzekering beschikken. Het feit dat de belanghebbende geen rechtsbijstandsverzekering heeft afgesloten is geen grond om een verzoek om bijstand af te wijzen.

2. de Wet op de Rechtsbijstand

Via deze wet kan de burger in aanmerking komen voor de volgende voorzieningen:

• rechtsbijstand tijdens een spreekuur.

Hieraan zijn geen kosten verbonden indien de burger beschikt over een inkomen op het sociaal minimum.

• voor verdergaande rechtsbijstand kan een verzoek ingediend worden om in aanmerking te komen voor een zogenaamde “toevoeging”.

Hiervoor dient een zogeheten “Verklaring omtrent Inkomen en Vermogen” ingevuld te worden. De Raad voor de Rechtsbijstand neemt vervolgens een besluit op dit verzoek. Indien deze wordt toegekend, dient nog wel een eigen bijdrage te worden voldaan. Mogelijk moeten ook nog griffierechten en leges (bijvoorbeeld de kosten voor het opvragen van een uittreksel uit het bevolkingregister) worden voldaan. Voor deze eigen bijdrage, de griffiekosten en de leges kan bijstand worden verleend. Indien het verzoek wordt afgewezen betekent dat, dat de Raad voor de Rechtsbijstand de procedure als niet noodzakelijk heeft aangemerkt. Dat betekent dat voor de kosten dan ook geen bijstand kan worden verleend.

Per 1 juli 2011 heeft er een wijziging plaatsgevonden in het besluit eigen bijdrage rechtsbijstand. De wijziging houdt in dat de eigen bijdrage voor de verlening van rechtsbijstand door een advocaat wordt verlaagd met € 50,00 indien de belanghebbende eerst (gratis) rechtshulp vraagt aan het juridisch loket, voordat hij naar een advocaat gaat.

Om in aanmerking te komen voor de verlaging van de eigen bijdrage is het nodig dat het Juridisch Loket aan de belanghebbende rechtshulp heeft verleend en dat belanghebbende een diagnosedocument van het Juridisch loket heeft ontvangen.

Wanneer een belanghebbende niet eerst rechtshulp vraagt aan het Juridisch Loket en als gevolg daarvan wordt geconfronteerd met een hogere eigen bijdrage, dan kan de bijzondere bijstand worden afgestemd met € 50,00 in verband met het niet (tijdig) aanvragen van een voorliggende voorziening op grond van artikel 15 WWB. Het is dan aan belanghebbende zelf te wijten dat hij een hogere eigen bijdrage moet betalen.

Voor zover belanghebbende geen verwijt kan worden gemaakt dat hij niet eerst langs het Juridisch Loket is geweest dient het bedrag van € 50,00 niet in mindering te worden gebracht.

De bijstand kan alleen worden verstrekt ter verkrijging van inkomen en vermogen uit andere bronnen, waardoor het beroep op bijstand teniet wordt gedaan of wordt verminderd.

De kosten van het aanschaffen c.q. vervangen van noodzakelijke duurzame gebruiksgoederen dienen in principe te worden voldaan uit het eigen beschikbare inkomen, middels reservering vooraf (sparen) dan wel achteraf (afsluiten lening). Indien reservering niet mogelijk is geweest, vindt verwijzing plaats naar de Volkskredietbank Noord Oost Groningen te Appingedam voor het aanvragen van een geldlening.

Als de Volkskredietbank een lening verstrekt wordt het aflossingsbedrag zodanig vastgesteld dat het bruto leenbedrag (netto bedrag plus kosten) in 36 maanden wordt afgelost.

Dit kan problemen geven voor mensen met een minimuminkomen, omdat zij slechts worden geacht een aflossing aan te kunnen van 6% van de toepasselijke bijstandsnorm.

Wanneer voor noodzakelijke kosten (bijvoorbeeld voor inrichtingskosten van een woning) een hogere lening noodzakelijk is, met een hoger aflossingsbedrag dan vanuit de bijstandsnorm mogelijk is, wordt voor het verschil gedurende maximaal 36 maanden een toeslag verstrekt vanuit de bijzondere bijstand.

De hoogte van de te verlenen bijzondere bijstand wordt eenmaal vastgesteld en gedurende de looptijd van de lening (36 maanden) niet meer aangepast. De reden hiervoor is dat de kosten die het met zich meebrengt om aanpassingen van dit bedrag te onderzoeken en/of uit te voeren, niet opwegen tegen de extra inkomsten uit aflossing die dat met zich mee brengt.

HOOFDSTUK IV - TOESLAGEN VOOR LEVENSONDERHOUD

Artikel 14 - Toeslagen voor jongeren van 18 t/m 20 jaar

De bijzondere bijstandsverlening aan een alleenstaande of alleenstaande ouder van 18 t/m 20 jaar mag ingevolge artikel 12 WWB aan deze categorie slechts plaats hebben voor zover de noodza¬kelijke kosten van het bestaan uitgaan boven de toepasselijke bijstands¬norm en voor deze kosten geen beroep kan worden gedaan op de ouders, omdat:

a. de middelen van de ouders daartoe niet toereikend zijn; of

b. het onderhoudsrecht jegens de ouders redelijkerwijs niet te gelde kan worden gemaakt.

De toeslagen voor uitkeringsgerechtigden vanaf 21 jaar zijn geregeld in de door de gemeenten vastgestelde Toeslagenverordening. In deze verordening bestaat geen ruimte om de toeslagen voor jongeren van 18 t/m 20 jaar op te nemen. Eventuele toeslagen voor uitkeringsgerechtigden van 18 tot 21 jaar zijn daarom gebaseerd op artikel 12 WWB en vinden plaats in de vorm van bijzondere bijstand. De hoogte van de bijstandsuitkering voor jongeren van 18 t/m 20 jaar is afgestemd op het bedrag aan kinderbij¬slag. Voor de alleen¬staande ouder en gehuw¬den in deze leeftijdscatego¬rie gelden aange¬paste normen. Indien de norm niet voldoen¬de is, kan de jongere een beroep doen op de ouderlijke onderhouds¬plicht (de ouders zijn op grond van het Burgerlijk Wetboek onderhoudsplichtig tot het kind 21 jaar oud is). Hoewel het hier gaat om een aanvul¬ling die ertoe moet leiden dat de jongere in de algemeen noodzake¬lijke kosten van het bestaan kan voorzien, heeft de wetgever ervoor gekozen om deze aanvulling onder de bijzondere bijstand te brengen. Het is in het algemeen ongewenst dat de bijstandsuitkering op een hoger niveau ligt dan het wettelijk minimumloon, zodat het voor betrokkene niet zou lonen om te werken. Bij de beantwoording van de vraag of aanvullende bijstand dient te worden verleend, dient eerst een oordeel gevormd te worden over de hoogte van de noodzakelijke bestaanskosten. "Daarbij kan de gemeente onder andere in aanmerking nemen of voor de betrokkene zelfstandige huisvesting noodzakelijk is". Er kan eveneens aanvullende bijstand worden verleend als de ouders welis¬waar financieel in staat zijn om de bestaanskosten van het kind op zich te nemen, maar de betrokkene redelijker¬wijs geen beroep op de ouders kan doen. Daarbij gaat het vooral om de situaties waarin de onderlin¬ge verhouding ernstig verstoord is. Met het begrip "redelij¬kerwijs" wordt tot uitdrukking gebracht dat de gemeente van geval tot geval dient te beoordelen of hiervan inderdaad in die mate sprake is, dat de verlening van bijstand gerechtvaardigd is. Om geen afbreuk te doen aan de ouderlijke onderhoudsplicht, wordt in zo'n situatie de bijstand verhaald op de ouders". Bovenstaande moet dan wel, met het oog op de zorgvuldig¬heid, worden onder¬bouwd met een indicatiestel¬ling, vergelijkbaar met een indicatiestelling tot uithuis¬plaatsing, van Maat¬schap¬pelijk werk, GGZ of SPD. Voor de hoogte van de toeslag is uitgegaan van het uitgangspunt dat de toeslag het mogelijk moet maken dat de noodzake¬lijk uitwonende jongere van 18 tot 21 jaar op dezelfde wijze in zijn onderhoud kan voorzien als de 21-jarige. Dit houdt in dat de toeslag het verschil bedraagt tussen de norm voor een 21-jarige en de voor de jongere van toepassing zijnde norm incl. gemeentelijke toeslag.

Indien de jongere van 18 tot 21 jaar in een inrichting verblijft ontstaat een andere situatie. Algemene bijstandsverlening is ingevolge artikel 13, lid 2, sub a van de WWB uitgesloten. Dit artikel vermeldt: "Geen recht op algemene bijstand heeft degene van 18, 19 of 20 jaar die in een inrichting verblijft". Bij personen in deze leeftijdscate¬gorie wordt van de ouders over het algemeen een bijdrage gevraagd in de kosten van het verblijf in de inrichting. De bijstand die, rekening houdend met deze onderhoudsplicht, moet worden verleend, zal in voorko¬mende gevallen minder bedragen dan het voorgestel¬de landelijke normbedrag (voor personen vanaf 21 jaar).

Een juiste aansluiting op de bestaanskosten van de betrokkene en de ouderlijke onderhoudsplicht kan dus alleen maar worden bereikt door de hoogte van de bijstand geheel af te stemmen op de individuele omstandigheden van de betrokkene, rekening houdend met de ouderlijke onderhoudsplicht. Daarvoor vormt de bijzondere bijstand het aangewe¬zen instrument.

Bij dergelijke aanvragen dient te worden bedacht dat de noodzaak van het verblijf in een inrichting vast moet staan, hetgeen kan worden afgeleid uit een medische of sociale indicatie. Er dient dan tevens te worden bezien of er sprake is van een voorliggende voorziening. Meestal zullen de kosten van verblijf in de inrichting betaald worden via een andere regeling (bijv. de AWBZ). De medische noodzaak is dan al op grond van de voorliggende voorziening vastgesteld. In het algemeen zal de gevraagde bijstand derhalve betrekking hebben op de bijkomende kosten, zoals premie ziektekostenverzekering en persoonlijke uitgaven (vgl. zak- en kleedgeld).

HOOFDSTUK V - SLOTBEPALINGEN

Artikel 15 – Citeertitel en inwerkingtreding

Dit artikel geeft de citeertitel van de nota en geeft aan wanneer de beleidsregels in werking treden.

Artikel 16 - Hardheidsclausule

Dit artikel geeft de mogelijkheid aan het college om af te wijken van de beleidsregels, dit ten gunste van de aanvrager.

Artikel 17 – Afwijking regels

In die situaties waarin deze beleidsregels niet voorzien, beslist het college.

Artikel 18 - Overgangsrecht

Het recht op bijstand - zoals vastgesteld op grond van de vorige beleidsregels “Meetlat voor Maatwerk 2012” blijft bestaan tot afloop van het reeds vastgestelde draagkrachtjaar of totdat gewijzigde omstandigheden aanleiding geven omtrent de kosten waarvoor reeds bijstand was verleend een nieuw besluit te nemen.

Bijlage prijzen / vergoedingen

Kostensoort maximale vergoeding Artikel Bron

Inrichtingskosten alleenstaande € 2.363,90 7 en 8

gezin, 2 personen € 3.996,00

gezin, 3 personen € 4.496,66

gezin, 4 personen € 5.027,22

ieder persoon meer € 493,79

Bij kamerbewoning individueel beoordelen

met als maximum de helft van

Bovenstaande bedragen.

Reiskosten per kilometer € 0,19 9 Bel. dienst

(verwervingskosten)

Verhuiskosten de werkelijke kosten huur 11

aanhanger of busje plus

kosten brandstof.

Stofferingkosten de werkelijke kosten behang, 11 Nibud

verf en vloerbedekking

Maaltijden eigen bijdrage per € 4,30 13 St. Oosterlengte

maaltijd Tafeltje Dekje

Bewindvoering alleenstaande p/jr € 1.205,47 13 Bewindvoering

gezin p/jr € 1.368,55 Zuidlaren

beredderingskosten € 456,42 13

Jeugdhulpverlening residentiële hulpverlening p/mnd 13 LBIO

Kind 0 t/m 5 jr. € 71,68

Kind 6 t/m 11 jr. € 98,56

Kind 12 t/m 20 jr. € 125,43

semi residentiële hulpverlening

50% van genoemde bedragen.

Uitvaartkosten op basis van gegevens Nibud 13 Nibud

 

De genoemde bedragen worden periodiek aangepast.