Organisatie | Gulpen-Wittem |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Besluit individuele voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Gulpen-Wittem 2011 |
Citeertitel | Besluit individuele voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Gulpen-Wittem 2011 |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Deze regeling vervangt het Besluit individuele voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Gulpen-Wittem 2010
Wet Maatschappelijke Ondersteuning
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-02-2011 | nieuwe regeling | 16-11-2010 Heuvelland Actueel, 26-01-2011 | BP/172 |
PARAGRAAF 1 ALGEMENE BEPALINGEN
1 In dit besluit wordt verstaan onder:
Hoofdverblijf: de woonruimte, bestemd en geschikt voor permanente bewoning, waar de persoon met beperkingen zijn vaste woon,- en verblijfplaats heeft en in de gemeentelijke basisadministratie staat ingeschreven dan wel zal staan ingeschreven, dan wel het feitelijke woonadres indien de persoon met beperkingen met een briefadres is ingeschreven.
2. Alle begrippen die in dit Besluit worden gebruikt en welke niet nader worden omschreven, hebben dezelfde betekenis als in de Wet Maatschappelijk ondersteuning, de Verordening of de Algemene wet bestuursrecht.
3. Alle bedragen die in dit Besluit genoemd worden zijn totaalbedragen.
PARAGRAAF 2 Algemene bepalingen
Artikel 3 verantwoording van een persoonsgebonden budget en controle op de besteding
Indien de in lid 1a van dit artikel genoemde bescheiden niet, of niet volledig overlegd kunnen worden of indien het persoonsgebonden budget niet aangewend is voor de bestemming waartoe deze is toegekend, kan het college het reeds verstrekte persoonsgebonden budget geheel of ten dele intrekken en terugvorderen.
Een additionele intensieve controle van de verantwoording van het persoonsgebonden budget door debudgethouder aan het college, zoals bedoeld in artikel 6 onder lid 6 van de Verordening, vindt steekproefsgewijs plaats waarbij de steekproef minimaal een omvang heeft van 10% van de verstrekte persoonsgebonden budgetten, na afloop van de verstrekking dan wel na afloop van enig kalenderjaar.
Artikel 4 de hoogte van de verstrekking en de eigen bijdrage
Voor het persoonsgebonden budget voor individuele voorzieningen, met uitzondering van de hulp in de huishouding, wordt een bruto bedrag beschikbaar gesteld dat 100% is van het bedrag zoals de kosten van de te verstrekken voorziening in natura bedragen. De kosten in natura zijn de kosten zoals door de gemeente overeengekomen met de dienstverlenende organisatie die deze voorziening biedt, dan wel is vastgesteld op basis van de goedkoopst adequate offerte.
Indien de voorziening bestaat uit het verschaffen in eigendom van een roerende zaak,dan wel een bouwkundige of woontechnische aanpassing van een woning die in eigendom is van de aanvrager kan, gedurende maximaal 39 perioden van 4 weken een eigen bijdrage in rekening worden gebracht, dan wel kan bij de vaststelling van de hoogte van de financiële tegemoetkoming gedurende maximaal die periode een bedrag in mindering worden gebracht.
PARAGRAAF 3 HULP BIJ HET HUISHOUDEN
Artikel 5 activiteiten hulp bij het huishouden
1 De voorziening Hulp bij het huishouden zoals bedoeld in artikel 8 van de Verordening kan bestaan uit de volgende activiteiten:
instructie en voorlichting die direct is verbonden met activiteiten op het gebied van het voeren van een huishouden, bijvoorbeeld stimulering bij het deels zelf uitvoeren van activiteiten. Enige begeleiding kan deel uitmaken van deze prestatie, waaronder noodzakelijke advisering aan informele zorgers van de cliënt
2 Indien een voorliggende voorziening voorhanden is, wordt verwezen naar deze voorliggende voorziening.
Artikel 7 verstrekking van het persoonsgebonden budget hulp bij het huishouden
De verstrekking van een persoonsgebonden budget voor hulp bij het huishouden wordt na toekenning op basis van bevoorschotting als volgt uitgekeerd:
1. a tot € 2.500 op jaarbasis in één keer;
1. b tussen € 2.500 en € 5.000 op jaarbasis: per half jaar;
Indien de ondersteuningsbehoevende aanspraak wil maken op een persoonsgebonden budget voor hulp bij het huishouden door een alfahulp, en deze ondersteuningsbehoevende tevens ondersteuning bij de werkgeverstaken wenst, dient hiertoe door deze ondersteuningsbehoevende een machtiging te worden ondertekend, waarna het budget door de gemeente wordt overgemaakt aan de door de gemeente gecontracteerde bemiddelingsorganisatie.
De bemiddelingsorganisatie ondersteunt de rechthebbende vervolgens bij het uitvoeren van de werkgeverstaken, waaronder: a. bemiddeling tussen rechthebbende en alfahulp b. loonbetaling aan alfahulp c. loonadminstratie d. vervanging bij ziekte en/of vakantie alfahulp e. loondoorbetaling tijdens ziekte alfahulp f. aansprakelijkheidsverzekering.
Indien de ondersteuningsbehoevende die een overeenkomst heeft of zal aangaan met een alfahulp geen prijs stelt op de in lid 3 beschreven ondersteuning van werkgeverstaken en zodoende de in lid 2 beschreven machtiging niet ondertekent, wordt een budget toegekend op basis van een persoonsgebonden budget voor hulp bij het huishouden basis.
Artikel 9 eigen bijdragen en eigen aandeel hulp bij het huishouden
Het maximum van de verschuldigde eigen bijdrage en eigen aandeel in het kader van de hulp in de huishouding bedraagt:
a voor ongehuwde personen jonger dan 65:
b voor ongehuwde personen van 65 jaar of ouder:
c voor gehuwde personen indien een van beiden jonger is dan 65 jaar:
d Voor gehuwde personen die beiden 65 jaar of ouder zijn:
De bedragen genoemd onder lid 1 zijn gekoppeld aan de bedragen vermeld in artikel 4.1 lid 1 van het Besluit Maatschappelijke Ondersteuning (Algemene Maatregel van Bestuur). Indien de bedragen in dit Besluit Maatschappelijke Ondersteuning worden gewijzigd, worden de bedragen genoemd onder lid 1 geacht op gelijke wijze te zijn gewijzigd.
Bij verstrekking van een voorziening welke genoemd wordt in artikel 8 van de Verordening, wordt een eigen bijdrage in rekening gebracht ter hoogte van:
Indien aan de ondersteuningsbehoevende de voorziening ‘hulp bij het huishouden’ in natura wordt geleverd, geldt het uurtarief dat de zorgaanbieder, die bij de ondersteuningsbehoevende de voorziening ‘hulp bij het huishouden’ levert, aan het college in rekening brengt, rekening houdend met het bepaalde in artikel 9.1 van dit Besluit. Deze uurtarieven zijn opgenomen in bijlage 7 van dit Besluit;
Artikel 10 algemeen gebruikelijke voorzieningen
1 Conform het gestelde in artikel 2, lid 2 sub b van de Verordening worden de volgende
woonvoorzieningen tenminste als algemeen gebruikelijk aangemerkt:
2 In individuele gevallen kan een in lid 1 genoemde voorziening, die op zichzelf als algemeen gebruikelijk kan worden beschouwd, vanwege omstandigheden aan de kant van de aanvrager toch niet als algemeen gebruikelijk worden beschouwd. Van een uitzondering is in ieder geval sprake:
Artikel 11 vaststelling hoogte financiële tegemoetkoming in de kosten van woonvoorzieningen en persoonsgebonden budget woonvoorzieningen
De hoogte van de door het college vast te stellen financiële tegemoetkoming of persoonsgebonden budget voor de kosten van een woonvoorziening als bedoeld in artikel 13 van de Verordening, bedraagt bij inkomens tot en met de inkomensgrenzen zoals genoemd in artikel 4 lid 2 van het Besluit, 100% van de voor subsidie in aanmerking komende kosten.
De hoogte van de vast te stellen financiële tegemoetkoming in de kosten van een woonvoorziening als bedoeld in artikel 13 van de Verordening bij inkomens boven de inkomensgrenzen zoals genoemd in artikel 4 lid 2 van het Besluit, wordt de subsidie bepaald door de draagkracht in mindering te brengen op de voor vergoeding in aanmerking komende kosten.
e.Indien de stijging van de huur- of woonlasten als gevolg van hetgeen in artikel 11 lid 1 onder d is bepaald de draagkracht van betrokkene de gehandicapte te boven gaat, dan wordt de financiële tegemoetkoming zodanig verhoogd, dat de draagkracht niet wordt overschreden
6. Indien de technische levensduur van de woonwagen ten tijde van de indiening van de aanvraag minder dan 5 jaar is, of de standplaats van de woonwagen binnen 5 jaar voor opheffing in aanmerking komt, bedraagt de hoogte van de aanpassingskosten de werkelijke kosten met een maximum van € 2.500,00. Indien de technische levensduur van de woonwagen ten tijde van de indiening van de aanvraag meer dan 5 jaar is, dan bedragen de maximale aanpassingskosten € 13.650,-
6.Het in artikel 21 van de Verordening genoemde afschrijvingsschema luidt als volgt: terugbetaling: in het eerste jaar 100% van de meerwaarde van de woning na subsidie in het tweede jaar 90% van de meerwaarde van de woning na subsidie
in het derde jaar 80% van de meerwaarde van de woning na subsidie
in het vierde jaar 70% van de meerwaarde van de woning na subsidie
in het vijfde jaar 60% van de meerwaarde van de woning na subsidie
in het zesde jaar 50% van de meerwaarde van de woning na subsidie
in het zevende jaar 40% van de meerwaarde van de woning na subsidie
in het achtste jaar 30% van de meerwaarde van de woning na subsidie
in het negende jaar 20% van de meerwaarde van de woning na subsidie
in het tiende jaar 10% van de meerwaarde van de woning na subsidie
Artikel 12 verstrekking van de financiële tegemoetkoming in de kosten van de woonvoorzieningen en persoonsgebonden budget woonvoorzieningen
De financiële tegemoetkoming in de kosten van de woonvoorzieningen en het persoonsgebonden budget voor woonvoorzieningen wordt in één keer vooraf na toekenning van het persoonsgebonden budget verstrekt.
Artikel 13 wijze van verantwoording van de financiële tegemoetkoming in de kosten van de woonvoorzieninen en persoonsgebonden budget woonvoorzieningen
De financiële tegemoetkoming in de kosten van de woonvoorzieningen en persoonsgebonden budget woonvoorzieningen wordt verantwoord na ontvangst van de verstrekking of afronding van de aanpassing
PARAGRAAF 5 HET ZICH LOKAAL VERPLAATSEN PER VERVOERMIDDEL
Artikel 14 vaststelling persoonsgebonden budget en financiële tegemoetkoming vervoersvoorzieningen
1.Bij de verstrekking of toekenning van een algemene of individuele vervoersvoorziening geniet de voorziening in natura, zoals bedoeld in artikel 22, onder a (collectief vervoer) en b (scootermobiel) van de Verordening, altijd het primaat boven de verstrekking van een persoonsgebonden budget. Uitzondering hierop zijn de vervoersvoorzieningen die om een medische reden en/of andere zwaarwegende redenen niet ingevuld kunnen worden door de verstrekking van een collectieve vervoersvoorziening en scootmobielen.
2 Het persoonsgebonden budget voor een scootermobiel wordt vastgesteld op basis van de tegenwaarde van de huurprijs van de goedkoopst- adequate voorziening inclusief onderhoud en reparatie zoals dat door het college aan de leverancier wordt betaald.
a.De hoogte van een door het college te verlenen financiële tegemoetkoming voor de aanpassing van een eigen auto wordt vastgesteld als tegenwaarde van het bedrag zoals vermeld in de door het college geaccepteerde offerte dan wel het door het college voor dergelijke voorziening vastgesteld maximum.
a. b De vergoeding wordt eenmaal per 5 jaar verstrekt.
a. c Indien als gevolg van toepassing van dit artikel extra verzekeringskosten en hogere kosten i.v.m.
a. de motorrijtuigenbelasting ontstaan, komen deze meerkosten voor vergoeding in aanmerking.
a. d Bij tussentijdse hernieuwde aanvraag (aanschaf andere auto) wordt naar rato van de verstreken tijd een vergoeding verleend. Op de vergoeding wordt dan een mindering toegepast gebaseerd op de eerdere vergoeding voor hetzelfde type uitvoering van de auto.
a. e De korting wordt niet toegepast indien de hernieuwde aanvraag een gevolg is van een calamiteit.
a Het bedrag dat verstrekt wordt voor het gebruik van vervoersvoorziening zoals bedoeld in artikel 22 onder c van de Verordening bedraagt voor het gebruik van een eigen auto per kilometer een vergoeding die gelijk aan het huidige algemeen gehanteerde bedrag voor reiskostenvergoeding werkverkeer (per 2007 € 0,28 per km.) met een maximum van 2.000 kilometer per jaar.
b Dit bedrag zal, indien van toepassing, jaarlijks worden aangepast aan de wettelijke fiscale bepalingen.
5.Voor zover de behoeften van echtgenoten niet samenvallen, wordt bij een voorziening zoals bedoeld onder artikel 22 onder c van de Verordening, niet meer dan anderhalf maal een enkele vergoeding zoals genoemd in dit besluit onder artikel 15 lid 4 toegekend
Artikel 15 verstrekking persoonsgebonden budget
Het persoonsgebonden budget voor rolstoelen, scootmobielen en andere verplaatsingsvoorzieningen wordt op basis van de maandelijkse huurprijs van de leverancier verstrekt
Artikel 16 verantwoording persoonsgebonden budget
Het persoonsgebonden budget voor rolstoelen, scootmobielen en andere verplaatsingsvoorzieningen wordt maandelijks na ontvangst van de verstrekking verantwoord
Indien het inkomen, zoals bedoeld onder artikel 1 lid t van de Verordening individuele voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Gulpen-Wittem 2007 van een ongehuwde persoon of het gezamenlijk inkomen van gehuwde personen, meer bedraagt dan 1,5 maal de in artikel 4 lid 8 van dit Besluit voor de diverse categorieën genoemde inkomensgrenzen, wordt de aanvrager geacht de kosten van het lokaal vervoer of het bezit en gebruik van een auto zelf te kunnen dragen en derhalve algemeen gebruikelijk geacht, zodat aanpassing van een auto of een met een auto vergelijkbare voorziening en de daarmee samenhangende gebruiks- en onderhoudskosten niet in aanmerking komen voor verstrekking of vergoeding.
Het bedrag dat door de aanvrager ten gevolge van de verstrekking van een voorziening door de aanvrager wordt bespaard omdat deze verstrekte voorziening een algemeen gebruikelijke voorziening vervangt of kan vervangen, wordt niet in mindering gebracht op de hoogte van de financiële tegemoetkoming danwel bij de aanvrager in rekening gebracht.
PARAGRAAF 6 Verplaatsen in en om de woning
Artikel 19 vaststellen van het persoonsgebonden budget of de financile tegemoetkoming
Indien de rolstoelvoorziening of een hulpmiddel in de vorm van een persoongebonden budget verstrekt wordt, wordt de hoogte van de vergoeding bepaald door het gestelde zoals opgenomen in artikel 4 lid 1 van dit besluit, uitgaande van de goedkoopste adequate voorziening.
Het wederom verstrekken van een persoonsgebonden budget voor een reeds eerder verstrekte soortgelijke rolstoelvoorziening of (verplaatsings)hulpmiddel, kan slechts dan geschieden indien de economische afschrijvingstermijn, zoals deze gelden bij het verstrekken van een voorziening in natura, aan de betreffende rolstoelvoorziening of hulpmiddel verstreken is.
In uitzondering op het gestelde in artikel 2 van dit besluit wordt een sportrolstoel altijd als financiële tegemoetkoming/persoonsgebonden budget verstrekt. De hoogte van een door het college te verlenen financiële tegemoetkoming/persoonsgebonden budget voor een sportrolstoel zoals bedoeld in artikel 27 onder c, van de Verordening, is een vaste financiële tegemoetkoming en bedraagt € 2120, per 3 jaar.
Dit besluit kan worden aangehaald als: 'Besluit individuele voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Gulpen-Wittem 2011’
Het besluit wet maatschappelijke ondersteuning treedt in werking op 1 februari 2011.
Aldus vastgesteld door het college van de Gemeente Gulpen-Wittem op 16 november 2010
Vraag beschrijving match antwoord
Behoefte ICF gemeentelijk oplossing
SCHEMATISCHE WEERGAVE OM TE KOMEN TOT HET TE COMPERSEREN DEEL BETREFFENDE HET ONDERVONDEN PARTICIPATIEPROBLEEM EN/OF HET GEBREK IN ZELFREDZAAMHEID.
Model toepassen compensatiebeginsel
Aanvraag burgerToets rechtmatigheid aanvraag
Stelt te compenseren gebrek vast.
VraaganalyseBrengt de in kaart welke oplossing cliënt wenst.
Stelt de goedkoopst doelmatige voorziening, c.q. compensatie arrangement vast
Stelt vast of cliënt instemt met de goedkoopst doelmatige voorziening c.q. compensatie arrangement welke de gemeente voor ogen heeft.
Verstrekking in natura c.q. PGBIndien ja
Vergoeding voor kosten van onderhoud, keuring en reparatie ingevolge artikel 8 lid 3.
Alleen de werkelijk gemaakte kosten van keuring, onderhoud (met een maximum van de in de tabel genoemde bedragen) en reparatie (niet expliciet gebonden aan een maximum) aan de hieronder genoemde onderdelen komen in aanmerking voor een financiële tegemoetkoming.
De maximale vergoeding van kosten voor onderhoud en keuring van diverse soorten liften in woningen en trappenhuizen bedraagt:
*Balansliften worden niet meer nieuw gemaakt. Bestaande balansliften kunnen nog wel gewoon gekeurd en onderhouden worden. Het lifteninstituut berekent de kosten voor periodieke keuring van balansliften op grond van een uurtarief van € 76,50
maximale toeslagen op bovengenoemde tarieven;
Bijlage 4 Cumulatie van eigen bijdragen
In de memorie van toelichting op het wetsvoorstel Wmo is aangegeven dat de regering de extramurale eigen bijdrageregeling AWBZ en de regeling Wmo goed op elkaar wil laten aansluiten om een mogelijke stapeling van eigen bijdragen voor individuen te beperken.
Met de extramurale eigenbijdragen AWBZ worden bedoeld de eigen bijdragen die op grond van de AWBZ zijn verschuldigd voor persoonlijke verzorging en verpleging, zonder dat er sprake is van verblijf in een AWBZ-instelling.
Er is voor gekozen om de grenzen voor de eigenbijdrage Wmo te enten op grenzen van de eigenbijdrage die geldt voor de extramurale AWBZ. Behalve regels met betrekking tot de eigen bijdrage in het kader van de Wmo, wijzigt het onderhavige besluit daarom ook de extramurale eigen bijdrage AWBZ.
De begrenzing aan de stapeling is geregeld door het anticumulatiebeding zoals dat onder de Wvg gold,
ook voor de Wmo te regelen. Anders dan bij de Wvg gaat de Wmo-bijdrage thans voor op de AWBZ.
dit betekent dat burgers die voor een bepaalde Wmo-voorziening reeds een eigen bijdrage betalen, maar daarvoor het maximum nog niet hebben bereitk, voor de AWBZ slechts een eigen bijdrage betalen tot dat voor hen geldende maximum. Dit geldt ook voor de eigen bijdrage die in mindering wordt gebracht
op het persoonsgebonden budget op grond van de AWBZ.
In de AWBZ is een anticumulatie voor de eigen bijdrage voor extramurale zorg met de zorg ingeval er sprake is van zorg met verblijf in een AWBZ-instelling. Een samenloop kan vooral aan de orde zijn indien
een van de partners verblijft in een AWBZ –instelling en de ander thuis AWBZ-zorg ontvangt. Hoewel de anticumulatie ingeval van verblijf in een AWBZ-instelling niet kende, is een dergelijke anticumulatie met dit besluit ook geregeld voor de Wmo. Dat lag alleen al voor de hand omdat de huishoudelijke verzorging per 1 januari 2007 is overgegaan naar de Wmo. Ook hiervoor is geregeld dat de Wmo voorgaat.
Tot nu toe was het bedrag dat maximaal aan eigen bijdrage moest worden betaald gemaximeerd tot een bepaald nominaal bedrag per vier weken. Dit bedrag bedroeg in 2006 € 544,20. Dit maximum is komen
te vervallen. Daarmee is op dit punt eveneens aangesloten bij de eigen bijdrageregeling op grond van de Wvg, die een dergelijk maximum ook niet kende. De vaststelling en de inning van de extramuraleeigen bijdragen AWBZ wordt gedaan door het Centraal Administratiekantoor Zorgkosten(CAK).Het CAK heeft derhalve ervaring en deskundigheid ten aanzien van het berekenen, vaststellen en innen van eigen bijdragen Wmo te geven(Kamerstukken II 2005/05, 30313, nr 36)
Collectief vraagafhankelijk vervoer
Collectief vraagafhankelijk vervoer is een vorm van openbaar vervoer waarvan iedereen binnen het vervoersgebied gebruik kan maken en dat tevens voorziet in het deur tot deur vervoer van betrokkenen al dan niet gebruik makend van een rolstoel.
Het CVV kent beperkingen die inherent zijn aan het systeem. Het collectief vraagafhankelijk vervoersysteem kan doorgaans niet garanderen dat iemand stipt op tijd wordt opgehaald. Het gezamenlijk reizen met anderen kan voor sommige cliënten een belasting zijn. Met deze kenmerken moet rekening gehouden worden bij het vaststellen of een CVV systeem voor de gehandicapte een adequate oplossing biedt.
Elke reiziger, ook de WMO-geïndiceerde reiziger is in het CVV een reizigersbijdrage verschuldigd.
De prijs die de gehandicapte in het CVV betaalt is evenwel aanmerkelijk lager dan de prijs die de niet WMO-geïndiceerde gebruiker moet betalen. De verschuldigde bijdrage per openbaar vervoer zone komt overeen met het blauwe strippenkaarttarief in het reguliere openbaar vervoer.
De niet WMO-geïndiceerde reiziger in het CVV betaalt een hogere prijs maar krijgt daarvoor vervoer van deur tot deur aangeboden.
Op grond van het gestelde in artikel 22 onder a van de Verordening individuele voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Gulpen-Wittem kan de gehandicapte tegen het gereduceerde tarief onbeperkt reizen binnen het geldende vervoersgebied.
In het algemeen wordt een vervoersvoorziening getroffen als het verplaatsingsgedrag van de gehandicapte in belangrijke mate is verstoord vanwege de ondervonden belemmeringen. Van een dergelijke verstoring is geen sprake als slechts incidenteel verplaatsingsmoeilijkheden optreden.
De belangrijkste oorzaak van het mobiliteitsprobleem is het gegeven dat het openbaar vervoer onvoldoende toegankelijk is voor gehandicapten. Om deze reden is het noodzakelijk dat er aan gehandicapten een alternatief wordt aangeboden om zich te kunnen verplaatsen. Een mogelijkheid die in het WMO-beleid bestaat is de collectieve aanpak, waarbij opgemerkt dient te worden dat voorkomen moet worden dat WMO-middelen indirect worden ingezet om de problemen op te lossen waar het openbaar vervoer in algemene zin mee kampt.
De in het kader van de WMO te verstrekken vervoersvoorziening dient in ieder geval adequaat te zijn en te voldoen aan een aantal kwaliteitseisen, waarbij er sprake is van verminderen van mobiliteitsproblemen en niet van het wegnemen daarvan.
De selectie van de goedkoopst adequate vervoersvoorziening hangt af van:
Hoewel tot op zekere hoogte verwacht mag worden dat een gehandicapte zijn verplaatsingspatroon aanpast aan de handicap (de handicap op zich dwingt hiertoe), zal een WMO-voorziening verstrekt worden teneinde de deelname aan het maatschappelijk verkeer te bevorderen en waar mogelijk de belemmeringen en beperkingen ten gevolge van de handicap te compenseren,
Met het verstrekken van een vervoersvoorziening wordt beoogd te bereiken dat de aanvrager in staat wordt gesteld in ieder geval datgene te doen wat mensen van dag tot dag plegen te doen. Voor het grootste deel zijn dat routine-verplaatsingen (dagelijkse boodschappen, bezoeken van familie en kennissen, het zomaar buiten zijn). Dergelijke verplaatsingen bevinden zich in de regel in de directe woon- en leefomgeving van de gehandicapte.
De voorziening is er op gericht gehandicapten de mogelijkheid te bieden nog in zo’n volledig mogelijke mate deel te nemen aan het leven van alle dag. De vervoersvoorziening heeft betrekking op de directe woon- en leefomgeving van de gehandicapte, tenzij het gaat om wezenlijk contact buiten dat gebied dat alleen onderhouden kan worden door persoonlijk bezoek van de gehandicapte en wanneer het wegvallen van dat contact zou leiden tot vereenzaming.
Voor verplaatsingen buiten het vervoersgebied van 5 OV zones is er een algemene voorziening in de vorm van het landelijk systeem voor bovenregionaal vervoer “Valys”. Mensen met een WMO indicatie voor vervoer of voor een rolstoel, kunnen na aanmelding gebruik maken van dat systeem.
Recreatieve bestemming kan onderdeel vormen van het dagelijkse patroon van het leven van alle dag, in welk geval met het treffen van een WMO-vervoersvoorziening dan ook rekening wordt gehouden. Een hulpmiddel dat aangevraagd wordt met het oog op recreatie en ontspanning alleen, wordt niet in het kader van de WMO verstrekt.
Het vervoer naar bijvoorbeeld dagopvang of dagverzorging valt niet onder de WMO. Deze bestemmingen zijn niet te vatten onder de verplaatsingen die mensen in het algemeen van dag tot dag plegen te doen.
Individuele invulling van het leven van alle dag.
De gemeente dient een zorgvuldig onderzoek te doen naar het verplaatsingspatroon van de gehandicapte om vast te stellen welke verplaatsingen voor de gehandicapte van belang zijn voor het onderhouden van de voor hem noodzakelijke sociale contacten. Zijn de door de gehandicapte regelmatig af te leggen afstanden uitzonderlijk hoog en/of is de frequentie waarmee die afstanden worden afgelegd uitzonderlijk hoog, dan wordt daarmee bij het vaststellen van de goedkoopst-adequate voorziening rekening gehouden.
Het is bijvoorbeeld mogelijk dat de betrokkene tijdelijk vanwege familie-omstandigheden extra verplaatsingen over grotere afstanden moet maken, bijvoorbeeld van opname van een naaste in een bepaald ziekenhuis of in een AWBZ-instelling. In zo’n geval kan tijdelijk een verhoging van de omvang van de te verstrekken vervoersvoorziening/vergoeding aan de orde zijn.
Ook kan de situatie zich voordoen dat het verplaatsingsgedrag van de gehandicapte uitzonderlijk laag is, waarmee dan ook rekening gehouden kan worden. Hiervan kan bijvoorbeeld sprake zijn als iemand woonachtig is in een woonomgeving waar in de zeer directe nabijheid de meest noodzakelijke voorzieningen en dagbesteding aanwezig zijn, bv een verzorgingstehuis met de nodige faciliteiten. Een beperking van de omvang van de voorziening kan dan ook gemotiveerd zijn.
Openbaar vervoer niet kunnen bereiken en/of gebruiken.
Een gehandicapte kan voor een WMO-vervoersvoorziening in aanmerking komen wanneer aantoonbare beperkingen als gevolg van ziekte of gebrek het gebruik of het bereiken van het openbaar vervoer onmogelijk maken. Hierbij wordt in de praktijk uitgegaan van de toegankelijkheid van de (stads-) bus. In de regel is de loopafstand tussen de woning en de bushalte bepalend, waarbij gebruiksmogelijkheden van fiets, brom- of snorfiets mede van invloed zijn.
Het betreft niet alleen lichamelijke, functionele belemmeringen. Ook psychische beperkingen kunnen aanleiding zijn voor het verstrekken van een WMO-vervoersvoorziening.
Psychische stoornissen kunnen alleen dan een criterium zijn om in aanmerking te komen voor een WMO-voorziening als de cliënt voor de stoornis onder specialistische behandeling is (geweest) die tot nu toe zonder resultaat is.
Primaat bij het Collectief Vraagafhankelijk Vervoer.
Binnen de gemeente Gulpen-Wittem is in het verstrekkingenbeleid het primaat gelegd bij het Collectief VraagafhankelijkVervoer (CVV).
Gehandicapten die geen gebruik kunnen maken van het openbaar vervoer, kunnen in aanmerking worden gebracht voor het collectief vervoersysteem. Wanneer dat systeem niet de goedkoopst-adequate oplossing biedt, dan kan de gehandicapte voor een van de andere vervoersvoorzieningen in aanmerking komen.
Het begrip “algemeen gebruikelijk” wordt bij de verstrekking van vervoersvoorzieningen ingevuld door voor enkele voorzieningen een inkomensgrens te stellen. Heeft men een inkomen onder de inkomensgrens, dan kan men in principe in aanmerking komen voor deze voorzieningen. Heeft men een inkomen boven de inkomensgrens, dan wordt gesteld dat met de voorziening samenhangende kosten algemeen gebruikelijk zijn.
Voorzieningen die niet algemeen gebruikelijk zijn, zoals aanpassingen van een auto of een speciaal voertuig voor gehandicapten, worden wel verstrekt aan gehandicapten met een inkomen boven de inkomensgrens.
Verder zijn in relatie tot vervoersvoorzieningen als algemeen gebruikelijk aan te merken de volgende hulpmiddelen: Bromfietsen, rijwielen en rijwielen met hulpmotor. Eventuele kosten van aanpassing van voornoemde voorzieningen zijn mogelijk wel voor rekening van de WMO te nemen.
Een aangepaste driewielfiets wordt, gezien het depotkarakter c.q. herverstrekkingsmogelijkheden, als verstrekking in bruikleen gegeven zonder toepassing van een algemeen gebruikelijke factor.
Ten aanzien van een tandem is, gezien de incidentele verstrekking, uit te gaan van meerkosten t.o.v. een algemeen gebruikelijke, vergelijkbare fiets.
De achtergrond van de omvang van de voorziening in relatie tot het compensatiebeginsel.
Ten aanzien van de omvang van de voorziening is in het algemeen te stellen dat de gemeente Gulpen- Wittem een relatie legt tussen de vervoersbehoefte van betrokkene en a. de leeftijd en b. het gebruik van andere vervoersvoorzieningen.
Binnen de gemeente wordt beleid betreffende de relatie tussen de vervoersbehoefte en de leeftijd als volgt gehanteerd:
Indien in individuele gevallen het tegendeel niet blijkt wordt ervan uitgegaan dat:
Voornoemde uitgangspunten hebben tot gevolg dat in de regel:
Deze beperkingen gelden niet bij de toekenning van het CVV, wel bij andere individuele vervoersvoorzieningen.
Binnen de gemeente wordt beleid betreffende de relatie tussen de vervoersbehoefte en het gebruik
van andere en/of meerdere voorzieningen als volgt gehanteerd:
Indien de gehandicapte een substantiële vervoersbehoefte heeft in de directe woonomgeving en daarvoor een open elektrische buitenwagen (elektrische rolstoel, scootermobiel e.d.) ter beschikking heeft gekregen vanuit de WMO of de AAW, is afhankelijk van de handicap, situatie en vervoersbehoefte een gedeeltelijke verstrekking van een andere vervoersvoorziening (o.a. CVV, individuele voorziening, overgangsregeling) aan de orde. De bedoelde andere voorziening wordt dan gekort met 25%.
-Verstrekking van een voorziening(-en) in de vorm van een elektrische buitenrolstoel met bediening achterop (specifiek bedoeld voor de begeleider), een tandem, een aangepaste driewielfiets, een handbike, een handbewogen rolstoel/duwwandelwagen, aangepaste buggy leiden niet tot een korting.