Organisatie | Noordwijkerhout |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Maatregelenverordening IOAW, IOAZ 2010 |
Citeertitel | Maatregelenverordening IOAW, IOAZ 2010 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Geen
Onbekend
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-07-2010 | 07-02-2013 | Onbekend | 30-09-2010 Onbekend | Onbekend |
De raad van de gemeente Noordwijkerhout, gelet op artikel 147, eerste lid en artikel 108, tweede lid Gemeentewet, artikel 35, eerste lid, onderdeel b en artikel 20, tweede lid IOAW, alsmede artikel 35, eerste lid, onderdeel b en artikel 20, eerste lid IOAZ en de gemeenschappelijke regeling van de ISD Bollenstreek, gelezen het voorstel van het dagelijks bestuur van de ISD Bollenstreek, besluit de Maatregelenverordening IOAW, IOAZ 2010 vast te stellen.
Maatregelenverordening IOAW, IOAZ 2010
Paragraaf 1: Algemene bepalingen
Artikel 2. Het opleggen van een maatregel
Als de belanghebbende naar het oordeel van het dagelijks bestuur een verplichting als bedoeld in artikel 13 IOAW/IOAZ of een op grond van hoofdstuk III IOAW/IOAZ aan de uitkering verbonden verplichting – anders dan de verplichting, bedoeld in artikel 37, eerste lid, onderdeel c IOAZ - schendt, wordt overeenkomstig deze verordening een maatregel opgelegd. Daarnaast wordt tevens een maatregel opgelegd indien belanghebbende onder omstandigheden die rechtstreeks verband houden met de uitvoering van de IOAW/IOAZ zich jegens het dagelijks bestuur zeer ernstig misdraagt.
Artikel 4. Hoogte en duur van de maatregel
De duur van de maatregel als bedoeld in het tweede lid of de hoogte ervan wordt verdubbeld, indien de belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een maatregel is opgelegd, opnieuw schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging van dezelfde of hogere categorie. Met een besluit waarmee een maatregel is opgelegd wordt gelijkgesteld het besluit om daarvan af te zien op grond van dringende redenen als bedoeld in artikel 7, tweede lid.
Artikel 5. Het besluit tot opleggen van een maatregel
In het besluit tot opleggen van een maatregel worden in ieder geval vermeld: de reden van de maatregel, de duur van de maatregel, het percentage waarmee de uitkeringsnorm wordt verlaagd of geweigerd, het bedrag waarmee de uitkeringsnorm wordt verlaagd of geweigerd, en indien van toepassing, de reden om af te wijken van een standaardmaatregel.
Artikel 7. Afzien van het opleggen van een maatregel
Het dagelijks bestuur ziet af van het opleggen van een maatregel indien:
de gedraging meer dan 18 maanden vóór constatering van die gedraging door het dagelijks bestuur heeft plaatsgevonden, tenzij de gedraging een schending van de inlichtingenplicht inhoudt en als gevolg van die gedraging ten onrechte een uitkering is verleend. Een maatregel wegens schending van de inlichtingenplicht wordt niet opgelegd na verloop van 60 maanden nadat de betreffende gedraging heeft plaatsgevonden.
Artikel 9. Samenloop van gedragingen
Indien sprake is van meerdere gedragingen die schending opleveren van één of meerdere in de IOAW/IOAZ genoemde verplichtingen, wordt voor iedere gedraging een afzonderlijke maatregel opgelegd. Deze maatregelen worden gelijktijdig opgelegd, tenzij dit gelet op artikel 4, eerste lid, niet verantwoord is.
Hoofdstuk 2 Geen of onvoldoende medewerking verlenen aan het verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid
Artikel 10. Indeling in categorieën
Gedragingen van de belanghebbende waardoor de verplichtingen op grond van artikel 37 van de IOAW/IOAZ, anders dan de verplichting, bedoeld in artikel 37, eerste lid, onderdeel c IOAW/IOAZ, niet of onvoldoende zijn nagekomen, worden onderscheiden in de volgende categorieën:
Artikel 11 De hoogte en duur van de maatregel
In afwijking van het eerste lid, onder c, legt het dagelijks bestuur, indien belanghebbende een uitkering ontvangt op grond van de IOAW en de belemmerende gedragingen, bedoeld in artikel 10, derde lid, onder a, dusdanige vormen aannemen dat gesproken moet worden van het door eigen toedoen niet verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid, blijvend een maatregel op ter hoogte van het door eigen toedoen niet verkregen netto inkomen uit deze arbeid.
Hoofdstuk 3 Het door eigen toedoen verliezen van algemeen geaccepteerde arbeid, alsmede het nalaten algemeen geaccepteerde arbeid te aanvaarden
Hoofdstuk 4 Niet nakomen van de inlichtingenplicht
Artikel 14. Te laat verstrekken van gegevens
Onverminderd artikel 4, eerste lid, legt het dagelijks bestuur een maatregel op van vijf procent van de uitkeringsnorm, indien belanghebbende de verplichting op grond van artikel 13 IOAW/IOAZ niet is nagekomen door informatie die van belang is voor de verlening van de uitkering of de voortzetting daarvan niet binnen de door het dagelijks bestuur daartoe gestelde termijn te verstrekken.
Van het opleggen van de maatregel kan worden afgezien en worden volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing, tenzij het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting plaatsvindt binnen een periode van 24 maanden te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de belanghebbende een schriftelijke waarschuwing is gegeven.
Artikel 16. Verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen zonder gevolgen voor de uitkering
Onverminderd artikel 4, eerste lid, legt het dagelijks bestuur een maatregel op van vijf procent van de uitkeringsnorm, indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht bedoeld in artikel 13 IOAW/IOAZ niet heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verstrekken van een uitkering.
Van het opleggen van de maatregel bedoeld in het eerste lid kan worden afgezien en worden volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing, tenzij het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting plaatsvindt binnen een periode van 24 maanden te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de belanghebbende een schriftelijke waarschuwing is gegeven.
Hoofdstuk 5 Overige gedragingen die leiden tot een maatregel
Artikel 17. Zeer ernstige misdragingen
Indien belanghebbende zich zeer ernstig misdraagt tegen medewerkers werkzaam bij de ISD Bollenstreek,het UWV werkbedrijf en re-integratiebedrijven, onder omstandigheden die rechtstreeks verband houden met de uitvoering van de IOAW/IOAZ, verlaagt het dagelijks bestuur, onverminderd artikel 4, eerste lid, de uitkeringsnorm met een maximum van 30% gedurende 3 maanden.
Van het opleggen van de maatregel bedoeld in het eerste lid kan, indien sprake is van verbaal geweld, worden afgezien en worden volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing, tenzij het verbale geweld plaatsvindt binnen een periode van 24 maanden te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan belanghebbende een schriftelijke waarschuwing in verband met ernstige misdragingen is gegeven.
In afwijking van artikel 4, derde lid bedraagt de maatregel 100% van de uitkeringsnorm gedurende drie maanden, indien binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een maatregel als bedoeld in het eerste lid, is opgelegd, sprake is van eenzelfde als verwijtbaar aan te merken gedraging. Met een besluit waarmee een maatregel is opgelegd wordt gelijkgesteld het besluit om af te zien van het opleggen van een maatregel op grond van dringende redenen, als bedoeld in artikel 7, tweede lid.
Dit artikel bevat de verschillende begripsomschrijvingen. Een aantal omschrijvingen verdient enige extra aandacht.
Gekozen is voor een definitie die gelijktijdig naar beide wetten verwijst nu een groot deel van de bepalingen in beide wetten identiek is qua nummering en inhoud en aldus voorkomen wordt dat steeds specifiek naar elke afzonderlijke wet verwezen moet worden.
De WWB werkt met verlagingen op de netto bijstand. Om een identiek systeem in de IOAW en IOAZ te creëren is het wenselijk om een begrip te introduceren dat verwijst naar een netto norm.
In afwijking van de WWB wordt ook het blijvend of tijdelijk (gedeeltelijk) weigeren van de uitkering binnen deze verordening als maatregel aangemerkt. Dit houdt verband met de extra mogelijkheden binnen de IOAW en IOAZ op dit vlak.
Qua inkomensbegrip wordt aangesloten bij het inkomensbegrip binnen de IOAW en IOAZ. Dit wijkt af van het binnen de WWB gehanteerde inkomensbegrip.
Daar de in artikel 20, tweede lid IOAW opgenomen bevoegdheden tot het opleggen van een maatregel, blijkens dat artikel,daar enkel gelden voor de persoon die is aangewezen op arbeid in dienstbetrekking, is ook het begrip belanghebbende in die zin ingeperkt.
Dit artikel bundelt het bepaalde in artikel 20, eerste lid IOAZ en artikel 20, tweede lid IOAW.
Dit artikel bepaalt de algemene duur van een maatregel op 1 maand. Door de duur van de maatregel in de algemene bepalingen op te nemen, wordt voorkomen dat overal waar een maatregel wordt genoemd steeds weer moet worden aangegeven dat deze voor 1 maand wordt opgelegd. Het derde lid maakt hier een algemene uitzondering op, door bij recidive de duur daarvan te verdubbelen. In plaats van de duur kan bij recidive ook de hoogte van de maatregel verdubbeld worden. Een en ander zal met name afhangen van de financiële omstandigheden waarin belanghebbende verkeert. Zo zal bij een gezin met kinderen, anders dan bij een alleenstaande, de “straf” eerder gezocht worden in de duur van de maatregel dan in de verdubbeling van de hoogte.
Onder meer op grond van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) geeft dit artikel aan dat de beschikking tot het opleggen van een maatregel tenminste dient te bevatten:
Op grond van afdeling 4.1.2. van de Awb is in een aantal gevallen het horen van de belanghebbende verplicht bij het voorbereiden van beschikkingen. Deze hoorplicht geldt echter niet bij de voorbereiding van beschikkingen die betrekking hebben op een financiële aanspraak (artikel 4:12).
Niettemin wordt uit oogpunt van een zorgvuldige voorbereiding in dit artikel het horen van de belanghebbende voordat een verlaging wordt opgelegd in beginsel voorgeschreven. Het tweede lid bevat een aantal uitzonderingen op deze hoorplicht. De onderdelen a. en b. staan ook genoemd in artikel 4:11 van de Algemene wet bestuursrecht.
Als er geen verwijt gemaakt kan worden, blijft de maatregel achterwege. In dat geval is het ook niet nodig om een beschikking te sturen omdat er geen sprake is van een verwijtbare gedraging. Een andere reden om af te zien van een maatregel is dat de gedraging te lang geleden heeft plaatsgevonden (verjaring). Omwille van de effectiviteit (“lik op stuk”) is het nodig dat de maatregel spoedig nadat de gedraging heeft plaatsgehad, wordt opgelegd. Om deze reden is geregeld dat het dagelijks bestuur geen maatregel oplegt voor gedragingen die langer dan 18 maanden geleden hebben plaatsgevonden. Er is gekozen voor een termijn van 18 maanden omdat het tot nu toe zo was dat voor bepaalde groepen klanten een heronderzoeksverplichting bestond van om de 18 maanden.
Voor gedragingen die een schending van de informatieplicht in houden en als gevolg waarvan ten onrechte een uitkering is verstrekt of tot een te hoog bedrag geldt in de verordening een verjaringstermijn van 60 maanden. Een (langere) termijn ligt voor de hand gelet op de ernst van de gedraging (fraude) en gelet op het feit dat de ISD Bollenstreek vaak tijd nodig zal hebben om, de omvang van de fraude (het benadelingsbedrag) vast te stellen. Als er wel een verwijt gemaakt kan worden maar dringende redenen nopen tot het niet opleggen van een maatregel wordt belanghebbende daarvan schriftelijk mededeling gedaan.
Het verlagen van de uitkering kan in beginsel op twee manieren:
Het verlagen van de uitkering die in de nabije toekomst wordt verstrekt, is de gemakkelijkste methode.
De ISD Bollenstreek hoeft in dat geval niet over te gaan tot herziening van de uitkering en het teveel betaalde bedrag aan uitkering terug te vorderen.
Om die reden is in dit artikel vastgelegd dat de maatregel wordt opgelegd in de maand volgende op het bekendmaken van de maatregel. Dit is anders als de uitkering nog niet betaald is. In dat geval wordt de uitkering verlaagd in de nog te betalen maand. In dat geval moet de uitkering wel worden herzien en teruggevorderd. De verlaging wordt toegepast op de norm in de maand waarin de verlaging plaatsvindt.
Soms doen zich gelijktijdig meerdere verwijtbare gedragingen voor. In dat geval geldt in beginsel een cumulatie van maatregelen. Hier kan ten gunste van belanghebbende van worden afgeweken indien bijvoorbeeld de mate van verwijtbaarheid dat met zich meebrengt.
Ten opzichte van de WWB- maatregelenverordening zijn in deze bepaling geen gedragingen opgenomen die verband houden met het niet aanvaarden dan wel het door eigen toedoen verliezen van algemeen geaccepteerde arbeid. Dit houdt verband met het feit dat juist bij deze gedragingen de IOAW en IOAZ de mogelijkheid biedt tot tijdelijke of blijvende (gedeeltelijke) weigering van de uitkering. De sanctie bij deze vorm van gedragingen is daarom in een apart hoofdstuk opgenomen.
In het tweede lid is uitwerking gegeven aan de binnen de IOAW geboden mogelijkheid om ook bij het door eigen toedoen niet verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid de uitkering (gedeeltelijk) te weigeren. Hier is ervoor gekozen om op de uitkering dan blijvend een maatregel te leggen ter hoogte van het door eigen toedoen niet verkregen netto inkomen uit deze arbeid. Alsdan kan de belanghebbende in wezen per direct aankloppen voor een aanvulling in het kader van de WWB. Binnen het kader van de WWB zal dan moeten worden beoordeeld of belanghebbende recht heeft op WWB (in afwijking van de IOAW en IOAZ kent de WWB een beperkte vermogensvrijlating en een ruimer inkomensbegrip) en in hoeverre het maatregelwaardige gedrag ook binnen de WWB tot een verlaging zou hebben geleid.
In deze bepalingen zijn de mogelijkheden die de IOAW en IOAZ biedt om de uitkering (tijdelijk en/of blijvend geheel of gedeeltelijk) te weigeren volledig uitgewerkt.
Dringende redenen in de zin van artikel 678 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek zijn ontslagredenen zoals misleiding van de werkgever enz.