Organisatie | Leiden |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | BELEIDSREGELS PREMIES WWB, IOAW en IOAZ GEMEENTE LEIDEN 2008 |
Citeertitel | Beleidsregels premies |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
De regeling bevat de vroegst mogelijke datum van inwerkingtreding.
Geen.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
13-12-2008 | 01-01-2015 | nieuwe regeling | 28-10-2008 Stadskrant, 12-12-2008 | RV 08.1046 |
Het college van burgemeester en wethouders van Leiden
Gelet op artikel 31 lid 2 onder j van de Wet werk en bijstand, artikel 7 lid 2 onder h Inkomensbesluit Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers, artikel 2 lid 1 onder c Inkomensbesluit Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen en artikel 25 Re-integratieverordening gemeente Leiden 2008
BELEIDSREGELS PREMIES WWB, IOAW en IOAZ GEMEENTE LEIDEN 2008
Het recht op de premie als bedoeld in lid 1 onder c ontstaat als een uitkeringsgerechtigde gedurende de bijstands- of uitkeringsperiode in een kalenderjaar, onder aftrek van de periode van vrijlating van inkomsten uit arbeid in deeltijd als bedoeld in artikel 24 lid 1 Re-integratieverordening 2008, tenminste 75% arbeid in deeltijd verricht heeft.
Hoofdstuk 3 Hoogte van de premies
Artikel 9 Overgangspremie deeltijd
De overgangspremie deeltijd bedraagt 25% van de verworven inkomsten als bedoeld in artikel 2 lid 2 en lid 3 Beleidsregels inkomstenvrijlating WWB, IOAW en IOAZ, gedurende een aaneengesloten periode van 6 maanden, met een maximum per maand als bedoeld in artikel 31 lid 2 onder o WWB, artikel 3 lid 2 onder d Inkomensbesluit IOAW en artikel 4 lid 1 Inkomensbesluit IOAZ.
De periode van 6 maanden als bedoeld in lid 1, vangt aan op 1 januari 2008 dan wel in een daaropvolgende maand waarin voor de eerste maal inkomsten als bedoeld in artikel 2 lid 2 en lid 3 Beleidsregels inkomstenvrijlating WWB, IOAW en IOAZ verworven zijn, doch uiterlijk in de maand voorafgaand aan de datum van inwerkingtreding van de beleidsregels als bedoeld in artikel 16.
Hoofdstuk 5 Uitvoeringsbepalingen
Artikel 12 Maximum aantal en bedrag per jaar
De uitkeringsgerechtigde die in aanmerking komt voor meerdere premies ontvangt nooit meer dan één verstrekking per kalenderjaar. Deze verstreking bedraagt maximaal het in artikel 31 lid 2 onder j WWB, artikel 7 lid 2 onder h Inkomensbesluit IOAW of artikel 2 lid 1 onder c Inkomensbesluit IOAZ, genoemde bedrag.
Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van een uitkeringsgerechtigde afwijken van de bepalingen in deze beleidsregels, indien strikte toepassing ervan tot onbillijkheden van zwaarwegende aard zou leiden.
Toelichting op de beleidsregels premies WWB gemeente Leiden 2008.
In de Wet werk en bijstand (WWB), het Inkomensbesluit Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW) en Inkomensbesluit Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ) is, in geregeld dat aan een uitkeringsgerechtigde een eenmalige premie voor verrichte inspanningen gericht op arbeidsinschakeling verstrekt kan worden.
Niet tot de middelen van belanghebbende worden gerekend een eenmalige premie van ten hoogste € 2.133,00 (bedrag per 1 juli 2007) per kalenderjaar, voor zover dit naar het oordeel van het college bijdraagt aan zijn arbeidsinschakeling.
art. 7 lid 2 onder h Inkomensbesluit IOAW
Niet als inkomen in verband met arbeid wordt beschouwd een eenmalige premie die door burgemeester en wethouders kan worden toegekend in het kader van een voorziening gericht op arbeidsinschakeling van ten hoogste € 2.133,00 (bedrag per 1 juli 2007) per kalenderjaar.
art. 2 lid 1 onder c Inkomensbesluit IOAZ
(…) onder inkomen uit of in verband met arbeid in het bedrijfs- of beroepsleven wordt verstaan: (…)inkomen in verband met arbeid in het bedrijfs- of beroepsleven als bedoeld in artikel 7 van het Inkomensbesluit IOAW.
Doel van een premie is, blijkens de toelichting op de artikelen, om uitkeringsgerechtigden positief te prikkelen in het kader van activiteiten gericht op re-integratie.
Voorts blijkt uit de toelichting dat het college een mogelijkheid heeft om een dergelijke premie te verstrekken. Het betreft derhalve een zogenaamde kan-bepaling, die het college ruimte geeft om eigen beleid op dit specifieke onderwerp te voeren. In beginsel kan het college per individuele situatie besluiten van zijn bevoegdheid gebruik te maken. Dit stelt echter wel hoge eisen aan de motivering van elk afzonderlijk besluit. Immers dan moet het college bij elk besluit expliciet beargumenteren waarom het wel of niet van de bevoegdheid gebruik maakt. Het verdient daarom de voorkeur de uitvoering van beleid op basis van een vaste gedragslijn in zogenaamde beleidsregels vast te leggen. Dit biedt niet alleen een goede waarborg voor uniforme toepassing, maar maakt ook de uitvoering, door verplichte publicatie van de beleidsregels, voor de burger toetsbaar. Bovendien kan het college in een besluit veelal volstaan met een verwijzing naar de relevante beleidsregel(s).
Het college heeft besloten van de bevoegdheid tot het verstrekken van een premie gebruik te maken en in onderhavige beleidsregels vast te leggen.
Algemeen uitgangspunt voor het verstrekken van een premie is de opvatting dat deze een positieve houding en gedrag gericht op arbeidschakeling - op korte of langere termijn - kan bevorderen. Een premie kan dienen als beloning voor verrichte inspanningen dan wel als stimulans om zich (extra) in te zetten bij (nog) te verrichten inspanningen ten behoeve van uitstroom naar reguliere of gesubsidieerde arbeid.
Daar waar hierna geen toelichting wordt gegeven worden de beleidsregels voldoende duidelijk geacht.
Sociale activering is in artikel 3 onder i van de re-integratieverordening omschreven als het verrichten van onbeloonde maatschappelijke zinvolle activiteiten gericht op arbeidsinschakeling of, als arbeidsinschakeling (nog) niet mogelijk is, op zelfstandige maatschappelijke participatie. Sociale activering heeft derhalve tot doel personen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt terug te leiden naar de arbeidsmarkt, of, als dat (nog) niet mogelijk is, het bevorderen van zelfstandig deelnemen aan het maatschappelijke leven.
Uit de omschrijving van sociale activering blijkt dat het een verzamelbegrip is. De onbeloonde zinvolle activiteiten zijn er in vele vormen, zoals bijv. vrijwilligerswerk bij een organisatie, volgen van een cursus (persoonlijke vorming en/of vaardigheden), actief lidmaatschap van een ideële organisatie, ondersteuning bij een buurt- of wijkactiviteit, bijwonen van kunst- of cultuurvoorstellingen etc.
Gegeven het primaat van de eigen verantwoordelijkheid voor de eigen bestaansvoorziening in de WWB, IOAW en IOAZ ligt de nadruk bij sociale activering op arbeidsinschakeling op termijn.
Het college kan aan een persoon behorende tot doelgroep van de re-integratie verordening op grond van artikel 18, als onderdeel van een traject, sociale activering aanbieden. Als een uitkeringsgerechtigde deelneemt aan sociale activering, die onderdeel van een traject c.q. een zelfstandige voorziening gericht op arbeidsinschakeling op termijn is, kan hij aanspraak maken op een premie sociale activering. Concreet houdt dit in dat alle vormen van sociale activering worden geacht een opstap te zijn naar arbeidsinschakeling, tenzij een uitkeringsgerechtigde volledig ontheven is van zowel de arbeids- als de re-integratieverplichting als bedoeld in artikel 8 lid 1 en lid 2 van de re-integratieverordening. In dat laatste geval is er sprake van sociale activering louter gericht op maatschappelijke participatie dan wel het voorkomen van sociaal isolement. De wettelijke bepalingen laten dan geen premie toe, daar deze immers moet bijdragen aan de arbeidsinschakeling.
Zoals uit artikel 6 blijkt, wordt er bij de premie sociale activering gekeken naar de activiteiten in een bepaald kalenderjaar. Dit houdt in dat de activiteiten gedurende een substantieel deel van dit kalenderjaar hebben moeten plaatsgevonden, behoudens natuurlijk het eerste jaar waarin een belanghebbende met een dergelijke activiteit gestart is: in dat geval is het starten met de activiteit voldoende aanleiding om de premie toe te kennen.
Dit artikel geeft aan in welke situaties een premie verstrekt kan worden als beloning dan wel als stimulans voor inspanningen in het kader van de arbeidsinschakeling op korte of langere termijn.
Lid 1 onderdeel c en lid 2: als een uitkeringsgerechtigde in een kalenderjaar inkomsten uit arbeid in deeltijd verwerft, kan hij in de eerste plaats aanmerking komen voor een vrijlating van inkomsten uit arbeid in deeltijd voor een maximaal aangesloten periode van 6 maanden op grond van de Beleidsregels Inkomstenvrijlating WWB, IOAW en IOAZ gemeente Leiden 2008. Om het continueren van deze werkzaamheden en inkomsten na afloop van de vrijlatingsperiode te bevorderen is als stimulans de premie arbeid in deeltijd in het leven geroepen. Voorwaarde voor het recht daarop is dat, onder aftrek van de periode van een toegepaste inkomstenvrijlating, in een substantieel deel, te weten 75%, van het kalender jaar arbeid in deeltijd verricht moet zijn.
a.uitkeringsgerechtigde heeft in jaar x bijstand of uitkering van 1 januari tot en met 31 december:
hij moet in 12 maanden minimaal 9 maanden (75% x 12 maanden) inkomsten uit arbeid in deeltijd verworven hebben om voor een premie in aanmerking te komen;
b.uitkeringsgerechtigde heeft in jaar x bijstand of uitkering van 1 mei tot en met 31 december:
hij moet in 8 maanden minimaal 6 maanden (75% x 8 maanden) inkomsten uit arbeid in deeltijd verworven hebben om voor een premie in aanmerking te komen;
c.uitkeringsgerechtigde heeft in jaar x bijstand of uitkering van 1 januari tot en met 31 december, waaronder begrepen een vrijlating van inkomsten van 1 april tot en met 30 september:
hij moet, na aftrek van de periode van de inkomstenvrijlating, in 6 (12 -/- 6 maanden inkomstenvrijlating) maanden minimaal 5 maanden (75% x 6 = 4,75%, afgerond naar boven), inkomsten uit arbeid in deeltijd verworven hebben om voor een premie in aanmerking te komen.
Volledigheidshalve zij nog opgemerkt dat voor het bepalen of er sprake is van (inkomsten uit) arbeid in deeltijd, de bepalingen van de Beleidsregels Inkomstenvrijlating WWB, IOAW en IOAZ gemeente Leiden 2008 van toepassing zijn.
Het recht op uitstroompremie is gekoppeld aan de duur van de verrichte reguliere of gesubsidieerde arbeid, die gesteld is tenminste 6 maanden. Toekenning kan geschieden op basis van een arbeidsovereenkomst, doch ook op basis van uitzendwerkzaamheden gedurende een periode van tenminste 6 aaneengesloten maanden waarin geen beroep op bijstand gedaan is.
Dit artikel repareert de rechtsongelijkheid die ontstaat bij de invoering van de inkomensvrijlating. Immers, die uitkeringsgerechtigden die al inkomsten uit deeltijdarbeid opgaven voordat de beleidsregels inkomensvrijlating in werking traden, komen niet voor de vrijlating in aanmerking. Door het geven van een premie, wordt dit recht gezet.
In deze artikelen zijn de bedragen voor de verschillende premies opgenomen. Indien daartoe aanleiding is, kan het college besluiten de hoogte van een of meer premies te wijzigen.
Met betrekking tot het begrip uitkeringsduur als bedoeld in artikel 8 wordt verwezen naar de omschrijving in artikel 1 onder a. Volledigheidshalve zij nog opgemerkt dat, indien direct voorafgaand aan de uitkering in de gemeente Leiden, een uitkeringsgerechtigde in de vorige woongemeente eveneens een uitkering op grond van de WWB, IOAW of IOAZ genoten heeft, die periode van uitkering meetelt voor de uitkeringsduur. Aan de hand van de Suwinet-applicatie en/of het - toekomstige - Digitale Klantdossier (DKD) kan dit op snelle en effectieve wijze vastgesteld c.q. geverifieerd worden.
De premie wordt aan het eind van het jaar uitgekeerd en is feitelijk gelijk aan het bedrag dat anders vrijgelaten zou zijn indien de beleidsregels vrijlating wel van toepassing geweest zouden zijn.
Indien een uitkeringsgerechtigden al voor het lopende jaar inkomsten uit deeltijdarbeid opgaf, gaat de periode waarover de premie wordt berekend in per 1 januari en loopt dus, volgens lid 1, door tot 30 juni. Indien de eerste melding van inkomsten uit deeltijdarbeid later is dan 1 januari, doch voor de inwerkingtreding van deze beleidsregels, geldt deze datum als start van de berekeningsperiode van deze premie.
De stimuleringspremie voor het verrichten van deeltijdpremie blijft ook voor deze groep beschikbaar, mits zij voldoen aan de voorwaarden zoals bedoeld in artikel 3 lid 2. Aangezien in dit artikel de periode van inkomensvrijlating buiten beschouwing gelaten wordt bij het bepalen van het recht op deze premie, wordt hier geregeld dat, indien een uitkeringsgerechtigde in aanmerking komt voor de overgangspremie deeltijd, er bij de bepaling van het recht op de stimuleringspremie deeltijdarbeid er ook een periode van zes maanden buiten beschouwing gelaten wordt.
In dit artikel is voor de vaststelling en verstrekking van een premie een inlichtingen- (lid 1) en medewerkingsplicht (lid 2) voor een uitkeringsgerechtigde opgenomen. Hoewel voor het recht op bijstand of uitkering en voor de arbeidsinschakeling een uitkeringsgerechtigde een inlichtingen- en medewerkingsplicht op grond van resp. artikel 17 WWB, 13 IOAW en 13 IOAZ bestaat, is, in het kader van gebruikmaking van de bevoegdheid van verstrekken van een premie, in deze beleidsregel expliciet een dergelijke verplichting opgenomen. Zie voor de specifieke (uiteenlopende) gevolgen van het niet nakomen van de beide inlichtingenverplichtingen de artikelen 11 en 12 met betrekking tot herziening of intrekking en terugvordering.
Vanuit het oogpunt van een klantgerichte en efficiënte behandeling wordt het recht op een premie als regel ambtshalve vastgesteld. Dit is mogelijk, daar in vrijwel alle gevallen de noodzakelijke gegevens voor de vaststelling voorhanden zijn dan wel, bij ontbreken, alsnog op verzoek overgelegd (moeten) worden. Slechts in een uitzonderlijke situatie zal de vaststelling op een schriftelijke aanvraag moeten geschieden.
Zowel voor de ambthalve vaststelling als de schriftelijke aanvraag geldt dat het college bepaalt welke gegevens, voor zover dat (nog) noodzakelijk is, een uitkeringsgerechtigde moet verstrekken, alsmede de manier waarop en de termijn waarbinnen hij de gegevens moet overleggen.
Dit artikel bepaalt dat een uitkeringsgerechtigde per kalenderjaar nooit meer dan één premiebetaling ontvangt en dat de premiebedragen tezamen nooit een bepaald maximumbedrag per kalenderjaar - per 1 juli 2007: € 2.133,00 - te boven mogen gaan. Dit volgt uit het genoemde wetsartikel waarin is bepaald dat een eenmalige premie tot dat maximale bedrag wordt vrijgelaten (en dus niet wordt gekort op de uitkering). Deze eenmalige premie is ook belastingvrij.
Een premie kan als subsidie in de zin van artikel 4:21 lid 1 Algemene wet bestuursrecht (Awb) aangemerkt te worden. Beëindiging, herziening of intrekking van een premie op grond van de WWB, IOAW of IOAZ is niet mogelijk, daar een subsidie geen bijstand of uitkering betreft dan wel daarmee gelijkgesteld is in die wetten. Met andere woorden, er is geen (bestuursrechtelijke) grondslag in de WWB, IOAW of IOAZ aanwezig, daar geen bepaling voor beëindiging, herziening of intrekking van een premie opgenomen is. Beëindiging, herziening of intrekking van een premie dient dan ook op grond van Afdeling 4.2.6 van de Awb te geschieden, omdat het een subsidie betreft.
Uit de term ‘kan’ blijkt dat het een bevoegdheid van het college betreft. Het college kan derhalve per individuele situatie op grond van de reden van ten onrechte verstrekte premie, de mate van financiële benadeling en de omstandigheden van een uitkeringsgerechtigde besluiten al dan niet tot herziening of intrekking over te gaan. Indien tot herziening of intrekking besloten wordt, vereist het gebruik maken van deze bevoegdheid echter wel een zorgvuldig onderzoek en rapportage alsmede een beschikking die specifiek gemotiveerd is.
In de WWB, IOAW of IOAZ zijn geen specifieke bepalingen voor terugvordering van een ten
onrechte verstrekte premie opgenomen. De geldende terugvorderingsbepalingen in die wetten bieden
daartoe eveneens geen mogelijkheid, omdat een premie geen bijstand of uitkering is.
Terugvordering is om voorgaande reden ook niet mogelijk op grond van onderhavig artikel van deze beleidsregels. Terugvordering van een premie dient dan ook op grond van Afdeling 4.2.7 van de Awb te geschieden, omdat het een subsidie betreft. Terugvordering van een premie is met toepassing van art. 4:57 Awb alleen mogelijk op grond van de zgn. onverschuldigde betaling conform artikel 6:203 Burgerlijk Wetboek. Dit is een procedure voor de civiele rechter om een dwanginvorderingstitel voor de ten onrechte verstrekte premie te verkrijgen, nadat een belanghebbende, na aanmaning, in gebreke is gebleven de kosten terug te betalen. Om van een onverschuldigde betaling van de gemaakte kosten te kunnen spreken, dient daaraan echter altijd het hierboven gemelde besluit tot beëindiging, herziening of intrekking vooraf te zijn gegaan.
De terugvordering betreft overigens betreft een kan-bepaling. Er kan per geval op grond van de reden van ten onrechte verstrekte premie, de mate van financiële benadeling en de omstandigheden van een uitkeringsgerechtigde besloten worden al dan niet tot terugvordering over te gaan. Indien tot terugvordering besloten wordt, vereist het gebruik maken van deze bevoegdheid een zorgvuldig onderzoek en rapportage alsmede een beschikking die specifiek gemotiveerd is.