HOOFDSTUK 2 MELDINGSPLICHT
Artikel 2 Meldingsplicht
- 1.
Degene die voornemens is een peuterspeelzaal in exploitatie te nemen binnen de gemeente doet daarvan melding bij het college
- 2.
De melding vindt plaats met behulp van een door het college vastgesteld en beschikbaar gesteld formulier.
Artikel 3 Termijn van in exploitatie nemen van een peuterspeelzaal
- 1.
Een peuterspeelzaal wordt niet in exploitatie genomen binnen 12 weken na het tijdstip van de melding
- 2.
Indien uit het onderzoek van de toezichthouder, bedoeld in artikel 14, eerste lid, eerder is gebleken dat de exploitatie redelijkerwijs zal plaatsvinden in overeenstemming met de bepalingen in hoofdstuk 3 van deze verordening, kan de exploitatie vanaf dat moment plaatsvinden.
Artikel 4 Verbod op het in exploitatie nemen van een peuterspeelzaal
Het is verboden een peuterspeelzaal in exploitatie te nemen indien uit het onderzoek van de toezichthouder, bedoeld in artikel 14, eerste lid, blijkt dat niet aan de eisen van de verordening wordt voldaan.
Artikel 5 Register
- 1.
Het college houdt een register bij van gemelde peuterspeelzalen. In dit register worden na melding onmiddellijk de gegevens opgenomen die ingevolge artikel 2, tweede lid zijn verstrekt
- 2.
Het college deelt de houder schriftelijk mee dat opneming van de peuterspeelzaal in het register heeft plaatsgevonden
- 3.
Het register ligt op het gemeentehuis kosteloos over een ieder ter inzage.
Artikel 6 Wijzigingen van gegevens
- 1.
De houder doet van wijzigingen in de gegevens die bij de melding zijn verstrekt, onmiddellijk mededeling aan het college
- 2.
Het college deelt de houder schriftelijk mee dat de wijzigingen in het register zijn aangetekend.
HOOFDSTUK 3 KWALITEITSREGELS
Artikel 7 Algemene kwaliteitseisen
- 1.
De houder van een peuterspeelzaal biedt peuterspeelzaalwerk aan dat bijdraagt aan een goede en gezonde ontwikkeling van het kind in een veilige en gezonde omgeving
- 2.
De houder organiseert het peuterspeelzaalwerk op zodanige wijze, voorziet de peuterspeelzaal zowel kwalitatief als kwantitatief zodanig van personeel en materieel, draagt zorg voor een zodanige verantwoordelijkheidstoedeling en voert een zodanig pedagogisch beleid, dat een en ander leidt of moet leiden tot verantwoord peuterspeelzaalwerk.
Artikel 8 Eisen ten aanzien van veiligheid en gezondheid
De houder voert een beleid dat ertoe leidt dat de veiligheid en de gezondheid van de op te vangen kinderen in elk door hem geëxploiteerde peuterspeelzaal zoveel mogelijk is gewaarborgd. De houder legt, voor zover hierin niet wordt voorzien bij of krachtens andere wet- en regelgeving, in een risico-inventarisatie schriftelijk vast welke risico’s de opvang van kinderen met zich meebrengt.
Artikel 9 Overeenkomst tussen houder en ouder
Opvang in een peuterspeelzaal geschiedt op basis van een schriftelijke overeenkomst tussen de houder en een ouder.
Artikel 10 Informatieplicht aan ouders/verzorgers
De houder van een peuterspeelzaal informeert de ouders/verzorgers voorafgaand aan het aangaan van een overeenkomst schriftelijk over:
- a.
de plaatsingsprocedure en leveringsvoorwaarden
- b.
het te voeren beleid, waaronder het beleid inzake veiligheid en gezondheid, alsmede het pedagogisch beleid waarin vanuit de visie op de ontwikkeling van kinderen de visie op de omgang met kinderen is beschreven
- c.
de wijze waarop klachten worden behandeld
- d.
de wijze waarop de inspraak is geregeld
- e.
de wijze waarop het contact met de ouders/verzorgers wordt onderhouden.
Artikel 11 Groepsgrootte en aantallen beroepskrachten
- 1.
De groepsgrootte bedraagt maximaal 16 peuters.
- 2.
Bij peuterspeelzalen die ambitieniveau 1 of hoger voeren (spelen, ontmoeten, ontwikkelen en signaleren) wordt een groep begeleid door 2 begeleiders waarvan ten minste één begeleider een gekwalificeerde beroepskracht is.
Artikel 12 Verklaring omtrent het gedrag
- 1.
Personen die als beroepskracht of begeleider werkzaam zijn bij een peuterspeelzaal zijn in het bezit van een verklaring omtrent het gedrag, afgegeven volgens de Wet justitiële gegevens
- 2.
Deze verklaring wordt aan de houder overgelegd voordat een persoon zijn werkzaamheden aanvangt. De verklaring is op het moment dat zij wordt overgelegd niet ouder dan twee maanden
- 3.
Indien de houder of de toezichthouder redelijkerwijs vermoedt dat een persoon niet langer voldoet aan de eisen voor het afgeven van een verklaring omtrent het gedrag, verlangt de houder dat die persoon opnieuw een verklaring omtrent het gedrag overlegt die niet ouder is dan twee maanden. De desbetreffende persoon overlegt de verklaring binnen een door de houder vast te stellen termijn.
HOOFDSTUK 4 HET GEMEENTELIJK TOEZICHT
Artikel 13 Aanwijzing van toezichthouders
Het college wijst toezichthouders aan.
Artikel 14 Onderzoek door de toezichthouder
- 1.
De toezichthouder onderzoekt na een melding als bedoeld in artikel 2, eerste lid, binnen acht weken of de exploitatie redelijkerwijs zal plaatsvinden in overeenstemming met de voorschriften in hoofdstuk 3 van deze verordening
- 2.
Onverminderd het eerste lid onderzoekt de toezichthouder één keer per twee jaar of de exploitatie van elke peuterspeelzaal plaatsvindt in overeenstemming met de voorschriften in hoofdstuk 3 van deze verordening
- 3.
Naast het onderzoek bedoeld in het eerste en tweede lid kan de toezichthouder incidenteel onderzoek verrichten naar de naleving door een houder van de voorschriften in hoofdstuk 3 van deze verordening.
Artikel 15 Het inspectierapport
- 1.
De toezichthouder legt zijn oordeel naar aanleiding van een onderzoek bij een peuterspeelzaal vast in een inspectierapport
- 2.
Indien de toezichthouder oordeelt dat door de houder de voorschriften van deze verordening niet zijn of zullen worden nageleefd, vermeldt hij dat in het rapport
- 3.
Alvorens het rapport vast te stellen, stelt het college de houder in de gelegenheid van het ontwerprapport kennis te nemen en daarover zijn zienswijze kenbaar te maken. De toezichthouder vermeldt de zienswijze van de houder in een bijlage bij het rapport
- 4.
De toezichthouder zendt het inspectierapport onverwijld aan de houder, die een afschrift daarvan zo spoedig mogelijk ter inzage legt op een voor ouders en personeel toegankelijke plaats
- 5.
De toezichthouder maakt het inspectierapport uiterlijk drie weken na de vaststelling daarvan openbaar.
Artikel 16 Aanwijzing en bevel
- 1.
Het college kan de houder een schriftelijke aanwijzing geven indien op basis van het inspectierapport blijkt dat deze de voorschriften in deze verordening niet of in onvoldoende mate naleeft
- 2.
In de aanwijzing geeft het college met redenen omkleed aan op welke punten de voorschriften niet of in onvoldoende mate worden nageleefd, alsmede de in verband daarmee te nemen maatregelen
- 3.
Indien de toezichthouder oordeelt dat de kwaliteit van de opvang bij een peuterspeelzaal zodanig tekortschiet dat het nemen van maatregelen redelijkerwijs geen uitstel kan lijden, kan de toezichthouder een schriftelijk bevel geven. Het bevel heeft een geldigheidsduur van zeven dagen, die door het college kan worden verlengd
- 4.
De houder neemt de maatregelen binnen de bij de aanwijzing onderscheidenlijk het bevel gestelde termijn.
Artikel 17 Strafbepaling
Overtreding van de artikelen 2 en 3, eerste lid, en de artikelen in hoofdstuk 3 van deze verordeningen wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of een geldboete van de tweede categorie.
HOOFDSTUK 5. SLOT- EN OVERGANGSBEPALINGEN
Artikel 18 Intrekken oude verordeningen
De Verordening kwaliteitseisen peuterspeelzaalwerk Margraten 2006 vastgesteld op 12 december 2005 wordt ingetrokken per 1 juni 2011.
Artikel 19 Inwerkingtreding
Deze verordening treedt in werking op 1 juni 2011.
Artikel 20 Citeertitel
De verordening wordt aangehaald als “Verordening kwaliteitseisen peuterspeelzaalwerk
Eijsden - Margraten 2011”.
Aldus besloten in de openbare vergadering van 24 mei 2011
H.J. Waterborg, J.H.M. Bronckers
Griffier, Voorzitter