Organisatie | Leiden |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Verordening Voorzieningen Maatschappelijke Ondersteuning 2009 (na indexatie). |
Citeertitel | Verordening Voorzieningen Maatschappelijke Ondersteuning 2009 (na indexatie) |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Deze verordening vervangt de verordening voorzieningen maatgschappelijke ondersteuning
2009, vastgesteld op 1 november 2008
Wet Maatschappelijke ondersteuning
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
20-02-2009 | 01-01-2009 | 01-01-2010 | Nieuwe regeling | 20-02-2009 Stadsblad, 20-02-2009 | RV 09.0005 |
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen
In deze verordening en de daarop gebaseerde nadere regelgeving wordt verstaan onder:
Compensatiebeginsel: de algemene verplichting van het gemeentebestuur om personen met aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of functiebeperking door het treffen van voorzieningen een gelijkwaardige uitgangspositie te verschaffen zodat zij zelfredzaam zijn en in staat tot maatschappelijke participatie.
Maatschappelijke participatie wordt in het compensatiebeginsel vertaald naar:
Persoon met beperkingen: een persoon die ten gevolge van ziekte of functiebeperking, inclusief chronische psychische en psychosociale problemen, aantoonbare beperkingen ondervindt bij het uitvoeren van activiteiten op het gebied van het voeren van het huishouden, bij het normale gebruik van de woning; bij het verplaatsen in en om de woning, bij het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel of bij het ontmoeten van medemensen en het op basis daarvan aangaan van sociale verbanden.
Maatschappelijke participatie: normale deelname aan het maatschappelijke verkeer, te weten het voeren van een huishouden, het normale gebruik van de woning; het zich in en om de woning verplaatsen; het zich zodanig verplaatsen dat aansluiting wordt gevonden bij regionale, bovenregionale en landelijke vervoersystemen; het ontmoeten van andere mensen en het aangaan en onderhouden van sociale verbanden om op die manier deel te nemen aan het lokale maatschappelijke leven.
Eigen bijdrage of eigen aandeel in de kosten: een door het College van Burgemeester en Wethouders vast te stellen bijdrage, die bij respectievelijk de verstrekking van een voorziening in natura, een persoonsgebonden budget (een eigen bijdrage) of een financiële tegemoetkoming (een eigen aandeel) betaald moet worden en waarop de regels van het Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning 2009 van toepassing zijn.
Hoofdverblijf: de woonruimte waar de aanvrager zijn vaste woon- en verblijfplaats heeft en op welk adres hij in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens is ingeschreven, dan wel zal zijn ingeschreven, dan wel het feitelijke woonadres indien de aanvrager met een briefadres staat ingeschreven.
Woonvoorziening: Elke voorziening die verband houdt met een maatregel die gericht is op het opheffen of verminderen van beperkingen die een aanvrager bij het normale gebruik van zijn woonruimte ondervindt, met dien verstande dat bij ingrepen van bouwkundige of woontechnische aard in of aan de woonruimte een voorziening slechts dan als woonvoorziening wordt aangemerkt indien zij is gericht op het opheffen of verminderen van ergonomische beperkingen of een uitraasruimte betreft.
Geen voorziening wordt toegekend:
indien een voorziening als die waarop de aanvraag betrekking heeft reeds eerder
krachtens deze, dan wel krachtens de aan deze verordening voorafgaande
Verordening voorzieningen gehandicapten is verstrekt en de normale
afschrijvingstermijn van de voorziening nog niet is verstreken, tenzij de eerder
vergoede of verstrekte voorziening verloren is gegaan als gevolg van
omstandigheden die niet aan de aanvrager zijn toe te rekenen;
Hoofdstuk 2 Het verkrijgen van voorzieningen en het motiveren van besluiten
Een aanvraag dient te worden ingediend door middel van een door het College ter beschikking gesteld formulier.
Artikel 2.2 Relatie met de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten
De aanvraag dient te worden ingediend bij het hiervoor door het College ingestelde loket, in welk loket zowel aanvragen voor voorzieningen inzake de Wet alsook aanvragenvoor zorg inzake de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten kunnen worden ingediend.
Artikel 2.3 Inlichtingen, onderzoek, advies
Het College kan aan het Centrum Indicatiestelling Zorg om advies vragen, indien:
het College dat overigens gewenst vindt. 3. Een aanvrager is verplicht aan het College of de in het tweede lid genoemde adviesinstantie die gegevens te verschaffen of te doen verschaffen die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van de aanvraag. 4. Bij de in het tweede lid genoemde advisering wordt, tenzij de aanvraag is gedaan ten behoeve van een mantelzorger, door de adviserende instantie gebruik gemaakt van de systematiek welke is neergelegd in de International Classification of Functions, Disabilities and Impairments en welke bekend staat als de ICF-classificatie.
De beschikking vermeldt op welke wijze de genomen beschikking bijdraagt aan het behouden en bevorderen van de zelfredzaamheid en de normale maatschappelijke participatie van mensen met een beperking of een chronisch psychisch probleem en van mensen met een psychosociaal probleem.
Artikel 2.5 Samenhangende afstemming
Om de verkrijging van individuele voorzieningen samenhangend af te stemmen op de situatie van de aanvrager laat het College onderzoek verrichten naar de situatie van de aanvrager.
Artikel 2.7 Intrekking van een voorziening
Het College kan een beschikking tot verlening van een financiële tegemoetkoming of een persoonsgebonden budget intrekken, indien blijkt dat de tegemoetkoming of het budget binnen zes maanden na uitbetaling niet is aangewend voor de bekostiging van het middel waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden.
Hoofdstuk 3 Vorm van te verstrekken individuele voorzieningen
Een individuele voorziening kan verstrekt worden in natura, als financiële tegemoetkoming en als persoonsgebonden budget. Het College stelt vast in welke situaties de bij wet verplichte keuze tussen een voorziening in natura en een persoonsgebonden budget niet wordt geboden, aan de hand van de in het Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning 2009 neergelegde criteria.
Artikel 3.2 Voorziening in natura
Indien een voorziening in natura wordt verstrekt, is de bruikleenovereenkomst, huurovereenkomst of dienstverleningsovereenkomst tussen de eigenaar en de aanvrager van toepassing.
Artikel 3.3 Financiële tegemoetkoming
Bij verstrekking van een financiële tegemoetkoming worden de toepasselijke voorwaarden zoals genoemd in het Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning 2009 in de beschikking opgenomen.
Artikel 3.4 Persoonsgebonden budget
Op het persoonsgebonden budget, zoals genoemd in artikel 6 van de Wet, zijn de volgende voorwaarden van toepassing:
de omvang van het persoonsgebonden budget is de tegenwaarde van de in de betreffende situatie goedkoopst adequate te verstrekken voorziening in natura, indien nodig aangevuld met een vergoeding voor instandhoudingskosten, zoals vastgelegd in het Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning 2009;
Het College gaat steekproefsgewijs na of het verstrekte persoonsgebonden budget besteed is aan het doel waarvoor het verstrekt is. De budgethouder is verplicht de daarvoor noodzakelijke stukken, zoals genoemd in het Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning 2009, op verzoek van het College per omgaande te verstrekken. Het College kan in het Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning 2009 nadere regels stellen om in bepaalde gevallen tot niet-steekproefsgewijze controle over te gaan.
Artikel 3.5 Eigen bijdragen en eigen aandeel
Bij het verstrekken van individuele voorzieningen op grond van de Wet kan de aanvrager een eigen bijdrage verschuldigd zijn of kan de financiële tegemoetkoming worden afgestemd op het inkomen.
Artikel 3.6 Nadere regels Eigen Bijdrage
De in een kalenderjaar verschuldigde eigen bijdrage in de kosten van scootermobielen en/of hulp bij het huishouden bedraagt:
a. € 17,20 per vier weken, met dien verstande dat indien zijn inkomen meer bedraagt dan € 21.703,00 het bedrag van € 17,20 wordt verhoogd met een dertiende deel van 15% van het verschil tussen zijn inkomen en € 21.703,00;
b.voor de ongehuwde persoon van 65 jaar of ouder:
€ 17,20 per vier weken, met dien verstande dat indien zijn inkomen meer bedraagt dan € 14.812,00 het bedrag van € 17,20 wordt verhoogd met een dertiende deel van 15% van het verschil tussen zijn inkomen en € 14.812,00;
c.voor de gehuwde personen waarvan tenminste één van beiden jonger is dan 65 jaar: € 24,60 per vier weken, met dien verstande dat indien hun gezamenlijke inkomen meer bedraagt dan € 26.535,00 het bedrag van € 24,60 wordt verhoogd met een dertiende deel van 15% van het verschil tussen hun gezamenlijke inkomen en € 26.535,00;
d.voor de gehuwde personen die beiden 65 jaar of ouder zijn: € 24,60 per vier weken, met dien verstande dat indien hun gezamenlijke inkomen meer bedraagt dan € 20.431,00 het bedrag van € 24,60 wordt verhoogd met een dertiende deel van 15% van het verschil tussen hun gezamenlijke inkomen en € 20.431,00.
Bovenstaande bedragen worden jaarlijks geïndexeerd op basis van door het ministerie van VWS aangegeven parameters.
Hoofdstuk 4 Hulp bij het huishouden
Artikel 4.1 Vormen van hulp bij het huishouden
De door het College, ter compensatie van beperkingen ten gevolge van ziekte of functiebeperking bij het voeren van een huishouden, te verstrekken voorziening kan bestaan uit:
Artikel 4.2 Primaat van de algemene hulp bij het huishouden
Artikel 4.3 Gebruikelijke zorg
Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, sub g, onderdeel 4, 5 en 6, van de Wet komen niet in aanmerking voor hulp bij het huishouden als tot de leefeenheid waar deze persoon deel van uitmaakt een of meer huisgenoten behoren die wel in staat zijn het huishoudelijk werk te verrichten.
Artikel 4.4 Omvang van de hulp bij het huishouden
De omvang van de toe te kennen hulp bij het huishouden wordt uitgedrukt in uren of delen van uren per week.
Artikel 5.1 Vormen van woonvoorzieningen.
De door het college, ter compensatie van beperkingen bij het voeren van een huishouden, te verstrekken woonvoorziening kan bestaan uit:
Artikel 5.2. Primaat algemene woonvoorzieningen en recht op individuelewoonvoorzieningen.
Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g. onderdeel 5 en 6 van de wet kunnen voor de in artikel 5.1, onder a. vermelde voorziening in aanmerking worden gebracht indien aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek een aanpassing aan de woning noodzakelijk maken en de algemene woonvoorziening dit snel en adequaat kan oplossen.
Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g. onderdeel 5 en 6 van de wet kan voor de in artikel 5.1, onder b. c. en d. vermelde voorziening in aanmerking worden gebracht indien de in het vorige lid genoemde oplossing niet aanwezig is of niet tot een snelle en adequate oplossing leidt en indien aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek een aanpassing aan de woning noodzakelijk maken.
Artikel 5.3 Soorten individuele woonvoorzieningen
De in artikel 5.1, sub b, c en d, genoemde voorzieningen kunnen betrekking hebben op:
e1. onderhoud, keuring en reparatie;
e4. verwijderen van woonvoorzieningen;
De aanvraag voor tegemoetkoming in de verhuis- en inrichtingskosten als bedoeld in dit hoofdstuk wordt geweigerd indien:
de aanvrager voor het eerst zelfstandig gaat wonen, met uitzondering van de situatie waarin een jongvolwassene wonend bij zijn/haar ouders in een aangepaste situatie zelfstandig gaat wonen. Verhuiskosten in zo’n situatie zijn algemeen gebruikelijk en komen in principe niet in aanmerking voor vergoeding;
Artikel 5.6 Primaat van de verhuizing en de uitraasruimte
Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, sub g, onderdeel 5 en 6, van de Wet kan voor een voorziening als bedoeld in artikel 5.3, sub b en c, in aanmerking worden gebracht indien de in het eerste lid genoemde voorziening niet mogelijk is, niet de goedkoopst adequate oplossing is dan wel naar het oordeel van het College op grond van individuele omstandigheden niet gewenst is.
Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, sub g, onderdeel 5 en 6, van de Wet kan voor een voorziening als bedoeld in artikel 5.3, sub f, in aanmerking worden gebracht indien sprake is van een op basis van aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of functiebeperking aanwezige gedragsstoornis met ernstig ontremd gedrag tot gevolg waarbij alleen het zich kunnen afzonderen kan leiden tot een situatie waarin deze persoon tot rust kan komen.
Artikel 5.7 Primaat van de losse woonunit
Indien een bouwkundige woonvoorziening bestaat uit een aanbouw aan of een aanzienlijke verbouwing van een woning die niet het eigendom is van een verhuurder, die bereid is de aangepaste woning blijvend ter beschikking te stellen van personen die op basis van aantoonbare beperkingen ten gevolge van ziekte of functiebeperking behoefte hebben aan een dergelijke woning, zal het College een herplaatsbare losse woonunit verstrekken, indien daartegen geen bezwaren van overwegende aard bestaan.
Artikel 5.9 Terugbetaling bij verkoop
Indien binnen een periode van zeven jaar na de datum van gereedmelding van de werkzaamheden de woning wordt verkocht, is de eigenaar-bewoner die de tegemoetkoming heeft ontvangen gehouden om binnen één week na het passeren van de akte het College hiervan schriftelijk op de hoogte te stellen. De door de gemeente gesubsidieerde kosten die zijn vergoed ten gevolge van de aanpassing dienen aan de gemeente te worden terugbetaald volgens het in het Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning 2009 door het College vastgelegde afschrijvingsschema.
Hoofdstuk 6 Het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel
Artikel 6.1 Vormen van vervoersvoorzieningen
De door het College ter compensatie van beperkingen bij het zich lokaal verplaatsen te verstrekken voorziening kan bestaan uit:
Artikel 6.2 Het recht op een algemene voorziening
Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, sub g, onderdeel 5 en 6, van de Wet kan voor de in artikel 6.1, sub a, genoemde voorziening in aanmerking worden gebracht, indien aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of functiebeperking
Artikel 6.3 Het primaat van het collectief vervoer
Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, sub g, onderdeel 5 en 6, van de Wet kan voor de in artikel 6.1, sub b en c, genoemde voorziening in aanmerking worden gebracht, indien
Artikel 6.4 Algemeen gebruikelijke vervoersvoorzieningen
Indien het inkomen van een ongehuwde persoon of het gezamenlijk inkomen van gehuwde personen meer bedraagt dan 1,5 maal de in het Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning 2009 voor de diverse categorieën genoemde inkomensgrenzen, wordt het bezit van een personenauto algemeen gebruikelijk geacht, zodat een auto of een met een auto vergelijkbare vervoersvoorziening zoals genoemd in het Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning 2009 en de daarmee samenhangende gebruiks- en onderhoudskosten niet in aanmerking komen voor verstrekking of vergoeding.
Artikel 6.5 Omvang in gebied en in kilometers
In afwijking op het gestelde in het eerste lid wordt rekening gehouden met de vervoersbehoefte buiten de directe woon- of leefomgeving in een situatie waarin een bovenregionaal contact alleen door de aanvrager zelf bezocht kan worden, terwijl het bezoek voor de aanvrager noodzakelijk is om dreigende vereenzaming te voorkomen.
Hoofdstuk 7 Het zich verplaatsen in en rond de woning
Artikel 7.1 Vormen van rolstoelvoorzieningen
De door het College, ter compensatie van beperkingen bij het zich verplaatsen in en om de woning dan wel voor sportbeoefening, te verstrekken voorziening kan bestaan uit:
Artikel 7.2 Primaat algemene rolstoelvoorziening bij incidenteel rolstoelgebruik
Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, sub g, onderdeel 5 en 6, van de Wet kan voor de in artikel 7.1, sub a, genoemde voorziening in aanmerking worden gebracht, indien aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of functiebeperking incidenteel zittend zich verplaatsen in en rond de woning noodzakelijk maken en hulpmiddelen die verstrekt worden op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten of een andere wettelijke regeling geen adequate oplossing bieden.
Artikel 7.3 Het recht op een rolstoelvoorziening en een sportrolstoel
Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, sub g, onderdeel 5 en 6, van de Wet kan voor de in artikel 7.1, sub b en c, genoemde voorziening in aanmerking worden gebracht, indien hij door aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of functiebeperking in belangrijke mate is aangewezen op zittend zich verplaatsen in en om de woning en hulpmiddelen die verstrekt worden op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten of een andere wettelijke regeling geen adequate oplossing bieden.
Artikel 7.4 Aanspraak op rolstoelvoorzieningen voor AWBZ-bewoners
In uitzondering op het gestelde in artikel 7.3, eerste lid, komt een persoon die verblijft in een op grond van artikel 5 van de Wet toelating zorginstellingen erkende instelling uitsluitend voor een rolstoel in aanmerking, indien hij geen recht heeft op een rolstoel, verstrekt op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten.
Het College kan in bijzondere gevallen ten gunste van de aanvrager afwijken van de bepalingen van deze verordening, indien toepassing van de verordening leidt tot onbillijkheden van overwegende aard.
Het College kan jaarlijks per 1 januari de in het kader van deze verordening en het op deze verordening berustende Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning 2009 geldende bedragen verhogen of verlagen conform de ontwikkelingen van de prijsindex volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek.
Het door het gemeentebestuur gevoerde beleid wordt tenminste eenmaal per vier jaar geëvalueerd. Indien de evaluatie daartoe aanleiding geeft wordt deze verordening aangepast. Het College zendt hiertoe tijdig aan de Raad een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van de verordening in de praktijk.