Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Vlagtwedde

Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning Gemeente Vlagtwedde 2007

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieVlagtwedde
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingBesluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning Gemeente Vlagtwedde 2007
CiteertitelBesluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning Gemeente Vlagtwedde 2007
Vastgesteld doorcollege van burgemeester en wethouders
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Geen

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-01-200724-08-2011nieuwe regeling

19-12-2006

-

Tekst van de regeling

Intitulé

Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning Gemeente Vlagtwedde 2007

 

 

Hoofdstuk 1. Algemeen

Artikel 1.

  • In

    dit besluit wordt verstaan onder:

    • a.

      Verordening:

    • Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Vlagtwedde 2007;

    • b.

      Besluit:

    • Besluit van 5 oktober 2006houdende regels met betrekking tot de uitkeringen ten behoeve van beleid op het terrein van openbare geestelijke gezondheidszorg, maatschappelijke opvang, vrouwenopvang en verslavingsbeleid, de stimuleringsuitkeringen, de eigen bijdrage en de financiële tegemoetkomingen op het terrein van maatschappelijke ondersteuning en wijziging van andere besluiten (Besluit maatschappelijke ondersteuning);

    • c.

      Inkomen:

    • het inkomen zoals bedoeld in artikel 4.2 van het Besluit;

    • d.

      Norm inkomen:

    • het inkomen zoals bedoeld in artikel 4.1 van het Besluit;

    • e.

      Peiljaar:

    • het kalenderjaar voorafgaande aan het jaar waarin een persoon maatschappelijke ondersteuning is verleend;

    • f.

      Forfaitaire vergoeding:

    • een bijdrage ineens die los van inkomen en los van de werkelijke kosten van een voorziening wordt verstrekt, al dan niet met in achtneming van een inkomensgrens.

    • g.

      Persoonsgebonden budget:

    • een budget toegekend om een individuele voorziening te voorzien;

    • h.

      Eigen bijdragen:

    • het bedrag dat een gerechtigde op een individuele voorziening moet betalen, al dan niet met het inachtneming van een inkomensgrens en al dan niet met in achtneming van het inkomen van de gerechtigde;

    • i.

      Eigen aandeel:

    • het ten eigen laste van de gerechtigde op een individuele voorziening blijvende deel van de kosten van een voorziening waarvoor een financiële tegemoetkoming is verleend al dan niet met het inachtneming van een inkomensgrens en al dan niet met in achtneming van het inkomen van de gerechtigde;

    • j.

      Financiële tegemoetkoming:

    • een tegemoetkoming in de kosten van een voorziening al dan niet met het inachtneming van een inkomensgrens en al dan niet met in achtneming van het inkomen van de gerechtigde.

Hoofdstuk 2. Bijzondere regels over het persoonsgebonden budget.

Artikel 2

  • 1.

    Verstrekking van een toegekende individuele voorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget vindt plaats op verzoek van de aanvrager of diens wettelijke vertegenwoordiger.

  • 2.

    Verstrekking als persoonsgebonden budget vindt niet plaats indien:

    • a.

      op grond van aanwijzingen die tijdens het onderzoek duidelijk zijn geworden het ernstige vermoeden bestaat dat de aanvrager problemen zal hebben bij het omgaan met een persoonsgebonden budget;

    • b.

      de gevraagde voorziening reeds eerder in natura of in vorm van een persoons gebonden budget is verstrekt en waarbij de normale afschrijvingstermijn nog niet is verstreken.

Artikel 3.

Voor collectieve en algemene voorzieningen wordt geen persoonsgebonden budget verstrekt.

Artikel 4.

De hoogte van het persoonsgebonden budget is gekoppeld aan de tegenwaarde van de te verstrekken goedkoopst adequate voorziening.

Artikel 5.

  • Het

     persoonsgebonden budget wordt beëindigd in de volgende gevallen:

    • a.

      permanente opname van de budgethouder in een AWBZ-instelling;

    • b.

      opname van twee maanden of langer van de budgethouder in een AWBZ-instelling of ziekenhuis;

    • c.

      de budgethouder houdt zich niet aan de verplichtingen van gebruik, verantwoording en administratie van het persoonsgebonden budget;

    • d.

      bij overlijden van de budgethouder;

    • e.

      wanneer de budgethouder het persoonsgebonden budget de voortzetting van de voorziening wil omzetten in een verstrekking in natura;

    • f.

      de budgethouder het hoofdverblijf heeft buiten de gemeente Vlagtwedde.

Artikel 6.

  • 1.

    Het persoonsgebonden budget voor langdurige hulp bij het huishouden wordt maandelijks uitbetaald.

  • 2.

    Het persoonsgebonden budget voor een tegemoetkoming of vergoeding in de kosten van het gebruik van een bruikleen-auto, eigen auto, taxi en een rolstoel-taxi wordt maandelijks uitbetaald.

  • 3.

    Het persoonsgebonden budget voor overige periodieke kosten van diensten of voorzieningen wordt volgens de volgende staffel uitbetaald:

    • a.

      Betaling ineens bij budgetten tot € 1.000,- per jaar;

    • b.

      Half jaarlijkse betaling bij budgetten tussen € 1.000,- en € 2.500,-;

    • c.

      Kwartaalbetaling bij budgetten tussen € 2.500,- en € 10.000,-;

    • d.

      Maandelijks bij budgetten boven € 10.000,-.

  • 4.

    Het persoonsgebonden budget voor niet-periodieke kosten van diensten of voorzieningen wordt ineens uitbetaald.

  • 5.

    Het persoonsgebonden budget als bedoeld in lid 1 tot en 4 wordt bij vooruitbetaling aan de houder van een persoonsgebonden budget uitbetaald. Uitbetaling vindt plaats in de laatste week voorafgaand aan de maand waar het persoonsgebonden budget betrekking op heeft.

Artikel 7.

  • 1.

    De verantwoording van het persoonsgebonden budget door de budgethouder aan het college vindt steekproefsgewijs plaats, waarbij de steekproef minimaal een omvang heeft van 5 % van de verstrekte persoonsgebonden budgetten, na afloop van de verstrekking dan wel na afloop van enig kalenderjaar.

  • 2.

    De budgethouder is verplicht alle documenten aan het college te overleggen die het college noodzakelijk acht om het verantwoordingsonderzoek te kunnen uitvoeren.

  • 3.

    De budgethouder aan wie een hulpmiddel is toegekend is in ieder geval verplicht de volgende documenten te overleggen:

    • a.

      de huur- of koopovereenkomst van het hulpmiddel;

    • b.

      een betalingsbewijs van de huur- of koopovereenkomst;

    • c.

      indien van toepassing het verzekeringsbewijs van de wettelijke aansprakelijkheidsverzekering;

    • d.

      indien van toepassing het onderhoudsrapport of serviceboek.

  • 4.

    De budgethouder aan wie hulp in de huishouding is toegekend is in ieder geval verplicht de volgende documenten te overleggen:

    • a.

      de overeenkomst met de zorgverlener;

    • b.

      nota’s van de zorgverlener en betalingsbewijzen aan de zorgverlener.

Artikel 8.

Een gedeelte van 1,5% van het persoonsgebonden budget is vrij besteedbaar, met een minimum van € 250,- en een maximum van € 1.250,-.

Hoofdstuk 3. Eigen bijdragen.

Artikel 9.

  • 1.

    Bij verstrekking van een voorziening in het kader van de maatschappelijke ondersteuning is een eigen bijdrage dan wel een eigen aandeel in de kosten verschuldigd voor hulp bij het huishouden.

  • 2

    Geen eigen bijdrage is verschuldigd voor woonvoorzieningen, (sport)rolstoelen en vervoersvoorzieningen.

  • 3

    Het bedrag aan eigen bijdrage dat personen dienen te betalen voor hulp bij het huishouden bedraagt voor:

    • a.

      de ongehuwde persoon jonger dan 65 jaar € 16,60 per vier weken, met dien verstande dat indien zijn inkomen meer bedraagt dan € 16.137,- het bedrag van € 16,60 wordt verhoogd met een dertiende deel van 15% van het verschil tussen zijn inkomen en € 16.137,-;

    • b.

      de ongehuwde persoon van 65 jaar en ouder € 16,60 per vier weken, met dien verstande dat indien zijn inkomen meer bedraagt dan € 14.162,- het bedrag van € 16,60 wordt verhoogd met een dertiende deel van 15% van het verschil tussen zijn inkomen en € 14.162,-;

    • c.

      voor gehuwde personen indien één van de personen jonger is dan 65 jaar of beiden jonger zijn dan 65 jaar € 23,80 per vier weken, met dien verstande dat indien hun gezamenlijke inkomen meer bedraagt dan € 20.810,- het bedrag van € 23,80 wordt verhoogd met een dertiende deel van 15% van het verschil tussen zijn inkomen en € 20.810,-;

    • d.

      voor gehuwde personen die beiden ouder zijn dan 65 jaar € 23,80 per vier weken, met dien verstande dat indien hun gezamenlijke inkomen meer bedraagt dan € 19.837,- het bedrag van € 23,80 wordt verhoogd met een dertiende deel van 15% van het verschil tussen zijn inkomen en € 19.837,-;

  • 4.

    De eigen bijdrage overstijgt niet de kostprijs van de voorziening.

Hoofdstuk 4. Hulp bij het huishouden.

Artikel 10

  • 1.

    De hoogte van het persoonsgebonden budget voor hulp bij het huishouden is 75% van het college gehanteerde gemiddelde tarieven van de gecontracteerde zorgaanbieders voor verstrekking van hulp bij het huishouden.

  • 2.

    De hoogte van het persoonsgebonden budget voor hulp bij het huishouden onder eigen regie (HH1)als bedoeld in artikel 11 van de Verordening wordt vastgesteld op grond van de formule:

  • het aantal toegekende uren per week x de gemiddelde uurprijs van de gecontracteerde zorgleveranciers (HH1) x de geïndiceerde periode in weken (jaar is 52 weken) x 75%.

  • 3.

    De hoogte van het persoonsgebonden budget voor hulp bij het huishouden onder regie van een verzorgende (HH2) als bedoeld in artikel 11 van de Verordening wordt vastgesteld op grond van de formule:

  • het aantal toegekende uren per week x de gemiddelde uurprijs van de gecontracteerde zorgleverandiciers (HH2) x de geïndiceerde periode in weken (jaar is 52 weken) x 75%.

Artikel 10 a. overgangsregeling PGB

1. Indien er, door wijziging van artikel 10, een lagere persoonsgebonden budget zou moeten worden verstrekt, dan tot 1 april 2010 een persoonsgebonden budget verstrekken ter hoogte van het persoonsgebonden budget zoals deze voor de wijziging werd uitbetaald.

2. Indien de indicatie eindigt, of er een nieuwe indicatie wordt afgegeven, in de periode van 1 januari 2010 tot 1 april 2010, dan vervalt het overgangsrecht.

Artikel 10 b. overgangsregeling zorg in natura

  • 1.

    Indien er, door wijziging van artikel 11 van de verordening voorziening maatschappelijke ondersteuning er per 1 januari 2010 minder uren per week dient te worden ingezet, dan voor deze datum het geval was, dan wordt over de periode van 1 januari 2010 tot 1 april 2010 het aantal uren ingezet van voor 1 januari 2010.

  • 2.

    Indien de indicatie eindigt, of er een nieuwe indicatie wordt afgegeven, in de periode van 1 januari 2010 tot 1 april 2010, dan vervalt het overgangsrecht.

Hoofdstuk 5. Woonvoorzieningen.

Artikel 11. Soorten woonvoorzieningen

  • 1.

    De te verstrekken woonvoorziening kan bestaan uit een financiële tegemoetkoming of vergoeding in de kosten van verhuizing en/of herinrichting en woningaanpassing.

  • 2.

    Onder woningaanpassing als bedoeld in lid 1 wordt verstaan de uitvoeringskosten voor het treffen van voorzieningen van bouwkundige of woontechnische aard waarbij zijn inbegrepen:

    • a.

      de loon- en materiaalkosten;

    • b.

      de kosten voor demontage, opslag en revisie bij hergebruik van hulpmiddelen, apparatuur en installaties in dezelfde woning;

    • c.

      indien de voorziening in zelfwerkzaamheid wordt getroffen, dan vervalt de post loonkosten en worden alleen de materiaalkosten als subsidiabel aangemerkt;

    • d.

      het architectenhonorarium voorzover het college dit noodzakelijk acht

    • e.

      het architectenhonorarium wordt subsidiabel geacht tot ten hoogste 10% van de uitvoeringskosten exclusief B.T.W; met dien verstande dat dit niet hoger is dan het maximale honorarium als bepaald in SR 1988 van de BNA;

    • f.

      de kosten voor het toezicht op de uitvoering, indien het college dit noodzakelijk acht, tot een maximum van 2% van de uitvoeringskosten;

    • g.

      de leges voor zover deze betrekking hebben op het treffen van de voorziening;

    • h.

      de verschuldigde en niet-verrekenbare- of terugvorderbare omzetbelasting;

    • i.

      de kosten van bouwrijpe grond indien noodzakelijk als niet binnen het oorspronkelijke kavel gebouwd kan worden;

    • j.

      de door het college goedgekeurde kostenverhogingen, die ten tijde van de raming van de kosten redelijkerwijs niet voorzien hadden kunnen zijn;

    • k.

      de kosten in verband met noodzakelijk technisch onderzoek en adviezen met betrekking tot het verrichten van de aanpassing;

    • l.

      de kosten van heraansluiting op de openbare nutsvoorziening;

    • m.

      de administratie- en begeleidingskosten die verhuurder maakt ten behoeve van het treffen van een voorziening voor de gerechtigde voorzover de kosten, bedoeld onder a tot en met l:

    • -

      minder bedragen dan € 1.000,- een bedrag van € 25,-;

    • -

      meer bedragen dan € 1.000,- 10 % van de kosten met een maximum van € 350,-.

  • 3.

    Onder woningaanpassing als bedoeld in lid 1 wordt mede verstaan de uitvoeringskosten voor het treffen van woonvoorzieningen van niet-bouwkundige of woontechnische aard waarbij zijn inbegrepen:

    • a.

      onderhoud, keuring en reparatie;

    • b.

      tijdelijke huisvesting;

    • c.

      huurderving.

  • 4.

    Het college kan de in het tweede en derde lid genoemde voorziening ook als voorziening in natura verstrekken.

Artikel 12.

  • 1.

    De financiële tegemoetkoming of het persoonsgebonden budget voor woonvoorzieningen wordt vastgesteld als tegenwaarde van het bedrag zoals vermeld in de door het college geaccepteerde offerte.

  • 2.

    Voor voorzieningen als bedoeld in artikel 13 onder b, c en d van de Verordening en die leiden tot waardestijging van de woning, dient bij verkoop binnen een periode van 10 jaar na gereedmelding de meerwaarde te worden terugbetaald volgens het afschrijvingsschema:

    • a.

      0 tot 1 jaar : 100% van de meerwaarde

    • b.

      1 tot 3 jaar : 80% van de meerwaarde

    • c.

      3 tot 5 jaar : 60% van de meerwaarde

    • d.

      5 tot 7 jaar : 40% van de meerwaarde

    • e.

      7 tot 9 jaar : 20% van de meerwaarde

    • f.

      9 tot 10 jaar: 5% van de meerwaarde

Artikel 13

  • 1.

    Na de voltooiing van de werkzaamheden in het kader van een voorziening als bedoeld in artikel 11 lid 2, maar uiterlijk binnen 15 maanden na het verlenen van de financiële tegemoetkoming, verklaart de woningeigenaar aan burgemeester en wethouders dat de bedoelde werkzaamheden zijn voltooid.

  • 2.

    De gereedmelding als bedoeld in lid 1 gaat vergezeld van een verklaring dat bij het treffen van de voorzieningen is voldaan aan de voorwaarden waaronder de financiële tegemoetkoming is verleend.

  • 3.

    De gereedmelding is tevens een verzoek om vaststelling en uitbetaling van de financiële tegemoetkoming.

  • 4.

    Degene aan wie de financiële tegemoetkoming in de kosten genoemd in artikel 11 lid 2 wordt uitbetaald, dient gedurende een periode van 5 jaar alle rekeningen en betalingsbewijzen met betrekking tot de werkzaamheden ter controle beschikbaar te houden.

Artikel 14

Een financiële tegemoetkoming of persoonsgebonden budget wordt slechts verleend indien:

  • 1.

    niet al een begin met de werkzaamheden waarop de financiële tegemoetkoming of het persoonsgebonden budget betrekking heeft, is gemaakt zonder toestemming van het college van burgemeester en wethouders;

  • 2.

    de door het college van burgemeester en wethouders aangewezen personen toegang is verstrekt tot de woonruimte waar de woningaanpassing wordt verricht;

  • 3.

    aan de onder lid 2 genoemde personen inzicht wordt geboden in bescheiden en tekeningen, welke betrekking hebben op de woningaanpassing;

  • 4.

    de onder lid 2 genoemde personen de gelegenheid wordt geboden tot het controleren van de woningaanpassing.

Artikel 15.

Het bedrag voor de verhuis- en herinrichtingskosten als genoemd in artikel 16 onder a van de Verordening bedraagt € 1.625,-

Artikel 16.

Het bedrag dat als maximum verstrekt wordt bij het bezoekbaar maken als genoemd in artikel 20 lid 2 tot en met 5 van de Verordening bedraagt € 9076,-.

Artikel 17.

De hoogte van een door het college te verlenen financiële tegemoetkoming in de kosten van onderhoud en keuring en reparatie van een woonvoorziening als bedoeld in artikel 11 lid 3, onder a wordt bepaald door de werkelijk gemaakte kosten.

Artikel 18.

  • De

    hoogte van een door het college te verlenen financiële tegemoetkoming voor een woonvoorziening als bedoeld in artikel 11 lid 3, onder b. bedraagt:

    • a.

      de werkelijke kosten met een maximum van € 455,- per maand, gedurende maximaal 6 maanden, als tegemoetkoming in de kosten van het tijdelijk betrekken van zelfstandige woonruimte en het langer moeten aanhouden van de te verlaten woonruimte;

    • b.

      de werkelijke kosten met een maximum van € 230,- per maand, gedurende maximaal 6 maanden, ter tegemoetkoming in de kosten van het tijdelijk betrekken van een niet-zelfstandige woonruimte.

Artikel 19.

  • 1.

    De hoogte van een door het college te verlenen financiële tegemoetkoming in de kosten van een voorziening als bedoeld in artikel 11 lid 3, onder c. wordt bepaald door de werkelijke huur van de woonruimte (exclusief het verbruik van gas, water en elektra) die aan de laatste bewoner in rekening is gebracht, vermeerderd met de jaarlijkse huuraanpassing per 1 juli, indien deze datum valt in de periode van leegstand.

  • 2.

    De maximale termijn waarover de financiële tegemoetkoming als bedoeld in het vorige lid kan worden verleend is 6 maanden.

Artikel 20.

Het aantal m2 extra te verwerven grond waarvoor ten hoogste een financiële tegemoetkoming als bedoeld in artikel 11 lid 2 onder i kan worden verleend, zal het aantal m2 als bedoeld in bijlage I niet te boven gaan.

Hoofdstuk 6. Het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel

Artikel 21.

De door het college te verstrekken vervoersvoorziening kan bestaan uit:

  • 1.

    een algemene voorziening waaronder een collectief systeem van aanvullend al dan niet openbaar vervoer;

  • 2.

    een voorziening in natura, al dan niet in bruikleen, in de vorm van:

    • a.

      een al dan niet aangepaste gesloten buitenwagen;

    • b.

      een open elektrische buitenwagen;

    • c.

      een ander verplaatsingsmiddel;

  • 3.

    een tegemoetkoming of vergoeding in de kosten van:

    • a.

      aanpassing van een eigen auto;

    • b.

      gebruik van een bruikleen-auto;

    • c.

      gebruik van een eigen auto;

    • d.

      gebruik van een taxi;

    • e.

      gebruik van een rolstoel-taxi;

    • f.

      aanschaf en gebruik van een ander verplaatsingsmiddel;

    • g.

      medisch noodzakelijke begeleiding tijdens het vervoer.

Artikel 22.

De omvang van het collectief vervoer is 6 openbaar vervoerzones

Artikel 23.

  • 1.

    Het persoonsgebonden budget voor vervoersvoorzieningen kan worden verstrekt in de vorm van huur of aankoop.

  • 2.

    Het persoonsgebonden budget voor vervoersvoorzieningen in huur wordt vastgesteld op basis van de tegenwaarde van de huurprijs van de goedkoopst adequate voorziening, zoals dat door het college aan de leverancier wordt betaald.

  • 3.

    Het persoonsgebonden budget voor aankoop van vervoersvoorzieningen wordt vastgesteld op basis van de tegenwaarde van de aanschafprijs van de goedkoopst adequate voorziening.

  • 4.

    Het persoonsgebonden budget voor vervoersvoorzieningen wordt verstrekt in de vorm van een voucher met de vastgestelde waarde van de vervoersvoorziening

  • 5.

    Aan de verstrekking van het persoonsgebonden budget zijn de “Voorwaarden Persoonsgebonden budget hulpmiddelen van de gemeente Vlagtwedde 2007” van toepassing.

Artikel 24.

De inkomensgrenzen als bedoeld in artikel 25 van de Verordening bedraagt 1,5 keer de relevante bijstandsnorm voor alleenstaanden of echtparen als bedoeld in hoofdstuk 3, paragrafen 2 en 3 van de Wet werk en bijstand.

Artikel 25.

De hoogte van een door het college te verlenen gemaximeerde vervoerskostenvergoeding als bedoeld onder artikel 21 lid 3 onder b tot en met e wordt als volgt vastgesteld:

  • a.

    Het bedrag dat per jaar verstrekt wordt voor gebruik van een (eigen) auto bedraagt; € 720,-, zijnde 2000 km à € 0,36;

  • b.

    Het bedrag dat per jaar verstrekt wordt voor gebruik van een bruikleen auto bedraagt: € 360,- zijnde 2000 km à € 0,18;

  • c.

    Het bedrag dat per jaar verstrekt wordt voor gebruik van een taxi bedraagt € 720,- zijnde 2000 km à € 0,36;

  • e.

    Het bedrag dat per jaar verstrekt wordt voor gebruik van een rolstoeltaxi bedraagt € 1.330,-;

  • f.

    Indien het inkomen van de aanvrager of het gezamenlijke inkomen van de gehuwde aanvrager hoger is dan de inkomensgrens als bedoeld in artikel 25 van de Verordening en artikel 24 wordt geen financiële tegemoetkoming verstrekt in de kosten van een vervoersvoorziening als bedoeld in artikel 21 lid 1 en lid 3 onder b tot en met e.

Hoofdstuk 7. Verplaatsen in en rond de woning.

Artikel 26.

De door het college te verstrekken rolstoelvoorziening kan bestaan uit:

  • a.

    een rolstoel voor verplaatsing binnen, dan wel voor verplaatsing binnen en buiten de woonruimte, dan wel een aanpassing aan een dergelijke rolstoel;

  • b.

    een sportrolstoel;

  • c.

    onderhoud, gebruik en reparatie;

  • d.

    geïndiceerde accessoires.

Artikel 27.

  • 1.

    Het persoonsgebonden budget voor een rolstoel kan worden verstrekt in de vorm van huur of aankoop.

  • 2.

    Het persoonsgebonden budget voor een rolstoel in huur wordt vastgesteld op basis van de tegenwaarde van de huurprijs van de goedkoopst adequate voorziening, zoals dat door het college aan de leverancier wordt betaald.

  • 3.

    Het persoonsgebonden budget voor aankoop van een rolstoel wordt vastgesteld op basis van de tegenwaarde van de aanschafprijs van de goedkoopst adequate voorziening.

  • 4.

    Het persoonsgebonden budget voor een rolstoel wordt verstrekt in de vorm van een voucher met de vastgestelde waarde van de vervoersvoorziening.

  • 5.

    Aan de verstrekking van het persoonsgebonden budget zijn de “Voorwaarden persoonsgebonden budget hulpmiddelen van de gemeente Vlagtwedde 2007” van toepassing.

Artikel 28.

De hoogte van de forfaitaire vergoeding bij de aanschaf en het onderhoud van een sportrolstoel als bedoeld in artikel 27 onder d van de Verordening bedraagt € 2452,-, welk bedrag bedoeld is als tegemoetkoming in aanschaf en onderhoud van een sportrolstoel voor een periode van drie jaar.

Hoofdstuk 8. Advisering en samenhangende afstemming.

Artikel 29. Samenhangende afstemming.

Om de verkrijging van individuele voorzieningen samenhangend af te stemmen op de situatie van de aanvrager wordt bij het onderzoek inzake het advies ex artikel 3 van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning indien van toepassing aandacht besteed aan de algemene gezondheidstoestand van de aanvrager;

  • a.

    de beperkingen die de aanvrager in zijn functioneren ondervindt als gevolg van ziekte of gebrek;

  • b.

    de woning en de woonomgeving van de aanvrager;

  • c.

    de psychisch en sociaal functioneren van de aanvrager;

  • d.

    de sociale omstandigheden van de aanvrager.

Bij de besluitvorming en de motivering van het besluit wordt door het college bij deze bevindingen aangesloten.

Hoofdstuk 9 Citeertitel en inwerkingtreding

Artikel 30

  • 1.

    Dit besluit wordt aangehaald als: “Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning Gemeente Vlagtwedde 2007”

  • 2.

    Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 januari 2007

  • 3.

    Gelijktijdig met inwerkingtreding van deze verordening vervalt het “Besluit financiële tegemoetkomingen voorzieningen gehandicapten 2002.

Aldus vastgesteld door het college op 19 december 2006.

J. Broertjes J.M. de Vos

Burgemeester secretaris

BIJLAGE I

Ingevolge artikel 10 lid 2, onder 1(toevoeging 28-07-2010: bedoeld is artikel 11 lid 2, onder i), is het mogelijk om een tegemoetkoming te krijgen voor het verwerven van extra grond ten behoeve van een aanbouw of uitbreiding van een bepaald vertrek, indien dit op grond van ergonomische beperkingen noodzakelijk is.

Het maximaal aantal m2 te verwerven grond in geval van aanbouw van of een uitbreiding van een reeds aanwezig vertrek dat voor een financiële tegemoetkoming in aanmerking komt is in onderstaande tabel per vertrek in een zelfstandige woning aangegeven. Daarbij gelden de volgende beperkingen

woonkamer 30,6 m2

keuken 10,4 m2

eenpers. slaapkamer 10,4 m2

tweepers. slaapkamer 18,4 m2

toiletruimte 2,1 m2

badkamer:

- wastafelruimte 2,1 m2

- doucheruimte 3,2 m2

entree/gang/hal 5,2 m2

berging 6,4 m2

Het aantal m2 verhard pad tussen de openbare weg en de hoofdingang tot een woonruimte, dan wel tussen een tweede ingang en een berging en/of tuinpoort dat bij het nieuw aanleggen van paden, dan wel bij het aanpassen van bestaande paden ten hoogste voor financiële tegemoetkoming in aanmerking komt bedraagt 20 m2.