Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Leiden

Verordening Voorzieningen Maatschappelijke Ondersteuning 2009 (na indexatie).

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieLeiden
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingVerordening Voorzieningen Maatschappelijke Ondersteuning 2009 (na indexatie).
CiteertitelVerordening Voorzieningen Maatschappelijke Ondersteuning 2009 (na indexatie)
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Deze verordening vervangt de verordening voorzieningen maatgschappelijke ondersteuning

2009, vastgesteld op 1 november 2008

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Wet Maatschappelijke ondersteuning

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

20-02-200901-01-200901-01-2010Nieuwe regeling

20-02-2009

Stadsblad, 20-02-2009

RV 09.0005

Tekst van de regeling

Intitulé

Verordening Voorzieningen Maatschappelijke Ondersteuning 2009 (na indexatie).

Verordening Voorzieningen Maatschappelijke Ondersteuning 2009 (na indexatie)

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

In deze verordening en de daarop gebaseerde nadere regelgeving wordt verstaan onder:

  • a.

    Wet: de Wet maatschappelijke ondersteuning (wet van 29 juni 2006, Stb. 2006, 351).

  • b.

    Compensatiebeginsel: de algemene verplichting van het gemeentebestuur om personen met aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of functiebeperking door het treffen van voorzieningen een gelijkwaardige uitgangspositie te verschaffen zodat zij zelfredzaam zijn en in staat tot maatschappelijke participatie.

    Maatschappelijke participatie wordt in het compensatiebeginsel vertaald naar:

    • 1.

      een huishouden voeren;

    • 2.

      zich te verplaatsen in/om de woning;

    • 3.

      zich lokaal te verplaatsen per vervoer;

    • 4.

      medemensen te ontmoeten en op basis/door middel daarvan sociale contacten aan te gaan.

  • c.

    Beperkingen: moeilijkheden die een persoon heeft met het uitvoeren van activiteiten.

  • d.

    Persoon met beperkingen: een persoon die ten gevolge van ziekte of functiebeperking, inclusief chronische psychische en psychosociale problemen, aantoonbare beperkingen ondervindt bij het uitvoeren van activiteiten op het gebied van het voeren van het huishouden, bij het normale gebruik van de woning; bij het verplaatsen in en om de woning, bij het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel of bij het ontmoeten van medemensen en het op basis daarvan aangaan van sociale verbanden.

  • e.

    Mantelzorger: een persoon, die mantelzorg verleent als bedoeld in artikel 1, eerste lid, sub b, van de Wet.

  • f.

    Zelfredzaamheid: het lichamelijk, verstandelijk, geestelijk en financiële vermogen om voorzieningen te treffen die deelname aan het normale maatschappelijke verkeer mogelijk maken.

  • g.

    Maatschappelijke participatie: normale deelname aan het maatschappelijke verkeer, te weten het voeren van een huishouden, het normale gebruik van de woning; het zich in en om de woning verplaatsen; het zich zodanig verplaatsen dat aansluiting wordt gevonden bij regionale, bovenregionale en landelijke vervoersystemen; het ontmoeten van andere mensen en het aangaan en onderhouden van sociale verbanden om op die manier deel te nemen aan het lokale maatschappelijke leven.

  • h.

    Algemene voorziening: een voorziening die wordt geleverd op basis van directe beschikbaarheid, een beperkte toegangsbeoordeling en die een snelle, regelarme en adequate oplossing biedt voor de beperkingen die een persoon ondervindt.

  • i.

    Individuele voorziening: een voorziening die individueel wordt aangeboden indien een algemene voorziening geen adequate oplossing biedt.

  • j.

    Eigen bijdrage of eigen aandeel in de kosten: een door het College van Burgemeester en Wethouders vast te stellen bijdrage, die bij respectievelijk de verstrekking van een voorziening in natura, een persoonsgebonden budget (een eigen bijdrage) of een financiële tegemoetkoming (een eigen aandeel) betaald moet worden en waarop de regels van het Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning 2009 van toepassing zijn.

  • k.

    Voorziening in natura: een voorziening die in eigendom, in bruikleen, in huur of in de vorm van persoonlijke dienstverlening wordt verstrekt.

  • l.

    Persoonsgebonden budget: een geldbedrag waarmee de aanvrager een of meer aan hem te verlenen voorzieningen kan verwerven en waarop de in deze verordening en het Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning 2009 te stellen regels van toepassing zijn.

  • m.

    Financiële tegemoetkoming: een tegemoetkoming in de kosten van een voorziening welke kan worden afgestemd op het inkomen van de aanvrager.

  • n.

    Algemeen gebruikelijk: naar geldende maatschappelijke normen tot het gangbare gebruiks- dan wel bestedingspatroon van een persoon als de aanvrager behorend.

  • o.

    Meerkosten: kosten van een mogelijk krachtens de wet te verlenen voorziening, voor zover dit deel van de kosten uitgaat boven voor die persoon als algemeen gebruikelijk te beschouwen kosten van een dergelijke voorziening.

  • p.

    Huisgenoot: iedere meerderjarige met wie de aanvrager duurzaam een gemeenschappelijke huishouding voert.

  • q.

    Budgethouder: een persoon aan wie ingevolge deze verordening een persoonsgebonden budget is toegekend en die aan het College verantwoording over de besteding van het persoonsgebonden budget verschuldigd is.

  • r.

    College: het College van Burgemeester en Wethouders.

  • s.

    Hoofdverblijf: de woonruimte waar de aanvrager zijn vaste woon- en verblijfplaats heeft en op welk adres hij in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens is ingeschreven, dan wel zal zijn ingeschreven, dan wel het feitelijke woonadres indien de aanvrager met een briefadres staat ingeschreven.

  • t.

    Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning 2009: de voor de uitvoering van de bepalingen in deze verordening door het College op grond van artikel 156, eerste lid, van de Gemeentewet vastgestelde nadere regels.

  • u.

    Aanvrager: degene voor wie een voorziening is of wordt aangevraagd, hetzij door hem of haar zelf, hetzij door zijn of haar gemachtigde.

  • v.

    Leefeenheid: de eenheid bestaande uit meerderjarige personen die, al dan niet tezamen met een of meer minderjarige personen, duurzaam gezamenlijk een huishouding voeren.

  • w.

    Woonvoorziening: Elke voorziening die verband houdt met een maatregel die gericht is op het opheffen of verminderen van beperkingen die een aanvrager bij het normale gebruik van zijn woonruimte ondervindt, met dien verstande dat bij ingrepen van bouwkundige of woontechnische aard in of aan de woonruimte een voorziening slechts dan als woonvoorziening wordt aangemerkt indien zij is gericht op het opheffen of verminderen van ergonomische beperkingen of een uitraasruimte betreft.

  • x.

    Vervoervoorziening:Een voorziening die gericht is op het opheffen of verminderen van beperkingen die een aanvrager bij het zich lokaal verplaatsen ondervindt.

Artikel 1.2 Beperkingen

  • 1.

    Een voorziening kan slechts worden toegekend voor zover:

    • a.

      deze noodzakelijk is om de sociaal medische beperkingen op het gebied van het uitvoeren van huishoudelijke verrichtingen op te heffen of te verminderen;

    • b.

      deze langdurig noodzakelijk is om de beperkingen op het gebied van het normale gebruik van de woning, het verplaatsen in en om de woning, het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel en bij het ontmoeten van medemensen en op basis daarvan sociale verbanden aangaan, op te heffen of te verminderen;

    • c.

      deze, naar objectieve maatstaven gemeten, als de goedkoopst adequate oplossing kan worden aangemerkt;

    • d.

      deze in overwegende mate op het individu is gericht.

  • 2.

    Geen voorziening wordt toegekend:

    • a.

      indien de voorziening voor een persoon als de aanvrager algemeen gebruikelijk is;

    • b.

      indien de aanvrager niet woonachtig is in de gemeente Leiden;

    • c.

      voor zover de aangevraagde voorzieningen betrekking hebben op een hoger

      niveau dan het uitrustingsniveau voor sociale woningbouw;

    • d.

      voor zover er aan de zijde van de aanvrager geen sprake is van aantoonbare

      meerkosten in vergelijking met de situatie voorafgaand aan het optreden van de

      beperkingen waarvoor de voorziening wordt aangevraagd;

    • e.

      voor zover de aanvraag betrekking heeft op kosten die de aanvrager

      voorafgaand aan het moment van beschikken heeft gemaakt;

    • f.

      indien een voorziening als die waarop de aanvraag betrekking heeft reeds eerder

      krachtens deze, dan wel krachtens de aan deze verordening voorafgaande

      Verordening voorzieningen gehandicapten is verstrekt en de normale

      afschrijvingstermijn van de voorziening nog niet is verstreken, tenzij de eerder

      vergoede of verstrekte voorziening verloren is gegaan als gevolg van

      omstandigheden die niet aan de aanvrager zijn toe te rekenen;

    • g.

      voor zover op grond van enige andere wettelijke regeling of enige

      privaatrechtelijke overeenkomst of verbintenis aanspraak op de voorziening

      bestaat;

    • h.

      indien in de persoon gelegen factoren een adequaat en verantwoord gebruik van

      een voorziening belemmeren.

Hoofdstuk 2 Het verkrijgen van voorzieningen en het motiveren van besluiten

Artikel 2.1 Aanvraagformulier

Een aanvraag dient te worden ingediend door middel van een door het College ter beschikking gesteld formulier.

Artikel 2.2 Relatie met de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten

De aanvraag dient te worden ingediend bij het hiervoor door het College ingestelde loket, in welk loket zowel aanvragen voor voorzieningen inzake de Wet alsook aanvragenvoor zorg inzake de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten kunnen worden ingediend.

Artikel 2.3 Inlichtingen, onderzoek, advies

  • 1.

    Het College is bevoegd om, voor zover dit van belang kan zijn voor de beoordeling van het recht op een voorziening, degene door wie een aanvraag is ingediend:

    • a.

      op te roepen in persoon te verschijnen op een door het College te bepalen plaats

      en tijdstip en hem te bevragen;

    • b.

      op een door het College te bepalen plaats en tijdstip door een of meer daartoe

      aangewezen deskundigen te doen bevragen en/of onderzoeken.

  • 2.

    Het College kan aan het Centrum Indicatiestelling Zorg om advies vragen, indien:

    • a.

      de gevraagde voorziening om medische redenen wordt afgewezen;

    • b.

      het College dat overigens gewenst vindt. 3. Een aanvrager is verplicht aan het College of de in het tweede lid genoemde adviesinstantie die gegevens te verschaffen of te doen verschaffen die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van de aanvraag. 4. Bij de in het tweede lid genoemde advisering wordt, tenzij de aanvraag is gedaan ten behoeve van een mantelzorger, door de adviserende instantie gebruik gemaakt van de systematiek welke is neergelegd in de International Classification of Functions, Disabilities and Impairments en welke bekend staat als de ICF-classificatie.

Artikel 2.4 Beschikking

De beschikking vermeldt op welke wijze de genomen beschikking bijdraagt aan het behouden en bevorderen van de zelfredzaamheid en de normale maatschappelijke participatie van mensen met een beperking of een chronisch psychisch probleem en van mensen met een psychosociaal probleem.

Artikel 2.5 Samenhangende afstemming

Om de verkrijging van individuele voorzieningen samenhangend af te stemmen op de situatie van de aanvrager laat het College onderzoek verrichten naar de situatie van de aanvrager.

Artikel 2.6 Wijzigingen in de situatie

  • 1.

    Degene aan wie krachtens deze verordening een voorziening is verstrekt, is verplicht aan het College mededeling te doen van feiten en omstandigheden, waarvan redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze van invloed kunnen zijn op het recht op een voorziening.

  • 2.

    Het College is bevoegd de aanvrager, na toekenning van de voorziening op grond van deze verordening, op te roepen om te kunnen vaststellen of de omstandigheden die hebben geleid tot toekenning ongewijzigd zijn.

Artikel 2.7 Intrekking van een voorziening

  • 1.

    Het College kan een beschikking, genomen op grond van deze verordening, geheel of gedeeltelijk intrekken indien:

    • a.

      niet is voldaan aan de voorwaarden gesteld bij of krachtens deze verordening;

    • b.

      op grond van gegevens is beschikt, waarvan nadien is gebleken dat deze zodanig onjuist waren dat, waren de juiste gegevens bekend geweest, een andere beslissing zou zijn genomen.

  • 2.

    Het College kan een beschikking tot verlening van een financiële tegemoetkoming of een persoonsgebonden budget intrekken, indien blijkt dat de tegemoetkoming of het budget binnen zes maanden na uitbetaling niet is aangewend voor de bekostiging van het middel waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden.

  • 3.

    Het College kan een beschikking, genomen op grond van deze verordening, geheel of gedeeltelijk intrekken indien in de persoon gelegen factoren een adequaat en redelijkerwijs verantwoord gebruik van een voorziening belemmeren.

Artikel 2.8 Terugvordering

  • 1.

    Indien een voorziening is ingetrokken, kan een op basis daarvan reeds uitbetaalde financiële tegemoetkoming of persoonsgebonden budget worden teruggevorderd.

  • 2.

    Indien het recht op een in eigendom verstrekte voorziening is ingetrokken kan deze voorziening worden teruggevorderd, indien de voorziening is verleend op basis van valselijk verstrekte gegevens.

Artikel 2.9 Nadere regels

Voor de uitvoering van de bepalingen in dit hoofdstuk stelt het College nadere regels vast in het Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning 2009.

Hoofdstuk 3 Vorm van te verstrekken individuele voorzieningen

Artikel 3.1 Keuzevrijheid

  • 1.

    Een individuele voorziening kan verstrekt worden in natura, als financiële tegemoetkoming en als persoonsgebonden budget. Het College stelt vast in welke situaties de bij wet verplichte keuze tussen een voorziening in natura en een persoonsgebonden budget niet wordt geboden, aan de hand van de in het Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning 2009 neergelegde criteria.

  • 2.

    De gekozen vorm van een voorziening kan op verzoek van de aanvrager worden gewijzigd: a. na afloop van de in de beschikking genoemde termijn, of

    • b.

      zodra er substantiële wijzigingen in aard of omvang van de voorziening optreden, of

    • c.

      indien er dringende redenen hiervoor zijn.

Artikel 3.2 Voorziening in natura

Indien een voorziening in natura wordt verstrekt, is de bruikleenovereenkomst, huurovereenkomst of dienstverleningsovereenkomst tussen de eigenaar en de aanvrager van toepassing.

Artikel 3.3 Financiële tegemoetkoming

Bij verstrekking van een financiële tegemoetkoming worden de toepasselijke voorwaarden zoals genoemd in het Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning 2009 in de beschikking opgenomen.

Artikel 3.4 Persoonsgebonden budget

  • 1.

    Op het persoonsgebonden budget, zoals genoemd in artikel 6 van de Wet, zijn de volgende voorwaarden van toepassing:

    • a.

      een persoonsgebonden budget wordt alleen verstrekt ten aanzien van individuele voorzieningen;

    • b.

      de omvang van het persoonsgebonden budget is de tegenwaarde van de in de betreffende situatie goedkoopst adequate te verstrekken voorziening in natura, indien nodig aangevuld met een vergoeding voor instandhoudingskosten, zoals vastgelegd in het Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning 2009;

    • c.

      de wijze waarop het persoonsgebonden budget wordt vastgesteld wordt door het College vastgelegd in het Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning 2009;

    • d.

      op het persoonsgebonden budget is de Overeenkomst persoonsgebonden budget van toepassing.

  • 2.

    De toekenning van het te verstrekken persoonsgebonden budget, de omvang en de looptijd ervan worden bij beschikking vastgesteld.

  • 3.

    Bij de beschikking wordt een program van eisen verstrekt waarin aangegeven is aan welke vereisten de met het persoonsgebonden budget te verwerven voorziening dient te voldoen.

  • 4.

    Na verzending van de beschikking wordt het persoonsgebonden budget ter beschikking gesteld door storting op de rekening van de aanvrager.

  • 5.

    Het College gaat steekproefsgewijs na of het verstrekte persoonsgebonden budget besteed is aan het doel waarvoor het verstrekt is. De budgethouder is verplicht de daarvoor noodzakelijke stukken, zoals genoemd in het Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning 2009, op verzoek van het College per omgaande te verstrekken. Het College kan in het Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning 2009 nadere regels stellen om in bepaalde gevallen tot niet-steekproefsgewijze controle over te gaan.

  • 6.

    Na ontvangst van de in het vorige lid bedoelde bescheiden wordt door het College beoordeeld of er aanleiding bestaat het persoonsgebonden budget geheel of ten dele terug te vorderen of te verrekenen.

Artikel 3.5 Eigen bijdragen en eigen aandeel

Bij het verstrekken van individuele voorzieningen op grond van de Wet kan de aanvrager een eigen bijdrage verschuldigd zijn of kan de financiële tegemoetkoming worden afgestemd op het inkomen.

Artikel 3.6 Nadere regels Eigen Bijdrage

  • 1.

    De in een kalenderjaar verschuldigde eigen bijdrage in de kosten van scootermobielen en/of hulp bij het huis­houden bedraagt:

    a. € 17,20 per vier weken, met dien verstande dat indien zijn inkomen meer bedraagt dan € 21.703,00 het bedrag van € 17,20 wordt verhoogd met een dertiende deel van 15% van het verschil tussen zijn inkomen en € 21.703,00;

    b.voor de ongehuwde persoon van 65 jaar of ouder:

    € 17,20 per vier weken, met dien verstande dat indien zijn inkomen meer bedraagt dan € 14.812,00 het bedrag van € 17,20 wordt verhoogd met een dertiende deel van 15% van het verschil tussen zijn inkomen en € 14.812,00;

    c.voor de gehuwde personen waarvan tenminste één van beiden jonger is dan 65 jaar: € 24,60 per vier weken, met dien verstande dat indien hun gezamenlijke inkomen meer bedraagt dan € 26.535,00 het bedrag van € 24,60 wordt verhoogd met een dertiende deel van 15% van het verschil tussen hun gezamenlijke inkomen en € 26.535,00;

    d.voor de gehuwde personen die beiden 65 jaar of ouder zijn: € 24,60 per vier weken, met dien verstande dat indien hun gezamenlijke inkomen meer bedraagt dan € 20.431,00 het bedrag van € 24,60 wordt verhoogd met een dertiende deel van 15% van het verschil tussen hun gezamenlijke inkomen en € 20.431,00.

    Bovenstaande bedragen worden jaarlijks geïndexeerd op basis van door het ministerie van VWS aangegeven parameters.

  • 2.

    De eigen bijdrage is nooit hoger dan de kosten van de toegekende voorziening.

Hoofdstuk 4 Hulp bij het huishouden

Artikel 4.1 Vormen van hulp bij het huishouden

De door het College, ter compensatie van beperkingen ten gevolge van ziekte of functiebeperking bij het voeren van een huishouden, te verstrekken voorziening kan bestaan uit:

  • a.

    een algemene voorzieningen waaronder algemene hulp bij het huishouden;

  • b.

    hulp bij het huishouden in natura;

  • c.

    een persoonsgebonden budget te besteden aan hulp bij het huishouden;

  • d.

    een financiële tegemoetkoming te besteden aan hulp bij het huishouden.

Artikel 4.2 Primaat van de algemene hulp bij het huishouden

  • 1.

    Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g. onderdeel 4, 5 en 6 van de wet kunnen voor de in artikel 4 onder a. vermelde voorziening in aanmerking worden gebracht indien:

    • a.

      aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek of

    • b.

      problemen bij het uitvoeren van de mantelzorg

    • c.

      het zelf uitvoeren van een of meer huishoudelijke taken onmogelijk maken en de algemene hulp bij het huishouden dit snel en adequaat kan oplossen.

  • 2.

    Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g. onderdeel 4, 5 en 6 van de wet kan voor de in artikel 4.1 onder b. en c. vermelde voorzieningen in aanmerking worden gebracht als:

    • a.

      de in artikel 4.1 onder a. genoemde voorziening een onvoldoende oplossing biedt of

    • b.

      de in artikel 4.1, onder a. genoemde voorziening niet beschikbaar is.

Artikel 4.3 Gebruikelijke zorg

Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, sub g, onderdeel 4, 5 en 6, van de Wet komen niet in aanmerking voor hulp bij het huishouden als tot de leefeenheid waar deze persoon deel van uitmaakt een of meer huisgenoten behoren die wel in staat zijn het huishoudelijk werk te verrichten.

Artikel 4.4 Omvang van de hulp bij het huishouden

De omvang van de toe te kennen hulp bij het huishouden wordt uitgedrukt in uren of delen van uren per week.

Artikel 4.5 Omvang van het persoonsgebonden budget

De bedragen die per uur of delen van uren, in de vorm van een persoonsgebonden budget worden verstrekt, worden jaarlijks door het College vastgesteld en vastgelegd in het Besluit

voorzieningen maatschappelijke ondersteuning 2009.

Artikel 4.6 Nadere regels

Voor de uitvoering van de bepalingen in dit hoofdstuk stelt het College nadere regels vast in het Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning 2009.

Hoofdstuk 5 Woonvoorzieningen

Artikel 5.1 Vormen van woonvoorzieningen.

De door het college, ter compensatie van beperkingen bij het voeren van een huishouden, te verstrekken woonvoorziening kan bestaan uit:

  • a.

    een algemene woonvoorziening;

  • b.

    een woonvoorziening in natura;

  • c.

    een persoonsgebonden budget te besteden aan een woonvoorziening;

  • d.

    een financiële tegemoetkoming in de kosten van een woonvoorziening.

Artikel 5.2. Primaat algemene woonvoorzieningen en recht op individuelewoonvoorzieningen.

 

  • 1.

    Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g. onderdeel 5 en 6 van de wet kunnen voor de in artikel 5.1, onder a. vermelde voorziening in aanmerking worden gebracht indien aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek een aanpassing aan de woning noodzakelijk maken en de algemene woonvoorziening dit snel en adequaat kan oplossen.

  • 2.

    Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g. onderdeel 5 en 6 van de wet kan voor de in artikel 5.1, onder b. c. en d. vermelde voorziening in aanmerking worden gebracht indien de in het vorige lid genoemde oplossing niet aanwezig is of niet tot een snelle en adequate oplossing leidt en indien aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek een aanpassing aan de woning noodzakelijk maken.

  • 3.

    De in lid 1 en 2 genoemde beperkingen moeten in een direct oorzakelijk verband staan met de bouwkundige of woontechnische staat van de woning zelf, waaronder begrepen de toegankelijkheid van de woning.

Artikel 5.3 Soorten individuele woonvoorzieningen

De in artikel 5.1, sub b, c en d, genoemde voorzieningen kunnen betrekking hebben op:

  • a.

    verhuizing en inrichting;

  • b.

    de kosten van aanpassing van woonruimte;

  • c.

    een woonvoorziening van niet-bouwkundige of niet-woontechnische aard;

  • d.

    woningsanering;

  • e.

    de kosten welke verband houden met aanpassing van woonruimte:

e1. onderhoud, keuring en reparatie;

e2. tijdelijke huisvesting;

e3. huurderving;

e4. verwijderen van woonvoorzieningen;

  • f.

    een uitraasruimte.

Artikel 5.4 Hoofdverblijf

  • 1.

    Een woonvoorziening wordt slechts verleend indien de aanvrager zijn hoofdverblijf heeft of zal hebben in de woonruimte waaraan de voorziening wordt getroffen.

  • 2.

    In afwijking van het gestelde in het eerste lid en van artikel 1.2, tweede lid, sub b, kan een woonvoorziening getroffen worden voor het bezoekbaar maken van één woonruimte indien de aanvrager zijn hoofdverblijf heeft in een AWBZ-instelling.

  • 3.

    De aanvraag voor het bezoekbaar maken wordt ingediend in de gemeente waar de aan te passen woning staat.

  • 4.

    De voorziening betreft slechts een tegemoetkoming in de kosten van het bezoekbaar maken van de woonruimte. Hieronder wordt verstaan dat de gehandicapte een adequate toiletvoorziening, slaapvoorziening en verblijfsruimte (woonkamer) in de woning kan bereiken en gebruiken.

Artikel 5.5 Beperkingen

  • 1.

    De aanvraag voor een woonvoorziening als bedoeld in dit hoofdstuk wordt geweigerd indien:

    • a.

      de noodzaak tot het treffen van de woonvoorziening het gevolg is van een verhuizing waartoe op grond van belemmeringen bij het normale gebruik van de woning ten gevolg van ziekte of functiebeperking geen aanleiding bestond en er geen andere belangrijke reden aanwezig was;

    • b.

      de aanvrager niet is verhuisd naar de voor zijn of haar beperkingen op dat moment beschikbare meest geschikte woning, tenzij daarvoor tevoren schriftelijk toestemming is verleend door het College;

    • c.

      deze betrekking heeft op voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten anders dan automatische deuropeners, hellingbanen, extra trapleuningen, verbreden van de toegangsdeur, drempelhulpen, vlonders en opstelplaatsen voor scootmobielen of rolstoelen bij de toegangsdeur van het woongebouw;

    • d.

      de woonvoorziening aangevraagd wordt op een moment dat op basis van leeftijd, gezinssituatie of woonsituatie te voorzien was dat deze voorziening noodzakelijk zou zijn en er geen sprake is van een onverwacht optredende noodzaak;

    • e.

      de ondervonden ergonomische belemmeringen voortvloeien uit de aard van de in de woonruimte gebruikte materialen of uit de slechte staat van onderhoud van de woonruimte;

    • f.

      de aanvrager zijn huidige woonruimte zonder recht of titel bewoont.

  • 2.

    De aanvraag voor tegemoetkoming in de verhuis- en inrichtingskosten als bedoeld in dit hoofdstuk wordt geweigerd indien:

    • a.

      de aanvrager voor het eerst zelfstandig gaat wonen, met uitzondering van de situatie waarin een jongvolwassene wonend bij zijn/haar ouders in een aangepaste situatie zelfstandig gaat wonen. Verhuiskosten in zo’n situatie zijn algemeen gebruikelijk en komen in principe niet in aanmerking voor vergoeding;

    • b.

      de aanvrager verhuisd is vanuit of naar een woonruimte die niet geschikt is het gehele jaar door bewoond te worden;

    • c.

      de aanvrager verhuisd is naar een AWBZ-instelling of een andere instelling gericht op het verstrekken van zorg;

    • d.

      er in de verlaten woonruimte geen problemen met het normale gebruik van de woning zijn ondervonden;

    • e.

      de ondervonden problemen bij het normale gebruik van de woning voortvloeien uit de aard van de in de woning gebruikte materialen.

Artikel 5.6 Primaat van de verhuizing en de uitraasruimte

  • 1.

    Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, sub g, onderdeel 5 en 6, van de Wet kan voor een voorziening als bedoeld in artikel 5.3, sub a, in aanmerking worden gebracht indien aantoonbare beperkingen als gevolg van ziekte of functiebeperking het normale gebruik van de woning belemmeren.

  • 2.

    Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, sub g, onderdeel 5 en 6, van de Wet kan voor een voorziening als bedoeld in artikel 5.3, sub b en c, in aanmerking worden gebracht indien de in het eerste lid genoemde voorziening niet mogelijk is, niet de goedkoopst adequate oplossing is dan wel naar het oordeel van het College op grond van individuele omstandigheden niet gewenst is.

  • 3.

    Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, sub g, onderdeel 5 en 6, van de Wet kan voor een voorziening als bedoeld in artikel 5.3, sub f, in aanmerking worden gebracht indien sprake is van een op basis van aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of functiebeperking aanwezige gedragsstoornis met ernstig ontremd gedrag tot gevolg waarbij alleen het zich kunnen afzonderen kan leiden tot een situatie waarin deze persoon tot rust kan komen.

Artikel 5.7 Primaat van de losse woonunit

Indien een bouwkundige woonvoorziening bestaat uit een aanbouw aan of een aanzienlijke verbouwing van een woning die niet het eigendom is van een verhuurder, die bereid is de aangepaste woning blijvend ter beschikking te stellen van personen die op basis van aantoonbare beperkingen ten gevolge van ziekte of functiebeperking behoefte hebben aan een dergelijke woning, zal het College een herplaatsbare losse woonunit verstrekken, indien daartegen geen bezwaren van overwegende aard bestaan.

Artikel 5.8 Uitsluitingen

De bepalingen van dit hoofdstuk zijn niet van toepassing op:

  • a.

    het treffen van voorzieningen aan hotels/pensions, trekkerswoonwagens, kloosters, tweede woningen, vakantiewoningen, recreatiewoningen, woningen die qua karakter een tijdelijke aard hebben en bij kamerverhuur;

  • b.

    het treffen van voorzieningen in specifiek op mensen met beperkingen gerichte woongebouwen voor wat betreft voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten dan wel voorzieningen die bij nieuwbouw of renovatie zonder noemenswaardige meerkosten meegenomen kunnen worden.

Artikel 5.9 Terugbetaling bij verkoop

  • 1.

    Aan de eigenaar-bewoner wordt op grond van deze verordening slechts een financiële tegemoetkoming verleend in de kosten van het treffen van een woonvoorziening in de vorm van een uitbouw aan de woning, indien hij zich bij overeenkomst verbindt aan de in het tweede lid genoemde voorwaarde.

  • 2.

    Indien binnen een periode van zeven jaar na de datum van gereedmelding van de werkzaamheden de woning wordt verkocht, is de eigenaar-bewoner die de tegemoetkoming heeft ontvangen gehouden om binnen één week na het passeren van de akte het College hiervan schriftelijk op de hoogte te stellen. De door de gemeente gesubsidieerde kosten die zijn vergoed ten gevolge van de aanpassing dienen aan de gemeente te worden terugbetaald volgens het in het Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning 2009 door het College vastgelegde afschrijvingsschema.

Artikel 5.10 Nadere regels

Voor de uitvoering van de bepalingen in dit hoofdstuk stelt het College nadere regels vast in het Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning 2009

Hoofdstuk 6 Het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel

Artikel 6.1 Vormen van vervoersvoorzieningen

De door het College ter compensatie van beperkingen bij het zich lokaal verplaatsen te verstrekken voorziening kan bestaan uit:

  • a.

    een algemene voorziening, waaronder een collectieve vervoersvoorziening;

  • b.

    een vervoersvoorziening in natura;

  • c.

    een persoonsgebonden budget te besteden aan een vervoersvoorziening;

  • d.

    een combinatie van de onder a, b en c genoemde vervoersvoorzieningen.

Artikel 6.2 Het recht op een algemene voorziening

Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, sub g, onderdeel 5 en 6, van de Wet kan voor de in artikel 6.1, sub a, genoemde voorziening in aanmerking worden gebracht, indien aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of functiebeperking

  • a.

    het gebruik van het openbaar vervoer of,

  • b.

    het bereiken van het openbaar vervoeronmogelijk maken.

Artikel 6.3 Het primaat van het collectief vervoer

Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, sub g, onderdeel 5 en 6, van de Wet kan voor de in artikel 6.1, sub b en c, genoemde voorziening in aanmerking worden gebracht, indien

  • a.

    aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of functiebeperking het gebruik van een collectief systeem als bedoeld in artikel 6.1, sub a, onmogelijk maken, dan wel

  • b.

    een collectief systeem als bedoeld in artikel 6.1, sub a, niet aanwezig, dan wel niet-toereikend is.

Artikel 6.4 Algemeen gebruikelijke vervoersvoorzieningen

Indien het inkomen van een ongehuwde persoon of het gezamenlijk inkomen van gehuwde personen meer bedraagt dan 1,5 maal de in het Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning 2009 voor de diverse categorieën genoemde inkomensgrenzen, wordt het bezit van een personenauto algemeen gebruikelijk geacht, zodat een auto of een met een auto vergelijkbare vervoersvoorziening zoals genoemd in het Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning 2009 en de daarmee samenhangende gebruiks- en onderhoudskosten niet in aanmerking komen voor verstrekking of vergoeding.

Artikel 6.5 Omvang in gebied en in kilometers

  • 1.

    Bij de te verstrekken vervoersvoorziening wordt ten aanzien van de vervoersbehoefte ten behoeve van maatschappelijke participatie uitsluitend rekening gehouden met de verplaatsingen in de directe woon- en leefomgeving in het kader van het leven van alledag;

  • 2.

    In afwijking op het gestelde in het eerste lid wordt rekening gehouden met de vervoersbehoefte buiten de directe woon- of leefomgeving in een situatie waarin een bovenregionaal contact alleen door de aanvrager zelf bezocht kan worden, terwijl het bezoek voor de aanvrager noodzakelijk is om dreigende vereenzaming te voorkomen.

  • 3.

    De te verstrekken vervoersvoorziening zal maatschappelijke participatie door middel van lokale verplaatsingen met tenminste een omvang per jaar van 1.500 kilometer met een bandbreedte tot 2.000 kilometer mogelijk maken.

Artikel 6.6 Nadere regels

Voor de uitvoering van de bepalingen in dit hoofdstuk stelt het College nadere regels vast in het Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning 2009.

Hoofdstuk 7 Het zich verplaatsen in en rond de woning

Artikel 7.1 Vormen van rolstoelvoorzieningen

De door het College, ter compensatie van beperkingen bij het zich verplaatsen in en om de woning dan wel voor sportbeoefening, te verstrekken voorziening kan bestaan uit:

  • a.

    een algemene voorziening waaronder een algemene rolstoelvoorziening;

  • b.

    een rolstoelvoorziening in natura;

  • c.

    een persoonsgebonden budget te besteden aan een rolstoelvoorziening;

  • d.

    een persoonsgebonden budget te besteden aan een sportrolstoel.

Artikel 7.2 Primaat algemene rolstoelvoorziening bij incidenteel rolstoelgebruik

  • 1.

    Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, sub g, onderdeel 5 en 6, van de Wet kan voor de in artikel 7.1, sub a, genoemde voorziening in aanmerking worden gebracht, indien aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of functiebeperking incidenteel zittend zich verplaatsen in en rond de woning noodzakelijk maken en hulpmiddelen die verstrekt worden op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten of een andere wettelijke regeling geen adequate oplossing bieden.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid kan de daar bedoelde persoon in verband met incidenteel gebruik tijdelijk voor de in artikel 7.1, sub b en c, genoemde voorziening in aanmerking worden gebracht, indien en voor zolang een oplossing als genoemd in artikel 7.1, sub a, niet aanwezig is.

Artikel 7.3 Het recht op een rolstoelvoorziening en een sportrolstoel

  • 1.

    Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, sub g, onderdeel 5 en 6, van de Wet kan voor de in artikel 7.1, sub b en c, genoemde voorziening in aanmerking worden gebracht, indien hij door aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of functiebeperking in belangrijke mate is aangewezen op zittend zich verplaatsen in en om de woning en hulpmiddelen die verstrekt worden op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten of een andere wettelijke regeling geen adequate oplossing bieden.

  • 2.

    Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, sub g, onderdeel 5 en 6, van de Wet kan voor de in artikel 7.1, sub d, genoemde voorziening in aanmerking worden gebracht, indien aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of functiebeperking sportbeoefening zonder sportrolstoel onmogelijk maken.

Artikel 7.4 Aanspraak op rolstoelvoorzieningen voor AWBZ-bewoners

In uitzondering op het gestelde in artikel 7.3, eerste lid, komt een persoon die verblijft in een op grond van artikel 5 van de Wet toelating zorginstellingen erkende instelling uitsluitend voor een rolstoel in aanmerking, indien hij geen recht heeft op een rolstoel, verstrekt op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten.

Artikel 7.5 Nadere regels

Voor de uitvoering van de bepalingen in dit hoofdstuk stelt het College nadere regels vast in het Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning 2009.

Hoofdstuk 8 Slotbepalingen

Artikel 8.1 Hardheidsclausule

Het College kan in bijzondere gevallen ten gunste van de aanvrager afwijken van de bepalingen van deze verordening, indien toepassing van de verordening leidt tot onbillijkheden van overwegende aard.

Artikel 8.2 Indexering

Het College kan jaarlijks per 1 januari de in het kader van deze verordening en het op deze verordening berustende Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning 2009 geldende bedragen verhogen of verlagen conform de ontwikkelingen van de prijsindex volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek.

Artikel 8.3 Evaluatie

Het door het gemeentebestuur gevoerde beleid wordt tenminste eenmaal per vier jaar geëvalueerd. Indien de evaluatie daartoe aanleiding geeft wordt deze verordening aangepast. Het College zendt hiertoe tijdig aan de Raad een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van de verordening in de praktijk.

Artikel 8.4 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt met terugwerkende kracht in werking per1 januari 2009.

Artikel 8.5 Citeertitel

  • 1.

    Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning 2009 (na indexatie).

  • 2.

    Te bepalen dat de Verordening Voorzieningen maatschappelijke ondersteuning 2009 zoals die thans luidt (RV. 08.0800) wordt ingetrokken op de datum van inwerkingtreding van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning 2009 (na indexatie).