Organisatie | Westland |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Financiële verordening gemeente Westland 2010 |
Citeertitel | Financiële verordening gemeente Westland 2010 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | financiën en economie |
Eigen onderwerp |
Deze regeling is vervangen door de Financiële verordening gemeente Westland 2015.
Geen.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2015 | 01-01-2015 | intrekking | 16-12-2014 Elektronisch Gemeenteblad, 04-12-2015 | 14-0478140 | |
01-01-2011 | 01-01-2015 | nieuwe regeling | 14-12-2010 Gemeenteblad Westland, 23-12-2010 | 2010, 47 |
De raad van de gemeente Westland;
gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 16 november 2010, betreffende het vaststellen van de financiële verordening gemeente Westland 2010;
gelet op het bepaalde in artikel 212 van de Gemeentewet;
de financiële verordening gemeente Westland 2010 vast te stellen
Hoofdstuk 2. Begroting en verantwoording
Artikel 3. Planning en controlcyclus
Voor de aanvang van een begrotingsjaar biedt het college een overzicht aan met daarin de data voor in ieder geval het aanbieden door het college van de jaarstukken, de begroting met de meerjarenraming en de eventueel nader te benoemen overige sturingsinformatie/rapportages.
Artikel 4. Informatie investeringen
Bij de uiteenzetting van de financiële positie in de begroting worden de investeringen en de daaruit voortvloeiende kapitaallasten weergegeven. Van de lopende investeringen wordt bovendien de geraamde besteding in het lopende boekjaar weergegeven. De investeringen worden in een bijlage in de begroting en de jaarrekening gespecificeerd.
Het college biedt voor 1 juni aan de raad een nota aan met een voorstel voor het beleid en de financiële kaders van de ontwerp-begroting voor het volgende begrotingsjaar en de meerjarenraming. De raad behandelt deze nota voor 1 juli.
Indien het college voorziet dat een geautoriseerd budget dreigt te worden overschreden meldt het college dit aan de raad door middel van een separaat voorstel dan wel uiterlijk in het eerstvolgende specifieke rapportagemoment volgens de in artikel 3 genoemde P&C-cyclus. Het college voegt bij de rapportage indien van toepassing, een voorstel voor bijstelling van het beleid, en, wanneer het een investeringskrediet betreft, een voorstel tot wijziging van het investeringskrediet en de bijbehorende liquiditeitenplanning.
Hoofdstuk 3. Financieel beleid
Artikel 9. Waardering en afschrijving vaste activa
Het college kan de raad in voorkomende gevallen onderbouwde voorstellen doen om van de bij deze verordening behorende tabel afschrijvingstermijnen af te wijken. Deze tabel wordt 'automatisch' aangepast op basis van aanpassingen gemeld via raadsvoorstellen, de begroting of via de in artikel 3 bedoelde P&C-kalender geformaliseerde rapportagemomenten.
Artikel 10. Bestemmingsreserves
Bij een voorstel tot het instellen van een bestemmingsreserve geeft het college in ieder geval aan:
Artikel 13. Financieringsfunctie
Het college neemt bij de uitvoering van de financieringsfunctie de volgende richtlijnen in acht:
Het uitzetten van overtollige geldmiddelen gebeurt uitsluitend binnen het wettelijk kader en onder de volgende beperkende voorwaarde: Het direct uitzetten van gelden mag alleen bij in Nederland gevestigde financiële instellingen en Nederlandse en andere publiekrechtelijke lichamen met een solvabiliteitsratio van 0%. Bij het indirect uitzetten, zoals deelname aan een beleggingsfonds of fonds voor gemene rekening, geldt geen extra beperking en dient de belegging dus minimaal te voldoen aan de wettelijke eisen (zogenoemd Fido-proof);
Bij het uitzetten van middelen, het verstrekken van garanties en het aangaan van financiële participaties uit hoofde van de publieke taak bedingt het college indien mogelijk zekerheden. Het college motiveert in haar besluit het openbaar belang van dergelijke uitzettingen van middelen, verstrekkingen van garanties en financiële participaties.
Hoofdstuk 4. Financieel beheer en interne controle
Het college zorgt ten behoeve van het getrouwe beeld van de jaarrekening en de rechtmatigheid van de baten en lasten en de balansmutaties voor de jaarlijkse interne toetsing van de getrouwheid van de informatieverstrekking en de rechtmatigheid van de beheershandelingen. Bij afwijkingen neemt het college maatregelen tot herstel.
Aldus besloten door de raad in zijn openbare
vergadering van 14 december 2010,
de griffier, de voorzitter,
N.Broekema J. van der Tak
Voor de gehanteerde begrippen in de verordening gelden de definities uit de Gemeentewet, het Besluit begroting en verantwoording Provincies en Gemeenten (BBV) en het besluit accountantscontrole Provincies en gemeenten. Overige in de verordening voorkomende begrippen worden hier gedefinieerd.
Het 1e lid is ongewijzigd ten opzichte van de huidige verordening.
In het nu geldende 2e lid is geregeld dat het college relevante indicatoren vaststelt voor het meten van en het afleggen van verantwoording over de productie van goederen en diensten en de maatschappelijke effecten van het beleid. In de praktijk is echter gebleken dat de doorontwikkeling van de programmabegroting in dit opzicht een langer traject vergt dan in 2008 was voorzien, waardoor tot nu toe niet aan het bepaalde in dit lid kon worden voldaan. Daarom wordt nu een passage voorgesteld die beter aansluit op het proces van organische ontwikkeling van de indicatoren.
Artikel 3. Planning en controlcyclus
Binnen de ambtelijke organisatie wordt met een p&c-kalender gewerkt. Deze p&c-kalender werkt voor college en ambtelijke organisatie als een spoorboekje voor het opstellen van de p&c-documenten. De huidige bepaling benoemt naast de wettelijk voorgeschreven P&C-documenten begroting en jaarrekening ook de voorjaarsnota en de bestuursrapportages. Omdat de P&C-cyclus nog onderwerp van een optimaliseringsdiscussie is wordt in het aangepaste artikel melding gemaakt van de bovengenoemde wettelijk voorgeschreven P&C-documenten en van eventueel nader te benoemen overige sturingsinformatie/rapportages. Hierbij kan in de praktijk gedacht worden aan de voorjaarsnota en programma- en investeringsrapportages. De nieuwe formulering van dit artikel biedt zowel raad als college de ruimte om gewenst geachte wijzigingen aan te brengen in de Westlandse P&C-cyclus zonder daarbij direct te hoeven overgaan tot aanpassing van deze verordening.
Artikel 4. Informatie investeringen
In dit artikel is voor de nauwkeurigheid aan het eerste lid "in de begroting" toegevoegd aan de "uiteenzetting van de financiële positie". Verder geen wijzigingen.
In de nu geldende verordening is bepaald dat het college voor 1 juni aan de raad een voorjaarsnota (….) aanbiedt. In de financiële verordening, die van 2005 tot 2008 heeft gegolden, werd hier nog gesproken over een perspectiefnota. Om praktische redenen wordt nu voorgesteld deze termen te vervangen door het meer algemene "nota", zodat volledig wordt aangesloten op de betreffende bepaling uit de modelverordening van de VNG.
Artikel 6. Autorisatie begroting en investeringskredieten
In de thans geldende verordening is geregeld dat de raad met het vaststellen van de programmabegroting de vervangingsinvesteringen, de investeringen die voortvloeien uit vastgestelde beheerplannen en investeringen gedekt ten laste van bestemmingsreserves autoriseert. Afzonderlijke besluitvorming door de raad was alleen nog aan de orde voor nieuwe investeringen (ongeacht of de kapitaallasten al in de begroting zijn opgenomen) en die niet ten laste van een bestemmingsreserve worden gedekt.
Om de efficiency te verhogen en het aantal bestuurs-administratieve handelingen voor relatief kleine uitgaven te beperken hebben wij bij de begrotingen 2010 en 2011 voorgesteld om – in afwijking van het bepaalde in de Financiële verordening – bij het vaststellen van de begroting ook de nieuwe investeringen tot een bedrag van € 250.000 te autoriseren.
Dit gold eveneens voor investeringen in het kader van Plaberum (tot een bedrag van maximaal € 300.000). De raad heeft hier ook mee ingestemd.
Deze handelwijze is nu verwerkt in het aangepaste artikel.
Verder is de formulering van lid 1 aangepast op basis van de praktijk waarbij voor investeringen sinds twee jaar wordt gewerkt met liquiditeitsplanningen. De ramingen in het MeerjarenInvesteringsProgramma en de begroting worden nu gebaseerd op de meerjarige uitgavenpatronen.
In het 3e lid van dit artikel is de term "bestuursrapportage" vervangen door het "specifieke rapportagemoment volgens de in artikel 3 genoemde P&C-cyclus", zodat er tussen beide artikelen geen strijdigheid ontstaat.
Artikel 7. Niet-voorziene uitgaven
De bepaling in het 1e lid was nieuw in 2008 en vormde destijds de uitwerking van het voorstel om uitgaven ten laste van de post onvoorzien te kunnen doen met verantwoording achteraf. Als voorwaarde blijven daaraan verbonden dat deze uitgaven moeten voldoen aan de criteria (de drie O’s) onvoorzienbaar, onvermijdbaar en onuitstelbaar en daarnaast moeten de uitgaven incidenteel van karakter zijn. De bevoegdheid van het college blijft beperkt tot het bedrag van de post onvoorzien dat in de door de raad vastgestelde begroting is opgenomen. Batige saldi van tussentijdse rapportages worden niet aan de post onvoorzien toegevoegd, maar worden verwerkt als een voorlopig rekeningsresultaat.
Het 2e lid van de nu nog geldende verordening gaf het college de bevoegdheid om tijdens de uitvoering van de begroting middelen in te zetten voor het uitvoeren van taken passend binnen het doel en de reikwijdte van een bestemmingsreserve, waarvoor geen of onvoldoende budget in de begroting was opgenomen, maar waarvoor in de bestemmingsreserves wel middelen beschikbaar waren. In 2008 was dit een nieuwe bepaling.
Intussen is de praktijk zo ingericht dat aan alle reservemutaties een raming vooraf (ofwel in de begroting ofwel via tussentijdse begrotingswijziging) ten grondslag ligt zodat het huidige 2e lid als een loze bepaling kan worden beschouwd. In de nieuwe verordening komt dit dan ook te vervallen.
Artikel 8. Sturingsinformatie/rapportages.
In de nu geldende verordening luidt de tenaamstelling van dit artikel nog "Bestuursrapportages". De voorgestelde omschrijving sluit aan op het bepaalde in artikel 3 inzake de planning en controlcyclus.
In het verlengde hiervan is het 1e lid van het huidige artikel, waarin bepaald werd dat het college twee maal per jaar de raad door middel van bestuursrapportages informeert over de realisatie van de programmabegroting, komen te vervallen. Voor een verdere toelichting wordt hier kortheidshalve verwezen naar de toelichting bij artikel 3.
Het nieuwe artikel 8 bevat nu een opsomming waaraan sturingsinformatie en rapportages in onze gemeente minimaal dienen te voldoen. Ten opzichte van de nu geldende verordening worden daarin enkele wijzigingen voorgesteld:
De verantwoording over het gebruik van de bevoegdheid genoemd in het 2e lid van het nu geldende artikel 7 (inzet bestemmingsreserves zonder raming) is in de nieuwe verordening niet meer aan de orde en is daarom verwijderd. Zie hiervoor de toelichting bij artikel 7.
In het 3e lid wordt nu bepaald dat majeure afwijkingen groter dan € 100.000 op investeringsbedragen eveneens worden toegelicht. In de nu geldende verordening gaat dit nog om afwijkingen die groter zijn dan 10% van het investeringsbedrag met een minimum van € 50.000. De nieuw voorgestelde bepaling sluit beter aan op het streven naar vermindering van de bestuurlijke drukte en het sturen op hoofdlijnen. In het normenkader begrotingsrechtmatigheid dat deel uitmaakt van het controleprotocol 2010 (nog door de raad vast te stellen) zal bij dit criterium van € 100.000 worden aangesloten.
Artikel 9. Waardering en afschrijving vaste activa
Ten opzichte van het bestaande 3e lid is de ondergrens van activa, die nog geactiveerd kunnen worden, opgetrokken van € 25.000 naar € 50.000. Uitgaven van minder dan € 50.000 dienen rechtstreeks ten laste van de exploitatie worden gebracht.
Het huidige 4e lid is gesplitst in een nieuw 4e en 5 e lid, waarin onderscheid wordt gemaakt tussen de afschrijving van investeringen met een maatschappelijk nut in de openbare ruimte en investeringen met een economisch nut. Voor investeringen met een maatschappelijk nut in de openbare ruimte wordt bepaald dat de bij de verordening behorende afschrijvingstabel maximale termijnen bevat. Door het gebruik van het woord "maximale" kan indien nodig van een kortere afschrijvingstermijn worden uitgegaan zonder dat wijziging van de tabel noodzakelijk is.
Het 6e lid is nieuw in de verordening en geeft raad en college meer speelruimte om in voorkomende gevallen af te wijken van de afschrijvingstabel.
Het huidige 5e lid waarin nu bepaald wordt dat de raad kan besluiten om in afwijking van het 4e lid investeringen annuïtair af te schrijven (….) is in de nieuwe verordening (7e lid) minder vrijblijvend geformuleerd. Het dient in een dergelijk geval te gaan om investeringen die groter zijn dan € 10.000.000 of een situatie waarin de met de investering samenhangende kapitaallasten gedekt worden uit een in artikel 12 van deze verordening genoemd tarief of prijs.
Het 8e lid (was het 6e lid) is alleen in beperkte mate redactioneel gewijzigd.
Artikel 10. Bestemmingsreserves
In het huidige artikel staat nog toegevoegd punt g. De wijze waarop de bestemmingsreserve wordt besteed (Bestedingsplannen). Het werken met bestedingsplannen met inbegrip van het bestuurlijk traject tot vaststelling hiervan blijkt in de praktijk een tijdrovend financieel-technisch proces voor zowel ambtelijk apparaat als college en raad. In 2011 zal worden onderzocht of het beheer van de reserves (zowel voor wat betreft het aantal reserves als de mutaties in de reserves) op een efficiëntere wijze kan plaatsvinden zonder daarbij uiteraard het budgetrecht van de raad geweld aan te doen.
Artikel 11. Kostprijsberekening
Dit artikel blijft ongewijzigd.
Artikel 12. Vaststelling hoogte belastingen, rechten, heffingen en prijzen
Aan het 2e en 3e lid is het woord "minimaal" toegevoegd. Strikt genomen biedt de huidige formulering van deze leden het college geen ruimte om de raad indien nodig of gewenst tussentijds (d.w.z. eerder dan na vier jaar) een wijziging in de gestelde kaders op deze terreinen aan de raad voor te leggen. Met de toevoeging van de term "minimaal" wordt dat wel formeel wel mogelijk.
Artikel 13. Financieringsfunctie
Het 1e lid en 3e lid van dit artikel zijn ongewijzigd.
Het 2e lid, onderdeel a. is op basis van wijzigingen van de wet Fido (Financiering decentrale overheden) en de RUDDO (regeling uitzettingen en derivaten door decentrale overheden) aangepast en in overeenstemming gebracht met de desbetreffende bepalingen in het treasury-statuut dat op 24 november 2009 als ingekomen stuk aan de raad is aangeboden. De bepaling dat het direct uitzetten van gelden alleen mag bij in Nederland gevestigde financiële ondernemingen gaat overigens verder dan de RUDDO voorschrijft.
Het 2e lid, onderdeel d. bepaalt nu dat voor het aantrekken van financieringen tenminste twee prijsopgaven van verschillende financiële instellingen worden vergeleken. Volgens de huidige redactie geldt dit alleen voor financieringen met een looptijd langer dan één jaar, zodat er op dit punt sprake is van een aanscherping van de regels.
In de Financiële verordening 2008 was de bepaling inzake het grondbeleid, die nog wel was opgenomen in de verordening uit 2005, komen te vervallen omdat in 2008 alle bepalingen met betrekking tot de paragrafen uit begroting en jaarrekening niet langer werden opgenomen in verband met een "dubbeling" met de desbetreffende bepalingen in het Besluit Begroting en Verantwoording provincies en gemeenten (BBV). Mede gelet op het relatief grote belang van de grondpositie op de gemeentelijke financiën en de wens om het MPG (Meerjarenperspectief Grondbedrijf) een plaats te geven in deze verordening is dit nieuwe artikel opgenomen.
Dit artikel is nagenoeg ongewijzigd gebleven. Aan het eind van punt a. is aan de afdelingen nog toegevoegd "en overige organisatorische eenheden". Niet alle organisatie-onderdelen zijn aan te merken als of vallen onder een afdeling, zoals bv. het projectbureau.
Overige artikelen Deze blijven ongewijzigd met uitzondering van een aantal onvermijdelijke aanpassingen van jaartallen, zoals bv. in artikel 19 waarin o.a. de inwerkingtreding wordt geregeld.
TABEL AFSCHRIJVINGSTERMIJNEN VOOR INVESTERINGEN VANAF 2011
De afschrijvingsduur van immateriële activa is 5 jaar.
Materiële investeringen met een economisch nut
Ten aanzien van de materiële investeringen met een economisch nut gelden de navolgende afschrijvingstermijnen:
Materiële activa in de openbare ruimte met een maatschappelijk nut
Als investeringen met een maatschappelijk nut worden in Westland doorgaans de volgende zaken geactiveerd (voor zover niet opgenomen in een grondexploitatie):
Materiële vaste activa in eigendom van derden
De afschrijvingstermijn bij een bijdrage aan materiële vaste activa in eigendom van derden wordt gelijk gesteld aan de termijn die bij eigen investeringen in materiële vaste activa gelden.