Organisatie | Leiden |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Beleidsregels gesubsidieerde arbeid Wwb, Ioaw en Ioaz Leiden 2008 |
Citeertitel | Beleidsregels gesubsidieerde arbeid |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-06-2008 | 04-03-2014 | nieuwe regeling | 13-05-2009 Stadskrant, 12 december 2008. | RV 08.0405 |
Het College van burgemeester en wethouders van Leiden
Gelet op artikel 10 van de Wet werk en bijstand, de artikelen 34, 35 en 36 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers en de artikelen 34, 35 en 36 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen en artikel 15 Re-integratieverordening gemeente Leiden 2008
BELEIDSREGELS GESUBSIDIEERDE ARBEID WWB, IOAW en IOAZ LEIDEN 2008
Hoofdstuk 2 Gesubsidieerde Arbeidsplaatsen
De gesubsidieerde arbeidsplaats heeft de vorm van een CAO conforme arbeidsovereenkomst bij een, bij voorkeur privaat, bedrijf of instelling.
Aan de gesubsidieerde arbeidsplaats zijn de volgende voorwaarden verbonden:
de werkgever stelt ten behoeve van de werknemer een arbeidsontwikkelingsplan op, waarmee de werknemer in staat gesteld wordt zich te ontwikkelen. In geval er sprake is van een duur van 24 maanden zoals bedoeld in Artikel 3 onder a., dient deze ontwikkeling zodanig te zijn dat uitstroom naar reguliere arbeid gerealiseerd kan worden;
In uitzonderingsgevallen kan het college besluiten de gesubsidieerde arbeidsplaats en de daaraan verbonden ondersteunende maatregelen en loonkostensubsidie voort te zetten na genoemde periodes, zoals bedoeld in lid 3 onder a en b, indien door onvoorziene omstandigheden de stap naar een reguliere baan nog niet kan worden gezet. Daarbij zal periodiek worden beoordeeld of verlenging van de loonkostensubsidie met begeleiding en de daaraan verbonden voorziening nog aan de orde is.
Hoofdstuk 4 Gesubsidieerde arbeidsplaatsen op maat
Artikel 10 Aanpassingen op maat
Indien naar het oordeel van het College, een uitkeringsgerechtigde of jongere, vanwege persoonlijke kenmerken, zonder aanvullende maatregelen niet direct in aanmerking kan komen voor een gesubsidieerde arbeidsplaats, kan het College afwijken van de voorwaarden en bedragen genoemd in respectievelijk Artikel 3, 4, 6, 8 en 9, teneinde een gesubsidieerde arbeidsplaats bereikbaar te maken voor de betreffende uitkeringsgerechtigde of jongere.
Hoofdstuk 6 Uitvoeringsbepalingen
Artikel 13 Herziening en intrekking
Het College kan het recht op een gesubsidieerde arbeidsplaats herzien of intrekken:
Als het College een besluit tot herziening of intrekking als bedoeld in artikel 12 genomen heeft, kan het een ten onrechte of te hoog verstrekte subsidie terugvorderen bij de uitkeringsgerechtigde of jongere indien de foutieve verstrekking aan hen verwijtbaar is, dan wel bij de werkgever, indien de foutieve verstrekking verwijtbaar is aan deze wekgever.
Het College kan in bijzondere gevallen ten gunste van een uitkeringsgerechtigde of jongere afwijken van de bepalingen in deze beleidsregels, indien strikte toepassing ervan tot onbillijkheden van zwaarwegende aard zou leiden.
Artikel 16 Onvoorziene situaties
In gevallen waarin de bepalingen van deze beleidsregels niet voorzien, neemt het College een besluit, waarbij zoveel mogelijk aansluiting wordt gezocht bij vergelijkbare situaties met inachtneming van alle omstandigheden van een uitkeringsgerechtigde of jongere.
Gemeenten hebben onder de nieuwe WWB de vrijheid om te kiezen voor het al dan niet inzetten van gesubsidieerde arbeid als re-integratie-instrument en kunnen daar zelf invulling aan te geven.
De gemeente Leiden en de regiogemeenten hebben gekozen voor gesubsidieerde arbeid als doorstroominstrument. Er is niet langer sprake van gesubsidieerde banen, maar van werknemers waarvoor de werkgever tijdelijk een tegemoetkoming in de kosten kan ontvangen, vergezeld van een ondersteuningspakket op maat.
Voorafgaand aan het aangaan van een arbeidsovereenkomst tussen werkgever en werknemer kan eventueel een kennismakingsstage worden afgesproken voor een korte periode. In deze periode, die maximaal 3 maanden mag duren, is er sprake van onbetaalde werkstage. Ook kan de werkgever, indien dit gewenst of noodzakelijk is, een beroep doen op extra ondersteuning of begeleiding.
Daar waar hierna geen toelichting wordt gegeven worden de beleidsregels voldoende duidelijk geacht.
De gesubsidieerde arbeidsplaatsen worden te beschikking gesteld in de vorm van loonkostensubsidie met begeleiding in twee te onderscheiden varianten:
De eerste variant is bedoeld voor klanten van Sociale Zaken die nog niet in staat zijn om direct voor 100% invulling te geven aan een reguliere functie. Een geïnteresseerde werkgever kan voor deze potentiële werknemer, ter compensatie van productieverlies, in aanmerking komen voor loonkostensubsidie. Er zijn ook aanvullende diensten mogelijk zoals extra begeleiding voor de werknemer door een jobcoach, tegemoetkoming in scholingskosten of ondersteuning van de werkgever bij het opstellen van een persoonlijk ontwikkelingsplan voor de werknemer. De subsidie kent in principe een maximale duur van twee jaar. (Artikel 3, onder a.).
In de praktijk blijkt dat deze variant een aanzienlijke groep uitkeringsgerechtigden uitsluit van deelname aan de arbeidsmarkt. Het gaat om de groep waarvoor duidelijk is dat regulier ongesubsidieerd werk binnen twee jaar en misschien wel nooit een optie is, terwijl zij wel arbeidspotentieel heeft, al is het niet volledig. Deze groep is nu veroordeeld tot blijvende uitkeringsafhankelijkheid en onbetaalde activiteiten, terwijl zij voor werkgevers wel degelijk meerwaarde kan hebben. Met de introductie van de tweede variant wordt deze groep een aantrekkelijk alternatief geboden voor de uitkering en kunnen werkgevers in het kader van maatschappelijk ondernemerschap deze groep werk bieden tegen redelijke kosten. Deze variant bestaat uit begeleiding voor de duur van drie jaar met loonkostensubsidie voor de gehele looptijd. Met, in principe, een maximale looptijd van 36 maanden blijft deze variant binnen de grenzen van de flexwet en zijn er voldoende mogelijkheden om bij te sturen als de financiële middelen dat noodzakelijk maken. (Artikel 3, onder b).
Het is belangrijk dat deze tweede variant alleen worden ingezet voor de doelgroep waarvoor ze bedoeld zijn en niet concurreert met de eerste variant die duidelijk gericht is op reguliere uitstroom. Daarom kan de tweede variant alleen worden ingezet als dat uitdrukkelijk door de casemanager van Sociale Zaken als optie voor een bepaalde klant wordt meegegeven aan het re-integratiebedrijf. Natuurlijk mag niet worden uitgesloten dat ook binnen de doelgroep ‘blijvers’ mensen zich zodanig zullen ontwikkelen dat zij na de sleutelbaan betaald aan het werk blijven, maar dat is geen doel op zich.
De werkgever zal vooral in de eerste periode extra energie moeten steken in de begeleiding en het inwerken van de medewerker. Het is belangrijk in het contract de ruimte te hebben voor een langere proeftijd van zes maanden. Het re-integratiebedrijf zal in de eerste zes maanden begeleiding geven om ervoor te zorgen dat de plaatsing in een duurzame plaatsing uitmondt van minimaal zes maanden en een dag. Om alle partijen tegemoet te komen is gekozen voor een contract van zes maanden gevolgd door een contract van twee en een half jaar.
Feitelijk wordt met dit artikel voor de duidelijkheid nogmaals gewezen op de mogelijkheid van toepassing van artikel 21 lid 2 Re-integratieverordening. Door het aangaan van een arbeids-overeenkomst in het kader van gesubsidieerde arbeid, plaatst een persoon zich feitelijk buiten de doelgroep van de Re-integratieverordening. Met artikel blijft de persoon aanspraak houden op alle voorzieningen en ondersteuning die de verordening biedt.
De bedragen gelden bij de inwerkingtreding van de re-integratieverordening en deze beleidsregels. Vooralsnog is niet besloten tot indexering van de genoemde bedragen.
In bepaalde gevallen zullen de maatregelen behorende bij beide varianten van gesubsidieerde arbeid niet toereikend blijken te zijn om een belanghebbende te kunnen plaatsen op een specifieke werkplek. Indien er sprake is van een dergelijk geval kan het College besluiten om de hoogte van de loonkostensubsidie aan te passen, de periode waarin een loonkostensubsidie wordt verstrekt te verlengen, dan wel om andere maatregelen te nemen, met als doel uiteindelijk één van de twee varianten van gesubsidieerde arbeid te kunnen verstrekken
Naast de algemene inlichtingenplicht voortvloeiende uit artikel 17 WWB, artikel 13 IOAW, artikel
13 IOAZ, dan wel op grond van artikel 8 lid 4 en artikel 9 lid 1 Re-integratieverordening is het aannemelijk dat voor de vaststelling van het recht op gesubsidieerde arbeid, of het voortduren van dit recht, er nadere gegevens nodig zijn. In dit artikel wordt de persoon verplicht om deze gegevens aan te leveren en actueel te houden.
Een aan de gesubsidieerde arbeidsplaats verbonden loonkostensubsidie kan als subsidie in de zin van artikel 4:21 lid 1 Algemene wet bestuursrecht (Awb) aangemerkt te worden. Beëindiging, herziening of intrekking van een loonkostensubsidie op grond van de WWB, IOAW of IOAZ is niet mogelijk, daar een subsidie geen bijstand of uitkering betreft dan wel daarmee gelijkgesteld is in die wetten. Met andere woorden, er is geen (bestuursrechtelijke) grondslag in de WWB, IOAW of IOAZ aanwezig, daar geen bepaling voor beëindiging, herziening of intrekking van een loonkostensubsidie opgenomen is. Beëindiging, herziening of intrekking van een loonkostensubsidie dient dan ook op grond van Afdeling 4.2.6 van de Awb te geschieden.
Uit de term ‘kan’ blijkt dat het een bevoegdheid van het college betreft. Het college kan derhalve per individuele situatie op grond van de reden van ten onrechte aangeboden arbeidplaats en verstrekte loonkostensubsidie, de mate van financiële benadeling en de omstandigheden van een uitkeringsgerechtigde besluiten al dan niet tot herziening of intrekking over te gaan. Indien tot herziening of intrekking besloten wordt, vereist het gebruik maken van deze bevoegdheid echter wel een zorgvuldig onderzoek en rapportage alsmede een beschikking die specifiek gemotiveerd is.
In de WWB, IOAW of IOAZ zijn geen specifieke bepalingen voor terugvordering van een ten
onrechte verstrekte loonkostensubsidie opgenomen. De geldende terugvorderingsbepalingen in die wetten bieden daartoe eveneens geen mogelijkheid, omdat een loonkostensubsidie geen bijstand of uitkering is. Terugvordering is om voorgaande reden ook niet mogelijk op grond van onderhavig artikel van deze beleidsregels. Terugvordering van een loonkostensubsidie dient dan ook op grond van Afdeling 4.2.7 van de Awb te geschieden. Terugvordering van een loonkostensubsidie is met toepassing van art. 4:57 Awb alleen mogelijk op grond van de zgn. onverschuldigde betaling conform artikel 6:203 Burgerlijk Wetboek. Dit is een procedure voor de civiele rechter om een dwanginvorderingstitel voor de ten onrechte verstrekte loonkostensubsidie te verkrijgen, nadat een belanghebbende, na aanmaning, in gebreke is gebleven de kosten terug te betalen. Om van een onverschuldigde betaling van de gemaakte kosten te kunnen spreken, dient daaraan echter altijd het hierboven gemelde besluit tot beëindiging, herziening of intrekking vooraf te zijn gegaan.
De terugvordering betreft overigens betreft een kan-bepaling. Er kan per geval o.g.v. de reden van ten onrechte verstrekte loonkostensubsidie, de mate van financiële benadeling en de omstandigheden van de uitkeringsgerechtigde, jongere en/of een werkgever besloten worden al dan niet tot terugvordering over te gaan. Indien tot terugvordering besloten wordt, vereist het gebruik maken van deze bevoegdheid een zorgvuldig onderzoek en rapportage alsmede een beschikking die specifiek gemotiveerd is. Dit artikel maakt het overigens ook mogelijk om ten onrechte verstrekte loonkostensubsidie van de werkgever terug te vorderen als deze verstrekking aan hem toegerekend kan worden.