Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Tholen

Verordening houdende regels omtrent de verdeling van woonruimte en de wijziging van de samenstelling van de woonruimtevoorraad

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieTholen
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingVerordening houdende regels omtrent de verdeling van woonruimte en de wijziging van de samenstelling van de woonruimtevoorraad
CiteertitelHuisvestingsverordening 1994 van Tholen
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpvolkshuisvesting en woningbouw
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Deze regeling komt te vervallen op basis van artikel 51 van de Huisvestingswet 2014 (Stb. 2014, 248).

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Huisvestingswet, art. 2

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen.

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-07-201501-07-2015vervallen van rechtswege

04-06-2014

Staatsblad, 2014, 248

32271
01-12-200101-07-2015Onbekend

22-10-2001

gemeenteblad nr 18/2001

Onbekend

Tekst van de regeling

Intitulé

Verordening houdende regels omtrent de verdeling van woonruimte en de wijziging van de samenstelling van de woonruimtevoorraad

De raad van de gemeente Tholen;

gezien het voorstel van burgemeester en wethouders van 6 juni 1994, nummer 270694/13;

gelet op artikel 2 van de Huisvestingswet;

b e s l u i t :

vast te stellen de volgende "Verordening houdende regels omtrent de verdeling van woonruimte en de wijziging van de samenstelling van de woonruimtevoorraad".

HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    Wet:

    de Huisvestingswet.

  • b.

    Besluit:

    het Huisvestingsbesluit.

  • c.

    Woonruimte:

    besloten ruimte die, al dan niet tezamen met een of meer andere ruimten, bestemd of geschikt is voor bewoning door een huishouden.

  • d.

    Huurprijs:

    het daaromtrent in artikel 1, sub 1.f van de wet bepaalde.

  • e.

    Huurprijsgrens:

    het daaromtrent in artikel 6, lid 3, van de wet bepaalde.

  • f.

    Woningzoekende:

    het huishouden dat in het register (artikel 2.2.1) is ingeschreven.

  • g.

    Economische binding;

    het daaromtrent in artikel 2 van het besluit bepaalde.

  • h.

    Maatschappelijke binding:

    het daaromtrent in artikel 2 van het besluit bepaalde.

  • i.

    Oosterschelderegio:

    het grondgebied van de gemeenten op Schouwen en Duiveland, Tholen, Sint Philipsland en Noord- en Zuid-Beveland.

  • j.

    Huishouden:

    een alleenstaande, dan wel twee of meer personen die een gemeenschappelijke huishouding voeren of willen gaan voeren.

  • k.

    Inkomen:

    het daaromtrent in artikel 7, juncto artikel 8, lid 3 en lid 4, van het besluit bepaalde.

  • l.

    Huisvestingsvergunning:

    de vergunning, bedoeld in artikel 7 van de wet.

  • m.

    Eigenaar:

    het daaromtrent in artikel 1, lid 2, van de wet bepaalde.

  • n.

    Ingezetene:

    degene die in het bevolkingsregister van één der gemeenten in de Oosterschelderegio is opgenomen en feitelijk in de Oosterschelderegio hoofdverblijf heeft in een voor permanente bewoning aangewezen woonruimte.

  • o.

    Onzelfstandige woonruimte:

    woonruimte, niet zijnde woonruimte bestemd voor inwoning, welke geen eigen toegang heeft en welke niet door een huishouden kan worden bewoond, zonder dat dit daarbij afhankelijk is van wezenlijke voorzieningen buiten die woonruimte.

  • p.

    Inwoning:

    het bewonen van een woonruimte die onderdeel uitmaakt van een woonruimte die door een ander huishouden in gebruik is genomen.

  • q.

    Standplaats:

    een standplaats op een centrum als bedoeld in artikel 2 van de Woonwagenwet (Stbl. 1968, 98), of een standplaats als bedoeld in artikel 1, lid 1h, van de Woningwet (Stbl. 1991, 439).

  • r.

    Woonwagen:

    een woonwagen als bedoeld in artikel 1 van de Woonwagenwet.

  • s.

    Onttrekking:

    onder het onttrekken aan de bestemming tot bewoning wordt verstaan het gebruiken voor een ander doel dan permanente bewoning door een huishouden.

  • t.

    Onttrekkingsvergunning:

    de vergunning als bedoeld in artikel 30 van de wet.

HOOFDSTUK 2 VERDELING VAN WOONRUIMTE

Paragraaf 2.1 Werkingsgebied

Artikel 2.1.1 Huurprijsgrens

Het bepaalde in dit hoofdstuk is uitsluitend van toepassing op woonruimten met een huurprijs beneden € 304,49 (prijspeil 1 juli 1994) per maand.

Artikel 2.1.2 Nadere afbakening

In afwijking van het bepaalde in artikel 2.1.1 is het bepaalde in dit hoofdstuk niet van toepassing op:

  • a.

    woonruimten, als bedoeld in artikel 6, lid 1, van de wet (inwoning, woonwagens, woonschepen en bejaardenoorden);

  • b.

    onzelfstandige woonruimten;

  • c.

    woonruimten, in eigendom van een eigenaar waarmee een overeenkomst is gesloten, als bedoeld in artikel 2.9.1.

Paragraaf 2.2 - Inschrijving

Artikel 2.2.1 Register van woningzoekenden

  • 1.

    Burgemeester en wethouders dragen zorg voor het aanleggen en bijhouden van een register van woningzoekenden.

  • 2.

    In dit register worden op hun verzoek als woningzoekenden ingeschreven:

    Alle huishoudens waarvan de leden óf de Nederlandse nationaliteit bezitten, óf over een geldige verblijfstitel in Nederland beschikken en waarvan ten minste één der leden de leeftijd van 18 jaar heeft bereikt.

Artikel 2.2.2 Verzoek om inschrijving

Het verzoek om als woningzoekende te worden ingeschreven wordt gericht aan burgemeester en wethouders en gaat vergezeld van de volgende gegevens:

  • -

    gegevens van de aanvrager (naam, adres, woonplaats, geboortedatum en nationaliteit);

  • -

    samenstelling huishouden (aantal personen, naam, adres, woonplaats, geboortedata en nationaliteit);

  • -

    inkomensgegevens huishouding (inkomensbron en hoogte van het inkomen);

  • -

    soort woning (huidige en gewenste);

  • -

    huurprijs (huidige en gewenste).

Artikel 2.2.3 Bewijs van inschrijving

  • 1.

    Burgemeester en wethouders verstrekken aan de in het register ingeschreven woningzoekenden een bewijs van inschrijving, waarop de volgende gegevens worden vermeld:

    • -

      naam, adres en woonplaats van de aanvrager;

    • -

      samenstelling huishouden (aantal personen);

    • -

      inkomensgegevens van het huishouden;

    • -

      soort woning (huidige en gewenste);

    • -

      huidige en gewenste huurprijs;

    • -

      datum inschrijving.

  • 2.

    Het bewijs van inschrijving blijft, behoudens het in het derde en vierde lid gestelde, één jaar geldig.

  • 3.

    De inschrijving in het register van woningzoekenden kan eenmaal met een periode van één jaar verlengd worden, indien de woningzoekende uiterlijk binnen één maand voor het eindigen van de in het vorige lid bedoelde termijn daarom schriftelijk heeft verzocht.

  • 4.

    Burgemeester en wethouders halen een inschrijving door, indien:

    • a.

      de woningzoekende is verhuisd;

    • b.

      de woningzoekende niet meer aan de vereisten voor inschrijving voldoet;

    • c.

      de woningzoekende daarom verzoekt;

    • d.

      de inschrijvingstermijn als bedoeld in lid 2 of lid 3 van dit artikel is verstreken;

    • e.

      de inschrijving is gedaan op grond van door de woningzoekende verstrekte gegevens waarvan deze wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat zij onjuist of onvolledig waren.

Paragraaf 2.3 Huisvestingsvergunning

Artikel 2.3.1 - Vergunningvereiste

  • 1.

    Het is verboden zonder een huisvestingsvergunning een woonruimte, aangewezen in artikel 2.1.1 in gebruik te nemen voor bewoning.

  • 2.

    Het is verboden de in het vorige lid bedoelde woonruimte voor bewoning in gebruik te geven aan een huishouden dat niet beschikt over een huisvestingsvergunning.

Artikel 2.3.2 - Aanvragen van een huisvestingsvergunning

  • 1.

    De aanvraag van een huisvestingsvergunning wordt ingediend bij burgemeester en wethouders en gaat vergezeld van de volgende gegevens:

    • a.

      naam, adres en woonplaats van de aanvrager voor een vergunning;

    • b.

      adres van de (nieuwe) woning;

    • c.

      datum waarop vergunning noodzakelijk is.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders besluiten de aanvraag niet verder te behandelen, indien de aanvrager niet aannemelijk kan maken dat hij, indien hij een huisvestingsvergunning voor de in de aanvraag aangegeven woonruimte krijgt, die woonruimte ook daadwerkelijk in gebruik zal kunnen nemen, een en ander echter met uitzondering van de gevallen, genoemd in artikel 23, lid 3, van de wet (medehuurderschap).

  • 3.

    In de huisvestingsvergunning vermelden burgemeester en wethouders de volgende informatie:

    • a.

      de mededeling dat binnen twee maanden van de huisvestingsvergunning gebruik gemaakt moet worden. Na deze termijn is de vergunning van rechtswege vervallen;

    • b.

      de namen van de personen die als vergunninghouder worden aangemerkt;

    • c.

      het aantal personen dat de woonruimte in gebruik neemt;

    • d.

      het adres van de woonruimte waarvoor de vergunning geldt.

Artikel 2.3.3 - Criteria voor vergunningverlening

  • 1.

    Burgemeester en wethouders verlenen de huisvestingsvergunning, indien aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

    • a.

      het huishouden dat de huisvestingsvergunning aanvraagt behoort tot de ingevolge paragraaf 2.4 aangewezen categorieën van woningzoekenden die voor het verkrijgen van een huisvestingsvergunning in aanmerking komen;

    • b.

      de woonruimte wordt met toepassing van het bepaalde in paragraaf 2.5 passend geacht voor het huishouden dat de huisvestingsvergunning aanvraagt;

    • c.

      er is voor de woonruimte niet een ander huishouden ingeschreven in het in artikel 2.2.1 bedoelde register, dat gegadigde is voor de woonruimte en waarvoor met toepassing van het bepaalde in paragraaf 2.6 (urgentie) en/of 2.7 (voordracht) de voorziening in de behoefte aan woonruimte dringender noodzakelijk is.

  • 2.

    Het in het vorige lid, sub c, bepaalde blijft buiten toepassing, indien zich een situatie voordoet als aangegeven in artikel 9 van het besluit (medehuurderschap en voorgenomen woningruil).

  • 3.

    In afwijking van het in het eerste lid bepaalde kan de huisvestingsvergunning eveneens verleend worden, indien de woonruimte met toepassing van het bepaalde in paragraaf 2.5 passender geacht wordt voor het huishouden dat de huisvestingsvergunning aanvraagt dan de woonruimte welke het huishouden verlaat.

Artikel 2.3.4 - Vruchteloze aanbieding

  • 1.

    In afwijking van het in artikel 2.3.3 bepaalde wordt de vergunning altijd verleend, indien de woonruimte door de eigenaar overeenkomstig de in de leden 2 en 3 van dit artikel weergegeven procedure gedurende twee maanden vruchteloos is aangeboden aan de woningzoekenden die ingevolge het eerste lid van artikel 2.3.3 voor die woonruimte in aanmerking komen.

  • 2.

    De eigenaar moet de woonruimte gedurende deze twee maanden ten minste driemaal door middel van een op afzonderlijke dagen geplaatste advertentie te huur aanbieden. De advertentie moet geplaatst worden in één of meer dag- of weekbladen die in de gemeente verspreid worden, waaronder één lokaal blad.

Deze advertentie moet in ieder geval bevatten:

  • a.

    het adres van de woonruimte;

  • b.

    de overeenkomstig artikel 26, lid 2, van de wet bepaalde huurprijs van de woonruimte;

  • c.

    de mededeling dat degenen die voldoen aan het bepaalde in artikel 2.3.3, lid 1, de voorkeur genieten.

De in het vorige lid genoemde termijn begint te lopen op de datum van plaatsing van de eerste advertentie die voldoet aan het hier bepaalde.

3.Indien de eigenaar aan burgemeester en wethouders aannemelijk kan maken, dat hij de woonruimte op andere, gelijkwaardige wijze vruchteloos heeft aangeboden aan de in het eerste lid genoemde woningzoekenden, wordt eveneens toepassing gegeven aan het in het eerste lid bepaalde.

Artikel 2.3.5 - Intrekking

Burgemeester en wethouders kunnen een huisvestingsvergunning intrekken, indien de vergunning is verleend op grond van door de vergunninghouder verstrekte gegevens waarvan deze wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat zij onjuist of onvolledig waren.

Artikel 2.4 - Gereserveerd

Paragraaf 2.5 - Passendheid

Artikel 2.5.1 - Verhouding inkomen - huurprijs

  • 1.

    Het inkomen van het huishouden moet in een redelijke verhouding tot de huurprijs van de woonruimte staan.

  • 2.

    Bij de toepassing van het gestelde in lid 1 hanteren burgemeester en wethouders de volgende tabel voor de bepaling van de verhouding tussen de huurprijs en het daarbij ten hoogste toegestane inkomen:

    (peildatum 1 juli 1993)

    INKOMEN

    HUURPRIJS

    Alleenstaande < 65 jaar

    Alleenstaande

    > 65 jaar

    Meerpersoons-huishouden

    < 65 jaar

    Meerpersoons-huishouden

    > 65 jaar

    Huurprijs < € 231,43 per maand

    € 15.882,31

    € 13.159,63

    € 20.873,89

    € 17.697,43

    Huurprijs € 231,43

    tot huurprijsgrens € 304,49

    € 19.852,88

    € 16.449,53

    € 26.092,36

    € 22.121,79

  • 3.

    Indien voor een woonruimte met een huurprijs van minder dan € 231,43 per maand of bij een huurprijs liggend tussen € 231,43 en € 304,49 geen huishouden met een inkomen overeenkomstig de in het vorige lid weergegeven tabel bij burgemeester en wethouders bekend is, wordt de woonruimte ook passend geacht voor een huishouden met een inkomen dat in eerste instantie ten hoogste 25% meer bedraagt.

  • 4.

    Voor de bepaling van het inkomen dat in de in lid 2 weergegeven tabel wordt toegepast hanteren burgemeester en wethouders de bewijsstukken over recente inkomensgegevens. Zonodig kunnen burgemeester en wethouders verlangen dat een jaaropgave, een IB-60 formulier of een werkgeversverklaring wordt overgelegd.

Paragraaf 2.6 - Urgentie

Artikel 2.6.1 Urgentieverklaring

  • 1.

    Indien een woningzoekende dringend behoefte heeft aan een (andere) woonruimte, kan hij aan burgemeester en wethouders verzoeken hem een urgentieverklaring te verstrekken.

  • 2.

    De urgentieverklaring houdt het volgende in:

    • a.

      de erkenning dat verhuizing van de woningzoekende dringend gewenst is en dat burgemeester en wethouders dientengevolge overeenkomstig artikel 2.6.4 bemiddeling zullen verlenen bij het verkrijgen van een (andere) woonruimte;

    • b.

      de mededeling dat de bemiddeling beperkt is tot een bepaald soort woonruimte in een bepaald deel van de gemeente.

Artikel 2.6.2 Aanvragen van een urgentieverklaring

  • 1.

    De aanvraag van een urgentieverklaring wordt ingediend bij burgemeester en wethouders en gaat vergezeld van een verklaring van een onafhankelijke deskundige of instantie op aanwijzing van de gemeente.

  • 2.

    Op of bij de urgentieverklaring vermelden burgemeester en wethouders de inhoud van de urgentieverklaring, zoals bedoeld in artikel 2.6.1.

Artikel 2.6.3 Criteria voor verlening van een urgentieverklaring

Burgemeester en wethouders verlenen tenminste de urgentieverklaring, indien aan één of meer van de volgende voorwaarden voldaan wordt:

  • a.

    bij daklozen, buiten eigen schuld als gevolg van calamiteiten. Daarmee zijn onder andere bedoeld mensen die als gevolg van brand dakloos zijn geworden;

  • b.

    bij situaties die levensbedreigend zijn.

Artikel 2.6.4 Bemiddeling

  • 1.

    Voor woningzoekenden die beschikken over een urgentieverklaring bemiddelen burgemeester en wethouders bij eigenaren van woonruimte, opdat aan hen een overeenkomstig paragraaf 2.5 passende en overeenkomstig artikel 2.6.1, lid 2, nader omschreven woonruimte wordt aan-geboden.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders geven deze bemiddeling nader vorm in het in paragraaf 2.7 beschreven voordrachtstelsel.

  • 3.

    Het recht op bemiddeling vervalt nadat de woningzoekende tweemaal een aanbieding van een naar het oordeel van burgemeester en wethouders passende woonruimte heeft geweigerd.

Artikel 2.6.5 Wijziging en intrekking

  • 1.

    Bij gewijzigde omstandigheden kunnen burgemeester en wethouders, al dan niet op verzoek van de woningzoekende, besluiten de inhoud van de afgegeven urgentieverklaring te wijzigen. Dit wordt ter kennis van de woningzoekende gebracht door middel van de verstrekking van een gewijzigde urgentieverklaring, waarbij tevens wordt meegedeeld dat de voordien verstrekte urgentieverklaring is vervallen.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders kunnen een urgentieverklaring intrekken, indien:

    • a.

      aan de vereisten voor het verkrijgen van een urgentieverklaring niet meer wordt voldaan;

    • b.

      de urgentieverklaring is verstrekt op grond van gegevens waarvan de woningzoekende wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat zij onjuist of onvolledig waren.

Paragraaf 2.7 Leegmelding en voordracht

Artikel 2.7.1 Melding van ter beschikking komen

  • 1.

    De eigenaar van een woonruimte die behorend tot de categorie huurwoningen met een huurprijsgrens tot € 304,49 (prijspeil 1 juli 1994), is verplicht het ter beschikking komen van die woonruimte onverwijld aan burgemeester en wethouders te melden. Het daaromtrent in artikel 18 van de wet bepaalde is van overeenkomstige toepassing.

  • 2.

    Een woonruimte wordt geacht ter beschikking te zijn gekomen, wanneer:

    • a.

      degene die de woonruimte in gebruik heeft aan de eigenaar het gebruik daarvan heeft opgezegd;

    • b.

      de woonruimte is ontruimd;

    • c.

      de woonruimte als zodanig niet langer in gebruik is, tenzij aannemelijk wordt gemaakt dat dit slechts korte tijd het geval is;

    • d.

      op enigerlei andere wijze is gebleken dat de woonruimte te huur is.

  • 3.

    De eigenaar dient burgemeester en wethouders of door de burgemeester aan te wijzen gemeente-ambtenaren in de gelegenheid te stellen de woonruimte te inspecteren ter vaststelling van de in de vorige leden genoemde gegevens.

Artikel 2.7.2 Voordracht

  • 1.

    Met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 19, 20 en 21 van de wet kunnen burgemeester en wethouders aan de eigenaar van een ter beschikking gekomen woonruimte die behoort tot de in artikel 2.7.1, eerste lid, aangewezen categorieën een voordracht tot verhuring van de woonruimte aan een door burgemeester en wethouders aangegeven woningzoekende doen.

  • 2.

    Voor plaatsing op de in het vorige lid bedoelde voordracht komen tenminste in aanmerking de woningzoekenden die beschikken over een urgentieverklaring als bedoeld in artikel 2.6.1.

  • 3.
    • a.

      Binnen twee weken nadat de eigenaar het ter beschikking komen van de woonruimte heeft gemeld of anderszins is gebleken dat de woonruimte ter beschikking is gekomen zenden burgemeester en wethouders een voordracht als bedoeld in lid 1 van ten minste één en ten hoogste drie woningzoekenden, of berichten zij aan de eigenaar dat geen voordracht zal worden gedaan. Van de voordracht worden de desbetreffende woningzoekenden door burgemeester en wethouders schriftelijk in kennis gesteld.

    • b.

      Binnen twee weken na ontvangst van de voordracht dient de eigenaar de woning-zoekende(n) te benaderen en burgemeester en wethouders schriftelijk te berichten of met (één van) de voorgedragen woningzoekende(n) een huurovereenkomst afgesloten zal worden. Indien de eigenaar de voorgedragen woningzoekende(n) weigert, dient hij de reden daarvan aan burgemeester en wethouders te berichten. Burgemeester en wethouders stellen de voorgedragen woningzoekende(n) hiervan in kennis en geven daarbij aan wat het vervolg van de procedure zal zijn. Indien de voorgedragen woningzoekende(n) de woonruimte weigert (weigeren), dient (dienen) hij (zij) de reden daarvan schriftelijk aan burgemeester en wethouders te berichten.

  • 4.

    Indien de voorgedragen woningzoekende(n) de woonruimte weigert (weigeren), of de eigenaar de voorgedragen woningzoekende(n) om naar het oordeel van burgemeester en wethouders gegronde redenen weigert, kan een tweede voordracht worden gedaan binnen twee weken nadat burgemeester en wethouders van de weigering in kennis zijn gesteld.

  • 5.

    Voorgedragen woningzoekenden worden geacht geweigerd te hebben, indien zij niet binnen één week nadat zij van de voordracht in kennis zijn gesteld aan de eigenaar of aan burgemeester en wethouders hebben laten weten dat zij de aangeboden woonruimte accepteren.

  • 6.

    Het bepaalde in artikel 2.3.3, lid 1, sub b, blijft buiten toepassing, indien:

    • a.

      burgemeester en wethouders hebben bericht dat geen voordracht zal worden gedaan;

    • b.

      zij niet binnen de termijn als genoemd in lid 3, sub a, een voordracht hebben gedaan;

    • c.

      alle door hen voorgedragen woningzoekenden de aangeboden woonruimte hebben geweigerd.

  • 7.

    Indien de eigenaar niet binnen de gestelde termijn een bericht als bedoeld in lid 3, sub b, heeft gezonden of als hij de voorgedragen woningzoekende(n) zonder naar het oordeel van burgemeester en wethouders gegronde reden weigert, kunnen burgemeester en wethouders overeenkomstig hoofdstuk IV van de wet tot vordering van de woonruimte overgaan.

  • 8.

    De per eigenaar overeenkomstig artikel 2.7.1 gemelde woonruimten worden genoteerd in een register, waarvan het boekjaar gelijk is aan het kalenderjaar. In dit register wordt enerzijds aangetekend voor welke woonruimten een huisvestingsvergunning is verstrekt aan woning-zoekenden die aan de eisen voor plaatsing op een voordracht voldoen en anderzijds voor welke woonruimten dit niet het geval is geweest. Bij het doen van voordrachten streven burgemeester en wethouders ernaar om de verhouding tussen deze twee categorieën woonruimten 1:1 te laten zijn.

Paragraaf 2.8 Afwijkende bepalingen voor bijzondere woonvormen

Artikel 2.8.1 Standplaatsen voor een woonwagen

  • 1.

    Burgemeester en wethouders houden binnen het register van woningzoekenden als bedoeld in artikel 2.2.1 een lijst van standplaatszoekenden bij, waarop zij in afnemende puntenvolgorde worden genoteerd.

    De volgende factoren bepalen het aantal toegekende punten:

    • a.

      Deconcentratie:

    • -

      aanvrager woont op een woonwagencentrum dat dient te worden opgeheven of verkleind.

    • b.

      Zorg:

      • -

        aanvrager heeft familie in de eerste of tweede graad op het woonwagencentrum van de aanvraag;

      • -

        aanvrager heeft familie in de eerste of tweede graad op een ander woonwagencentrum in de gemeente;

      • -

        aanvrager woont buiten één van de gemeenten in de Oosterschelderegio en heeft familie in de eerste of tweede graad op één van de woonwagencentra in één van de gemeenten in de Oosterschelderegio.

    • c.

      Regio:

      • -

        aanvrager woont reeds meer dan een jaar op één van de woonwagencentra binnen de gemeente, hetgeen blijkt uit het bevolkingsregister;

      • -

        aanvrager woont reeds meer dan een jaar op één van de woonwagencentra binnen één van de gemeenten in de Oosterschelderegio;

      • -

        aanvrager beschikt over zelfstandige woonruimte, niet zijnde een woonwagen, binnen de gemeente en kan krachtens de Woonwagenwet aanspraak maken op het bewonen van een woonwagen (binnengemeentelijke spijtoptant);

      • -

        aanvrager beschikt over zelfstandige woonruimte, niet zijnde een woonwagen, binnen één van de andere gemeenten in de Oosterschelderegio en kan krachtens de Woonwagenwet aanspraak maken op het bewonen van een woonwagen (binnen-regionale spijtoptant).

    • d.

      Economische en maatschappelijke binding:

      • -

        aanvrager is economisch of maatschappelijk gebonden aan de Oosterschelderegio.

    • e.

      Inschrijvingstermijn:

      • -

        aanvrager heeft reeds eerder ten minste een jaar in de gemeente een standplaats gehad;

      • -

        per maand, dat de inschrijving van kracht is en de aanvrager jonger is dan 30 jaar;

      • -

        per maand, dat de inschrijving van kracht is en de aanvrager 30 jaar of ouder is.

    • f.

      Bijzondere omstandigheden:

      • -

        aanvrager volgt algemeen vormend, dan wel beroepsonderwijs (geen partieel onderwijs).

  • 2.

    In afwijking van het bepaalde in artikel 2.3.3 wordt de huisvestingsvergunning voor een standplaats voor een woonwagen verleend, indien aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

    • a.

      de standplaatszoekende behoort tot de ingevolge paragraaf 2.4 aangewezen categorieën van woningzoekenden die voor het verkrijgen van een huisvestingsvergunning in aan-merking komen;

    • b.

      de standplaatszoekende kan aantonen dat hij is gerechtigd om volgens de Woonwagenwet in een woonwagen te wonen;

    • c.

      de standplaatszoekende neemt op de in het vorige lid bedoelde lijst de bovenste plaats in, of de boven hem staande standplaatszoekenden willen niet in aanmerking komen voor de standplaats. Ingeval van bijzondere medische en/of sociale omstandigheden van de standplaatszoekende kunnen burgemeester en wethouders van deze voorwaarde afwijken.

  • 3.

    De paragrafen 2.5 (passendheid) en 2.6 (urgentie) blijven ingeval van standplaatszoekenden buiten toepassing

Paragraaf 2.9 Organisatie en bevoegdheden

Artikel 2.9.1 Overeenkomsten

Burgemeester en wethouders zullen bevorderen dat met eigenaren overeenkomsten worden gesloten over het in gebruik geven van woonruimte, welke overeenkomsten voor het bezit van deze eigenaren in de plaats treden van delen van hoofdstuk 2 van deze verordening. Gezien de gangbare praktijk van de woonruimteverdeling geldt dat in ieder geval met de corporaties overeenkomsten worden gesloten. De overeenkomsten dienen een evenwichtige en rechtvaardige verdeling van woonruimte te bevorderen. De overeenkomsten worden ter goedkeuring aan de gemeenteraad voorgelegd. De inhoud van de overeenkomsten wordt in ruime mate bekend gemaakt aan de inwoners van de gemeente en aan andere belanghebbenden.

HOOFDSTUK 3 WIJZIGING VAN DE SAMENSTELLING VAN DE WOONRUIMTEVOORRAAD

Paragraaf 3.1 Onttrekking

Artikel 3.1.1 Werkingsgebied

Het bepaalde in dit hoofdstuk te weten de onttrekking, is van toepassing op alle woonruimte.

Artikel 3.1.2 Vergunningvereiste

  • 1.

    Het is de zakelijk gerechtigde van een woonruimte, aangewezen in artikel 3.1.1 verboden zonder een onttrekkingsvergunning deze aan de bestemming van bewoning te onttrekken.

  • 2.

    Onder het onttrekken aan de bestemming tot bewoning wordt verstaan het gebruiken voor een ander doel dan permanente bewoning door een huishouden. Onder het gebruiken van de woonruimte wordt tevens verstaan het in gebruik te geven of het te doen gebruiken als recreatie-woning.

  • 3.

    Onder het gebruiken, het in gebruik geven of het doen gebruiken van een woonruimte als recreatiewoning wordt in elk geval verstaan het beschikbaar hebben of houden van een gebouw ten behoeve van zichzelf of een ander, zonder dat hij of die ander zijn hoofdverblijf in dat gebouw heeft en er een redelijke termijn is verstreken, na welke het beschikbaar hebben of houden niet meer geacht kan worden te geschieden met als doel het gebouw te gebruiken, in gebruik te geven of te doen gebruiken als hoofdverblijf.

  • 4.

    Als criterium voor de vaststelling of iemand zijn hoofdverblijf in een gebouw heeft geldt, dat hij is opgenomen in het bevolkingsregister van de gemeente.

Artikel 3.1.3 Aanvragen van een onttrekkingsvergunning

  • 1.

    De aanvraag van een onttrekkingsvergunning wordt ingediend bij burgemeester en wethouders en gaat vergezeld van de volgende informatie en bewijsstukken:

    • a.

      naam en adres van de eigenaar;

    • b.

      gegevens over de huidige situatie:

      • -

        aantal kamers;

      • -

        woonoppervlak;

      • -

        staat van onderhoud.

    • c.

      gegevens over de beoogde situatie:

      • -

        bestemming.

  • 2.

    Op of bij de onttrekkingsvergunning vermelden burgemeester en wethouders de volgende informatie:

    • a.

      de mededeling dat binnen één jaar van de onttrekkingsvergunning gebruik gemaakt moet worden. Na deze termijn is de vergunning van rechtswege vervallen;

    • b.

      de woonruimte waarop de vergunning betrekking heeft.

  • 3.

    Burgemeester en wethouders kunnen een vergunning verlenen voor tijdelijke onttrekking, indien de onttrekking voorziet in een tijdelijke behoefte.

Artikel 3.1.4 Criteria voor vergunningverlening

Burgemeester en wethouders verlenen de onttrekkingsvergunning, indien naar het oordeel van burgemeester en wethouders het met de onttrekking gediende belang groter is dan het belang van het behoud of de samenstelling van de woonruimtevoorraad.

Artikel 3.1.5 Intrekking

Burgemeester en wethouders kunnen een onttrekkingsvergunning intrekken, indien de vergunning is verleend op grond van door de vergunninghouder verstrekte gegevens waarvan deze wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat zij onjuist of onvolledig waren.

Artikel 3.1.6 Verzegeling

Indien sprake is van het gebruik van woonruimte zonder onttrekkingsvergunning anders dan voor permanente bewoning, kunnen burgemeester en wethouders de woonruimte verzegelen. Deze verzegeling wordt opgeheven op het moment dat de woonruimte in gebruik genomen wordt voor permanente bewoning, of dat de woonruimte door verhuur of verkoop opnieuw voor permanente bewoning wordt bestemd, of indien alsnog een onttrekkingsvergunning wordt verleend.

Paragraaf 3.2 - Bevoegdheden

Gereserveerd.

HOOFDSTUK 4 VERDERE BEPALINGEN

Artikel 4.1 Hardheidsclausule

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd in gevallen waarin de toepassing van deze verordening naar hun oordeel tot een bijzondere hardheid leidt ten gunste van de aanvrager af te wijken van deze verordening.

Artikel 4.2 Strafbepaling

Hij die handelt in strijd met het bepaalde in artikel 2.3.1, 2.7.1 of 3.1.2 wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste vier maanden of geldboete van de derde categorie. De genoemde strafbaar gestelde feiten zijn overtredingen.

Artikel 4.3 Handhaving

  • 1.

    Met het toezicht op de naleving van het bij of krachtens deze verordening bepaalde zijn belast de daartoe door burgemeester en wethouders aangewezen ambtenaren.

  • 2.

    Met de opsporing van de bij artikel 4.2 strafbaar gestelde feiten zijn, behalve de in artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering en de in artikel 75 van de wet aangewezen ambtenaren belast de in het eerste lid genoemde ambtenaren, voorzover zij door de minister van justitie daartoe zijn aangewezen.

  • 3.

    De in het eerste lid genoemde ambtenaren hebben de bevoegdheden als genoemd in de artikelen 76, 77 en 78 van de wet.

Artikel 4.4 Restbepaling

In de gevallen waarin deze verordening niet voorziet beslissen burgemeester en wethouders, waarbij zij zich uitsluitend zullen laten leiden door overwegingen betrekking hebbende op de evenwichtige en rechtvaardige verdeling van schaarse woonruimte.

Artikel 4.5 Overleg bij wijziging

Bij de voorbereiding van een besluit tot wijziging van deze verordening plegen burgemeester en wethouders overleg met de in de gemeente werkzame, ingevolge artikel 70, eerste lid, of artikel 72, eerste lid, van de Woningwet (Stbl. 1991, 439) toegelaten instellingen en met andere daarvoor naar hun oordeel in aanmerking komende organisaties zoals woonconsumenten, die binnen de gemeente op het gebied van de woonruimteverdeling werkzaam zijn.

Artikel 4.6 Verslaglegging

  • 1.

    Op verzoek van de gemeente kan om een rapportage worden gevraagd over de uitvoering van het woonruimteverdelingsbeleid. Met name zal in het verslag naar voren moeten komen de wijze waarop zij zorggedragen hebben voor de huisvesting van de volgende categorieën woningzoekenden:

    • a.

      etnische minderheden;

    • b.

      ouderen;

    • c.

      jongeren;

    • d.

      gehandicapten;

    • e.

      asielzoekers;

    • f.

      vrouwen uit opvanghuizen.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders kunnen aanwijzingen geven met betrekking tot de wijze waarop het in het eerste lid genoemde verslag ingedeeld moet zijn.

HOOFDSTUK 5 OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 5.1 Overgangsbepaling

Voor het op de dag van inwerking treden van deze verordening reeds als recreatiewoning in gebruik zijnde gebouw, zoals vastgelegd in bijlage I, wordt geacht een onttrekkingsvergunning te zijn verleend, als bedoeld in artikel 3.1.4, onder lid 1. Op bijlage I "Inventarisatielijst van recreatiewoningen" zijn woonruimten vermeld die als tweede woning zijn geregistreerd en als zodanig worden gebruikt.

Artikel 5.2 Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als 'Huisvestingsverordening 1994 van Tholen'.

Artikel 5.3 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de achtste dag na de door burgemeester en wethouders vast te stellen dag van de afkondiging.

Aldus vastgesteld door de raad van de gemeente Tholen in zijn openbare vergadering van 22 oktober 2001.

, voorzitter.

, secretaris.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1.1 - Begripsbepalingen

Sub c:

De tekst van artikel 1, lid 1, sub b, van de wet luidt:

woonruimte: besloten ruimte die, al dan niet tezamen met één of meer andere ruimten, bestemd of geschikt is voor permanente bewoning door een huishouden.

 

Sub d:

De tekst van artikel 1, lid 1, sub f, van de wet luidt:

huurprijs: de prijs die bij huur en verhuur is verschuldigd voor het enkele gebruik van een woonruimte, uitgedrukt in een bedrag per maand, dan wel, indien het betreft een standplaats voor een woonwagen, het bedrag dat is verschuldigd voor het innemen van die standplaats uitgedrukt in een bedrag per maand.

 

Sub e:

De tekst van artikel 6, lid 3, van de wet luidt:

De grenzen bedoeld in het tweede lid, bedragen:

a.    voor de aanwijzing van woonruimten als bedoeld in dat lid, onder b: een twaalfde deel van het bedrag, op het tijdstip van de aanwijzing genoemd in artikel 16 van de Wet individuele huursubsidie (Stbl. 1990, 394).

 

Sub g en h:

De tekst van artikel 2 van het besluit luidt:

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • a.

    economische binding aan een gebied: de binding van een persoon aan een gebied, daarin gelegen dat die persoon, met het oog op de voorziening in het bestaan, een redelijk belang heeft zich in dat gebied te vestigen, met dien verstande dat een economische binding in elk geval wordt aangenomen ten aanzien van personen die voor de voorziening in het bestaan zijn aangewezen op het duurzaam verrichten van arbeid binnen of vanuit dat gebied;

  • b.

    maatschappelijke binding aan een gebied: de binding van een persoon aan een gebied, daarin gelegen dat die persoon een redelijk, met de plaatselijke samenleving verband houdend belang heeft zich in dat gebied te vestigen, met dien verstande dat een maatschappelijke binding in elk geval wordt aangenomen ten aanzien van personen die ten minste zes jaar onafgebroken ingezetene zijn, dan wel gedurende de voorafgaande tien jaar ten minste zes jaar onafgebroken ingezetene zijn geweest van dat gebied;

  • c.

    regio: een gebied dat uit een oogpunt van het functioneren van de woonruimtemarkt als een samenhangend geheel kan worden beschouwd.

 

Sub k:

De tekst van artikel 7 van het besluit luidt:

In deze paragraaf wordt onder inkomen verstaan: het belastbaar inkomen, bedoeld in artikel 3, tweede lid, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964, dan wel, indien geen aanslag in de inkomstenbelasting is of wordt vastgesteld, het zuiver loon, bedoeld in artikel 9 van de Wet op de loonbelasting 1964, of een op vergelijkbare wijze bepaald bedrag.

 

De tekst van artikel 8, lid 3 en lid 4, van het besluit luidt:

  • 3.

    Voor de bepaling van de som, bedoeld in het tweede lid, onder c en d, wordt uitgegaan van het laatstelijk voor die vergunningverlening bekende inkomen van elk van de leden van het betrokken meerpersoonshuishouden en blijven de negatieve inkomens en de inkomens van inwonende kinderen, pleegkinderen en kleinkinderen van de huurder die op 1 januari van het jaar waarin de vergunning wordt verleend 26 jaar of jonger zijn, buiten beschouwing.

  • 4.

    De bedragen, genoemd in het tweede lid, kunnen bij ministeriële regeling worden gewijzigd, indien daartoe aanleiding bestaat als gevolg van een wijziging van huurprijzen van woningen van toegelaten instellingen, bedoeld in artikel 70, eerste lid, van de Woningwet, of van de inkomensontwikkeling, en in verband daarmee een ministeriële regeling op grond van artikel 13, vierde lid, van het Besluit beheer sociale-huursector wordt vastgesteld.

Sub l:

De tekst van artikel 7 van de wet luidt:

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van burgemeester en wethouders een woonruimte, aangewezen overeenkomstig artikel 5, in gebruik te nemen voor bewoning.

  • 2.

    Het is verboden een woonruimte, aangewezen overeenkomstig artikel 5, voor bewoning in gebruik te geven aan een persoon die niet beschikt over een huisvestingsvergunning.

  • 3.

    Voor de toepassing van het eerste en tweede lid, wordt het in gebruik nemen of geven van een woonwagen die op een standplaats staat, of van een woonschip dat op een ligplaats ligt, aangemerkt als het in gebruik nemen of geven van die standplaats onderscheidenlijk ligplaats.

 

Sub m:

De tekst van artikel 1, lid 2, van de wet luidt:

Voorzover niet anders is bepaald, wordt in deze wet en de daarop berustende bepalingen onder eigenaar van een woonruimte of een gebouw verstaan: degene die bevoegd is tot het in gebruik geven van die woonruimte of dat gebouw. Onder "eigenaar in de zin van het Burgerlijk Wetboek" wordt in deze wet en de daarop berustende bepalingen mede verstaan: de erfpachter, vruchtgebruiker, gerechtigde tot een appartementsrecht als bedoeld in artikel 106 van Boek 5 van het Burgerlijk Wetboek, of degene aan wie door een rechtspersoon het gebruiksrecht van een woonruimte is verleend.

 

Sub n:

Bewoners van vakantiewoningen en tweede woningen waar een deel van het jaar verbleven wordt vallen niet onder de definitie van ingezetene.

 

Sub o en p:

Deze definities zijn opgenomen om een grens te kunnen trekken tussen zelfstandige woonruimte aan de ene kant en aan de andere kant onzelfstandige woonruimte en voor inwoning bestemde woonruimte (die niet onder de werking van de verordening vallen). Het begrip onzelfstandige woonruimte is hier gedefinieerd als het tegenovergestelde van het begrip zelfstandige woonruimte, zoals dat is gedefinieerd in artikel 30, lid 2 van de wet.

Onder zelfstandige woonruimte als bedoeld in het eerste lid, onder c, wordt verstaan een woonruimte welke een eigen toegang heeft en welke door een huishouden kan worden bewoond zonder dat dit daarbij afhankelijk is van wezenlijke voorzieningen buiten die woonruimte.

 

Sub t:

  • 1.

    De tekst van artikel 30 van de wet luidt:

    Het is verboden een woonruimte die behoort tot een door de gemeenteraad in de Huisvestingsverordening daartoe met het oog op het behoud of de samenstelling van de woonruimtevoorraad aangewezen categorie, zonder vergunning van burgemeester en wethouders:

  • a.

    aan de bestemming tot bewoning te onttrekken, of voor een zodanig gedeelte aan die bestemming te onttrekken, dat die woonruimte daardoor niet langer geschikt is voor bewoning door een huishouden van dezelfde omvang als waarvoor deze zonder zodanige onttrekking geschikt is.

  • 2.

    Woonruimte, aangewezen overeenkomstig artikel 5, wordt tevens aangewezen overeenkomstig het eerste lid, tenzij een zodanige aanwijzing naar het oordeel van de gemeenteraad met het oog op het behoud of de samenstelling van de woonruimtevoorraad niet noodzakelijk is.

     

Artikel 2.1.1 - Huurprijsgrens

Het werkingsgebied voor de verdeling van woonruimte is uitsluitend van toepassing op woonruimten met een huurprijs tot € 304,49 per maand (peildatum 1 juli 1994). Gekozen is voor woningen die nog bereikbaar zijn voor huishoudens met een minimum-inkomen. Een woning is bereikbaar als deze een huur heeft die onder een bepaalde grens ligt. Deze bereikbaarheidsgrens wordt bepaald op grond van de IHS-regeling voor meerpersoonshuishoudens met een minimum-inkomen. Zij is de optelsom van de maximale subsidie IHS, die een huishouden zonder fiattering door de gemeente kan krijgen (nu € 136,13), en de daarbij behorende eigen bijdrage van de bewoners (€ 168,35). De bereikbaarheidsgrens komt daarmee op € 304,49 in de periode juli 1994 tot juli 1995. Dit bedrag kan per jaar veranderen, omdat het rijk de maximale subsidie en/of de eigen bijdrage jaarlijks aanpast (maximale subsidie om de paar jaar sprongsgewijs en de eigen bijdrage aan de gemiddelde huurindex).

 

Artikel 2.1.2 - Nadere afbakening

Sub a:

De tekst van artikel 6, lid 1, van de wet luidt:

Een aanwijzing als bedoeld in artikel 5, kan niet betreffen:

  • 1.

    woonruimten, bestemd voor inwoning;

  • 2.

    woonwagens als bedoeld in artikel 1 van de Woonwagenwet (Stbl. 1968, 98);

  • 3.

    woonschepen als bedoeld in de Wet op Woonwagens en Woonschepen (Stbl. 1918, 492);

  • 4.

    de bejaardenoorden waarop paragraaf 4 van de Wet op de bejaardenoorden (Stbl. 1990, 468) van toepassing is.

 

Sub c:

De verdeling van woonruimten is geregeld in de overeenkomst.

 

Artikel 2.2.1 - Register van woningzoekenden

Bij het stellen van grenzen bij de inschrijving van woningzoekenden geldt in het algemeen dat daarbij geen strengere eisen gesteld mogen worden dan die bij het al of niet verlenen van een huisvestingsvergunning gesteld worden.

Er zijn de twee categorieën woningzoekenden die volgens de Huisvestingswet in ieder geval ingeschreven moeten worden als er een urgentiesysteem en een voordrachtstelsel gehanteerd worden: de urgenten en de voor te dragen huishoudens. De urgenten zijn weergegeven in paragraaf 2.6.

 

Lid 2:

Het criterium van meerderjarigheid is feitelijk niet in de Huisvestingswet voorgeschreven, maar vormt zo langzamerhand onderdeel van het gewoonterecht in volkshuisvestingsland.

 

De Huisvestingswet bevat geen bepaling die de gemeente verplicht zogenaamde illegale vreemdelingen uit te sluiten van inschrijving als woningzoekende. De gemeente heeft wel de mogelijkheid om dit zelf te regelen, maar neemt daarbij dan ook de plicht op zich om mensen met een

niet-Nederlands paspoort bij de inschrijfbalie te controleren op verblijfsstatus.

 

Artikel 2.2.2 - Verzoek om inschrijving

Overeenkomstig het in de Algemene wet bestuursrecht bepaalde zijn in dit artikel geen termijn- en procedurebepalingen opgenomen. Mutatis mutandis geldt dit ook voor de artikelen 2.3.2, het aanvragen van een huisvestingsvergunning, 2.6.2, het aanvragen van een urgentieverklaring, 3.1.3, het aanvragen van een onttrekkingsvergunning.

 

Lid 1:

De verlangde bewijsstukken zijn afhankelijk van de inschrijvingseisen; de stukken die nodig zijn voor de beoordeling van (de mate van) urgentie worden in paragraaf 2.5 genoemd.

 

Artikel 2.2.3 - Bewijs van inschrijving

Lid 1:

De op het bewijs van inschrijving te vermelden gegevens zijn onder meer afhankelijk van het gebruikte urgentiesysteem en van het beoogde voorlichtingseffect.

 

Lid 2 en 3:

Het bewijs van inschrijving is een bepaalde periode geldig. Alleen op schriftelijk verzoek van de woningzoekende kan de inschrijving met maximaal één jaar worden verlengd. Om te kunnen beoordelen of de woningzoekende nog steeds voldoet aan de vereiste (huurprijzen en inkomens) voor inschrijving zijn deze perioden beperkt gehouden.

 

Artikel 2.3.2 - Aanvragen van een huisvestingsvergunning

Lid 1:

De verlangde bewijsstukken zijn afhankelijk van de criteria voor vergunningverlening.

 

Lid 2:

De tekst van artikel 23, lid 3, van de wet luidt:

Een bepaling als bedoeld in het tweede lid, blijft buiten toepassing indien de aanvraag is gedaan met het oog op het bepaalde in artikel 1623h, zesde lid, 1623i, derde lid, of 1623l, eerste lid, van Boek 7a, van het Burgerlijk Wetboek.

 

Lid 3:

Voordeel van het vermelden van de namen der vergunninghouders op of bij de huisvestingsvergunning is, dat bij kwesties van medehuurderschap voor de burgerlijke rechter helderheid over het publiekrechtelijke aspect van de huisvestingsvergunning verschaft kan worden.

 

Artikel 2.3.3 - Criteria voor vergunningverlening

Lid 1:

Dit is feitelijk het centrale artikel in het hele hoofdstuk 2 van de verordening. Hier komen de eisen met betrekking tot toelating, passendheid en urgentie, zoals ze in de verschillende paragrafen zijn beschreven, bij elkaar.

 

Lid 2:

De tekst van artikel 9 van het besluit luidt:

Voorzover de verordening bepaalt dat bij het verlenen van huisvestingsvergunningen voorrang wordt gegeven aan woningzoekenden als bedoeld in artikel 11, eerste lid, of artikel 12, eerste lid, van de wet, voorziet de verordening erin dat de desbetreffende bepalingen buiten toepassing blijven, indien een huisvestingsvergunning wordt aangevraagd:

  • 1.

    door degene die ingevolge artikel 1623g, eerste lid, of 1623h, eerste lid, van Boek 7a, van het Burgerlijk Wetboek medehuurder van de betrokken woonruimte was, indien deze de huurovereenkomst voortzet krachtens artikel 1623g, derde lid, 1623h, zesde lid, of 1623i, eerste lid, van Boek 7a, van dat wetboek;

  • 2.

    met het oog op een voorgenomen ruil van woonruimte;

  • 3.

    door personeel als bedoeld in artikel 6, onder b.

 

Lid 3:

Dit is een algemene uitzonderingsbepaling bij doorstroming: hoewel niet volledig voldaan wordt aan de normen voor verkrijging van een huisvestingsvergunning, kan het doorstromingsargument aanleiding zijn voor het toch verlenen van de vergunning.

Een actiever doorstromingsbeleid kan vorm gegeven worden in het opnemen van de doorstromingsfactor in het urgentiesysteem. Het gehanteerde urgentiesysteem volgens de digitale variant is minder geschikt om daarin de doorstroming als bepalende factor op te nemen, omdat het daarbij uitsluitend om het benoemen van zeer ernstige huisvestingsproblemen zal gaan.

 

Artikel 2.3.4 - Vruchteloze aanbieding

Dit is een mogelijke invulling van de verplichte vergunningverlening bij vruchteloze aanbieding, zoals deze in de wet is aangeduid.

 

Lid 2:

De tekst van artikel 26, lid 2, van de wet luidt:

Het eerste lid is slechts van toepassing:

  • a.

    ingeval de woonruimte te huur wordt aangeboden en de Huurprijzenwet woonruimte op die woonruimte van toepassing is: indien de gevraagde huurpijs niet hoger is dan de voor de betrokken woonruimte ingevolge die wet geldende maximaal redelijke huurprijs;

  • b.

    ingeval de woonruimte te huur wordt aangeboden en de Huurprijzenwet woonruimte niet op die woonruimte van toepassing is: indien de gevraagde huurprijs niet hoger is dan redelijk is, gelet op de huurprijs die in het economisch verkeer voor vergelijkbare woonruimten wordt overeengekomen.

 

Artikel 2.3.5 - Intrekking

De tekst van dit artikel is gelijk aan die van artikel 28 van de wet.

 

Artikel 2.5.1 - Verhouding inkomen - huurprijs

Lid 2:

De voorrangsregeling voor de zogenaamde doelgroep van beleid, zoals deze door het rijk in het Huisvestingsbesluit en het Besluit beheer sociale-huursector is gedefinieerd, is feitelijk opgenomen in de derde rij van de tabel in dit artikel (huurprijs < € 231,43 per maand).

Deze definitie is weer afgeleid van het hieromtrent in de nota Volkshuisvesting in de jaren negentig gestelde. De in het Huisvestingsbesluit genoemde huur- en inkomensbedragen gelden bij inwerking-treding van de Huisvestingswet per 1 juli 1993. Daarna zullen ze periodiek, niet noodzakelijkerwijs jaarlijks, door het rijk aangepast worden. In artikel 8, lid 4, van het Huisvestingsbesluit is dit geregeld.

In de daarop volgende (vierde) rij van de tabel is de huurprijsgrens genoemd volgens artikel 2.1.1. De daaraan gekoppelde inkomensbedragen (+ 25%) zijn gerelateerd aan de inkomens uit de derde rij.

 

Lid 3:

Geeft een afwijkingsmogelijkheid voor het geval dat er helemaal geen gegadigden met een laag inkomen meer zijn. Dit geldt zowel voor de inkomens uit de derde rij als die van de vierde rij.

Eventueel andere afwijkingen van de voorrangsregel, bijvoorbeeld een afspraak om een bepaald percentage van de goedkoopste woningen aan de huishoudens met de laagste inkomens toe te wijzen, kunnen bij convenant geregeld worden.

 

 

Lid 4:

Als inkomensbegrip is dat van de Huisvestingswet gehanteerd, het belastbaar huishoudeninkomen (zie definitie 1.f). In de uitvoeringspraktijk zal vaak het door de werkgever(s) of uitkeringsinstantie(s) opgegeven bruto-inkomen gebruikt worden. Met behulp van omrekeningstabellen kan dit bruto-inkomen vervolgens omgerekend worden naar belastbaar inkomen. De omrekeningstabel kan eventueel in de verordening opgenomen worden.

 

Ter controle van de inkomensgegevens is de woningzoekende verplicht tot het aanleveren van bewijsstukken. Dit betekent dat de woning niet wordt toegewezen of de huisvestingsvergunning niet wordt verleend als onvoldoende wordt aangetoond wat het huishoudeninkomen is. Overlegging van het door de belastingdienst te verstrekken zogenaamde IB-60 formulier kan daartoe geëist worden. De belastingdienst heeft te kennen gegeven dat het in alle gevallen eisen van dit formulier op capaciteitsproblemen bij de belastingdienst zal stuiten en heeft verzocht het formulier alleen maar te eisen in situaties dat er aanleiding is om te vermoeden dat er iets niet klopt met het (totaal aan) door de werkgever(s) of uitkerende instantie(s) opgegeven bruto-inkomen.

De belastingdienst heeft ook te kennen gegeven dat overheidsinstanties als gemeenten (corporaties niet!) onder zekere voorwaarden wel gegevens over belastingplichtigen kunnen krijgen, maar dat daarover bij voorkeur vooraf afspraken gemaakt dienen te worden.

 

Volgens dit voorbeeld wordt stringent toegewezen, met een afwijkingsmogelijkheid als een geschikte kandidaat ontbreekt. Het kan aan te bevelen zijn onder omstandigheden (bij voorbeeld eenzijdig samengestelde woonwijken met specifieke problemen) ruimte te bieden om de normen minder stringent te hanteren.

 

Paragraaf 2.6 - Urgentie

Deze variant wordt digitaal genoemd, omdat er slechts twee mogelijkheden zijn: men is urgent of niet. Tussengevallen zijn er niet.

Een urgentiesysteem volgens deze variant is geschikt voor situaties dat de gemeente zich wil beperken tot bemoeienis met woningzoekenden die echt zeer dringend andere woonruimte nodig hebben.

De andere mogelijke varianten van het urgentiesysteem zijn:

  • a.

    Tussenvariant met verschillende categorieën urgentieverklaringen:

    Deze variant is weergegeven als uitwerking van de gedachte dat in sommige situaties een gradatie in urgentieverklaringen gewenst is, zonder dat de mate van urgentie van alle woningzoekenden bepaald wordt, zoals het geval is bij een puntensysteem.

  • b.

    Variant met puntensysteem:

    Deze variant is gebaseerd op het systematische uitgangspunt dat van alle ingeschreven woningzoekenden de mate van urgentie wordt bepaald, dit in tegenstelling tot de digitale variant en de tussenvariant.

     

Artikel 2.6.2 - Aanvragen van een urgentieverklaring

Lid 1:

De verlangde bewijsstukken zijn afhankelijk van de criteria voor verlening van een urgentieverklaring.

In ieder geval dient er een onafhankelijke verklaring van een deskundige op aanwijzing van de gemeente te worden overgelegd. Dit kunnen rapporten zijn van de politie, van een vertrouwens-persoon/arts of specialist.

 

Artikel 2.6.3 - Criteria voor verlening van een urgentieverklaring

Genoemd zijn enige denkbare factoren die ieder voor zich tot een urgentieverklaring kunnen leiden. Ze vormen elk een zelfstandige reden voor urgentie.

Daklozen buiten eigen schuld: daarmee zijn onder andere bedoeld mensen die onvrijwillig dakloos worden bijvoorbeeld als gevolg van brand, ernstige schade aan de woning.

 

Artikel 2.7.1 - Melding van ter beschikking komen

Lid 1:

De tekst van artikel 18 van de wet luidt:

  • 1.

    De eigenaar van een woonruimte die is aangewezen overeenkomstig artikel 12, eerste lid, is verplicht het ter beschikking komen van die woonruimte onverwijld aan burgemeester en wethouders te melden.

  • 2.

    Gelijktijdig met de melding, bedoeld in het eerste lid, kan de eigenaar aan burgemeester en wethouders een woningzoekende voordragen.

  • 3.

    Het eerste lid is niet van toepassing, indien de woonruimte zal worden bewoond door de eigenaar ervan in de zin van het Burgerlijk Wetboek, en de woonruimte gedurende ten minste de zes maanden waarin deze laatstelijk bewoond is geweest, bewoond werd door de eigenaar ervan in de zin van het Burgerlijk Wetboek.

     

Artikel 2.7.2 - Voordracht

Lid 1:

De tekst van artikel 19 van de wet luidt:

  • 1.

    Tot uiterlijk veertien dagen nadat het ter beschikking komen van een woonruimte ingevolge artikel 18, eerste lid, is gemeld, kunnen burgemeester en wethouders aan de eigenaar een of meer woningzoekenden voordragen die behoren tot de ingevolge artikel 12, tweede lid, aangewezen categorieën.

  • 2.

    Bij het opstellen van de voordracht slaan burgemeester en wethouders acht op de rangorde naar urgentie, zoals die ingevolge artikel 12, tweede lid, is vastgesteld

 

De tekst van artikel 20 van de wet luidt:

In afwijking van artikel 19, eerste lid, doen burgemeester en wethouders geen voordracht, indien aan de door de eigenaar voorgedragen woningzoekende op grond van de ingevolge de artikelen 9, 10 en 11 geldende eisen een huisvestingsvergunning kan worden verleend en er voor het doen van een voordracht geen in aanmerking komende woningzoekenden zijn ingeschreven wier behoefte aan woonruimte urgenter is dan die van de door de eigenaar voorgedragen woningzoekende.

 

De tekst van artikel 21 van de wet luidt:

  • 1.

    Burgemeester en wethouders kunnen de voordracht intrekken, indien de voordracht niet leidt tot  de totstandkoming van een  overeenkomst tussen de eigenaar en een der voorgedragen woningzoekenden, uit kracht waarvan die woningzoekende gerechtigd is de betrokken woonruimte voor bewoning in gebruik te nemen.

  • 2.

    Gelijktijdig met de intrekking van een voordracht overeenkomstig het eerste lid, kunnen burgemeester en wethouders aan de eigenaar opnieuw een of meer woningzoekenden voordragen die behoren tot de ingevolge artikel 12, tweede lid, aangewezen categorieën. Artikel 19, tweede lid, artikel 20 en het eerste lid van dit artikel zijn van toepassing.

  • 3.

    In afwijking van het tweede lid kan geen nieuwe voordracht meer worden gedaan, zodra tien weken zijn verstreken nadat het ter beschikking komen van de woonruimte ingevolge artikel 18, eerste lid, is gemeld.

     

 

Lid 7:

Hoofdstuk IV van de wet regelt op uitputtende wijze de vordering van woonruimte. Daarover behoeft in de Huisvestingsverordening niets naders geregeld te worden.

De in de verordening gegeven voordrachtsregeling kan beschouwd worden als een vorm van het in artikel 40, lid 1, van de wet voorgeschreven overleg met de eigenaar. Dit moet dan wel nadrukkelijk worden aangegeven.

Vordering van woonruimte waarop de voordrachtsregeling niet van toepassing is of van gebouwen dient wel voorafgegaan te worden van een vergelijkbare of andere vorm van overleg met de eigenaar.

Dit geldt ook voor woonruimten waarvan de leegstand overeenkomstig artikel 2.7.2 is gemeld. Dit zal zich immers beperken tot woonruimten die niet onder de meldingsplicht van artikel 2.7.1 en daarmee onder de voordrachtsregeling vallen.

 

 

Lid 8:

Passendheid blijft uiteraard in alle gevallen een voorwaarde.

 

Artikel 2.8.1 - Standplaatsen voor een woonwagen

Onder handhaving van het register van woningzoekenden en het vereiste van huisvestingsvergunning is in dit artikel een sterk vereenvoudigde, op de doelgroep afgestemde toewijzingsregeling weergegeven.

 

Lid 1:

De hier gegeven puntentoedeling bij inschrijving is gelijk aan de desbetreffende bepalingen in de model-toewijzingsverordening voor standplaatsen, opgenomen in de publikatie Wonen op een standplaats, nummer 114 in de Groene Reeks van de VNG.

 

 

Lid 3:

Om de afwijkende bepalingen t.a.v. deze bijzondere woonvorm aan te laten sluiten op de rest van de verordening, verdient het aanbeveling delen van de verordening buiten toepassing te verklaren.

In deze verordening geldt een en ander voor passendheid en urgentie, welke begrippen anders in strijd kunnen komen met de afwijkende bepalingen in deze paragraaf. De toelatingseisen zijn in deze verordening uitdrukkelijk wel van toepassing: zie lid 2, sub a.

 

Artikel 2.9.1 - Overeenkomsten

In tegenstelling tot de situatie onder de Woonruimtewet 1947 behoeft een overeenkomst met betrekking tot woonruimteverdeling tussen de gemeente en een eigenaar van woonruimte niet meer door de gemeenteraad goedgekeurd te worden. De raad kan zelf wel bepalen dat zulks noodzakelijk blijft.

 

Artikel 3.1.1 - Werkingsgebied

Het werkingsgebied voor het stelsel van onttrekkingsvergunningen kan geheel worden toegesneden op de lokale situatie. De wet biedt de mogelijkheid om voor alle woningen bij onttrekking een vergunningsplicht in te stellen.

 

Artikel 3.1.2 - Vergunningvereiste

Met het vervallen van artikel 56 van de Woningwet 1962 vervalt van rechtswege de vergunningsplicht bij onttrekking in verband met sloop. In de Huisvestingswet wordt sloop niet meer expliciet als vorm van onttrekking genoemd, maar kan wel als zodanig worden beschouwd. In deze verordening is sloop als onttrekking aan de bestemming tot bewoning niet opnieuw vergunningsplichtig gemaakt.

 

Door te spreken over permanente bewoning is, in geval van het niet houden van het hoofdverblijf in de onderhavige woonruimte, een onttrekkingsvergunning vereist. Hiermee is het mogelijk om het gebruik van woonruimte als tweede woning te reguleren.

Ook de zogenaamde "tweede-woningen verordeningen" die de leefbaarheid dienen maar niet de bestrijding van de woningnood, vallen in beginsel volgens de toelichting van de Huisvestingswet onder artikel 30, als zij tot doel hebben de woningvoorraad in stand te (doen) houden.

Een onttrekkingsvergunning kan krachtens artikel 30 van de Huisvestingswet worden geëist "met het oog op het behoud of de samenstelling van de woonruimtevoorraad". Aanwezigheid van schaarste is dus niet als eis gesteld voor het kunnen voorschrijven van een onttrekkingsvergunning. Dit betekent in de eerste plaats dat voor huisvestingsvergunning geldende huurprijzen niet van toepassing zijn. In de tweede plaats is het mogelijk via het vergunningstelsel voor onttrekkingen een mogelijke aantasting van de leefbaarheid tegen te gaan. Dit geldt in gevallen waarin woonruimte op grote schaal aan de bestemming tot permanente bewoning dreigt te worden onttrokken, bijvoorbeeld omdat zij zullen worden gebruikt als vakantiewoning.

 

Artikel 3.1.3 - Aanvragen van een onttrekkingsvergunning

Lid 2:

Dit is een mogelijkheid om aanvullende informatie te kunnen verkrijgen, waarmee de belangenafweging beter kan plaatsvinden.

Jurisprudentie onder de Woonruimtewet heeft uitgewezen dat de Raad van State hieraan wezenlijk belang hecht.

 

Artikel 3.1.5 - Intrekking

De tekst van dit artikel is ontleend aan artikel 38 van de wet.

 

Artikel 3.1.6 - Verzegeling

Permanente bewoning van daartoe aangewezen woonruimte houdt in dat de huurder of eigenaar er permanent hoofdverblijf houdt, hetgeen blijkt uit een inschrijving in het Bevolkingsregister. Indien niet aan dit vereiste wordt voldaan, is een onttrekkingsvergunning noodzakelijk.

 

Wanneer blijkt dat de huurder of eigenaar de woonruimte niet permanent of bijvoorbeeld minder dan 180 dagen in een aaneengesloten periode van 360 dagen bewoont, vervalt het recht op inschrijving in het bevolkingsregister. In deze situatie is een onttrekkingsvergunning vereist, tenzij aangetoond kan worden dat er wel van permanente bewoning sprake is. Wanneer dit niet afdoende kan worden aangetoond, kunnen burgemeester en wethouders, behalve het opleggen van een boete, de woonruimte (doen) verzegelen. Deze verzegeling wordt opgeheven als de woonruimte wordt verkocht of verhuurd aan iemand die de woonruimte wel als permanent hoofdverblijf gaat gebruiken, de eigenaar/gebruiker er alsnog permanent gaat wonen, of indien er alsnog een vergunning verleend wordt.

 

Artikel 4.3 - Handhaving

Lid 2:

De tekst van artikel 75 van de wet luidt:

  • 1.

    Met het toezicht op de naleving van het bij of krachtens deze wet bepaalde zijn belast de door het gemeentebestuur aan te wijzen ambtenaren.

  • 2.

    Met het toezicht op de naleving van het bij of krachtens deze wet bepaalde zijn tevens belast:

  • a.

    de inspecteur-generaal van de Volkshuisvesting, bedoeld in artikel 94 van de Woningwet;

  • b.

    de inspecteurs van de Volkshuisvesting, bedoeld in artikel 94 van de Woningwet, en aan dezen toegevoegde ambtenaren.

  • 3

    Een krachtens het eerste lid vastgesteld besluit wordt in de Staatscourant bekendgemaakt.

 

Lid 3:

De tekst van artikel 76 van de wet luidt:

  • 1.

    De bij of krachtens artikel 75 aangewezen ambtenaren zijn bevoegd inzage te verlangen en afschrift te nemen van alle stukken waarvan de inzage redelijkerwijs voor de vervulling van hun taak nodig is.

  • 2.

    Zij zijn bevoegd vervoermiddelen aan te houden, die als woonruimte kunnen dienen of waarmee zodanige woonruimte wordt vervoerd, voorzover dit redelijkerwijs voor de vervulling van hun taak nodig is.

     

    De tekst van artikel 77 van de wet luidt:

  • 1

    De bij of krachtens artikel 75 aangewezen ambtenaren zijn bevoegd alle plaatsen te betreden, voorzover dit redelijkerwijs voor de vervulling van hun taak nodig is. Zo nodig verschaffen zij zich toegang met behulp van de sterke arm.

  • 2

    Zij zijn bevoegd zich door personen die daartoe door hen zijn aangewezen, te doen vergezellen, voorzover dit redelijkerwijs voor de vervulling van hun taak nodig is.

  • 3

    Met betrekking tot het binnentreden van woonruimten zijn de artikelen 120 tot en met 122 van het Wetboek van Strafvordering van overeenkomstige toepassing.

 

De tekst van artikel 78 van de wet luidt:

Een ieder is verplicht aan de bij of krachtens artikel 75 aangewezen ambtenaren desgevraagd alle medewerking te verlenen en alle inlichtingen te verstrekken, die zij redelijkerwijs bij de hun op grond van deze wet opgedragen taak behoeven.

 

Artikel 4.5 - Overleg bij wijziging

De inhoud van dit artikel is gelijk aan die van artikel 3, lid 1, van de wet. Aanwezige naar het oordeel van burgemeester en wethouders daarvoor in aanmerking komende woonconsumentenorganisaties vallen hier in elk geval onder.