Organisatie | Leiden |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | BELEIDSREGELS TERUGVORDERING WET WERK EN BIJSTAND 2009 |
Citeertitel | Beleidsregels terugvordering WWB 2009 |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Geen
Onbekend
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2009 | 28-01-2011 | nieuwe regeling | 02-12-2008 Stadskrant, 12 december 2008. | RV 08.1194 |
Artikel 4 Ten onrechte verleende bijstand
Burgemeester en wethouders vorderen bijstand terug van de belanghebbende voor zover deze bijstand:
Artikel 5 Terugvordering van gezinsleden
Indien de bijstand als gezinsbijstand aan gehuwden had moeten worden verleend, maar zulks achterwege is gebleven omdat belanghebbende de verplichting bedoeld in artikel 17 WWB, of de artikelen 28, lid 2, en 29, lid 1, van de Wet Suwi, niet of niet behoorlijk is nagekomen, kunnen de kosten van bijstand mede worden teruggevorderd van de persoon met wier middelen als bedoeld in de artikelen 31 tot en met 34 WWB bij de verlening van bijstand rekening had moeten worden gehouden.
Artikel 6 Afzien van het nemen van een terugvorderingbesluit
Burgemeester en wethouders kunnen afzien van het nemen van een terugvorderingsbesluit indien:
belanghebbende uit eigen beweging het gehele bedrag van de vordering heeft voldaan voordat een terugvorderingsbesluit is afgegeven en de vordering niet het gevolg is van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting als bedoeld in artikel 17 lid 1 WWB of de artikelen 28 lid 2 en 29 lid 1 van de Wet Suwi. Burgemeester en wethouders volstaan met een schriftelijke kennisgeving aan belanghebbende.
Artikel 7 Kwijtschelding wegens schuldenproblematiek
In afwijking van de artikelen 4 en 5 kunnen burgemeester en wethouders besluiten tot gehele of gedeeltelijke kwijtschelding van de teruggevorderde bijstand indien:
Artikel 8 Afzien van kwijtschelding wegens schuldenproblematiek
Van kwijtschelding als bedoeld in artikel 7 kan worden afgezien indien:
Artikel 9 Inwerkingtreding van het besluit tot afzien van terugvordering wegens schuldenproblematiek
Het besluit tot het gedeeltelijk afzien van terugvordering of tot het gedeeltelijk afzien van verdere terugvordering wordt niet uitgevoerd voordat een schuldregeling tot stand is gekomen.
Artikel 10 Intrekking kwijtscheldingsbesluit schuldenproblematiek
Het besluit tot het gedeeltelijk afzien van terugvordering of tot het gedeeltelijk afzien van verdere terugvordering wordt ingetrokken of ten nadele van de belanghebbende gewijzigd indien:
Artikel 12 Afzien van terugvordering wegens oninbaarheid
In afwijking van artikel 4 kunnen burgemeester en wethouders besluiten van terugvordering of van verdere terugvordering af te zien, indien belanghebbende gedurende vijf jaar geen betalingen heeft verricht en niet aannemelijk is dat hij deze op enig moment zal gaan verrichten.
Artikel 13 Afzien van kwijtschelding bij vordering gedekt door pand of hypotheek
Kwijtschelding als bedoeld in artikel 11 vindt niet plaats ten aanzien van vorderingen welke door pand of hypotheek op een goed of goederen zijn gedekt.
Artikel 14 Kwijtschelding brutering
Voor vorderingen die niet het gevolg zijn van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichtingen als bedoeld in artikel 17, lid 1, WWB of de artikelen 28, lid 2, en 29, lid 1, van de Wet Suwi en die, buiten de schuld van belanghebbende, zijn verhoogd met afgedragen loonbelasting, premies volksverzekering en het werkgeversaandeel van de ziekenfondspremie, doet Sociale Zaken belanghebbende het aanbod deze brutering kwijt te schelden, onder de voorwaarde dat belanghebbende de netto schuld binnen zes weken voldoet.
INVORDERING VAN TERUGGEVORDERDE BIJSTAND
Artikel 15 De aflossingscapaciteit voor vorderingen
Voor belanghebbenden met een inkomen boven 100% van het sociaal minimum wordt de afloscapaciteit vastgesteld op het in lid 1 bedoelde bedrag, verhoogd met 50% van het inkomen boven 100% van het sociaal minimum inclusief de netto-aanspraak op vakantietoeslag, die genormeerd wordt vastgesteld op grond van de artikelen 11 tot en met 14 van Regeling WWB.
Voor belanghebbenden waarvan de vordering niet het gevolg is van het niet (geheel) nakomen van de verplichting als bedoeld in artikel 17, lid 1, WWB of de artikelen 28, lid 2, en 29, lid 1, van de Wet Suwi en waarvan de bijstandsuitkering is beeindigd in verband met uitstroom naar werk wordt, tot 1 jaar na beeïndiging van de uitkering, de afloscapaciteit vastgesteld als in lid 1 van dit artikel.
Artikel 17 Terugvorderingsbesluit
In het terugvorderingsbesluit delen burgemeester en wethouders aan de belanghebbende mede:
Artikel 19 Inhoudingen en beslaglegging
Toegekende langdurigheidstoeslag en stimuleringspremies worden verrekend met openstaande vorderingen voor zover deze vorderingen het gevolg zijn van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting als bedoeld in artikel 17, lid 1, WWB of de artikelen 28, lid 2, en 29, lid 1, van de Wet Suwi.
Burgemeester en wethouders kunnen in bijzondere gevallen ten gunste van de aanvrager afwijken van de bepalingen in deze beleidsregels, indien strikte toepassing van deze beleidsregels leidt tot onbillijkheden van zwaarwegende aard.
Artikel 22 Onvoorziene situaties
In gevallen van terug-en invordering, waarin deze beleidsregels niet voorzien, nemen burgemeester en wethouders een besluit, waarbij zoveel mogelijk aansluiting wordt gezocht bij vergelijkbare situaties met inachtneming van de individuele omstandigheden van de belanghebbende.
Artikel 24 Inwerkingtreding en overgangsbepaling
In afwijking van lid 1 blijven, voor vorderingen die vóór de datum van inwerkingtreding van deze beleidsregels zijn ontstaan, tot 3 maanden na bekendmaking van de nieuw beleidsregels, de oude beleidsregels van toepassing. Deze bepaling is niet van toepassing als de oude beleidsregels ongunstiger zijn voor de belanghebbende.
In de Algemene bijstandswet (Abw) was terugvordering van bijstand als verplichting in de wet opgenomen. Met de inwerkingtreding van de Wet werk en bijstand (WWB) met ingang van 1 januari 2004 is aan deze verplichting een einde gekomen en is terugvordering een bevoegdheid van gemeenten geworden. Het verdient aanbeveling om hiertoe beleid te ontwikkelen en dit op nemen in beleidsregels. Terugvordering is vaak onderwerp van bezwaar- en beroepsprocedures. De rechter zal over het algemeen een besluit toetsen aan het gemeentelijke beleid. Wanneer dit beleid niet is beschreven dan zal het besluit in elk individueel geval zorgvuldig moeten worden gemotiveerd. Bovendien brengt het ontbreken van een vastgelegd beleid het risico van willekeur met zich.
Daarom heeft Leiden per 1 september 2004 beleidsregels voor de gemeentelijk uitvoering opgesteld. Uitgangspunt hierbij was dat ten onrechte verstrekte bijstand in het algemeen moet worden teruggevorderd. Bijstand moet daar terecht komen waar daaraan behoefte bestaat. Ook draagt terugvordering bij aan de fraudebestrijding en is daarmee een belangrijk instrument in het kader van het handhavingsbeleid voor de WWB. Een instrument dat bijdraagt aan het behouden van maatschappelijk draagvlak voor het stelsel van sociale zekerheid. Daarnaast heeft terugvordering een gunstig effect op het beschikbare budget van het Inkomensdeel van de WWB. Onder de WWB zijn gemeenten immers volledig financieel verantwoordelijk voor de bijstand- verlening. Zij worden hiertoe gecompenseerd door middel van een uitkering uit het Gemeentefonds.
Een ander uitgangspunt van de in 2004 vastgestelde beleidsregels was om personen met (bijstands)schulden aan de gemeente perspectief te bieden om op enig moment weer schuldenvrij te kunnen zijn. Hiertoe zijn een aantal regels opgenomen die het mogelijk maken onder voorwaarden over te gaan tot (gedeeltelijke) kwijtschelding van schulden.
Per 1 januari 2009 is besloten de beleidsregels aan te scherpen en zodoende de inkomsten op terugvordering te verhogen. Hierbij zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd:
•te realiseren structurele bezuiniging;
•de regels bij voorkeur te verscherpen t.a.v. fraudevorderingen;
•te voorkomen dat klanten die uitstromen naar werk gedemotiveerd worden doordat al hun inkomen verdwijnt in de aflossing van schulden.
Daar waar hierna geen toelichting wordt gegeven worden de beleidsregels voldoende duidelijk geacht.
Burgemeester en wethouders geven hier aan gebruik te maken van hun bevoegdheid om tot opschorting, herziening of terugvordering over te gaan zoals aangegeven in deze beleidsregels. Niet alleen de terugvordering is onder de WWB van een plicht in een bevoegdheid gewijzigd. Datzelfde geldt voor herziening of intrekking van het recht op uitkering. Van beide bevoegdheden wordt gebruik gemaakt. Met herziening of intrekking wordt bedoeld dat het recht op bijstand met terugwerkende kracht wordt beëindigd (intrekking) of verlaagd (herziening). Door herziening of intrekking wordt de onjuiste situatie achteraf gecorrigeerd in de juiste situatie. Van dit middel kan op grond van de rechtszekerheid overigens geen gebruik worden gemaakt als (de hoogte van) de toekenning destijds een fout is geweest van de gemeente en de klant redelijkerwijs niet kon weten dat hij te veel of ten onrechte bijstand ontving.
De herziening of intrekking levert een grond voor terugvordering op. Het resultaat van beëindiging of verlaging met terugwerkende kracht is immers dat er achteraf bezien ten onrechte of te veel bijstand is uitgekeerd(beleidsregel 4, onder a).
Lid 2: Indien terugvordering onaanvaardbare gevolgen voor belanghebbende of de gezinssituatie zou kunnen hebben, kan dit lid van toepassing zijn. De vraag wat dringende redenen zijn is niet in zijn algemeenheid te beantwoorden. De reden om af te zien van herziening of intrekking kan zowel met financiële als met niet financiële redenen te maken hebben. Nadrukkelijk geldt dat steeds van geval tot geval aan de hand van alle omstandigheden de situatie van belanghebbende moet worden beoordeeld. Dit lid strekt er dus niet toe om een algemene of categoriale mogelijkheid te bieden om van herziening of intrekking af te zien.
Dit artikel is de kernbepaling van het gemeentelijke terugvorderingbeleid. Bijstand wordt uitsluitend teruggevorderd als vermeld in deze beleidsregels.
Terugvordering van verleende bijstand, die op basis van deze wet een executoriale titel in de zin van het Tweede Boek van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering oplevert, is aan de orde in de volgende situaties:
a.bijstand is ten onrechte of tot een te hoog bedrag als de rechtsgrond aan de verstrekte bijstand wordt ontnomen. Daartoe is voorafgaand een intrekkings- of herzieningsbesluit zoals bedoeld in artikel 2 van deze beleidsregels vereist. In de volgende 5 gevallen is dan herziening of intrekking en daaruit voortvloeiend terugvordering aan de orde:
• het schenden van de inlichtingenverplichting door belanghebbende door geen melding te maken van bijv. inkomsten uit arbeid of het voeren van een gezamenlijke huishouding (artikel 2 lid 1 onder a);
• het opleggen van een maatregel met terugwerkende kracht op grond van artikel 18 lid 2 WWB (artikel 2 lid 1 onder b);
• een door de gemeente foutief opgemaakte beschikking die conform de inhoud uitgevoerd is zonder dat dit belanghebbende te verwijten valt (artikel 2 lid 1 onder b);
• het door de gemeente niet tijdig verwerken van door belanghebbende tijdig verstrekte gegevens (artikel 2 lid 1 onder b);
• het niet alsnog binnen de geboden hersteltermijn verstrekken van de gevraagde informatie nadat het recht op bijstand opgeschort is (artikel 2 lid 2).
Indien de gemeente borg heeft gestaan voor een geldverstrekker en belanghebbende de uit die lening voortvloeiende verplichtingen niet of niet behoorlijk nakomt zal de geldverstrekker de gemeente aanspreken als borg. De gemeente is in die gevallen verplicht de totale som of het restant daarvan aan de geldverstrekker te voldoen. Nadat de gemeente de betaling heeft verricht, wordt het betaalde bedrag van belanghebbende op deze grond teruggevorderd.
Bijstand die bij wijze van voorschot is verleend wordt teruggevorderd wanneer uiteindelijk vastgesteld is dat geen recht op bijstand bestaat. Een voorschot wordt in de regel alleen verstrekt om in de primaire levensbehoeften te kunnen voorzien. Alleen voorschotten op grond van art. 52 WWB welke binnen de beslissingstermijn van 8 weken (artikel 4:13 Algemene wet bestuursrecht) op de aanvraag voor algemene of bijzondere bijstand verstrekt zijn, kunnen op deze grond worden teruggevorderd. Voorschotten die op grond van art. 52 WWB verstrekt zijn buiten de beslissingstermijn van 8 weken kunnen niet op deze grond teruggevorderd, maar op grond van artikel 4 onder e, mits belanghebbende redelijkerwijs kon begrijpen dat teveel uitbetaald was. Ook andersoortige voorschotten - bijv. op een nabetaling bij een lopende uitkering - kunnen niet op onderhavige grond worden teruggevorderd.
Van een onverschuldigde betaling is sprake als ten onrechte bijstand is betaald als gevolg van een administratieve vergissing. Dit doet zich voor als er abusievelijk meer en/of te lang betaald is dan volgens een toekenningsbesluit gerechtvaardigd is. Er is dus een correct toekenningsbesluit, maar daaraan wordt een onjuiste uitvoering gegeven. Terugvordering is dan mogelijk wanneer belanghebbende dit redelijkerwijs had kunnen begrijpen. Dit is het geval als belanghebbende een zodanig bedrag ontvangt waarvan direct duidelijk moet zijn dat dit niet correct is. Belanghebbende zou hier redelijkerwijs zelf actie op hebben moeten ondernemen. Terugvordering van het teveel betaalde is in voorkomende gevallen dan ook zeker aan de orde. Indien belanghebbende echter periodiek een klein bedrag teveel ontvangt is het maar de vraag of belanghebbende dit redelijkerwijs had kunnen weten. Ook in het geval van nabetalingen, beëindigen van de uitkering of aanvang van de uitkering kan hier nog wel eens verwarring over ontstaan. Elke keer opnieuw zal de afweging moeten worden gemaakt of belanghebbende iets redelijkerwijs had kunnen weten of niet. Van een onverschuldigde betaling is ook sprake als er bijstand per ongeluk aan iemand anders betaald is dan voor wie deze bestemd was - bijv. door naamsverwisseling of overmaking naar een onjuiste een bank- of girorekening. Daar er echter geen ‘bijstandsrelatie' bestaat met deze persoon waaraan de bijstand is overgemaakt is kan de bijstand niet op onderhavige grond worden teruggevorderd. Indien de betreffende persoon na verzoeken van de gemeente niet bereid is het bedrag terug te betalen, kan de gemeente op grond art. 6:203 Burgerlijk Wetboek een civiele procedure door een verzoekschrift bij de rechtbank aanhangig maken.
In twee gevallen kan er sprake zijn van bijstand waarvan achteraf vast komt te staan dat deze onverschuldigd is betaald:
Indien belanghebbende achteraf middelen ontvangt over een periode waarover al bijstand is verleend, wordt de bijstand op deze grond teruggevorderd. Er zijn tal van situaties waarbij hiervan sprake kan zijn. Het kan dan zowel om inkomsten - bijv. het alsnog met terugwerkende kracht toekennen van een andere uitkering over de bijstandsperiode - als om vermogen - bijv. het vrijkomen van een aandeel uit de onverdeelde boedel of uit een erfenis - gaan. De periode waarover de bijstand moet worden teruggevorderd is bij het achteraf ontvangen van inkomsten veelal eenvoudig vast te stellen. Bij vermogen ontstaat er vaak discussie over de ingangsdatum van de terugvordering. Als hoofdregel geldt dat kan worden teruggevorderd vanaf het moment waarop de aanspraak op het vermogen is ontstaan. Bij een aanspraak op een erfenis is dit het moment waarop de erflater is overleden. Bij een aanspraak voortvloeiend uit een boedelscheiding is dit het moment waarop de echtscheiding wordt uitgesproken. Bij een uitkering wegens invaliditeit na een ongeval is dit het moment van het ongeval.
Bijstand verstrekt met een bepaalde bestemming wordt teruggevorderd indien belanghebbende achteraf alsnog vergoedingen ontvangt met het oog op die bestemming. Gedacht kan worden aan bijv. een verstrekte woonkostentoeslag waarvoor huursubsidie of bijzondere bijstand voor ziektekosten waarvoor een belastingteruggave ontvangen wordt.
Lid 1. de formulering komt nagenoeg overeen met artikel 59 lid 1 WWB. Het verschil tussen de beleidsregels en de WWB is dat binnen de WWB kan worden teruggevorderd en op grond van de beleidsregels wordt teruggevorderd. Ten aanzien van gehuwden en daarmee gelijkgestelden wordt de bijstand overeenkomstig artikel 18, vierde lid WWB, als gezinsbijstand verleend en dus als één geheel vastgesteld. Daarbij wordt rekening gehouden met de middelen van de tot het gezin behorende personen. Dit laatste dient op overeenkomstige wijze te geschieden indien met betrekking tot verleende gezinsbijstand terugvordering aan de orde is. De terugvordering is dan niet alleen gericht op de persoon aan wie de bijstand is betaald, maar tevens op de personen die de in de gezinsbijstand zijn begrepen.
Lid 2. Hier is beoogd om, indien het voeren van een gezamenlijke huishouding niet of niet tijdig aan burgemeester en wethouders is gemeld, de kosten van bijstand mede terug te kunnen vorderen van de verzwegen partner van belanghebbende.
Lid 3. Zowel de belanghebbende als de verzwegen partner zijn hoofdelijk aansprakelijk voor de ontstane vordering. Volledigheidshalve zij nog gemeld dat met betrekking tot terugvordering van de verzwegen partner niet vereist is dat de op die hoogte moest zijn van de bijstandverlening.
Lid 1. In dit onderdeel is voormalig artikel 78b Abw opgenomen: de zogenoemde kruimelbedragregeling. Bij een bedrag lager dan €113,00 kon van terugvordering afgezien worden. In de beleidsregels is echter een bedrag opgenomen van €150,00. Dit bedrag is gebaseerd op de minimale uitvoeringskosten welke de gemeente heeft als zij tot terugvordering overgaat. Indien er een vordering ontstaan is tot een maximum van €150,00 wordt deze vordering volledig afgeboekt. De belanghebbende wordt hiervan niet in kennis gesteld, dit om het afgeven van een ‘verkeerd signaal‘ te voorkomen. Met nadruk is de kan-bepaling opgenomen. Indien er namelijk sprake is van zeer verwijtbaar gedrag of meerdere kleine vorderingen in een relatief korte periode dient de mogelijkheid tot terugvordering altijd aanwezig te zijn. In welke gevallen wel tot terugvordering zal worden overgegaan zal telkens een individuele afweging zijn.
Lid 2. Dit lid maakt uitzondering mogelijk op alle in de beleidsregels genoemde verplichtingen om tot terugvordering over te gaan. Indien terugvordering te ernstige gevolgen voor de belanghebbende of de gezinssituatie zou kunnen hebben, dient toepassing van dit lid te worden overwogen. De vraag wat dringende redenen zijn om van terugvordering af te zien kan moeilijk in zijn algemeenheid worden beantwoord. De reden om af te zien van terugvordering kan zowel met financiële als met niet financiële redenen te maken hebben. Nadrukkelijk geldt dat steeds van geval tot geval aan de hand van alle omstandigheden de situatie van de belanghebbende moet worden beoordeeld. Dit lid strekt er dus niet toe om een algemene of categoriale mogelijkheid te bieden om van terugvordering af te zien.
Lid 3. Indien er echter sprake is van verrekening met het Uitvoeringsinstituut Werknemers-verzekeringen (UWV) of andere uitkeringsinstantie wordt er wel teruggevorderd van het UWV of andere instantie maar om pragmatische redenen geen formeel terugvorderingbesluit verstuurd. De belanghebbende wordt wel schriftelijk van de verrekening met het UWV of andere instantie in kennis gesteld.
Lid 4. Dit onderdeel ziet toe op de situatie dat er sprake is van een vordering, die niet te wijten is aan fraude, en waarbij belanghebbende de vordering uit eigen beweging al voldaan heeft, voordat het terugvorderingsbesluit bekendgemaakt is. Om pragmatische redenen en omwille van de klantvriendelijkheid wordt geen formeel terugvorderingbesluit genomen en verstuurd (met de dreigende aanhef: ‘In naam der Koningin!”) . De belanghebbende wordt alleen schriftelijk in kennis gesteld van het feit dat hij/zij de vordering in één keer heeft voldaan.
In dit artikel is voormalig artikel 78a lid 1 Abw geheel overgenomen. Hiervoor is gekozen om het gemeentelijke kwijtscheldingsbeleid per 1 januari 2004 te kunnen continueren, want een dergelijke bepaling komt in de WWB niet voor.
Bijstand behoort alleen terecht te komen bij degene die daarop echt is aangewezen. Waar in de beleidsregels een grond tot terugvordering is opgenomen, moet de bijstand worden teruggevorderd. Terugvordering is de regel, het ervan afzien de uitzondering. Een dergelijke uitzondering kan een situatie zijn waarin belanghebbende met schulden kampt welke niet binnen een redelijke periode te voldoen zijn. Van belanghebbende mag overigens wel een redelijke inspanning verlangd worden om aan enige aflossing van de schulden bij te dragen. Uitgangspunten voor de gehele of gedeeltelijke kwijtschelding zijn de volgende:
Omwille van gelijkheid tussen schuldeisers onderling is uitgangspunt dat de gemeente in ieder geval betaling van een evenredig deel van de vordering tegemoet kan zien in vergelijking met de andere schuldeisers van gelijke rang. Dit laatste betekent dat de gemeente, al dan niet als bemiddelende instantie, er rekening mee dient te houden dat in ieder geval een verdeelsleutel wordt gevonden waaruit dat blijkt.
Lid 1: Schulden die het gevolg zijn van verwijtbaar gedrag mogen in de regel niet leiden tot een besluit tot afzien van (verdere) terugvordering. Te denken valt aan vorderingen als gevolg van het niet nakomen van de inlichtingenverplichting op grond van artikel 17 WWB of andere aan de bijstand verbonden verplichtingen (bijv. aan een geldlening of uitstroomtraject). Een strikte houding dient het uitgangspunt te zijn, omdat verwijtbaar gedrag niet lonend mag zijn. Het gevolg van het niet meewerken aan een minnelijke regeling met de gemeentelijke kredietbank is dat een belanghebbende veelal in de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen (WSNP) terecht komt. Uit de praktijk is gebleken dat er dan na 3 jaar weinig tot niets valt te verdelen ten gunste van de schuldeisers omdat het geld dat in de WSNP is bijeengebracht in de meeste gevallen opgaat aan het salaris van de bewindvoerder. Als de gemeente echter toch meewerkt aan een minnelijke regeling van een gemeentelijke kredietbank is zij in de meeste gevallen preferent en kan er na drie jaar een van te voren vastgesteld bedrag worden geïncasseerd. In voorkomende gevallen kan het dus zinvol zijn ook al is er sprake van fraude mee te werken aan een minnelijke schuldregeling. Het is ongewenst dat gemeenten zouden afzien van terugvordering in een situatie waarin een of meer schulden buiten de schuldregeling blijven voortbestaan. Hierdoor zullen vroeger of later opnieuw problemen ontstaan, terwijl de doelstelling juist is om bij te dragen aan een definitieve oplossing voor de problematische schuldsituatie van belanghebbende.
Andere factoren die mee kunnen wegen in het besluit om al dan niet bij fraudeschulden mee te werken aan een schuldregeling zijn:
• de vordering is ouder dan 5 jaar en belanghebbende voldoet al (meer dan) 5 jaar aan zijn betaalverplichting; door de schuldregeling ontstaat voor de klant perspectief voor de toekomst;
• belanghebbende heeft de afgelopen periode een duidelijke gedragsverandering vertoond;
• de klant heeft duidelijk zelf initiatief genomen.
Lid 2: Vorderingen welke door pand of hypotheek zijn gedekt, nemen een bijzondere positie in. De gemeente zal als pand of hypotheekhouder in principe niet in een minnelijke schuldregeling kunnen meegaan, voor zover van de gemeente zou worden gevraagd een deel van de bijstand niet terug te vorderen. Het betreft hier immers situaties waarin zonder pand of hypotheek geen bijstand zou zijn verleend (bijvoorbeeld krediethypotheek of bijstandsverlening aan een zelfstandige). Als de schuld niet geheel kan worden voldaan uit de opbrengst van het goed waarop pand of hypotheek is gevestigd, kan de gemeente in de hierboven geschetste situatie voor dat deel eventueel toch meegaan met de minnelijke regeling.
Een besluit zoals bedoeld in artikel 7 treedt pas in werking nadat een schuldregeling door de overige schuldeisers is geaccordeerd en aan de onder artikel 7 genoemde vereisten voldoet. Wanneer een schuldregeling uiteindelijk niet tot stand komt wordt het besluit om tot kwijtschelding over te gaan ingetrokken of ten nadele van de belanghebbende gewijzigd volgens artikel 10.
De in dit artikel gegeven opsomming van situaties die leiden tot intrekking van een besluit tot kwijtschelding is limitatief. Dit betekent dat na het zich voordoen van een of meerdere feiten de verplichting tot terugvordering op grond van artikel 3 herleeft. Dit brengt met zich mee dat de gemeente in het kader van de schuldsaneringsregeling bij de besluitvorming met betrekking tot het afzien van terugvordering een voorbehoud dient te maken voor deze omstandigheden. Genoemde situaties kunnen zich tijdens de looptijd van de schuldregeling voordoen en vinden (met uitzondering van lid 1) hun oorzaak in het gedrag van de belanghebbende zelf.
Lid 1: Indien belanghebbende geruime tijd een inkomen geniet dat praktisch gelijk is aan 90% van de bijstandsnorm is het voorstelbaar dat er op termijn sprake kan zijn van een problematische schuldsituatie. Daarom wordt in dit artikel de mogelijkheid geboden om van terugvordering af te kunnen zien indien het gemiddelde inkomen van de belanghebbende gedurende 3 jaar de beslagvrije voet niet te boven is gegaan. Dit geldt niet voor vorderingen die het gevolg zijn van een schending van de inlichtingenverplichting.
Het is niet de bedoeling dat in de situatie zoals genoemd onder a tot en met c in alle gevallen automatisch wordt afgezien van terugvordering. Bij elk individueel geval zal moeten worden bezien of er een gegronde reden is om af te zien van (verdere) terugvordering.
Hierbij moet bijvoorbeeld gedacht worden aan een persoon van wie de verblijfplaats onbekend is of aan een persoon die zich definitief in een land heeft gevestigd waarmee Nederland geen executieverdrag heeft. Een ander voorbeeld is de schuld die na vijf jaar onbetaald is gebleven vanwege onvoldoende aflossingscapaciteit bij belanghebbende. Het gaat hier om de situatie, waarin de gemeente, de reële verwachting heeft dat de incassoactiviteiten niets meer zullen opleveren. De gemeente zal bij het besluit om af te zien van terugvordering de afweging moeten maken of nog op enig moment valt te verwachten dat de belanghebbende zijn schuld zal kunnen afbetalen. Hiervan kan sprake zijn als op andere schulden wordt afgelost en zicht bestaat dat aan de betalingsverplichting zal worden voldaan.
Vorderingen welke door pand of hypotheek zijn gedekt, nemen een bijzondere positie in. De gemeente zal als pand of hypotheekhouder niet tot kwijtschelding kunnen overgaan, voor zover van de gemeente zou worden gevraagd een deel van de bijstand niet terug te vorderen. Het betreft hier immers situaties waarin zonder pand of hypotheek geen bijstand zou zijn verleend (bijvoorbeeld krediethypotheek of bijstandsverlening aan een zelfstandige). Als de schuld niet geheel kan worden voldaan uit de opbrengst van het goed waarop pand of hypotheek is gevestigd, kan de gemeente voor het restant eventueel wel kwijtschelding verlenen.
Lid 1: Gemaakte kosten van bijstand omvatten mede de daarover verschuldigde loonbelasting en premies ingevolge de socialezekerheidswetten, de zgn. brutering. Terugvordering van de over de bijstand afgedragen loonbelasting en premies blijft geheel of gedeeltelijk achterwege voor zover de vordering resp. geheel of gedeeltelijk in hetzelfde kalenderjaar wordt terugbetaald als waarin zij ontstaan is. Na afloop van het boekjaar is verrekening van de afgedragen loonbelasting en premies met de belastingdienst en het UWV niet meer mogelijk en zullen deze in principe met de teveel verstrekte bijstand worden teruggevorderd. In dit artikel wordt hierop, mede op basis jurisprudentie, een uitzondering gemaakt. Als belanghebbende niet kan worden verweten dat een vordering is ontstaan en evenmin kan worden verweten dat de vordering niet al in het kalenderjaar waarop deze betrekking heeft is voldaan. Belanghebbende krijgt in een dergelijk geval de gelegenheid om de netto vordering binnen 6 weken te voldoen. Wanneer hieraan wordt voldaan boekt de gemeente het bruto deel van de schuld alsnog af.
Lid 2: Voor een juiste verwerking dient de gehele bruto vordering berekend en opgeboekt te worden in het debiteurensysteem. Indien de belanghebbende de netto vordering binnen de door het college vastgestelde termijn heeft voldaan worden de opgedoekte loonbelasting en premies afgeboekt.
Lid 3: Indien er sprake is van grove nalatigheid van de gemeente zal de gemeente van brutering van de vordering af zien en volstaan met het incasseren van de netto vordering. Een voorbeeld hiervan is een terugvordering die onnodig lang na besluitvorming op de afdeling WIZ klaar ligt om afgehandeld te worden maar de terugvordering om uiteenlopende redenen nog niet is afgehandeld. Daar dit in beginsel de belanghebbende niet aan te rekenen is, is het redelijk de gemeente dan ook zelf de financiële consequenties van haar onbehoorlijk handelen te laten dragen.
Lid 1: Bij een inkomen op bijstandsniveau wordt de aflossingscapaciteit vastgesteld op het voor beslag vatbare bedrag na toepassing van de beslagvrije voet van het Wetboek voor Burgerlijke Rechtsvordering.
Lid 2: Indien de belanghebbende een inkomen geniet dat boven bijstandsniveau ligt wordt de aflossingscapaciteit vastgesteld op de in lid 1 bedoelde bedragen, verhoogd met 50% van het meerinkomen inclusief het vakantiegeld, zoals berekend op basis van bepalingen in de Regeling WWB. Er is hier bewust voor gekozen om een deel van het meerinkomen niet mee te nemen bij het berekenen van de afloscapaciteit. Achterliggende gedacht hierbij is dat de uitstroom naar werk ook voor een belanghebbende met schulden, financieel aantrekkelijk is.
Lid 3: Vanuit dezelfde gedacht wordt voor belanghebbenden met niet verwijtbare schulden, als extra prikkel de aflossingscapaciteit het eerste jaar na uitstroom vastgesteld als in lid 1 van dit artikel. Eén jaar na uitstroom zal pas een nieuwe aflossingscapaciteit worden vastgesteld.
Lid 1: Op basis van deze gegevens wordt vastgesteld of er sprake is van aflossingscapaciteit en zo ja hoeveel er dan per maand afgelost kan worden. De belanghebbende wordt van deze uitkomst schriftelijk in kennis gesteld.
Lid 2: In principe wordt de aflossing afgeboekt op de oudste vordering. Uitzondering hierop zijn de administratieve boetes (bijvoorbeeld op grond van de IOAW/IOAZ en de Wet Inburgering).
Uit oogpunt van leedtoevoeging wordt het wenselijk geacht bij een samenloop van terugvordering van bijstand en een boete eerst de boete te incasseren en pas daarna de terug te vorderen bijstand. Het maakt voor de belanghebbende in financiële zin niet uit of hij eerst de boete betaald en pas daarna de terug te vorderen uitkering of andersom.
Lid 3: Als een belanghebbende geen uitkering meer van de gemeente ontvangt en er naderhand een terugvordering ontstaat wordt in het terugvorderingbesluit aangegeven dat de gehele vordering binnen een maand na dagtekening van dit besluit betaald dient te worden. Indien betaling ineens niet mogelijk is, kan de belanghebbende binnen een termijn van 14 dagen een betalingsregeling treffen.
Lid 4: Indien een belanghebbende het termijnbedrag niet meer kan voldoen, kan hij een gemotiveerd schriftelijk verzoek om herziening van het termijnbedrag indienen. De belanghebbende zal vervolgens een inlichtingenformulier debiteuren krijgen toegestuurd op basis waarvan een nieuw termijnbedrag zal worden vastgesteld.
Lid 5: Indien een belanghebbende in bezwaar gaat tegen een genomen besluit of tegen de door de opgelegde betalingsverplichting dient hij de verplichtingen zoals eerder zijn opgelegd na te komen totdat er een nieuw besluit is genomen.
Lid 6: Belanghebbenden ontvangt één keer per jaar een zogenaamd saldo-overzicht. Hierop is te lezen wat het saldo van de vordering(-en) op 1 januari en 31 december van het afgelopen jaar was en welke bedragen zijn afgelost, opgeboekt of afgeboekt.
In dit artikel is conform artikel 60 WWB geregeld welke punten in ieder geval onderdeel uitmaken van het terugvorderingbesluit. Ook uit het oogpunt van rechtszekerheid hoort de belanghebbende te weten op welk bedrag en welke periode de vordering betrekking heeft, hoe de aflossing moet plaatsvinden en wat er gebeurt bij gebrekkige aflossing. Verder volgt uit het motiveringsbeginsel van de Algemene wet bestuursrecht dat de reden voor de terugvordering aan de belanghebbende bekend moet worden gemaakt.
Lid 1: Er wordt enkele malen gesproken over betalingsverplichtingen. Ter verduidelijking is hier opgenomen dat daarmee elk aflossingsbedrag wordt bedoeld, of dat nu eenzijdig in de terugvorderingsbeschikking is vastgesteld, of uit minnelijke schikking voortkomt.
Lid 2: Er zal regelmatig heronderzoek plaatsvinden naar de hoogte van het inkomen. Met welke frequentie dit gebeurt, zal mede afhankelijk zijn van de omstandigheden, zoals de hoogte van de vordering. De uitkomst van het heronderzoek is bepalend voor de eventuele wijziging van het aflossingsbedrag.
Onder de WWB heeft de terugvorderingsbeschikking een executoriale titel. De gemeente kan dus dwangmaatregelen toepassen zonder tussenkomst van de rechter. Uit artikel 6:127 van het Burgerlijk Wetboek volgt dat verrekening mag plaatsvinden, als tegenover de vordering een recht op uitbetaling bestaat. Er moet wel sprake zijn van gelijksoortigheid van vordering en te verrichten betaling. Dus terugvordering van bijstand mag niet worden verrekend met bijvoorbeeld recht op een tegemoetkoming krachtens de Wet voorzieningen gehandicapten.
Lid 1: Als belanghebbende niet aan zijn betaalverplichting voldoet zal de gemeente andere invorderingsmaatregelen dienen te nemen. Het is namelijk niet verdedigbaar een belanghebbende, die correct aan zijn betalingsverplichting voldoet, gelijk te stellen met een belanghebbende die niet correct aan zijn betalingsverplichting voldoet. Het nemen van andere invorderingsmaatregelen - veelal door dwang, zoals beslag door een deurwaarder - brengt uiteraard kosten met zich mee. Voor diegene die niet aan de betalingsverplichting voldoet zullen de kosten van invordering in rekening worden gebracht.
Onder kosten van invordering dient te worden verstaan: de kosten die gepaard gaan met de additionele werkzaamheden die noodzakelijk zijn om in geval van niet tijdige betaling tot invordering over te gaan. Dit houdt in dat alle kosten welke gepaard gaan met invordering nadat een belanghebbende niet of niet tijdig aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan gerekend kunnen worden tot invorderingskosten. Hieronder vallen mede de kosten van het ambtelijke apparaat zoals het loon van de behandelende ambtenaar, administratie en informatiekosten.
Het is niet exact aan te geven welke kosten de gemeente moet maken om een vordering te incasseren. Elke zaak is immers weer anders en heeft meer of minder tijd nodig. In zijn algemeenheid kunnen we wel stellen dat hoe hoger de schuld is hoe langer de periode van beslaglegging zal duren en dus hoe meer kosten hieraan zijn verbonden. Daarom bedragen de kosten een percentage van de terug te vorderen som. De hoogte van het percentage is een afgeleide van het percentage dat andere (commerciele) schuldeisers, deurwaarders, etc. hanteren. Zij brengen in de regel 15% van de hoofdsom als kosten in rekening. Omdat de gemeente geen commerciële instelling, is kunnen de invorderingskosten worden vastgesteld op 10% van de hoofdsom met een minimum bedrag van € 25,00 en een maximum van € 600,00. Het bedrag van € 600,00 is gekozen omdat dit 10% is van € 6000,00 en er boven een bedrag van € 6000,00 altijd aangifte wordt gedaan bij het openbaar ministerie.
Lid 2: Om te voorkomen dat bij een belanghebbende de kosten van invordering van zowel de gemeente als de deurwaarder in rekening gebracht worden, is in dit lid bepaald dat er geen kosten door de gemeente opgelegd worden bij overdracht van de vordering aan een gerechtsdeurwaarder.
In dit artikel is geregeld dat deze nieuwe beleidsregels op 1 januari 2009 ingaan. Hierbij zijn voor al bestaande vorderingen een aantal overgangsbepalingen geformuleerd. Belanghebbenden die al voor 1 januari 2009 een vordering hadden dienen tijdig op de hoogte gesteld te worden van de wijzigingen die met deze nieuwe regels doorgevoerd worden. Een redelijk aanvaardbare termijn hiervoor is 3 maanden. Daarom is in lid 2 gesteld dat de nieuwe regels voor de deze ‘oude vorderingen’ niet eerder dan 3 maanden na bekendmaking van de nieuwe regels van kracht zijn. Dit geldt vanzelfsprekend niet wanneer de nieuwe regels gunstiger zijn voor belanghebbende dan de oude.
In lid 3 is bovendien geregeld dat in enkele situaties de volgens de oude beleidsregels berekende afloscapaciteit en opgelegde betaalverplichting een bepaalde periode gehandhaafd blijft. Dat wil zeggen dat:
• bij belanghebbenden met een ‘lopende’ uitkering de aflossingscapaciteit pas volgens de nieuwe regels berekend wordt bij beëindiging van de uitkering
• bij ‘debiteuren uit de uitkering’ de op 1 januari 2009 bestaande betaalverplichting gehandhaafd blijft tot het eerstvolgende reguliere inkomensonderzoek.