Organisatie | Kampen |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Algemene plaatselijke verordening Kampen |
Citeertitel | Algemene Plaatselijke Verordening Kampen 2001 (APV) |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | openbare orde en veiligheid |
Eigen onderwerp | openbare orde en veiligheid |
Nadere regels die zijn vastgesteld op grond van artikel 2.1.6.10, derde lid worden geacht te zijn vastgesteld op grond van artikel 2.1.6.10, vierde lid en blijven van kracht.
Aanwijzingsbesluit hinderlijk drankgebruik
Aanwijzingsbesluit hinderlijk drugsgebruik
Aanwijzingsbesluit parkeren grote voertuigen
Aanwijzingsbesluit passantenhaven Wilsum
Aanwijzingsbesluit plakzuilen
Instructie havenmeester gemeente Kampen 2008
Kaderegeling Kampen 2008
Standplaatsenbeleid gemeente Kampen
Uitvoeringsregeling verbod te koop aanbieden voertuigen
Uitvoeringsregeling voorwerpen op/aan/boven de weg
Aanwijzingsbesluit gebied verboden voor honden
Aanwijzingsbesluit maximumstelsel seksinrichtingen
Aanwijzingsbesluit gebied exploitatie sekswinkels
Aanwijzingsbesluit gebied exploitatie seksinrichtingen
Nadere regels seksinrichtingen en escortbedrijven
Aanwijzingsbesluit gebied verbod rally-vissen
Beleidsnota afval verbranden Kampen
Beleid herplantplicht
Beleid ontruimen huurwoningen
Coffeeshopbeleid
Uitvoeringsbesluit opkoopregister
Aanwijzingsbesluit cameratoezicht
Uitvoeringsbesluit geveltuinen
Spelregels gebruiksvoorwaarden geveltuinen
Uitvoeringsbesluit voederverbod dieren
Beleidsregels evenementen gemeente Kampen 2017
Aanwijzingsbesluit hondendolterreinen Gemeente Kampen
Nadere regels terrassen gemeente Kampen 2014
Nadere regels voor het stoken van vuren tijdens de jaarwisseling
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
29-03-2023 | wijz. art. 2.1.6.10; 2.6.1; 2.6.2; 2.6.3; 2.6.4 | 23-03-2023 | 8924-2023 | ||
22-12-2021 | 29-03-2023 | wijz. art. 1.6; 2.1.1.2; 2.4.8; 2.4.9a; 2.5.3; 2.7.1; 2.7.4 | 16-12-2021 | 94599-2021 | |
07-05-2020 | 22-12-2021 | wijz. art. 5.1.11 | 23-04-2020 | 19109-2020 | |
12-06-2019 | 07-05-2020 | wijz. art.4.2.2 | 29-05-2019 | 21486-2019 | |
01-01-2019 | 28-12-2018 | wijz. art. 2.1.5.2 | 13-12-2018 | 18ADV00387 | |
28-12-2018 | 12-06-2019 | wijz. art. 2.6.1; 2.6.2.; 2.6.3.; 2.6.4 | 13-12-2018 | 18ADV00496 | |
21-12-2017 | 01-01-2019 | wijz. art. 1.3; 2.1.6.10; 2.2.2; 2.2.5; 2.4.10a; 2.7.1; 2.7.2; 2.9 | 14-12-2017 | 17ADV00510 | |
20-07-2017 | 21-12-2017 | wijz. art. 2.2.1; 2.2.2; 2.2.4 | 03-05-2017 | 17ADV00067 | |
24-12-2015 | 20-07-2017 | Art. 2.6.3 | 10-12-2015 Gemeenteblad 2015, 121313 | 15ADV00467 | |
19-03-2014 | 24-12-2015 | Art. 2.1.5.1, 2.3.1.2 | 06-03-2014 Gemeenteblad, 2014, 13844 | 14ADV00028 | |
01-10-2013 | 19-03-2014 | Art. 1.1; 1.2; 2.1.5.2; 2.4.4; 2.4.16; 2.4.20; 4.1.5; 4.3.2; 4.3.4; 4.3.5 | 05-09-2013 Gemeenteblad, 2013, 7 | 13ADV00353 | |
24-07-2012 | 01-10-2013 | Art. 2.1.1.1, 2.1.1.2, 2.4.8, 2.7.1, 2.7.2, 2.8 | 12-07-2012 Gemeenteblad, 2012, 95 | b&w 1-5-2012, 12B&W00227 | |
01-01-2012 | 24-07-2012 | Art. 1.2a, 1.2b | 01-12-2011 Gemeenteblad, 2011, 95 | b&w 18-10-2011 | |
02-11-2010 | 01-01-2012 | Artt. 2.4.18, 4.2.1 en 5.5.2 | 21-10-2010 Gemeenteblad, 2010, 7-3 | b&w 7-9-2010 | |
01-10-2010 | 02-11-2010 | artt. 1.1, 1.2, 2.1.5.2 en 4.3.2 | 01-07-2010 Gemeenteblad, 2010, 7-2 | b&w 18-5-2010 | |
14-07-2010 | 01-10-2010 | artt. 1.7 en 2.1.5.1 | 01-07-2010 Gemeenteblad, 2010, 7 | b&w 11-5-2010 | |
30-06-2009 | 14-07-2010 | artt. 2.2.2 | 25-06-2009 Gemeenteblad, 2009, 7-3 | b&w 4-5-2009 | |
02-05-2009 | 30-06-2009 | artt. 2.4.1.2, 2.7.2 en 2.7.3 | 23-04-2009 Gemeenteblad, 2009, 7-2 | b&w 10-2-2009 | |
08-04-2009 | 02-05-2009 | art. 2.1.7.1 | 26-03-2009 Gemeenteblad, 2009, 7 | b&w 27-1-2009 | |
23-09-2008 | 08-04-2009 | artt. 2.2.2, 2.3.1.2, 2.4.4, 4.1.1, 4.1.2, 4.1.3 en 5.2.2 | 29-05-2008 Gemeenteblad, 2008, 7-2 | b&w 25-03-2008 | |
16-07-2008 | 23-09-2008 | artt. 1.1, 5.7.1 en 5.7.2 | 24-04-2008 Gemeenteblad, 2008, 7 | b&w 18-3-2008 | |
10-09-2005 | 16-07-2008 | artt. 2.4.4, 2.4.24, 2.4.7B, 1.1, 2.2.1, 2.2.2, 2.3.1, 2.3.1.2, 2.3.1.3, 2.3.3.1, 2.4.8, 2.4.17, 2.4.18, 2.4.20, 2.5.2, 2.6.1, 2.6.4, 2.7.1, 5.3.9, 2.4.14, afd. 4.2.x, 4.5.4, 4.6.x en 6.4 lid 2 | 08-09-2005 Gemeenteblad, 2005, 7 | b&w 28-6-2005 | |
06-01-2001 | 10-09-2005 | nieuwe regeling | 04-01-2001 Gemeenteblad, 2001, 7 | b&w 7-11-2000 |
HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN
Artikel 1.1 Begripsomschrijvingen
In deze verordening wordt verstaan dan wel mede verstaan onder:
tent, vistent, tentwagen, kampeerauto of caravan dan wel enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gedeelte daarvan, voor zover geen bouwwerk zijnde, waarvoor ingevolge artikel 40 van de Woningwet een bouwvergunning vereist is; een en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;
Artikel 1.2a Beschikking van rechtswege
Paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht betreffende de positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen is van toepassing op artikel 5.2.4 van deze verordening.
Artikel 1.2b Uitsluiting bischikking van rechtswege
Paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht betreffende de positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen is niet van toepassing op de artikelen 2.2.2, eerste lid, 2.3.1.2, 2.3.3.1, 3.2.1, 5.2.3 en 5.7.1 van deze verordening.
Artikel 1.5 Persoonlijk karakter van vergunning of ontheffing
De vergunning of ontheffing is persoonsgebonden, tenzij bij of krachtens deze verordening anders is bepaald.
Artikel 1.6 Intrekking, schorsing of wijziging van vergunning of ontheffing
De vergunning of ontheffing kan worden ingetrokken, geschorst of gewijzigd:
Voor zover sprake is van termijnen in uren, bepaald door terugrekening van een tijdstip of gebeurtenis, en deze eindigen op een vrijdag na 12.00 uur, een zaterdag, een zondag of een algemeen erkende feestdag, worden de termijnen geacht te eindigen om 12.00 uur op de voorgelegen dag, die geen zaterdag, zondag of algemeen erkende feestdag is.
Afdeling 1 Orde en veiligheid op de weg
Paragraaf 1 Bestrijding van ongeregeldheden
Artikel 2.1.1.2 Gebiedsontzeggingen
De burgemeester kan in het belang van de openbare orde, het voorkomen of beperken van overlast, het voorkomen of beperken van aantastingen van het woon- of leefklimaat, de veiligheid van personen of goederen, de gezondheid of de zedelijkheid aan een persoon die strafbare feiten of openbare orde verstorende handelingen verricht een bevel geven zich gedurende ten hoogste 72 uur niet in een of meer bepaalde delen van de gemeente op een openbare plaats op te houden.
Met het oog op de in het eerste lid genoemde belangen kan de burgemeester aan een persoon aan wie ten minste eenmaal een bevel als bedoeld in dat lid is gegeven en die opnieuw strafbare feiten of openbare orde verstorende handelingen verricht, een bevel geven zich gedurende ten hoogste acht weken niet in een of meer bepaalde delen van de gemeente op een openbare plaats op te houden.
Paragraaf 2 optochten en betogingen
Artikel 2.1.2.1 Kennisgeving betogingen op openbare plaatsen
Degene die het voornemen heeft op een openbare plaats een betoging te houden, moet daarvan voor de openbare aankondiging ervan en ten minste 48 uur voordat deze gehouden zal worden, schriftelijk kennis geven aan de burgemeester, met inachtneming van hetgeen in artikel 2.1.2.3, eerste lid hierover is bepaald.
Onder openbare plaats wordt verstaan een plaats als bedoeld in artikel 1, eerste lid, juncto tweede lid, van de Wet openbare manifestaties, te weten een plaats die krachtens bestemming of vast gebruik open staat voor het publiek, met uitzondering van een gebouw of besloten plaats als bedoeld in artikel 6, tweede lid, van de Grondwet.
Artikel 2.1.2.2 Afwijking termijn
De burgemeester kan in bijzondere omstandigheden de in artikel 2.1.2.3, eerste lid, genoemde termijn van 48 uur verkorten en een mondelinge kennisgeving ontvankelijk verklaren.
Paragraaf 5 Bruikbaarheid van de weg
Artikel 2.1.5.2 Aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg
Het in het eerste lid gestelde verbod geldt voorts niet voor zover het Wetboek van Strafrecht, de Wet beheer Rijkswaterstaatswerken, de Provinciale Wegenverordening Overijssel, de Telecommunicatiewet of de daarop gebaseerde Algemene verordening ondergrondse infrastructuur gemeente Kampen van toepassing is.
Paragraaf 6 Veiligheid van de weg
Artikel 2.1.6.2 Winkelwagentjes
De rechthebbende op een bedrijf die ten behoeve van het winkelend publiek winkelwagentjes ter beschikking stelt, mede ten behoeve van het vervoer van winkelwaren over de weg, is verplicht deze te voorzien van de naam van het bedrijf of van een ander herkenningsteken en de in de omgeving van dat bedrijf door het publiek op of langs de weg achtergelaten winkelwagentjes terstond te verwijderen of te doen verwijderen.
Het is verboden zich met een winkelwagentje op de weg te bevinden buiten de onmiddellijke omgeving van het bedrijf als bedoeld in het eerste lid of, indien het bedrijf gelegen is in een winkelcentrum, buiten de onmiddellijke omgeving van dat winkelcentrum. Als onmiddellijke omgeving van het bedrijf of winkelcentrum wordt aangemerkt de weg of het weggedeelte, grenzende aan dat bedrijf of dat winkelcomplex en tevens een aan die weg of dat weggedeelte aansluitende parkeerplaats.
Artikel 2.1.6.3 Uitzicht belemmerende beplanting of voorwerp
Het is verboden beplanting of een voorwerp aan te brengen of te hebben op zodanige wijze dat aan het wegverkeer het vrije uitzicht wordt belemmerd of daarvoor op andere wijze hinder of gevaar oplevert.
Artikel 2.1.6.5 Kelderingangen, koekoeken e.d.
Kelderingangen, koekoeken, indiepingen en andere lager dan de aangrenzende weg gelegen betreedbare delen van een bouwwerk mogen geen gevaar voor de veiligheid van de weggebruikers opleveren Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover artikel 427, aanhef en onder 1e of 3e, van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.
Artikel 2.1.6.8 Vallende voorwerpen
Het is verboden aan een weg of aan enig deel van een bouwwerk een voorwerp te hebben dat niet deugdelijk beveiligd is tegen neervallen op de weg.
Artikel 2.1.6.9 Voorzieningen voor verkeer en verlichting
De rechthebbende op een bouwwerk is verplicht toe te laten dat op of aan dat bouwwerk, vanwege en overeenkomstig de aanwijzingen van burgemeester en wethouders, voorwerpen, borden of voorzieningen ten behoeve van het openbaar verkeer of de openbare verlichting worden aangebracht, onderhouden, gewijzigd of verwijderd.
Artikel 2.1.6.10 Stoken van vuren
Het verbod in het eerste lid geldt niet voor het stoken van vuur in vuurkorven dan wel vuurtonnen (oliedrums) met een maximale inhoud van 200 liter, in de periode van 31 december 10.00 uur tot 1 januari 02.00 uur, mits gestookt wordt met onbehandeld hout of snoeiafval en uiterlijk 7 werkdagen voor het genoemde tijdvak melding is gedaan bij burgemeester en wethouders.
Afdeling 2 Toezicht op evenementen
Artikel 2.2.1 Begripsomschrijving
Het verbod voor het eerste lid geldt niet voor ééndaagse evenementen en indien aan alle onderstaande eisen wordt voldaan:
Indien binnen drie werkdagen na ontvangst van het meldingsformulier door de burgemeester geen tegenbericht is verzonden, kan het evenement zoals gemeld plaatsvinden.
Artikel 2.2.4 Voorbereidingsprocedure groot evenement
Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht is van toepassing op de voorbereiding van een
besluit op een aanvraag om vergunning voor een groot evenement.
Afdeling 3 Toezicht op openbare inrichtingen
Paragraaf 1 Toezicht op horecabedrijven
Artikel 2.3.1.1 Begripsomschrijvingen
Onder horecabedrijf wordt in deze paragraaf verstaan: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was logies wordt verstrekt of dranken worden geschonken of rookwaren of spijzen voor directe consumptie worden bereid of verstrekt. Onder een horecabedrijf worden in ieder geval verstaan: een hotel, restaurant, pension, café, cafetaria, snackbar, discotheek, buurthuis of clubhuis.
Artikel 2.3.1.2 Exploitatie horecabedrijf
De burgemeester kan de vergunning als bedoeld in het eerste lid geheel of gedeeltelijk weigeren, indien naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat de woon- en leefsituatie in de omgeving van het horecabedrijf en/of de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed door de aanwezigheid van het horecabedrijf.
Bij de toepassing van de in het derde lid genoemde weigeringsgrond houdt de burgemeester rekening met het karakter van de straat en de wijk, waarin het horecabedrijf is gelegen of zal zijn gelegen, de aard van het horecabedrijf en de spanning, waaraan het woonmilieu ter plaatse reeds blootstaat of bloot zal komen te staan door de exploitatie van het horecabedrijf.
Artikel 2.3.1.5 Afwijking sluitingsuur; tijdelijke sluiting
De burgemeester kan in het belang van de openbare orde, veiligheid, zedelijkheid of gezondheid, of in geval van bijzondere omstandigheden, te zijner beoordeling, voor één of meer horecabedrijven, tijdelijk andere dan de krachtens artikel 2.3.1.4 geldende sluitingsuren vaststellen of tijdelijk sluiting bevelen.
Artikel 2.3.1.6 Aanwezigheid in gesloten horecabedrijf
Het is bezoekers van een horecabedrijf verboden gedurende de tijd dat dit bedrijf krachtens artikel 2.3.1.4 of ingevolge een op grond van artikel 2.3.1.5 genomen besluit gesloten dient te zijn, zich daarin of aldaar te bevinden.
Artikel 2.3.1.8 Toegang ambtenaren van politie
De houder van een horecabedrijf is verplicht ervoor te zorgen dat ambtenaren van politie vanaf de weg onmiddellijk en onbelemmerd toegang hebben tot zijn bedrijf:
Artikel 2.3.1.9 Burgemeester en wethouders als bevoegd bestuursorgaan
Indien een horecabedrijf als bedoeld in artikel 2.3.1.1 geen inrichting is in de zin van artikel 174 Gemeentewet treedt niet de burgemeester maar het college van burgemeester en wethouders op als bevoegd bestuursorgaan ten behoeve van de artikelen 2.3.1.2 tot en met 2.3.1.5.
Paragraaf 2 Toezicht op inrichtingen tot het verschaffen van nachtverblijf
Artikel 2.3.2.2 Kennisgeving exploitatie
Degene die een inrichting opricht, overneemt, verplaatst of het houden van een inrichting staakt, is verplicht binnen drie dagen daarna daarvan schriftelijk kennis te geven aan de burgemeester.
Artikel 2.3.2.4 Verschaffing gegevens nachtregister
Degene die in een inrichting nachtverblijf houdt dan wel de kampeerder is verplicht onverwijld aan de houder van die inrichting volledig en naar waarheid zijn of haar naam, adres, woonplaats, geboortedatum, geboorteplaats, betrekking, dag van aankomst, alsmede de dag van vertrek te verstrekken.
Paragraaf 3 Toezicht op speelgelegenheden
Artikel 2.3.3.1 Speelgelegenheden
Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een speelgelegenheid te exploiteren of te doen exploiteren. Het verbod is niet van toepassing op:
Speelgelegenheden waar de mogelijkheid wordt geboden om het kleine kansspel als bedoeld in artikel 7c van de Wet op de kansspelen te beoefenen, of te spelen op speelautomaten als bedoeld in artikel 30 van de Wet op de kansspelen, of de handeling als bedoeld in artikel 1, onder a, van de Wet op de kansspelen te verrichten.
Afdeling 4 Maatregelen tegen overlast en baldadigheid
Artikel 2.4.2 Plakken en kladden
Het is verboden zonder schriftelijke toestemming van de rechthebbende op de weg of op dat gedeelte van een onroerende zaak dat vanaf de weg zichtbaar is:een aanplakbiljet of ander geschrift, afbeelding of aanduiding, aan te plakken of op andere wijze aan te brengen; met kalk, krijt, teer of een kleur- of verfstof enige afbeelding, letter, cijfer of teken aan te brengen.
Artikel 2.4.4 Vervoer inbrekerswerktuigen
Het verbod is niet van toepassing indien de bedoelde werktuigen niet zijn gebruikt of niet zijn bestemd om zich onrechtmatig de toegang tot een gebouw of erf te verschaffen, onrechtmatig sluitingen te openen of te verbreken, diefstal door middel van braak te vergemakkelijken of het maken van sporen te voorkomen.
Artikel 2.4.7a Aanstootgevende sportvisserij aan de openbare weg (verbod rallyvissen)
Burgemeester en wethouders kunnen plaatsen aanwijzen waar het, ter voorkoming van aantasting van de openbare orde, het woon- en leefklimaat en de zedelijkheid, verboden is de sportvisserij op een zodanige wijze te bedrijven dat de gevangen vis niet levend in het water wordt teruggezet maar ter plaatse wordt gedood
Artikel 2.4.7.B Verbod spelen om geld
Het is verboden op of aan de openbare weg met kaarten, geld, dobbelstenen of andere voorwerpen om geld te spelen.
Artikel 2.4.9 Hinderlijk gedrag bij of in gebouwen
Het is aan anderen dan bewoners of gebruikers van flatgebouwen, appartementsgebouwen en soortgelijke meergezinshuizen en van gebouwen, die voor publiek toegankelijk zijn, verboden zich zonder redelijk doel te bevinden in een voor gemeenschappelijk gebruik bestemde ruimte van een zodanig gebouw.
Artikel 2.4.9a Verbod op zichtbare uitingen van verboden organisaties
Het is verboden op of aan de weg of in voor het publiek toegankelijke openstaande gebouwen en daarbij behorende erven zichtbaar goederen te dragen, bij zich te hebben of te vervoeren die uiterlijke kenmerken zijn van een organisatie die bij rechterlijke uitspraak of bestuurlijk besluit verboden is verklaard of is ontbonden vanwege een werkzaamheid of doel in strijd met de openbare orde.
Artikel 2.4.10 Gedrag in voor publiek toegankelijke ruimten
Het is verboden zich zonder redelijk doel of op een voor anderen hinderlijke wijze op te houden in of op een voor het publiek toegankelijk portaal, telefooncel, wachtlokaal voor een openbaar vervoermiddel, parkeergarage, rijwielstalling of een andere soortgelijke, voor het publiek toegankelijke ruimte dan wel deze te verontreinigen dan wel te bezigen voor een ander doel dan waarvoor de desbetreffende ruimte is bestemd.
Artikel 2.4.10a Slaapplaats op of aan een openbare plaats
Het is verboden tussen zonsondergang en zonsopgang een openbare plaats als slaapplaats te gebruiken en verder op of aan een openbare plaats een voertuig, caravan, keetwagen, magazijnwagen, tent of een soortgelijk of ander onderkomen als slaapplaats te gebruiken of daarin te overnachten dan wel gelegenheid daartoe te bieden.
Artikel 2.4.11 Neerzetten van fietsen e.d.
Het is verboden op of aan de weg een fiets of een bromfiets te plaatsen of te laten staan tegen een raam, een raamkozijn, een deur, de gevel van een gebouw dan wel voor de ingang van een gebouw, indien:
Artikel 2.4.12 Overlast van fiets of bromfiets op markt- en kermisterrein e.d.
Het is verboden op de door de burgemeester aangewezen uren en plaatsen zich met een fiets of bromfiets te bevinden op een terrein waar een markt, kermis, uitvoering, bijeenkomst of plechtigheid gehouden wordt welke publiek trekt.
Artikel 2.4.20 Houden of voeren van hinderlijke of schadelijke dieren
Het is verboden op een krachtens het tweede lid aangewezen plaats een daarbij aangeduid dier of daarbij aangeduide dieren aanwezig te hebben, dan wel aanwezig te hebben anders dan met inachtneming van de door burgemeester en wethouders gestelde regels, dan wel aanwezig te hebben tot een groter aantal dan door hen is aangegeven.
Artikel 2.4.22 Loslopend vee en pluimvee
De rechthebbende op vee of pluimvee, dat zich bevindt in een aan een weg liggend weiland of terrein dat niet van die weg is afgescheiden door een deugdelijke vee-kering, is verplicht ervoor te zorgen dat zodanige maatregelen getroffen worden dat dit vee of pluimvee die weg niet kan bereiken.
Afdeling 5 Bepalingen ter bestrijding van heling van goederen
Artikel 2.5.3 Voorschriften als bedoeld in artikel 437 van het Wetboek van Strafrecht
De handelaar of een voor hem handelend persoon is verplicht:
Artikel 2.5.4 Vervreemding van door opkoop verkregen goederen
Het is de handelaar of een voor hem handelend persoon verboden enig door opkoop verkregen goed gedurende de eerste drie dagen dat het onder zijn berusting is, over te dragen of daarin enige wijziging aan te brengen tenzij deze wijziging van geen invloed is op de herkenbaarheid van het goed.
Artikel 2.7.1 Drugshandel op straat
Onverminderd het bepaalde in de Opiumwet is het verboden op of aan de weg, op een andere openbare plaats of in een publiek toegankelijk gebouw post te vatten of zich daar heen en weer te bewegen en zich op of aan (vaar)wegen in of op een vervoermiddel te bevinden of daarmee heen en weer of rond te varen/rijden, met het kennelijke doel om middelen als bedoeld in artikel 2 en 3 van de Opiumwet, of daarop gelijkende waar, al dan niet tegen betaling af te leveren, aan te bieden of te verwerven, daarbij behulpzaam te zijn of daarin te bemiddelen.
Artikel 2.7.2 Openlijk drugsgebruik
Het is verboden op of aan de weg, op een andere openbare plaats of in een voor publiek toegankelijk gebouw, middelen als bedoeld in de artikelen 2 en 3 van de Opiumwet of daarop gelijkende waar te gebruiken, toe te dienen, dan wel voorbereidingen daartoe te verrichten of ten behoeve van dat gebruik voorwerpen of stoffen voorhanden te hebben.
Artikel 2.7.3 Wegwerpen drugsgerelateerd afval
Het is verboden om injectiespuiten of onderdelen daarvan zoals naalden, reservoirs, zuigers en dergelijk of daarop gelijkende voorwerpen op of aan de weg dan wel in afvalbakken achter te laten met het kennelijk doel om afstand van het voorwerp te doen.
Het is verboden op of aan de weg distikstofmonoxide (lachgas) recreatief als roesmiddel te gebruiken, voorbereidingen daartoe te verrichten of ten behoeve van dat gebruik voorwerpen of stoffen bij zich te hebben, indien dit gepaard gaat met overlast of andere gedragingen die de openbare orde verstoren, het woon- of leefklimaat nadelig beïnvloeden of anderszins hinder veroorzaken.
Het is verboden op of aan de weg die deel uitmaakt van een door het college ter bescherming van de openbare orde of het woon- en leefklimaat aangewezen gebied distikstofmonoxide (lachgas) recreatief als roesmiddel te gebruiken, voorbereidingen daartoe te verrichten of ten behoeve van dat gebruik voorwerpen of stoffen bij zich te hebben.
Afdeling 8 Veiligheidsrisicogebied
Artikel 2.8 Veiligheidsrisicogebied
De burgemeester kan, overeenkomstig artikel 151b van de Gemeentewet, bij verstoring van de openbare orde door de aanwezigheid van wapens, dan wel bij ernstige vrees voor het ontstaan daarvan, een gebied, met inbegrip van de daarin gelegen voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven, aanwijzen als veiligheidsrisicogebied.
Artikel 2.9 Woonoverlast als bedoeld in artikel 151d Gemeentewet
Degene die een woning of een bij die woning behorend erf gebruikt, of tegen betaling in gebruik geeft aan een persoon die niet als ingezetene met een adres in de gemeente in de basisregistratie personen is ingeschreven, draagt er zorg voor dat door gedragingen in of vanuit die woning of dat erf of in de onmiddellijke nabijheid van die woning of dat erf geen ernstige en herhaaldelijke hinder voor omwonenden wordt veroorzaakt.
Als de burgemeester een last onder dwangsom of onder bestuursdwang oplegt naar aanleiding van een schending van deze zorgplicht kan hij daarbij aanwijzingen geven over wat de overtreder dient te doen of na te laten om verdere schending te voorkomen. De burgemeester stelt beleidsregels vast over het gebruik van deze bevoegdheid.
HOOFDSTUK 3 BORDELEN, SEKSWINKELS, E.D.
Afdeling 1 Begripsomschrijvingen en nadere regels
Artikel 3.1.1 Begripsomschrijvingen
In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
seksinrichting: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, een seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf waaronder tevens begrepen een erotische-massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;
Afdeling 2 Seksinrichtingen, straatprostitutie, sekswinkels
Artikel 3.2.0 Gebiedsaanwijzing voor seksinrichtingen
Het is verboden een seksinrichting te exploiteren in andere gebieden of delen van de gemeente dan daartoe door de gemeenteraad zijn aangewezen.
Artikel 3.2.2 Gedragseisen exploitant en beheerder
Naast de gestelde eisen in het eerste lid, zijn de exploitant en de beheerder niet:
binnen de laatste vijf jaar onherroepelijk veroordeeld tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van zes maanden of meer door de rechter in Nederland, de Nederlandse Antillen of Aruba, dan wel door een andere rechter wegens een misdrijf waarvoor naar Nederlands recht een bevel tot voorlopige hechtenis ingevolge artikel 67, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering is toegelaten;
binnen de laatste vijf jaar bij tenminste twee rechterlijke uitspraken onherroepelijk veroordeeld tot een onvoorwaardelijke geldboete van duizend gulden of meer of tot een andere hoofdstraf als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onder a van het Wetboek van Strafrecht, wegens dan wel mede wegens overtreding van:
De exploitant - indien een rechtspersoon: de tot vertegenwoordiging van die rechtspersoon bevoegde natuurlijke perso(o)n(en) - of de beheerder is binnen de laatste vijf jaar geen exploitant of beheerder geweest van een inrichting die voor ten minste één maand door het bevoegde bestuursorgaan is gesloten, of waarvan de vergunning als bedoeld in artikel 3.2.1. is ingetrokken, tenzij aannemelijk is dat hem terzake geen verwijt treft.
Het is de rechthebbende op een onroerende zaak, in het belang van de openbare orde of de woon- en leefomgeving, verboden daarin een sekswinkel te exploiteren in andere gebieden dan daartoe door de gemeenteraad zijn aangewezen.
Artikel 3.2.8 Tentoonstellen, aanbieden en aanbrengen van erotisch-pornografische goederen, afbeeldingen en dergelijke
Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing op het tentoonstellen, aanbieden of aanbrengen van goederen, opschriften, aankondigingen, gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen, die dienen tot het openbaren van gedachten en gevoelens als bedoeld in artikel 7, eerste lid van de Grondwet.
Afdeling 4 Beëindiging exploitatie, wijziging beheer
Artikel 3.4.2 Wijziging beheer
Het beheer kan slechts worden uitgeoefend door een nieuwe beheerder, indien het bevoegd bestuursorgaan op aanvraag van de exploitant heeft besloten de verleende vergunning overeenkomstig de wijziging in het beheer te wijzigen. Het bepaalde in artikel 3.3.2, eerste lid, aanhef en onder a, is van overeenkomstige toepassing.
Artikel 3.5.1 Overgangsbepaling
Indien een seksinrichting aantoonbaar reeds meer dan twee jaar op een lokatie gevestigd is, op het moment van het in werking treden van de bepalingen van dit hoofdstuk, is op het exploiteren van een zodanige seksinrichting voorts het gestelde in artikel 3.2.0 niet van toepassing:
na afloop van de onder b gestelde termijn, indien het bevoegd bestuursorgaan besluit om de gevraagde vergunning, zoals hiervoor bedoeld onder sub b, te verlenen, totdat de verleende vergunning vervalt of wordt ingetrokken of totdat de geldingsduur daarvan afloopt, zonder dat de vergunning direct aansluitend wordt verlengd.
HOOFDSTUK 4 BESCHERMING VAN HET MILIEU EN HET NATUURSCHOON EN ZORG VOOR HET UITERLIJK AANZIEN VAN DE GEMEENTE
Afdeling 1 Geluid- en lichthinder
Artikel 4.1.2 Aanwijzing collectieve festiviteiten
De geluidsnormen als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Besluit gelden niet voor door het college per kalenderjaar aan te wijzen collectieve festiviteiten gedurende de daarbij aan te wijzen dagen of dagdelen.
Artikel 4.1.3 Kennisgeving incidentele festiviteiten
Het is een inrichting toegestaan maximaal 6 incidentele festiviteiten per kalenderjaar te houden waarbij de geluidsnormen als bedoeld in artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Besluit niet van toepassing zijn mits de houder van de inrichting ten minste tien werkdagen voor de aanvang van de festiviteit het college daarvan in kennis heeft gesteld door middel van het door het college vastgestelde standaardformulier zoals bedoeld in het derde lid van dit artikel.
Het is een inrichting toegestaan om tijdens maximaal 6 incidentele festiviteiten per kalenderjaar de verlichting langer aan te houden ten behoeve van sportactiviteiten waarbij artikel 4.110, lid 1 van het Besluit niet van toepassing is mits de houder van de inrichting ten minste tien werkdagen voor de aanvang van de festiviteit het college daarvan in kennis heeft gesteld.
Artikel 4.1.4 Verboden incidentele festiviteiten
Het is verboden een incidentele festiviteit te organiseren, toe te laten, feitelijk te leiden of daaraan deel te nemen indien de burgemeester het organiseren van een incidentele festiviteit verboden heeft wanneer naar zijn oordeel de woon- en leefsituatie in de omgeving van de inrichting en/of openbare orde op ontoelaatbare wijze wordt beïnvloed.
Artikel 4.1.5 Overige geluidhinder
Het in het eerste lid bepaalde geldt niet, voor zover de op de Wet milieubeheer gebaseerde voorschriften, de Wet geluidhinder, de Wegenverkeerswet 1994, de Zondagswet, het Wetboek van Strafrecht, de Luchtvaartwet, het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 of het Vuurwerkbesluit Wet milieugevaarlijke stoffen van toepassing zijn.
Afdeling 2 Bodem-, weg- en milieuverontreiniging
Artikel 4.2.1 Natuurlijke behoefte doen
Het is verboden binnen de bebouwde kom op of aan de weg zijn natuurlijke behoefte te doen buiten een daarvoor bestemde inrichting of plaats.
Afdeling 3 Het bewaren van houtopstanden
Artikel 4.3.2 Omgevingsvergunning
Het in het eerste lid gestelde verbod geldt verder niet voor:
de volgende boomsoorten: berken, coniferen, populieren en wilgen, mits deze voldoen aan onderstaande drie voorwaarden:
1o de bomen staan binnen de bebouwde kom;
2o de bomen zijn geen eigendom van de gemeente Kampen;
3o de bomen maken geen onderdeel uit van houtwal, lintbegroeiing, singelbeplanting, bosplantsoen of bomenrij.
Artikel 4.3.3 Aanvraag vergunning
Wanneer de directeur Bos- en Landschapsbouw van het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij van burgemeester en wethouders een afschrift heeft toegezonden van de ontvangstbevestiging als bedoeld in artikel 2 van de Boswet, beschouwen burgemeester en wethouders dit afschrift mede als een vergunningaanvraag.
Artikel 4.3.5 Bijzondere vergunningsvoorschriften
Tot de aan de vergunning te verbinden voorschriften kan behoren het voorschrift dat binnen een bepaalde termijn en overeenkomstig de door burgemeester en wethouders te geven aanwijzingen moet worden herplant. Een dergelijke herplantplicht wordt in ieder geval zoveel mogelijk opgelegd, indien een gemeentelijk bestemmings-, bomen-, groen- of landschapsplan de te vellen houtopstand direkt of indirekt als waardevol omschrijft.
Artikel 4.3.6 Herplant-/instandhoudingsplicht
Indien houtopstand waarop het verbod tot vellen als bedoeld in deze afdeling van toepassing is, zonder vergunning van burgemeester en wethouders is geveld, dan wel op andere wijze teniet is gegaan, kunnen burgemeester en wethouders aan de zakelijk gerechtigde van de grond waarop zich de houtopstand bevond dan wel aan degene die uit anderen hoofde tot het treffen van voorzieningen bevoegd is, de verplichting opleggen te herbeplanten overeenkomstig de door hen te geven aanwijzingen binnen een door hen te stellen termijn.
Indien houtopstand waarop het verbod tot vellen als bedoeld in deze afdeling van toepassing is in het voortbestaan ernstig wordt bedreigd, kunnen burgemeester en wethouders aan de zakelijk gerechtigde van de grond waarop zich de houtopstand bevindt dan wel aan degene die uit anderen hoofde tot het treffen van voorzieningen bevoegd is, de verplichting opleggen om overeenkomstig de door hen te geven aanwijzingen binnen een door hen te stellen termijn voorzieningen te treffen, waardoor die bedreiging wordt weggenomen.
Artikel 4.3.7 Schadevergoeding
Indien en voorzover blijkt dat een belanghebbende, door de toepassing van artikel 4.3.2, artikel 4.3.5 of artikel 4.3.6, schade lijdt of zal lijden, die redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te komen en waarvan de vergoeding niet anderszins is verzekerd, kennen burgemeester en wethouders hem op zijn verzoek een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe.
Artikel 4.3.7A Afstand van de erfgrenslijn
De afstand als bedoeld in artikel 5:42 van het Burgerlijk Wetboek wordt vastgesteld op 0,5 meter voor bomen en op nihil voor heesters.
Artikel 4.3.8 Bestrijding iepziekte
Indien zich op een terrein een of meer iepen bevinden die naar het oordeel van burgemeester en wethouders gevaar opleveren voor verspreiding van de iepeziekte of voor vermeerdering van iepespintkevers, is de rechthebbende, indien hij daartoe door burgemeester en wethouders is aangeschreven, verplicht binnen de bij de aanschrijving vast te stellen termijn:
HOOFDSTUK 5 ANDERE ONDERWERPEN BETREFFENDE DE HUISHOUDING DER GEMEENTE
Artikel 5.1.3 Defecte voertuigen
Het is verboden een voertuig waarmede als gevolg van andere dan eenvoudig te verhelpen gebreken niet kan of mag worden gereden, langer dan op drie achtereenvolgende dagen op de weg te parkeren.
Artikel 5.1.8 Parkeren van uitzicht belemmerende voertuigen
Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter, op de weg te parkeren bij een voor bewoning of ander dagelijks gebruik bestemd gebouw op zodanige wijze dat daardoor het uitzicht van bewoners of gebruikers vanuit dat gebouw op hinderlijke wijze wordt belemmerd of hun anderszins hinder of overlast wordt aangedaan.
Artikel 5.1.11 Overlast van fiets of bromfiets
Het is verboden op door het college in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast, of ter voorkoming van schade aan de openbare gezondheid aangewezen plaatsen fietsen of bromfietsen onbeheerd buiten de daarvoor bestemde ruimten of plaatsen te laten staan.
Afdeling 2 Collecteren, venten, standplaatsen en snuffelmarkten
Artikel 5.2.1 Inzameling van geld of goed
Onder een inzameling van geld of goederen wordt mede verstaan het bij het aanbieden van goederen, waartoe ook geschreven of gedrukte stukken worden gerekend, dan wel bij het aanbieden van diensten, aanvaarden van geld of goederen, indien daarbij te kennen wordt gegeven of de indruk wordt gewekt dat de opbrengst geheel of ten dele voor een liefdadig of ideëel doel is bestemd.
Artikel 5.2.3 Standplaatsen: uitstallingen op de weg
De in het eerste en tweede lid gestelde verboden gelden niet op de plaats die is aangewezen voor het houden van een door de gemeenteraad ingestelde markt, zulks gedurende de tijden dat de markt gehouden wordt voor een evenement als bedoeld in artikel 2.2.1, of voor het organiseren van een markt als bedoeld in artikel 5.2.4.
Burgemeester en wethouders houden de beslissing op een aanvraag voor een standplaatsvergunning aan, indien de aanvraag tevens een milieuwetplichtige activiteit betreft en indien geen toepassing kan worden gegeven aan het zesde lid, tot de dag waarop de beslissing over de milieuvergunningaanvraag is genomen.
Artikel 5.2.4 Snuffelmarkten e.d.
Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester:
toe te laten, te bevorderen of er gelegenheid toe te geven, dat in of op een – al dan niet met enige beperking – voor publiek toegankelijk gebouw of plaats met een kraam, een tafel of enig ander dergelijk middel standplaats wordt of is ingenomen om goederen aan publiek aan te bieden, te verkopen of te verstrekken.
Artikel 5.3.1 Gebruik van openbaar water
Het is verboden op, in of boven openbaar water voorwerpen waarop gedachten of gevoelens worden geopenbaard te plaatsen, aan te brengen of te hebben, indien deze door hun omvang of vormgeving, constructie of plaats van bevestiging gevaar opleveren voor de bruikbaarheid van het openbaar water of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, danwel een belemmering vormen voor het doelmatig beheer en onderhoud van het openbaar water.
Artikel 5.3.2 Ligplaats woonschepen en overige vaartuigen
Het in het eerste en tweede lid bepaalde geldt niet voor zover de Wet milieubeheer, het Binnenvaartpolitiereglement, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, de gemeentelijke Havenverordening, de keur op de waterstaatswerken van het waterschap Groot Salland of een provinciale verordening van toepassing is.
Artikel 5.3.3 Aanwijzingen ligplaats
Onverminderd het krachtens het tweede lid van artikel 5.3.2 bepaalde kunnen burgemeester en wethouders aan de rechthebbende op een vaartuig aanwijzingen geven met betrekking tot het innemen, veranderen of gebruik van een ligplaats in het belang van de openbare orde, volksgezondheid, veiligheid, de milieuhygiëne en het aanzien van de gemeente.
Artikel 5.3.4 Verbod innemen ligplaats
Het is verboden een ligplaats in te nemen, te hebben of beschikbaar te stellen in strijd met het krachtens de artikelen 5.3.2, tweede lid en 5.3.3 bepaalde.
Artikel 5.3.5 Beschadigen van waterstaatswerken en oevers
Het is verboden schade toe te brengen aan of veranderingen aan te brengen in de toestand van bij de gemeente in beheer zijnde vaarten, havens, dijken, wallen, kaden, trekpaden, beschoeiingen, oeverbegroeiing, bruggen, zetten, duikers, pompen, waterleidingen, gordingen, aanlegpalen, stootpalen, bakens of sluizen.
Artikel 5.3.6 Reddingsmiddelen
Het is verboden een voor het redden van drenkelingen bestemd en daartoe bij het water aangebracht voorwerp te gebruiken voor een ander doel, dan wel voor dadelijk gebruik ongeschikt te maken.
Afdeling 4 Crossterreinen en gemotoriseerd en ruiterverkeer in natuurgebieden
Het is verboden op enig terrein, geen weg zijnde, met een motorvoertuig als bedoeld in artikel 1, onderdeel z, en een bromfiets als bedoeld in artikel 1, onderdeel i van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 een wedstrijd dan wel, ter voorbereiding van een wedstrijd, een trainings- of proefrit te houden of te doen houden dan wel daaraan deel te nemen, dan wel een motorvoertuig of een bromfiets met het kennelijke doel daartoe aanwezig te hebben.
Artikel 5.4.2 Beperking verkeer in natuurgebieden
Burgemeester en wethouders kunnen voor publiek toegankelijke natuurgebieden, parken, plantsoenen of voor recreatief gebruik beschikbare terreinen aanwijzen ten aanzien waarvan zij verklaren, dat het rijden met een motorvoertuig als bedoeld in artikel 1, onder z, Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 of een bromfiets als bedoeld in artikel 1, onder i, Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 of met een fiets of een paard aldaar overlast kan veroorzaken of schade kan berokkenen aan milieuwaarden.
Afdeling 6 Verstrooiing van as
Artikel 5.6.1 Begripsomschrijving
In deze afdeling wordt verstaan onder incidentele asverstrooiing: het verstrooien van as als bedoeld in de Wet op de lijkbezorging op een door de overledene of nabestaande(n) gewenste plek buiten een permanent daartoe bestemd terrein.
HOOFDSTUK 6 STRAF-, OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN
Overtreding van enig artikel van deze verordening en de op grond van artikel 1.4 daarbij gegeven voorschriften en beperkingen wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie en kan bovendien worden gestraft met openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak.
Het bepaalde in lid 1 geldt niet voor artikelen van deze verordening en de krachtens deze artikelen gegeven voorschriften en beperkingen welke gebaseerd zijn op een bijzondere wet, waarin ten aanzien van de overtreding van deze artikelen, voorschriften en beperkingen reeds een strafbedreiging is gegeven.
Artikel 6.3 Binnentreden woningen
Zij die belast zijn met het toezicht op de naleving of de opsporing van een overtreding van de bij of krachtens deze verordening gegeven voorschriften welke strekken tot handhaving van de openbare orde of veiligheid of bescherming van het leven of de gezondheid van personen, zijn bevoegd tot het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner.
Vergunningen en ontheffingen die zijn verleend of in stand gebleven krachtens de verordening bedoeld in artikel 6.4, tweede lid, blijven van kracht tot de termijn waarvoor zij werden verleend is verstreken of totdat zij worden ingetrokken, indien en voor zover het gebod of verbod waarop de vergunning of ontheffing betrekking heeft, ook vervat is in deze verordening en voor zover zij niet eerder zijn vervallen of ingetrokken.
Voorschriften en beperkingen die zijn opgelegd of in stand gebleven krachtens verordeningen bedoeld in artikel 6.4, tweede lid, blijven van kracht tot de termijn waarvoor zij zijn opgelegd is verstreken of totdat zij worden ingetrokken, indien en voor zover de bepalingen in gevolge welke deze voorschriften en bepalingen zijn opgelegd, ook zijn vervat in deze verordening en voor zover zij niet eerder zijn vervallen of ingetrokken.
Indien voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening een aanvraag om een vergunning of ontheffing op grond van een verordening bedoeld in artikel 6.4, tweede lid is ingediend en voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening nog niet op die aanvrage is beslist, wordt daarop de overeenkomstige bepaling van de onderhavige verordening toegepast.
Op een aanhangig beroep of bezwaarschrift, betreffende een vergunning of ontheffing, bedoeld in het eerste lid, dan wel een voorschrift of beperking bedoeld in het tweede lid dat voor of na het tijdstip bedoeld in artikel 6.4, eerste lid, is ingekomen binnen de voordien geldende beroepstermijn, wordt beslist met toepassing van de verordening bedoeld in artikel 6.4, tweede lid.
De intrekking van de verordeningen bedoeld in artikel 6.4, tweede lid, heeft geen gevolgen voor de geldigheid van op basis van die verordeningen genomen nadere regels en aanwijzingsbesluiten, indien en voor zover de rechtsgrond waarop de aanwijzingsbesluiten zijn gebaseerd ook vervat is in deze verordeningen en voor zover zij niet eerder zijn vervallen of ingetrokken.
Vergunningen voor het hebben van een terras, zoals bedoeld in artikel 2.3.3.1. lid 3 die zijn verleend of in stand gebleven krachtens de algemene plaatselijke verordening Kampen 1994 worden geacht te zijn verleend op grond van artikel 2.3.1.2., lid 1 en blijven van kracht tot de termijn waarvoor zij werden verleend is verstreken of totdat zij worden ingetrokken.
Toelichting bij de 12e wijziging van de APV 2001
Deze 12e wijziging van de Algemene Plaatselijke Verordening Kampen 2001 (hierna APV) betreft een verzameling van – voornamelijk – op zichzelf staande wijzigingen die betrekking hebben op diverse onderdelen uit de APV. Naast enkele technische wijzigingen gaat het voornamelijk om de volgende onderwerpen:
- wijzigen van de definitie van „bebouwde kom‟;
- vervallen vergunningplicht en invoeren algemene regels en meldingsplicht voor de aanleg van geveltuinen;
- verruimen verbod vervoeren inbrekerswerktuig;
- vervallen vergunningplicht voor het hebben van alarminstallaties;
- invoeren mogelijkheid tot instellen van verbod op het voederen van dieren;
- verruimen mogelijkheid tot vellen van houtopstanden zonder vergunning.
Het begrip „bebouwde kom‟ komt in verschillende wetten voor, waarbij de grenzen door verschillende bestuursorganen worden vastgesteld, namelijk door gedeputeerde staten of de gemeenteraad. In diverse artikelen van de APV wordt het begrip „bebouwde kom‟ gehanteerd. De APV-modelverordening van de VNG geeft als suggestie het hanteren van een begripsomschrijving waarbij aangesloten wordt bij de vaststelling van bebouwde kom grenzen door de gemeenteraad op grond van de Wegenverkeerswet 1994. Gezien het door de raad vastgestelde Algemeen Delegatiebesluit is dan in de gemeente Kampen het college bevoegd om deze grenzen te bepalen. Hierdoor is sprake van flexibilisering van de vaststelling van de bebouwde kom grenzen voor de APV.
Deze wijziging betreft een technische wijziging als gevolg van de invoering van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna Wabo). Het maken of veranderen van de weg zoals opgenomen in artikel 2.1.5.3 APV valt onder de werking van de Wabo (artikel 2.2, eerste lid onder e). De in artikel 1.2 van de APV opgenomen beslissingstermijn moet voor wat betreft artikel 2.1.5.3 APV dan ook op de Wabo worden afgestemd. Dit is ten tijde van invoering van de Wabo niet onderkend, maar wordt middels deze wijzigingsverordening alsnog verwerkt.
Het aanleggen van geveltuinen betreft het veranderen van de weg zoals bedoeld in artikel 2.1.5.2. Het wordt niet nodig geacht om een dergelijke beperkte verandering onder een vergunningplicht te laten vallen. In verband daarmee vindt wijziging van de verordening plaats, zodat sprake is van algemene regels. Met inachtneming van deze – door het college vast te stellen – algemene regels kan zonder vergunning een geveltuin worden aangelegd en in stand gehouden. Wordt niet aan deze algemene regels voldaan, dan zal een vergunning moeten worden aangevraagd, zodat een preventieve toetsing en eventueel weigering van de aanvraag in het licht van bruikbaarheid van de weg kan plaatsvinden. In verband met het behouden van inzicht in de inrichting van de openbare ruimte is het doen van melding van de voorgenomen aanleg voorgeschreven. In situaties dat de grond in eigendom is van de gemeente, is de gemeente hierdoor overigens ook in de gelegenheid om zijn rechten als eigenaar te waarborgen.
Indien in specifieke gebieden of specifieke plekken het aanleggen en hebben van geveltuinen zonder het aanvragen van vergunning niet wenselijk wordt geacht, kan het college op grond van het derde lid deze plaatsen aanwijzen. Voor deze plaatsen zal een vergunning moeten worden aangevraagd.
Het begrip „geveltuin‟ dient in het licht van deze wijziging ruim opgevat te worden. Het betreft niet slechts een „tuin bij een gevel‟, maar in beginsel elke plaats waarbij een tuintje in de openbare weg wordt aangelegd tegen een aangrenzende gevel, muur, schutting, of andersoortige erfafscheiding enzovoorts. Er is niet beoogd te beperken tot bijvoorbeeld gevels van woningen of bepaalde soorten bouwwerken.
Met de wijziging wordt het in het artikel vervatte verbod verruimd door de opgenomen tijdsbeperking (22.00 – 06.00 uur) in te trekken. Daarmee wordt het vervoeren van inbrekerswerktuigen op alle momenten van de dag verboden.
In de model-APV van de VNG is artikel 2.4.16 vervallen. De afgelopen jaren is geen enkele vergunning op grond van dit artikel aangevraagd. Daarnaast kent de APV een algemeen artikel met betrekking tot geluidhinder door geluidsapparaten of installaties (artikel 4.1.5). Dit artikel blijft onverkort gelden. Uit oogpunt van vereenvoudiging van regelgeving, deregulering en administratieve lastenverlichting wordt artikel 2.4.16 ook uit de APV van Kampen verwijderd.
In aanvulling op het huidige verbod dieren aanwezig te hebben, kan het college op grond van deze wijziging gedeelten van de gemeente of bepaalde plaatsen aanwijzen waar het verboden is om door het college aangewezen dieren, zoals bijvoorbeeld duiven en andere overlastgevende vogels, te voeren. Hierdoor kan – in combinatie met eventuele andere maatregelen – overlast worden voorkomen of beperkt. Het omschreven verbod is slechts van kracht indien het college een uitvoeringsbesluit krachtens dit artikel heeft vastgesteld.
In verband met het vervallen van artikel 2.4.16 APV dient de verwijzing naar dat artikel zoals opgenomen in artikel 4.1.5 APV te worden verwijderd.
Door de wijziging in artikel 4.3.2 APV geldt voor een aantal bomen niet langer de vergunningplicht voor het vellen van die bomen. Voor het vellen van de genoemde boomsoorten is geen vergunning meer nodig, mits is voldaan aan de aangegeven voorwaarden.
Eerste voorwaarde is, dat de bomen staan binnen de bebouwde kom. Deze is in artikel 1.1 APV gedefinieerd. Voor bomen buiten de bebouwde kom blijft de vergunningplicht in stand.
Tweede voorwaarde is, dat de bomen geen eigendom van of in beheer zijn bij gemeente Kampen. Als eigenaar van een boom dient de gemeente Kampen in alle gevallen een vergunning aan te vragen voor het vellen van bomen.
Tenslotte is als voorwaarde gesteld dat de boom geen onderdeel mag uitmaken van een bepaalde structuur, zoals een houtwal of lintbegroeiing. Het gaat derhalve slechts om solitaire/alleenstaande – dus niet gegroepeerde – bomen.
Indien niet is voldaan aan één of meer van deze voorwaarden, dan dient een vergunning te worden aangevraagd.
Door de wijziging van artikel 4.3.4 APV wordt de geldigheidsduur van de vergunning verlengd. De vergunning blijft geldig tot een jaar na het onherroepelijk zijn van de vergunning. Voor vergunningen waartegen geen bezwaar en/of (hoger) beroep is ingesteld, betekent dit dat de vergunning zes weken na verzending onherroepelijk is en daarna een jaar geldig is. In andere gevallen geldt dat de vergunning nog een jaar geldig is nadat de rechtsbeschermingsmogelijkheden zijn uitgeput en de vergunning (daarmee) onherroepelijk vaststaat.
De wijziging van artikel 4.3.5 APV betreft een technische wijziging die verband houdt met invoering van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. De mogelijkheid het in het vierde lid opgenomen voorschrift op te nemen is reeds in deze wet als standaardregeling opgenomen. Dit is ten tijde van invoering van deze wet niet onderkend. Het betreft een standaard in de wet opgenomen regeling die in alle gevallen van toepassing is, dus zonder dat het opnemen van een voorschrift nodig is.
De overgangsbepaling met betrekking tot artikel 2.1.5.2 regelt twee zaken.
Geveltuinen die al zijn aangelegd zonder vergunning dienen te voldoen aan de door het college vast te stellen nadere regels. Voor zover bestaande geveltuinen daar op dit moment niet aan voldoen, bestaat behoefte aan het creëeren van een overgangstermijn waarin de geveltuinen alsnog in overeenstemming met de nadere regels kunnen worden aangepast (of verwijderd). Op grond van de overgangsbepaling geldt een periode van drie maanden na inwerkingtreding op 1 oktober voor het treffen van deze maatregelen. Gezien de beperkte omvang van de werkzaamheden is dit een redelijke termijn.
Voor deze geveltuinen, geldt dat geen melding (meer) kan worden gedaan van de "voorgenomen aanleg" zoals in artikel 2.1.5.2 vereist; de geveltuin is immers reeds aangelegd. Een melding in verband met inwerkingtreding van deze wijzigingsverordening wordt verder niet nodig geacht, omdat er vanuit de gemeente een inventarisatie van bestaande geveltuinen zal worden uitgevoerd.
De overgangsbepaling met betrekking tot artikel 4.3.4 regelt dat voor de reeds verleende vergunningen voor het vellen van houtopstanden de oude situatie in stand blijft; deze vergunningen vervallen als niet binnen een jaar na afgifte van de vergunning gebruik is gemaakt.
Voor ná inwerkingtreding van de wijzigingsverordening verleende vergunningen geldt het nieuwe artikel, ook als de vergunning al voor inwerkingtreding is aangevraagd. Deze vergunningen vervallen als ze niet binnen een jaar na onherroepelijk worden zijn gebruikt.
Toelichting bij de 16e wijziging van de APV 2001
Deze bepaling is in 2016 geschrapt. De wetgever heeft in de Awb een sluitend systeem neergelegd voor de afhandeling van aanvragen: die worden ingewilligd of geweigerd. In artikel 4:5 van de Awb is daarop één uitzondering gemaakt: een aanvraag die zo gebrekkig is dat die moet worden aangevuld voor ze kan worden afgehandeld kan buiten behandeling worden gelaten. Wel moet de aanvrager de kans krijgen om de aanvraag aan te vullen. In dat systeem past niet dat de gemeente een nieuwe reden introduceert waarmee een aanvraag buiten behandeling kan worden gelaten. In plaats van buiten behandeling laten zal een aanvraag die onredelijk laat wordt ingediend waardoor een goede beoordeling niet mogelijk is moeten worden afgewezen.
Dit artikel verwijst naar artikel 1.3. Nu dit artikel komt te vervallen is ook aanpassing van artikel 2.2.2, derde lid noodzakelijk.
Het eerste lid reguleert, dat horecabedrijven en bezoekers van deze horeca-inrichtingen geen glaswerk buiten de inrichting mogen brengen/meenemen op de openbare weg. Dit is met name bedoeld tijdens de uitgaansavonden in het weekend. Het tweede lid zorgt ervoor dat de burgemeester (vanuit zijn toezichthoudende taak op openbare inrichtingen) het gebruik van plastic glaswerk verplichtend voorschrijft aan horeca-bedrijven grenzend aan of in de nabijheid van de evenementenlocatie.
Het artikel reguleert het stoken van vuren tijdens de jaarwisseling, en is een formalisering van de werkwijze die al een aantal jaren zijn effectiviteit heeft bewezen. Door deze werkwijze in de APV op te nemen wordt het nu ook mogelijk gemaakt om handhavend op te treden bij overtreding.
Het doel van dit artikel is om wildkamperen (kamperen buiten kampeerterreinen) tegen te gaan of te reguleren. Sinds de afschaffing van de Wet op de openluchtrecreatie bestaat daaraan behoefte. Het artikel kan ook gebruikt worden om zwervers te verwijderen uit gemeentelijke parken.
Om niet in de sfeer van de Opiumwet te treden is de passage “onverminderd het bepaalde in de Opiumwet” opgenomen. De Opiumwet is een strafrechtelijk instrument waarin onder meer de verbodsbepalingen staan van middelen die worden genoemd op lijst I (“harddrugs”) en II (“softdrugs”) die behoren bij deze wet. Zo wordt verboden deze middelen te bereiden, te bewerken, te verwerken, te verkopen, af te leveren, te verstrekken, te vervoeren en aanwezig te hebben. In de Opiumwet wordt geen aandacht besteed aan overlast ten gevolge van drugshandel op straat. Om hiertegen te kunnen optreden is het noodzakelijk in de APV een artikel op te nemen dat het voorkomen van de aantasting van de openbare orde en van strafbare feiten tot doel heeft.
Drugshandel op straat en coffeeshopbeleid
Artikel 2.71 is opgenomen om de overlast op straat tegen te gaan. De straathandel in drugs kan leiden tot een verstoring van de openbare orde. Om daartegen op te treden is het noodzakelijk in de APV een bepaling op te nemen, die tot doel heeft het voorkomen van de aantasting van de openbare orde en van strafbare feiten. In de praktijk gaat het met name om harddrugs.
In dit artikel zijn zowel de aanbieders als ontvangers en bemiddelaars (“drugsrunners”) strafbaar gesteld. Het “kennelijk doel” kan blijken uit ervaringsfeiten en concrete omstandigheden zoals het aanspreken van voorbijgangers, het waarnemen van transacties enz.
Op sommige plaatsen in de publieke ruimte ervaren mensen hinder, overlast en gevoelens van onveiligheid doordat op die plaatsen drugs worden gebruikt. Een aantal gemeenten heeft daarom al enkele jaren een bepaling in de APV opgenomen waarbij openlijk drugsgebruik wordt verboden. De rechtspraak is een aantal jaren wisselend geweest, waarbij in een aantal gevallen zo’n bepaling onverbindend werd geacht omdat de rechter van oordeel was dat door de overlap met de Opiumwet (men kan immers verboden substanties niet gebruiken zonder deze – in strijd met de Opiumwet – voorhanden te hebben) de zgn. bovengrens van de gemeentelijke regelgevende bevoegdheid werd geschonden. Maar inmiddels is er een rechterlijke consensus ontstaan waarbij zo’n bepaling, omwille van de openbare orde, dus met een ander motief dan de Opiumwet, toelaatbaar wordt geacht.
Omdat er niet bij iedere gemeente een behoefte aan een dergelijke bepaling zal bestaan, is die in dit model als cursieve tekst opgenomen. De raad kan zich inhoudelijk beraden over de wenselijkheid in zijn specifieke gemeente, en de manier waarop deze zal worden gehandhaafd
Per 1 juli 2017 is de Wet aanpak woonoverlast in werking getreden. Die wet maakt het mogelijk dat de gemeenteraad de burgemeester de bevoegdheid toekent om bij ernstige en herhaaldelijke woonoverlast gedragsaanwijzingen op te leggen aan de overlastgever. Het ligt voor de hand dat de gemeenteraad – als hij er voor kiest de burgemeester deze bevoegdheid toe te kennen – dit doet in de
Algemene plaatselijke verordening.
Het eerste lid is geformuleerd als een zorgplichtbepaling. Volgens het tweede lid kan de burgemeester als last onder bestuursdwang of dwangsom gedragsaanwijzingen opleggen aan de overtreder. Het tweede lid schrijft ook voor dat de burgemeester in beleidsregels vastlegt hoe hij of zij invulling geeft aan deze bevoegdheid. In het derde lid is geregeld in welke gevallen de burgemeester toepassing kan geven aan deze bevoegdheid.
TOELICHTING BIJ DE ALGEMENE PLAATSELIJKE VERORDENING KAMPEN 2001
A. Hoofdstuk 5, afdeling 7 – kamperen, artikel 5.7.1 en 5.7.2. op de verschillende vormen van kamperen buiten kampeerterreinen
1 kamperen in het kader van het bijwonen van een evenement;
2 kamperen door groepen in besloten kring;
3 kamperen in individueel verband.
Ad 1 Kamperen in het kader van het bijwonen van een evenement
Bij bepaalde grootschalige meerdaagse evenementen biedt de organisator de bezoekers de mogelijkheid om te overnachten in een tent. Het gaat bijvoorbeeld om middeleeuwse evenementen, popconcerten of sportevenementen. Het bijwonen van het evenement is het doel van het verblijf.
Het kamperen kan beschouwd worden als een onderdeel van het evenement.
De burgemeester is het vergunningverlenend orgaan. Als de organisator van het evenement ook kampeerplaatsen wil aanbieden aan de bezoekers, zal de organisator naast de evenementenvergunning ook een ontheffing voor het plaatsen van kampeermiddelen moeten aanvragen. De evenementenvergunning wordt door de burgemeester verleend en de ontheffing door het college. Bij de ontheffing kunnen voorschriften worden gesteld in verband met de (brand)veiligheid.
Ad 2 Kamperen door groepen in besloten kring
Bij deze vorm van kamperen gaat het om verenigingen (bijv. een sportvereniging of een scoutingclub) die met hun eigen leden op incidentele basis en voor een korte periode buiten een kampeerterrein in tenten willen overnachten. Ze zullen daarvoor allereerst toestemming nodig hebben van de eigenaar of beheerder van het terrein. Als het gaat om openbaar groen of een sportpark, is de gemeente de eigenaar en zal de gemeente uit dien hoofde toestemming moeten geven. Ook als de gemeente geen eigenaar van de grond is, kan de gemeente regels stellen. Dit kan in de vorm van ontheffingen waaraan voorschriften worden verbonden. Hiermee bepaalt de gemeente of de locatie geschikt is om te kamperen, gelet op bijvoorbeeld de aanwezige natuurwaarden in het gebied of evt. overlast voor omwonenden. Gelet op het besloten karakter van deze vorm van kamperen is de hygiëne en de veiligheid de primaire verantwoordelijkheid van de organisator.
Ad 3 Kamperen in individueel verband
Mensen met kampeerauto’s zijn minder afhankelijk van de voorzieningen of kampeerterreinen dan kampeerders met een tent, vouwwagen of caravan. De verblijfsduur van veel kampeerautobezitters op een kampeerterrein is vaak ook kort. Het doel van het verblijf is overnachten en in veel mindere mate recreëren.
Het overnachten in kampeerauto’s moet als kamperen worden opgevat. De voorgestelde bepaling in de APV maakt het mogelijk voor het college om Gereguleerde OvernachtingsPlekken, zogenaamde G.O.P.’s, aan te wijzen als kampeerplaatsen (waarop het kampeerverbod niet van toepassing is).
Bij nachtvissen gaat het vaak om een langer verblijf aan het water waarbij het vissen wordt gecombineerd met kamperen. Om deze vorm van kamperen mogelijk te maken, kan de gemeente gebieden aanwijzen waarvoor het verbod op kamperen in combinatie met nachtvissen niet geldt.
B. Hoofdstuk 2, afdeling 1, paragraaf 7, behorende bij het besluit van de raad van Kampen van 26 maart 2009
Cameratoezicht op openbare plaatsen
Het besluit van de burgemeester tot plaatsing van camera's op een openbare plaats is een besluit van algemene strekking waartegen op grond van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) voor belanghebbenden bezwaar en beroep openstaat. Het kan voorkomen dat beelden worden gemaakt van personen die een pand binnengaan of verlaten. De eigenaren van dergelijke panden zijn aan te merken als belanghebbenden in de zin van de Awb, evenals bijvoorbeeld degenen die in zo'n pand werken of wonen (huurders) of anderszins regelmatige bezoekers van zo'n pand zijn.
Gemeentelijk cameratoezicht op grond van artikel 151c Gemeentewet mag uitsluitend plaatsvinden voor het handhaven van de openbare orde. Dit begrip omvat ook de algemene bestuurlijke voorkoming van strafbare feiten die invloed hebben op de orde en rust in de gemeentelijke samenleving. Dit hoofddoel laat onverlet dat deze vorm van cameratoezicht ook subdoelen mag dienen. Zo biedt artikel 151c lid 7 Gemeentewet de mogelijkheid om de opgenomen beelden te gebruiken voor de opsporing en vervolging van strafbare feiten. Daarnaast mogen camera's worden gebruikt om de politie en andere hulpdiensten efficiënter en effectiever in te zetten. De preventieve werking van cameratoezicht vergroot bovendien hun veiligheid.
De invulling van het begrip openbare plaats uit artikel 151c Gemeentewet is ontleend aan de wetsgeschiedenis van de Wet openbare manifestaties (Wom). Op grond van die wet omvat het begrip openbare plaats, zeer in het algemeen, de plaatsen 'waar men komt en gaat'. In eerste instantie gaat het hierbij om 'de straat' of 'de weg' in de ruime zin des woords, ofwel de wegen die voor eenieder vrij toegankelijk zijn. Maar het begrip omvat nog een aantal andere plaatsen die een met de weg vergelijkbare functie vervullen en daarom als het 'verlengde' van de weg kunnen worden aangemerkt. In de wetsgeschiedenis staan als voorbeelden vermeld: openbare plantsoenen, speelweiden, parken en de voor eenieder vrij toegankelijke gedeelten van overdekte passages, winkelgalerijen, stationshallen en vliegvelden.
Artikel 2 Wom bevat twee criteria om vast te stellen of er sprake is van een openbare plaats:
Vereist is dat de plaats 'openstaat voor het publiek'. Dat wil zeggen volgens de memorie van toelichting (TK 1985-1986, 19 427, nr. 3, p. 16) zeggen dat eenieder vrij is om er te komen, te vertoeven en te gaan; dit houdt in dat het verblijf op die plaats niet door de gerechtigde aan een bepaald doel gebonden mag zijn (...). Dat de plaats 'openstaat' betekent voorts dat geen beletselen in de vorm van een meldingsplicht, de eis van een voorafgaand verlof of de heffing van een toegangsprijs gelden voor het betreden van de plaats. Op grond van het vorenstaande kunnen bijvoorbeeld stadions, postkantoren, gemeentehuizen, parkeerterreinen, musea, warenhuizen, ziekenhuizen en kerken niet als 'openbare plaatsen' worden aangemerkt. Het open staan van de plaats dient te zijn gebaseerd op bestemming of op vast gebruik. Deze bestemming kan blijken uit een besluit van de gerechtigde of uit de bedoeling die spreekt uit de inrichting van de plaats. Een openbare plaats krachtens vast gebruik ontstaat wanneer de plaats gedurende zekere tijd wordt gebruikt als had deze die bestemming, en de rechthebbende deze feitelijke toestand gedoogt, aldus de memorie van toelichting (TK 1985-1986, 19 427, nr. 3, p. 16).
Een incidentele openstelling van een plaats door de rechthebbende maakt de plaats nog niet tot een openbare plaats in de zin van de Wom. In de Wom zijn kerken en andere gebouwen, die door de rechthebbende zijn bestemd voor de belijdenis van een geloofsovertuiging, uitgesloten van het begrip openbare plaats. Dit betekent dat het ook krachtens artikel 151c Gemeentewet niet is toegestaan toezichtcamera's te plaatsen in kerken, moskeeën en dergelijke. Evenmin is het toegestaan om, in het kader van dit artikel, toezichtcamera's te richten op de ingang van dergelijke gebouwen. Indien echter beelden worden gemaakt van een openbare plaats (een straat of plein) waaraan bijvoorbeeld een kerk is gelegen, is het wel toegestaan dat het exterieur van die kerk in beeld komt.
Bepaalde openbare plaatsen zijn in particulier eigendom. Voorbeelden hiervan zijn de vrijelijk voor publiek toegankelijke gedeelten van stationsterreinen, stationshallen en sommige winkelpassages. De onderhavige regeling geldt indien gemeenten in het desbetreffende gebied cameratoezicht willen toepassen in het belang van de handhaving van de openbare orde.
Bij openbare plaatsen die in particulier eigendom zijn, zoals bedrijfsterreinen, voor de handhaving van de openbare orde kan gebruik worden gemaakt van particuliere camera's en/of het cameratoezicht samen met particulieren uitvoeren. Deze samenwerking moet dan wel voldoen aan de voorwaarden uit artikel 151c Gemeentewet.
Artikel 151c lid 1 Gemeentewet heeft betrekking op het langdurig plaatsen van vaste camera's op openbare plaatsen voor de handhaving van de openbare orde. Met het begrip vast (statisch) wordt bedoeld dat de camera's nagelvast zijn bevestigd. Dit bevestigen gebeurt veelal door montage aan de gevels of dakranden van gebouwen of op daarvoor geplaatste palen. Met het begrip vast (statisch) wordt niet bedoeld dat camera's een vast ingekaderd beeld weergegeven. Het gebruik van de camera's kan dynamisch zijn, dat wil zeggen dat de observatiehoek en de grote van de observatiehoek op afstand kan worden ingesteld (pendelen/in- en uitzoomen). Evenmin is er een beperking voor interactieve toepassingen, zoals het gebruik van noodknoppen en de mogelijkheid om vanuit de centrale burgers op hun gedrag toe te spreken.
De wetgever heeft dit onderwerp uitputtend bij formele wet geregeld. Uitsluitend op de wijze omschreven in artikel 151c Gemeentewet kan worden besloten tot langdurige plaatsing van vaste camera's ten behoeve van de handhaving van de openbare orde. Ander gebruik van camera's ten behoeve van de openbare orde en veiligheid dan het hiervoor bedoelde statische en langdurige gebruik, wordt door de regeling onverlet gelaten. Hierbij moet men met name denken aan kortstondig en/of mobiel cameragebruik bij evenementen, rellen en grootschalige ordeverstoringen. In die gevallen, waarbij steeds een concrete aanleiding bestaat, kan de bevoegdheid tot cameragebruik worden ontleend aan artikel 2 van de Politiewet 1993.
Proportionaliteit en subsidiariteit
Het uitvoeren van cameratoezicht op openbare plaatsen moet noodzakelijk zijn voor de handhaving van de openbare orde. Het cameratoezicht moet evenredig zijn in relatie tot het doel (proportionaliteit) en er moet worden bezien of dit doel, i.c. de handhaving van de openbare orde, niet op een minder ingrijpende wijze kan worden geëffectueerd (subsidiariteit).
De eisen van proportionaliteit en subsidiariteit verlangen dat periodiek moet worden beoordeeld of de doelstelling(en), die aan het plaatsen van de camera's ten grondslag hebben gelegen, zijn gerealiseerd en of er nog langer een noodzaak bestaat voor cameratoezicht. Daarom geldt op grond van artikel 151c lid 1 Gemeentewet dat de plaatsing van camera's geschiedt voor een bepaalde duur. Na het verstrijken van deze termijn kan het cameratoezicht, bij gebleken noodzaak, worden verlengd.
In artikel 151c lid 4 Gemeentewet is vastgelegd dat het gebruik van camera's kenbaar moet zijn. Burgers moeten in elk geval in kennis worden gesteld van de mogelijkheid dat zij op beelden kunnen voorkomen zodra zij het gebied betreden dat valt binnen het bereik van de camera's. Aan het kenbaarheidsvereiste moet niet alleen worden voldaan als er beelden worden vastgelegd, maar ook als sprake is van monitoring en er dus geen opnames worden gemaakt. Door het goed zichtbaar plaatsen van borden, waarop wordt aangeven dat in het betrokken gebied met camera's wordt gewerkt, kan het publiek op deze mogelijkheid worden geattendeerd. Overigens houdt het kenbaarheidsvereiste niet in dat camera's altijd zichtbaar moeten zijn of dat de burgers op de hoogte moeten worden gesteld van de precieze opnametijden.
In artikel 441b van het Wetboek van Strafrecht is de niet-kenbare toepassing van cameratoezicht op voor het publiek toegankelijke plaatsen strafbaar gesteld! De straf kan een hechtenis van ten hoogste twee maanden inhouden of een geldboete van € 4.500.
Besluit cameratoezicht op openbare plaatsen
Op grond van artikel 151c lid 8 Gemeentewet worden nadere regels gesteld om de goede uitvoering van het cameratoezicht te waarborgen. Deze regels hebben betrekking op: de vaste camera's en andere technische hulpmiddelen benodigd voor het toezicht, bedoeld in het eerste lid, en de wijze waarop deze hulpmiddelen worden aangebracht; de personen belast met of anderszins direct betrokken bij de uitvoering van het toezicht; de ruimten waarin de waarneming of verwerking van door het toezicht vastgelegde beelden plaatsvindt.
De gemeenteraad heeft op grond van artikel 151c lid 1 Gemeentewet de bevoegdheid om ook andere plaatsen, die zonder enige vorm van beperking publiek toegankelijk zijn, aan te wijzen als openbare plaats en zo onder de reikwijdte van de wet te brengen. Het gaat dan om plaatsen, zoals parkeerterreinen, die vanwege het doelgebonden verblijf niet onder de definitie van openbare plaats uit de Wom vallen.
C. Hoofdstuk 2, afdeling 4, paragraaf 1, lid 2, behorende bij het besluit van de raad van Kampen van 23 april 2009
Wijziging artikel 2.4.1.2 Betreden gesloten woning of lokaal.
De Opiumwet verbiedt het bezit en de handel in drugs. In twee bijlagen worden de stoffen gespecificeerd waar de wet betrekking op heeft. In eerste instantie is de uitvoering van de wet een strafrechtelijke zaak. Artikel 13b geeft de wet echter ook een bestuursrechtelijke component. In het verleden (voor 1 november 2007) kon slechts worden opgetreden tegen handel, of het aanwezig hebben van een voorraad met het doel dit te verhandelen, vanuit openbare locaties. Het sluiten van een woning was slechts mogelijk op basis van de Gemeentewet art 174a. Dan moest echter overlast aangetoond worden. De wetswijziging artikel 13b Opiumwet (wet Damocles) maakt het mogelijk om ook tegen de handel in drugs vanuit woningen op te treden Door de voorgestelde APV wijziging wordt het mogelijk op basis van de APV mensen te weren uit zowel lokalen als woningen die op last van de Burgemeester op grond van art 13b gesloten zijn.
D. Hoofdstuk 2, afdeling 7, paragraaf 2, behorende bij het besluit van de raad van Kampen van 23 april 2009
Toevoeging artikel 2.7.2 Openlijk drugsgebruik
De bepaling heeft als doel, het openlijk gebruik van drugs op straat, in portieken en in voor het publiek toegankelijke gebouwen tegen te gaan. Dit gebruik kan met overlast gepaard gaan. Voorts werkt dit gebruik gevoelens van onbehagen en onveiligheid in de hand bij anderen die van de openbare ruimte gebruik kunnen of moeten maken. Volgens artikel 172 van de Gemeentewet is de Burgemeester en de onder zijn gezag staande politie bevoegd overtreding van wettelijke voorschriften die op de openbare orde betrekking hebben, te beletten en te beëindigen. Artikel 2.7.2 behoort tot deze voorschriften. De bepaling geeft aldus een rechtstreekse grondslag om tegen openlijk gebruik op te treden. Ook voorwerpen die openlijk worden gebezigd als hulpmiddel voor dat gebruik, vallen onder het verbod. Dat is gedaan om de bepaling uitvoerbaar te maken met het oog op de gewenste overlastbestrijding. Het gaat niet om (opsporing van) de voorwerpen op zich. Het moet voorts gaan om het openlijk voorhanden hebben. Een voorwerp dat verborgen cq. opgeborgen wordt meegevoerd, valt niet onder de bepaling. De bepaling heeft een ander motief dan de Opiumwet, namelijk de openbare orde, en is daarom niet in strijd met die wet. De Opiumwet verbiedt overigens het openlijk gebruiken op straat als zodanig niet. De Apv-bepaling laat onverlet dat de Politie in voorkomende gevallen optreedt op grond van (strafrechtelijke) bevoegdheden in verband met overtredingen van de Opiumwet. Daarvoor gelden vervolgingsrichtlijnen, die overigens wat het in bezit hebben van kleine hoeveelheden voor eigen gebruik betreft, een lagere prioriteit inhouden dan voor andere Opiumwetdelicten. Ook met het oog daarop is er behoefte aan een Apv-bepaling die specifiek is gericht op het tegengaan van overlast en hinder die met het gebruiken van harddrugs op voor het publiek toegankelijke plaatsen gepaard gaat. De bepaling stelt daaromtrent een norm vast. Zij vervult in de uitvoering een (basis)functie naast andere, verdergaande maatregelen, zoals opsporing en vervolging van (zware) Opiumwetdelicten, en bestuurlijk ingrijpen met verwijderingsbevelen (met strafrechtelijke vervolging bij overtreding daarvan).
Toevoeging artikel 2.7.3. Wegwerpen drugsgerelateerd afval
Een andere verstoring van de orde is het rondslingeren van drugsgerelateerd afval op sommige gebruiklocaties. Denk aan spuiten, naalden, papiertjes met drugsrestanten, wietzakjes en dergelijke. Met name voor spelende kinderen vormt dit een gevaar. Het spelen met gevonden naalden en spuiten kan tot gevaarlijke situaties leiden. Het is daarom goed dat gebruikers verantwoordelijk gehouden kunnen worden voor het afval dat ze wegwerpen. Dit bevordert de veiligheid en is ook beter voor het milieu.
E. Hoofdstuk 2, afdeling 1, paragraaf 1, behorende bij het besluit van de raad van Kampen van 12 juli 2012
Het begrip “samenscholing” is ontleend aan artikel 186 WvSr: “Hij die opzettelijk bij gelegenheid van een volksoploop zich niet onmiddellijk verwijdert na het derde door of vanwege het bevoegde bestuursorgaan gegeven bevel, wordt, als schuldig aan deelneming aan samenscholing, gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie.”
Onder omstandigheden is het denkbaar dat een samenscholing het karakter heeft van bijvoorbeeld een betoging. Gelet op de Wet openbare manifestaties moeten dit soort samenscholingen van de werking van dit artikel uitgezonderd worden. In het vijfde lid is dit dan ook gebeurd.
De woorden ‘opdringen, lastig vallen en vechten’ geven de politie de mogelijkheid tegen kleine ongeregeldheden op te treden waarin geen sprake is van een aangifte. Wanneer iemand een klap uitdeelt in een café zonder ernstig letsel en de andere partij wil geen aangifte doen (om wat voor reden dan ook) dan kan de politie weinig ondernemen. Om dit onwenselijke gedrag toch te kunnen aanpakken, immers geweld hoort niet in het openbare leven, worden deze woorden aan de APV toegevoegd.
In het tweede lid wordt aan de burger de verplichting opgelegd om zich op bevel van een politieambtenaar te verwijderen van een openbare plaats bij (dreigende) ongeregeldheden.
Naast de politiebevelen ex artikel 2.1.1.1 APV blijven uiteraard ook de bevelen van de burgemeester in het kader van diens openbare-ordebevoegdheden mogelijk. Bevelen van de burgemeester, bijvoorbeeld op grond van de Gemeentewet, of aanwijzingen in het kader van de Wet Openbare Manifestaties die de politie in mandaat uitvoert en die niet worden opgevolgd, kunnen nog steeds strafbaar worden gesteld op grond van artikel 184, eerste lid Wetboek van Strafrecht.
In gevallen waar een gebiedsverbod op grond van de ‘Voetbalwet’ nog niet mogelijk omdat bijvoorbeeld het dossier nog niet dik genoeg is, kan met dit artikel toch een gebiedsverbod voor een korte periode worden opgelegd. Hierbij wordt in eerste instantie gedacht als maatregel in het uitgaansgebied maar het is ook elders toepasbaar. In geval van uitgaansoverlast moet het gebiedverbod gezien worden als complementair aan de horecaontzegging. De politie zal gemandateerd worden om deze maatregel uit te voeren.
Mocht de toepassing van het eerste lid onvoldoende blijken dan kan de burgemeester een gebiedverbod voor een langere periode, namelijk 30 dagen, opleggen.
Wanneer iemand toevallig woont of werkt in het door het gebiedsverbod verboden gebied dan kan de burgemeester een beperking aanbrengen om het leven van de betrokkenen niet onproportioneel te verstoren.
F. Hoofdstuk 2, afdeling 4, behorende bij het besluit van de raad van Kampen van 12 juli 2012
In dit artikel is een verbod opgenomen om in een bepaald door het college aan te wijzen gebied alcoholhoudende drank te nuttigen of aangebroken flesjes en blikjes met dergelijke drank bij zich te hebben. Dit verbod geldt uiteraard niet voor terrassen die deel uitmaken van een horecabedrijf, of voor een evenement waarbij van gemeentewege op grond van artikel 35 van de Drank en Horecawet toestemming is verleend om op de plaats waar dat evenement zich afspeelt alcoholhoudende drank te verstrekken.
Er moet een duidelijk omschreven gebied aangewezen worden. Het kan bijvoorbeeld gaan om het uitgaansgebied in het centrum of een park of plein waar regelmatig overlast veroorzaakt wordt.
Het is niet mogelijk het grondgebied van de hele gemeente aan te wijzen. Er moet namelijk wel een concrete aanleiding te zijn waarom een bepaald gebied aangewezen wordt. Een gebied kan worden aangewezen als gerechtvaardigde vrees bestaat voor aantasting van de openbare orde, of de openbare orde is al aangetast. Als dat geldt voor het hele grondgebied van de gemeente is het stadium van hinderlijk drankgebruik allang gepasseerd, en heeft de burgemeester zijn noodbevoegdheden uit de Gemeentewet nodig. Daarnaast zou het college bij een algemeen verbod elk alcoholgebruik op de openbare weg en op openbare plaatsen, ook van goedwillende personen, verbieden. Daarmee zou er geen evenredigheid meer zijn tussen middel en doel, en dat zou in strijd met artikel 3:4, van de Awb. Dit geldt ook voor een verbod om onaangebroken flesjes en blikjes bij zich te hebben, waar met enige regelmaat naar wordt gevraagd. Het gaat de autonome verordenende bevoegdheid van de gemeente te boven om te bepalen dat het verboden is ongeopende flesjes alcoholhoudende drank bij zich te dragen.
Het is mogelijk dat een verschuiving in het gedrag van de personen in de richting van buiten het aangewezen gebied gelegen delen van de gemeente zal plaatsvinden. In de meeste gevallen zal dit echter niet erg waarschijnlijk zijn, omdat mag worden aangenomen dat de aangewezen plaatsen door hun aantrekkelijke karakter mede bepalend voor het verschijnsel zijn. Als er toch verplaatsing optreedt, kan het college alsnog ook voor die nieuwe pleisterplaatsen een aanwijzingsbesluit nemen.
Bij daadwerkelijke verstoring van de openbare orde kunnen op grond van artikel 2 van de Politiewet bevelen tot verwijdering worden gegeven..
Soms (als bijvoorbeeld wordt geconstateerd dat flesjes worden stukgegooid) zal optreden mogelijk zijn aan de hand van artikel 424 van het Wetboek van Strafrecht (baldadigheid). De hantering van deze wetsbepalingen is in de praktijk echter niet eenvoudig. Er bestaat daarom behoefte aan dit artikel, waardoor optreden in wat men zou kunnen noemen de “voorfase” - dus het bier drinken op bepaalde plaatsen - mogelijk wordt.
G. Hoofdstuk 2, afdeling 8, behorende bij het besluit van de raad van Kampen van 12 juli 2012
Wanneer er in een bepaald gebied op en een bepaald moment reden is om aan te nemen dat er een verstoring van de openbare orde zal plaatsvinden, en daar is een dreiging van wapenbezit bij, dan kan de politie preventief fouilleren. Preventief fouilleren is alleen mogelijk in een veiligheidsrisicogebied. Het aanwijzen van een degelijk gebeurd aan de hand van een bepaling in de APV. Kampen had dat artikel tot op heden niet. Toepassing van het artikel gebeurt altijd in overleg met de Driehoek.