Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Delft

Maatregelverordening IOAW

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieDelft
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingMaatregelverordening IOAW
CiteertitelMaatregelverordening IOAW en IOAZ 2011
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

terugwerkende kracht tot 1-1-2010 vanwege wetwijziging IOAW/IOAZ

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

artikel 35 lid 1 onderdeel b en c IOAW en IOAZ

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-05-201101-01-201001-01-2013nieuwe regeling

31-03-2011

Onbekend

Onbekend

Tekst van de regeling

Intitulé

Maatregelenverordening Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijke arbeidsongeschikte werkloze werknemers en de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijke arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen.

 

De raad der gemeente Delft;

gelezen het voorstel van het college van 15 februari 2011;

gelet op artikel 35, eerste lid onderdeel b en c van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijke arbeidsongeschikte werkloze werknemers en gelet op artikel 35, eerste lid onderdeel b en c van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijke arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;besluit:vast te stellen de Maatregelenverordening Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijke arbeidsongeschikte werkloze werknemers en de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijke arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen.

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1: begripsomschrijving

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    de IOAW: de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijke arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW);

  • b.

    de IOAZ: de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijke arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ):

  • c.

    het college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Delft;

  • d.

    uitkering; de uitkering op grond van de IOAW of IOAZ;

  • e.

    maatregel: het verlagen van de uitkering bedoeld in artikel 20, tweede lid van de IOAW of artikel 20, tweede lid van de IOAZ dan wel het weigeren van de uitkering zoals bedoeld in artikel 20, eerste lid IOAW of artikel 20, eerste lid IOAZ;

  • f.

    benadelingsbedrag; het ten onrechte aan uitkering verstrekte bedrag (vermeerderd met de door de gemeente over dit bedrag reeds afgedragen belasting en premies plus de mogelijk verstrekte langdurigheidstoeslag);

  • g.

    arbeidsinschakeling: het verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid, waarbij geen gebruik wordt gemaakt van een voorziening als bedoeld in artikel 34 van de IOAW of artikel 34 van de IOAZ;

  • h.

    sociale activering: het verrichten van onbeloonde maatschappelijk zinvolle activiteiten gericht op arbeidsinschakeling of, als arbeidsinschakeling nog niet mogelijk is, op zelfstandige maatschappelijke participatie;

  • i.

    grondslag: de grondslag bedoeld in artikel 5 van de IOAW of artikel 5 van de IOAZ.

Artikel 2: het opleggen van een maatregel

  • 1.

    Indien de belanghebbende naar het oordeel van het college een verplichting schendt:

    • -

      als bedoeld in artikel 13 van de IOAW of artikel 13 van de IOAZ,

    • -

      of een op grond van hoofdstuk III van deze wetten aan de uitkering verbonden verplichting – anders dan de verplichting, bedoeld in artikel 37, eerste lid, onderdeel c IOAW en IOAZ – ,

      wordt een maatregel opgelegd.

      Daarnaast wordt een maatregel opgelegd indien de belanghebbende onder omstandigheden die rechtstreeks verband houden met de uitvoering van de IOAW en IOAZ zich jegens het college of haar ambtenaren zeer ernstig misdraagt.

  • 2.

    Het eerste lid is gelijkelijk van toepassing op de belanghebbende die een uitkering ontvangt op grond van de IOAW of IOAZ, wanneer hij de op basis van artikel 30c, tweede lid van de Wet Structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen op hem rustende verplichtingen schendt.

Artikel 3: algemene bepaling over de wijze van het opleggen van de maatregel en de berekeningsgrondslag

  • 1.

    De maatregel wordt, met uitzondering van maatregelwaardig gedrag zoals beschreven in artikel 13 van de IOAW en IOAZ, toegepast op de grondslag.

  • 2.

    Een maatregel die wordt opgelegd op grond van artikel 13 wordt vastgesteld op basis van het benadelingsbedrag, zoals bedoeld in artikel 1, onder f.

  • 3.

    Een maatregel wordt afgestemd op de ernst van de gedraging, de mate waarin de belanghebbende de gedraging kan worden verweten en de omstandigheden waarin hij verkeert.

  • 4.

    Een maatregel wordt opgelegd voor een bepaalde tijd, als percentage van de grondslag of op basis van het geconstateerde benadelingsbedrag. Tenzij in deze verordening anders is bepaald bedraagt de duur van de maatregel één maand. De basis voor de maatregel is de grondslag die geldig is in de periode waarover de maatregel wordt opgelegd.

Artikel 4: het besluit tot het opleggen van een maatregel

In het besluit tot het opleggen van een maatregel worden in ieder geval vermeld:

  • a.

    de reden van de maatregel;

  • b.

    de duur van de maatregel;

  • c.

    de periode waarover de maatregel wordt opgelegd;

  • d.

    het percentage waarmee de grondslag wordt verlaagd;

  • e.

    het bedrag waarmee de uitkering wordt verlaagd uitgaande van de grondslag of het benadelingsbedrag, en

  • f.

    de reden van afwijking van de standaardmaatregel.

Artikel 5: het horen van de belanghebbende

    • 1.

      Voordat een maatregel wordt opgelegd, wordt de belanghebbende in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen.

    • 2.

      Het horen van de belanghebbende kan achterwege gelaten worden indien:

  • a.

    de vereiste spoed zich daartegen verzet; of,

  • b.

    de belanghebbende reeds eerder in de gelegenheid is gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen en zich sindsdien geen nieuwe feiten of omstandigheden hebben voorgedaan; of,

  • c.

    de belanghebbende niet heeft voldaan aan een verzoek van het college of van een derde aan wie het college, in het kader van de uitvoering van de hoofdstuk III van de IOAW en IOAZ, werkzaamheden in het kader van de wet heeft uitbesteed, om binnen de gestelde termijn inlichtingen te verstrekken als bedoeld in artikel 13 van de IOAW of artikel 13 van de IOAZ; of

  • d.

    het college het horen niet nodig acht voor het vaststellen van de ernst van de gedraging of de mate van verwijtbaarheid; of,

  • e.

    het gedrag van de betrokkene op basis waarvan een maatregel wordt opgelegd, behoort tot de in artikel 10 van deze verordening genoemde eerste categorie; of,

  • f.

    er sprake is van een ernstige misdraging door de betrokkene zoals bedoeld in artikel 13.

Artikel 6: afzien van het opleggen van een maatregel

  • 1.Het college ziet af van het opleggen van een maatregel indien:

  • a.

    elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt; of

  • b.

    de gedraging meer dan één jaar voor de constatering van de gedraging heeft plaatsgevonden, tenzij de gedraging een schending van de inlichtingenplicht inhoudt en als ten gevolge van die gedraging ten onrechte een uitkering is verleend.

    • 2.

      Een maatregel wegens schending van de inlichtingenplicht wordt niet opgelegd na verloop van vijf jaar nadat de betreffende gedraging is geconstateerd.

    • 3.

      Het college kan afzien van een maatregel indien het daarvoor dringende redenen aanwezig acht.

    • 4.

      Indien het college afziet van het opleggen van een maatregel op grond van dringende redenen, wordt de belanghebbende daarvan schriftelijk in kennis gesteld.

    • 5.

      Indien sprake is van een gedraging zoals bedoeld in artikel 12 kan het college afzien van het opleggen van een maatregel en volstaan met het geven van een waarschuwing, tenzij het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting plaatsvindt binnen een periode van één jaar te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan belanghebbende een waarschuwing is gegeven.

Artikel 7: de wijze van opleggen van de maatregel, ingangsdatum en tijdvak

  • 1.De maatregel wordt:

  • -

    indien de uitkering over de betreffende maand nog niet is uitgekeerd, opgelegd met ingang van de eerste dag nadat het besluit tot het opleggen van de maatregel aan de betrokkene kenbaar is gemaakt.

  • -

    indien de uitkering over de betreffende maand reeds is uitgekeerd, opgelegd met ingang van de eerste dag van de maand, volgend op het besluit tot het opleggen van een maatregel.De basis van de maatregel is de grondslag die geldend is op de ingangsdatum van de maatregel.

  • 2.In afwijking van het eerste lid geldt dat indien de uitkering op de ingangsdatum van het opleggen van de maatregel inmiddels is beëindigd of ingetrokken, de maatregel met terugwerkende kracht kan worden opgelegd. Daarbij geldt de in het eerste lid genoemde grondslag.

  • 3.

    In geval van maatregelwaardig gedrag zoals beschreven in artikel 12 wordt de maatregel vastgesteld op basis van het benadelingsbedrag, zoals bedoeld in artikel 1 onder f. Een maatregel vanwege maatregelwaardig gedrag als bedoeld in artikel 12 wordt met terugwerkende kracht opgelegd.

  • 4.

    In die gevallen waarin een maatregel niet volledig kan worden geëffectueerd omdat de hoogte van de uitkering onvoldoende is, kan het bedrag van de maatregel verdeeld worden over meerdere maanden.

  • 5.

    In die gevallen waarin een maatregel niet volledig kan worden geëffectueerd omdat de uitkering wordt beëindigd, kan deze alsnog geëffectueerd worden indien de belanghebbende binnen een termijn van één jaar opnieuw recht heeft op een uitkering.

Artikel 8: samenloop van gedragingen

Indien sprake is van een gedraging die een schending betekent van meerdere in de IOAW of IOAZ genoemde verplichtingen, wordt voor het bepalen van de hoogte en de duur van de maatregel uitgegaan van de gedraging waarop de zwaarste maatregel is gesteld.

Hoofdstuk 2: Geen of onvoldoende medewerking verlenen aan het verkrijgen of behouden van algemeen geaccepteerde arbeid

Artikel 9: indeling in categorieën

Gedragingen van belanghebbenden waardoor de verplichtingen op grond van artikel 37 van de IOAW of de IOAZ, en de verplichtingen genoemd in de Re-integratieverordening Wet werk en bijstand, alsmede het niet verkrijgen of niet behouden van algemeen geaccepteerde arbeid niet of onvoldoende is nagekomen worden onderscheiden in de volgende categorieën:

  • 1.

    Eerste categorie:

    • a.

      het zich niet tijdig laten registreren als werkzoekende bij het UWV-WERKbedrijf of het niet tijdig laten verlengen van de registratie;

    • b.

      het zich niet houden aan de vastgestelde en aan betrokkene kenbaar gemaakte procedures met betrekking tot ziek- en betermeldingen, in het geval van deelname aan re-integratieactiviteiten, en in het geval van oproepen om op een bepaalde plaats en een bepaalde tijd te verschijnen met betrekking tot de uitvoering van de IOAW en IOAZ .

  • 2.

    Tweede categorie:

    • a.

      het niet naar vermogen trachten algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen of te aanvaarden;

    • b.

      het niet of in onvoldoende mate meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheid van arbeidsinschakeling.

  • 3.

    Derde categorie:

    • a.

      gedragingen die de inschakeling in de arbeid belemmeren;

    • b.

      het niet of niet tijdig tenminste voor gezien ondertekenen van het trajectplan opgesteld door een van gemeentewege aangewezen re-integratiebedrijf.

    • c.

      het niet of het onvoldoende gebruikmaken van een door het college, dan wel een door het college aangewezen bedrijf in het kader van de uitvoering van de IOAW of IOAZ, aangeboden voorziening, gericht op de arbeidsinschakeling als bedoeld in artikel 36 en 37 van de IOAW of IOAZ,

      • -

        waaronder begrepen sociale activering,

      • -

        en waaronder eveneens begrepen activiteiten die deel uitmaken van een inburgeringstraject zoals bedoeld in de Wet inburgering en alle daarmee samenhangende wet- en regelgeving, en de verordening Wet inburgering van de gemeente Delft, voor zover deze activiteiten vallen onder een door het college in het kader van de wet aangeboden voorziening;

      • -

        en waaronder tevens begrepen door de gemeente geïnitieerde educatieve activiteiten

    • d.

      het niet of niet tijdig gehoor geven aan een oproep van de gemeente, dan wel een door het college aangewezen bedrijf in het kader van de uitvoering van de wet, om op een bepaalde tijd en plaats te verschijnen, behoudens de in het eerste lid, onder b bedoelde oproepen met betrekking tot ziek- en betermeldingen.

  • 4.

    Vierde categorie:

    Het door eigen toedoen niet behouden of verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid zonder dat er sprake is van een dringende reden voor ontslag zoals bedoeld in artikel 678 van boek 7 van het Burgerlijk Wetboek

5.Vijfde categorie:

  • a.

    Het niet behouden of door eigen toedoen verspelen van een dienstbetrekking als gevolg van gedragingen zoals bedoeld in artikel 678 van boek 7 van het Burgerlijk Wetboek.

  • b.

    Het beeindigen van een dienstbetrekking op eigen verzoek van de belanghebbende, zonder dat aan de voortzetting daarvan zodanige bezwaren waren verbonden, dat deze voortzetting redelijkerwijs niet van hem kon worden gevergd.

Artikel 10: de hoogte en de duur van de maatregel

  • 1.

    Onverminderd artikel 3, derde lid, wordt de maatregel vastgesteld op:

    • a.

      vijf procent van de grondslag gedurende een maand bij gedragingen van de eerste categorie;

    • b.

      tien procent van de grondslag gedurende een maand bij gedragingen van de tweede categorie;

    • c.

      twintig procent van de grondslag gedurende een maand bij gedragingen van de derde categorie;

    • d.

      honderd procent van de grondslag gedurende een maand bij gedragingen van de vierde categorie;

    • e.

      honderd procent van de grondslag voor onbepaalde duur bij gedragingen van de vijfde categorie, daarbij geldt wel een maximum dat gelijk is aan het netto bedrag aan het verloren inkomen als gevolg van het bedoelde bedrag.

  • 2.

    In die gevallen waarbij de belanghebbende zich opnieuw schuldig maakt aan een gedraging binnen dezelfde categorie waarvoor eerder een maatregel is opgelegd, is er sprake van recidive. De maatregel wordt dan overeenkomstig dit artikel verzwaard. Bij het vaststellen van recidive geldt dat besluiten op grond van artikel 6, lid 4 meetellen. Ook maatregelen die op grond van artikel 3, derde zijn verlaagd tot 0% tellen mee bij de beoordeling van recidive.

    • a.

      Met betrekking tot gedragingen behorend tot de eerste of tweede categorie geldt dat in alle gevallen waarin de belanghebbende zich binnen een periode van 12 maanden voor een tweede of volgende keer schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging van dezelfde categorie, de hoogte van de maatregel wordt verdubbeld. Is dit niet mogelijk dan wordt de duur van de eerder opgelegde maatregel verdubbeld. Dit geschiedt wel met in achtneming van het bepaalde in artikel 8.

    • b.

      Met betrekking tot gedragingen van de derde categorie geldt dat indien de belanghebbende zich binnen een periode van 12 maanden opnieuw schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging behorend tot de derde categorie, een maatregel wordt opgelegd van 100% gedurende één maand. Dit geschiedt wel met in achtneming van het bepaalde in artikel 8. Maakt de belanghebbende zich binnen een periode van 12 maanden nadat een maatregel op grond van dit lid is opgelegd opnieuw schuldig aan een verwijtbare gedraging behorende tot deze categorie, dan wordt een maatregel opgelegd van 100% voor de duur van twee maanden.

    • c.

      Met betrekking tot gedragingen behorend tot de vierde categorie geldt dat indien de belanghebbende zich binnen een periode van 12 maanden opnieuw schuldig maakt aan een gedraging van de vierde categorie, een maatregel wordt opgelegd van 100% voor de duur van twee maanden. Maakt de belanghebbende zich binnen een periode van 12 maanden nadat een maatregel is opgelegd op grond van dit lid is opgelegd opnieuw schuldig aan een verwijtbare gedraging behorend tot de vierde categorie, dan wordt de duur van de laatst opgelegde maatregel verdubbeld.

Hoofdstuk 3: Het niet nakomen van de inlichtingenplicht

Artikel 11: het verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen, het niet of niet tijdig verstrekken van inlichtingen zonder gevolgen voor hoogte van de uitkering.

  • 1.

    Indien het niet, niet tijdig of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht bedoeld in artikel 13 van de IOAW en artikel 13 van de IOAZ niet heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van een uitkering, bedraagt de maatregel, onverminderd artikel 3, derde lid, tien procent van de grondslag gedurende één maand. Onder tijdig wordt in dit verband verstaan binnen twee weken nadat de betrokkene redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van de betreffende omstandigheid die gevolgen kan hebben voor de bijstandsverlening.

  • 2.

    Met een besluit waarmee een maatregel is opgelegd wordt gelijkgesteld het geven van een schriftelijke waarschuwing zoals bedoeld in artikel 6, vijfde lid.

  • 3.

    De hoogte van de maatregel zoals bedoeld in het eerste lid wordt verdubbeld indien de belanghebbende zich binnen twaalf maanden na de vaststelling van een verwijtbare gedraging opnieuw schuldig maakt aan eenzelfde als verwijtbaar aan te merken gedraging. Hierbij wordt in eerste instantie de hoogte (percentage) verdubbeld. Indien dit niet mogelijk is, wordt de duur van de maatregel verdubbeld. Met een besluit waarmee een maatregel is opgelegd wordt gelijkgesteld het besluit om daarvan af te zien op grond van dringende reden, bedoeld in artikel 6, derde lid.

4.In die gevallen dat de betrokkene zich binnen een periode van 12 maanden na vaststelling van een vorige verwijtbare gedraging voor een derde of volgende keer schuldig maakt aan dezelfde verwijtbare gedraging wordt de laatst opgelegde maatregel verdubbeld. Daarbij wordt in eerste instantie de hoogte van de maatregel verdubbeld. Is dit niet mogelijk dan wordt de duur van de eerder opgelegde maatregel verdubbeld.

Artikel 12: het verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen, of het niet of niet tijdig verstrekken van inlichtingen, met gevolgen voor de hoogte van de uitkering.

  • 1.

    Indien de belanghebbende de inlichtingenplicht zoals bedoeld in artikel 13 van de IOAW of artikel 13 van de IOAZ niet, niet tijdig of niet behoorlijk is nagekomen door geen, onjuiste of onvolledige inlichtingen te verstrekken, en er is als gevolg daarvan ten onrechte een uitkering verstrekt, wordt een maatregel opgelegd, tot een maximumbedrag van € 2269,00. De maatregel als bedoeld in dit artikel, wordt vastgesteld op 10% van het benadelingsbedrag met een minimum van € 50,00. Onder tijdig wordt in dit verband verstaan binnen twee weken nadat de betrokkene redelijkerwijs kennis heeft kunnennemen van de betreffende omstandigheid die gevolgen kan hebben voor de bijstandsverlening.

  • 2.

    De maatregel, zoals bedoeld in het eerste lid, wordt gerealiseerd door een herziening van het recht op een uitkering, zoals bedoeld in artikel 17, derde lid onderdeel a van de IOAW en artikel 17, derde lid onderdeel a van de IOAZ. Indien deze maatregel niet of niet volledig kan worden geëffectueerd door de herziening van het recht op een uitkering, wordt dit gerealiseerd door het verlagen van de eerstvolgende uitbetaling van de grondslag, waarbij betrokkene steeds dient te beschikken over de beslagvrije voet zoals bedoeld in artikel 475c tot en met e van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.

  • 3.

    Indien de belanghebbende binnen één jaar nadat een maatregel is opgelegd als bedoeld in dit artikel de inlichtingenplicht opnieuw schendt wordt het bedrag van de maatregel met 50% verhoogd. De minimale hoogte van de maatregel bedraagt in dit geval € 75,00. Met een besluit waarmee een maatregel is opgelegd wordt gelijkgesteld het besluit om daarvan af te zien, zoals bedoeld in artikel 6, vijfde lid.

  • 4.

    Een maatregel wordt niet opgelegd zolang het Openbaar Ministerie een aangifte ter zake van een strafbaar feit onderzoekt, verband houdend met het niet nakomen van de verplichting op grond van artikel 13 van de wet.

  • 5.

    Een maatregel blijft definitief achterwege als ter zake van de aangifte tegen de belanghebbende een strafvervolging is ingesteld en het onderzoek ter terechtzitting een aanvang heeft genomen, dan wel het recht tot strafvervolging is vervallen ingevolge artikel 74 van het Wetboek van Strafrecht.

Hoofdstuk 4: Zeer ernstige misdragingen

Artikel 13: zeer ernstige misdragingen

Indien een belanghebbende zich zeer ernstig misdraagt tegenover het college of zijn ambtenaren, onder omstandigheden die rechtstreeks verband houden met de uitvoering van de IOAW en IOAZ, wordt onverminderd artikel 3, derde lid, een maatregel opgelegd van minimaal 20% van de grondslag gedurende een maand. Het opleggen van een maatregel laat onverlet dat de betrokkene ook een verbod kan worden opgelegd tot het betreden van gemeentelijke gebouwen.

Hoofdstuk 5: Handhavingsbeleid

Artikel 14: handhavingsbeleid

  • 1.

    Zoals bepaald in artikel 35, eerste lid, onder c van de IOAW en IOAZ:

    • a.

      biedt het college periodiek, doch ten minste een maal per 4 jaar, de gemeenteraad een handhavingsplan aan met daarin het te voeren beleid op het gebied van handhaving, bestrijding van misbruik en oneigenlijk gebruik van de IOAW en IOAZ en de te verwachten resultaten.

    • b.

      rapporteert het college hierover jaarlijks aan de gemeenteraad.

  • 2.

    Het benadelingsbedrag wordt volledig teruggevorderd, dan wel door middel van een verlaging van de grondslag volledig geïncasseerd.

  • 3.

    Het college kan besluiten rente en kosten in rekening te brengen.

  • 4.

    Het college kan met betrekking tot het handhavingsbeleid nadere regels stellen.

Hoofdstuk 6: Slotbepalingen

Artikel 15: bevoegdheid college

  • 1.

    In die gevallen waarin de verordening niet voorziet beslist het college.

  • 2.

    Het college kan jaarlijks de minimum hoogte van de maatregel, zoals bedoeld in artikel 13 opnieuw vaststellen.

Artikel 16: overgangsrecht

  • 1.

    Besluiten, waaronder de beslissing op bezwaar, naar aanleiding van in de ogen van het College maatregelwaardig gedrag, worden genomen met toepassing van deze verordening, als de gedraging heeft plaatsgevonden enkel op of na de dag van inwerkingtreding van deze verordening

  • 2.

    Indien dezelfde maatregelwaardige gedraging heeft plaatsgevonden zowel voor als op/of na de datum van inwerkingtreding van deze verordening, worden besluiten, waaronder de beslissing op bezwaar, genomen met toepassing van deze verordening.

  • 3.

    Bij toepassing van het tweede lid wordt de hoogte van de maatregel ten gunste van de belanghebbende gematigd tot hetgeen deze zou bedragen in het tot en met 30 juni 2010 van kracht zijnde artikel 20 van de IOAW en artikel 20 van de IOAZ .

  • 4.

    Deze verordening is niet van toepassing ten aanzien van besluiten, waaronder besluiten op bezwaar, genomen naar aanleiding van maatregelwaardig gedrag dat heeft plaatsgevonden louter voor inwerkingtreding van deze verordening.

Artikel 17: inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 mei 2011, en werkt terug tot 1 juli 2010.

Artikel 18: citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: de Maatregelenverordening IOAW en IOAZ 2011.

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 31 maart 2011.

mr. drs. G.A.A. Verkerk, burgemeester.

R.H. van Luyk, griffier.

Bekendgemaakt 17 april 2011.

Toelichting

Het Rijk legt de volledige financiële verantwoordelijkheid voor de uitvoering van de IOAW en IOAZ bij gemeenten neer. Dat doet het Rijk met het van kracht worden van de Wet Bundeling van uitkeringen inkomensvoorzieningen (kortweg: de wet BUIG). Deze wet is vanaf 1 januari 2010 ingegaan. Dit is overeenkomstig de Wet werk en bijstand (kortweg: WWB) die al op deze wijze werkt. Ter verduidelijking: de IOAW is de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers. De IOAZ is de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen.

Naleven van de regels

Met het vergrootten van haar financiële verantwoordelijkheid heeft de gemeente ook een grotere uitvoeringsverantwoordelijkheid gekregen. Op enkele punten moet de gemeente eigen regels vaststellen. Dit geldt bijvoorbeeld voor de maatregelen die gemeente oplegt als iemand zich niet aan de regels houdt. De gemeente moet deze regels in een verordening vaststellen. Dit noemt de gemeente een ‘maatregelenverordening’.

De gemeente moet ook zorgen dat uitkeringsgerechtigden de regels naleven. Dit noemen we handhaven. In de verordening is ook een artikel opgenomen over hoe zij dit wil bereiken.

Vrijwel gelijk

De gemeente heeft de maatregelenverordening IOAW en IOAZ net zo opgesteld als de maatregelverordening WWB. De maatregelen in beide verordeningen zijn gelijk. De uitkeringen die voortvloeien uit de IOAW en IOAZ zijn bruto. In de wet staat de basis van deze uitkeringen. De maatregel is daarom een brutobedrag. Het nettobedrag dat de gemeente inhoudt, is vrijwel hetzelfde als in de WWB.

Extra categorie

Er is een belangrijk verschil tussen deze maatregelenverordening en die van de WWB. Het belangrijkste verschil met de WWB is dat in artikel 10 van deze maatregelverordening, 5 categorieën van maatregelwaardig gedrag staan. Binnen de WWB kennen we 4 categorieën.

In deze nieuwe maatregelverordening heeft de gemeente namelijk een aparte categorie toegevoegd. Deze categorie met de maatregel die daarbij hoort, is er voor die zaken waarin een uitkeringsgerechtigde zich zodanig ernstig heeft gedragen dat dit direct kan leiden tot ontslag (of het niet verkrijgen van arbeid). Dit is zo te lezen in het burgerlijk wetboek. Een aantal voorbeelden zijn:

  • ·

    diefstal van de werkgever,

  • ·

    dronkenschap op het werk,

  • ·

    belediging of mishandeling van de werkgever, een collega of een klant

  • ·

    en ander soortgelijk gedrag.

Tot deze categorie hoort ook het kwijtraken van arbeid op eigen verzoek zonder dat daar een goede reden voor is.

Komt dit voor? De gemeente kan dan de IOAW weigeren. Dat kan tot maximaal het bedrag dat een uitkeringsgerechtigde verdiende of zou kunnen verdienen.

 

Artikelsgewijze toelichting

 

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

 

Artikel 1: begripsomschrijving

In deze verordening staan allerlei begrippen. De betekenis van deze woorden komt overeen met de woorden die in de wet of in eerdere verordeningen staan.

Artikel 2: de rechtsgronden voor het opleggen van een maatregel

De gemeente kan alleen een maatregel opleggen als een uitkeringsgerechtigde zijn verplichtingen niet nakomt. Dat zijn de afspraken die in de wet en in de re-integratie-verordening staan waaraan een uitkeringsgerechtigde zich moet houden. In dit artikel staat op basis van welke artikelen in de IOAW of IOAZ de gemeente een maatregel kan opleggen.

De gemeente kan ook maatregelen opleggen als een uitkeringsgerechtigde zich niet houdt aan de inlichtingenplicht. Deze laatste staat behalve in de IOAW en IOAZ ook in de Wet Structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen (de Wet SUWI).

Artikel 3: algemene bepaling over de wijze van het opleggen van een maatregel en de berekeningsgrondslag

Een uitkeringsgerechtigde krijgt als maatregel altijd een percentage van de uitkering als korting op de uitkering. Deze korting geldt gedurende een bepaalde vastgestelde periode.

Behalve als een uitkeringsgerechtigde de inlichtingenplicht schendt en daardoor teveel uitkering heeft ontvangen (artikel 12). Dan gaat de gemeente uit van het benadelingsbedrag. Dat is het bedrag dat ten onrechte aan uitkering is ontvangen.

De gemeente legt niet zomaar een maatregel op. De uitkeringsgerechtigde moet daarvoor de spelregels die gelden voor het ontvangen van een uitkering overtreden. Daarbij geldt hoe erger de overtreding en hoe meer dat de uitkeringsgerechtigde kan worden verweten, hoe zwaarder de maatregel. De gemeente houdt daarbij wel rekening met alle feiten en omstandigheden.

Een maatregel wordt opgelegd als korting op de uitkering. Deze korting is gebaseerd op een bepaald percentage. De korting wordt, tenzij dit anders is bepaald, opgelegd voor een periode van 1 maand.

Alleen als er sprake is van teveel ontvangen uitkering doordat de uitkeringsgerechtigde de informatieplicht heeft geschonden is de maatregel geen percentage van de grondslag. De maatregel is dan afhankelijk van het teveel ontvangen bedrag aan uitkering.

Artikel 4: het besluit tot het opleggen van een maatregel

De gemeente informeert een uitkeringsgerechtigde per brief over het besluit van de maatregel. In dit artikel staat wat er in dat besluit moet staan.

Artikel 5: het horen van de belanghebbende

De gemeente zal een uitkeringsgerechtigde eerst horen voordat hij of zij een maatregel krijgt. ‘Horen’ betekent dat de gemeente een uitkeringsgerechtigde zijn of haar kant van het verhaal moet laten vertellen. Op zo’n moment kan de gemeente alle kanten van het verhalen laten meewegen in de beslissing. Dit is te lezen in het eerste lid.

In het tweede lid staat dat in welke gevallen de gemeente ervoor kan kiezen om iemand niet te horen.

Artikel 6: het afzien van het opleggen van een maatregel

Waarom geen maatregel opleggen?

De gemeente kan ervoor kiezen geen maatregel op te leggen als de gemeente een uitkeringsgerechtigde echt niets kan verwijten. Een andere reden om geen maatregel op te leggen, is als het gedrag te lang geleden heeft plaatsgevonden (dat noemt de gemeente: ‘verjaring’). De gemeente zal geen maatregel opleggen wanneer er ‘dringende redenen’ zijn. Wat dat betekent, hangt van de situatie af.

De gemeente zal geen maatregel opleggen als een uitkeringsgerechtigde de voor de eerste keer de informatieplicht heeft overtreden, èn de gemeente geen financieel nadeel van deze overtreding heeft ondervonden (er is dus niet te veel uitkering verstrekt). Dan geeft de gemeente alleen een waarschuwing.

Artikel 7: de wijze van het opleggen van een maatregel

De gemeente legt een maatregel op door het verlagen van de uitkering. Verlaging van de uitkering kan op twee manieren:

  • 1.

    door middel van verlaging van de uitkering van de eerstvolgende maand(en).

  • 2.

    met terugwerkende kracht, door middel van het opnieuw bekijken van de uitkering;

Het verlagen van de uitkering in de toekomst is de gemakkelijkste manier. Dat werkt alleen als de gemeente de uitkering over (dat deel van) die maand nog heeft betaald.

Dan hoeft de gemeente de uitkering namelijk niet opnieuw te bekijken. Bovendien hoeft de gemeente het te veel betaalde bedrag niet terug te eisen.

Is de uitkering al betaald? Dan zou de gemeente de uitkering over een deel van de maand opnieuw moeten bekijken. Dat is heel omslachtig. De gemeente lost dit anders op. Door de maatregel op te leggen met ingang van de eerste van de volgende kalendermaand.

De maatregel moet wel effectief zijn (‘lik op stuk’). Daarvoor is het nodig dat de gemeente een maatregel snel nadat het gedrag plaatsvond, oplegt.

Soms bemerkt de gemeente maatregelwaardig gedrag pas op nadat de uitkering als gestopt is. Soms heeft de gemeente het recht op uitkering ingetrokken. In het tweede lid staat dat de gemeente achteraf alsnog een maatregel kan opleggen.

Een maatregel wordt met terugwerkende kracht opgelegd als de uitkeringsgerechtigde door eigen toedoen teveel uitkering heeft ontvangen. Dit is geregeld in het derde lid.

In het vierde lid staat een bijzondere situatie. Namelijk als een uitkeringsgerechtigde een klein bedrag aan uitkering ontvangt. Bijvoorbeeld, als aanvulling op andere inkomsten zoals loon uit deeltijdarbeid De gemeente kan er dan voor kiezen om de maatregel over meerdere maanden te verdelen. Hiermee voorkomt de gemeente rechtsongelijkheid.

In het vijfde lid staat het volgende. Heeft de gemeente een maatregel opgelegd? En kan zij deze niet innen omdat een uitkeringsgerechtigde geen uitkering meer heeft? De gemeente kan dan besluiten de maatregel alsnog op te leggen als een uitkeringsgerechtigde binnen één jaar opnieuw een uitkering ontvangt. Een uitkeringsgerechtigde ontvangt in deze gevallen een brief waarin dit staat. De gemeente neemt het werkelijke besluit pas als een uitkeringsgerechtigde daadwerkelijk weer een beroep doet op een uitkering.

Artikel 8: samenloop van gedragingen

Een uitkeringsgerechtigde kan zich op min of meer op hetzelfde moment op meerdere manieren misdragen. De regeling voor samenloop geldt dan.

Overtreedt een uitkeringsgerechtigde meerdere regels tegelijk? Dan geldt het gedrag waarvoor de zwaarste maatregel geldt.

Wanneer een echtpaar - dus allebei - verschillende regels overtreedt door verwijtbaar gedrag, dan geldt ook dan de zwaarste maatregel. Het echtpaar krijgt dus samen een maatregel en niet apart.

 

Hoofdstuk 2: Geen of onvoldoende medewerking verlenen aan het verkrijgen of behouden van algemeen geaccepteerde arbeid.

Artikel 9: indeling in categorieën

Werkt een uitkeringsgerechtigde niet of niet genoeg mee aan (weer) aan het werk gaan of blijven? Het (maatregelwaardig)gedrag dat daarbij hoort deelt de gemeente in 5 categorieën in. De ernst van het maatregelwaardig gedrag bepaalt in welke categorie een uitkeringsgerechtigde valt. Hoe meer het gedrag echt concreet bijdraagt aan het niet (weer) aan het werk gaan of blijven, hoe zwaarder de categorie.

Bij het opleggen van verplichtingen/maatregelen houdt de gemeente zoveel mogelijk rekening met de persoonlijke situatie van een uitkeringsgerechtigde.

Categorie 1

Onderdeel a. Dit is de formele, officiële verplichting voor uitkeringsgerechtigden om zich in te schrijven als werkzoekende bij het UWV WERKbedrijf. Ook om de inschrijving op tijd te verlengen.

Onderdeel b. Een uitkeringsgerechtigde moet zich houden aan de regels over ziek- en betermelding. De gemeente en re-integratiepartners informeren een uitkeringsgerechtigde over deze regels. Het niet komen opdagen bij afspraken valt onder categorie 3.

Categorie 2

Een uitkeringsgerechtigde moet actief zijn en blijven op de arbeidsmarkt. Hij of zij moet voldoende solliciteren en meewerken aan onderzoeken om (weer) aan het werk te gaan. Kortom, een uitkeringsgerechtigde moet zijn of haar eigen verantwoordelijkheid nemen.

Categorie 3

Het gaat om onverantwoord gedrag dat de kans op (weer) aan het werk gaan, sterk vermindert.

Voorbeelden daarvan zijn: negatief gedrag tijdens sollicitaties en onvoldoende meewerken aan het trajectplan. Daar vallen activiteiten onder die gericht zijn op sociale activering of zorg. In categorie 3 valt ook zich (onterecht) ziek melden en niet meewerken aan controle hierop. Wanneer een uitkeringsgerechtigde onterecht zegt dat hij of zij moet zorgen voor bijvoorbeeld een kind of een ouder, dan valt dit gedrag ook onder categorie 3.

Onder deze categorie vallen nog enkele bijzondere verwijtbare soorten gedrag, zoals:

  • ·

    Het niet voor gezien ondertekenen van het trajectplan. Dit is het plan waarin staat dat een uitkeringsgerechtigde (weer) aan het werk gaat. Niet ondertekenen, kan voor vertraging zorgen van het (weer) aan het werk gaan.

  • ·

    Het niet of onvoldoende meewerken aan trajecten die klanten verplicht zijn te volgen in het kader van de Wet Inburgering, mits deze een onderdeel uitmaken van een afgesproken re-integratietraject.

  • ·

    Het niet of onvoldoende meewerken van een uitkeringsgerechtigden aan de opleiding die volgen volgens zijn of haar trajectplan.

Alle activiteiten die horen bij een inburgeringstraject vallen in categorie 3, mits deze een onderdeel zijn van het re-integratietrajectplan. Deze activiteiten gaan over meedoen in de maatschappij, dus inburgeren. Doet een uitkeringsgerechtigde niet mee aan zo’n activiteit en is hij of zij verwijtbaar? Dan is dit maatregelwaardig gedrag en legt de gemeente een maatregel op.

Soms is een uitkeringsgerechtigde niet officieel inburgeringsplichtig volgens de wet, maar inburgeringsbehoeftig (Wet Inburgering en samenhangende wet- en regelgeving, zoals de Regeling inburgering - Staatscourant, 14 december 2006). Het betekent dat een uitkeringsgerechtigde niet verplicht is om in te burgeren. Toch maakt de gemeente, als onderdeel van een re-integratieplan afspraken met personen uit deze doelgroep. In deze gevallen is een uitkeringsgerechtigde toch verplicht zich aan de afspraken te houden. Werkt een uitkeringsgerechtigde niet mee? Dan krijgt hij of zij een maatregel.

Ook het niet mee werken aan sociale activering valt in categorie 3. Sociale activering is het doen van maatschappelijk nuttige activiteiten, bijvoorbeeld: vrijwilligerswerk. Deze activiteiten zijn altijd gericht op het (weer) aan het werk gaan. Het draait om weer zelfstandig meedoen in de maatschappij. Voor sommige uitkeringsgerechtigden is werk nog niet haalbaar maar sociale activering wel.

Uitkeringsgerechtigden moeten regelmatig (op tijd) op een afspraak komen. Bijvoorbeeld om te zien of de bijstand nog van toepassing is. Of bijvoorbeeld om te zien of een uitkeringsgerechtigde genoeg doet om (weer) aan het werk te gaan. Uitkeringsgerechtigden moeten op deze afspraken verschijnen. Dit geldt voor alle afspraken of oproepen die de gemeente en haar partners doen voor het uitvoeren van deze wet. Komt een uitkeringsgerechtigde niet op een afspraak dan is dit maatregelwaardig gedrag dat valt onder categorie 3.

Categorie 4

Een uitkeringsgerechtigde die geen (deeltijd)-werk zoekt, of het niet aanvaardt of door eigen schuld verliest.

Categorie 5

Het kwijtraken van algemeen geaccepteerde arbeid. Hier gaat om handelingen die staan in artikel 678 van boek 7 van het Burgerlijk wetboek. In dit artikel staan situaties direct aanleiding geven tot ontslag, zoals: diefstal, dronkenschap, belediging of bedreiging van de werkgever, een college of een klant, en dergelijke.

Tot deze categorie hoort ook het zonder goede reden, op eigen verzoek van de uitkeringsgerechtigde, opzeggen van de arbeidsovereenkomst.

Artikel 10: de hoogte en de duur van de maatregel

Eerste lid

In dit lid staan de standaardmaatregelen voor de 5 categorieën die hierboven staan. De standaardmaatregelen gelden voor het niet of onvoldoende meewerken aan het (weer) aan het werk gaan. Bij het uitvoeren van de IOAW en IOAZ sluit de gemeente zoveel mogelijk aan bij het huidige, goed werkende maatregelenbeleid van de WWB. De percentages waarmee de gemeente de uitkering verlaagt, leidt de gemeente af van de WWB- maatregelenverordening.

Er is wel een verschil. Binnen deze IOAW en IOAZ verordening is een vijfde categorie toegevoegd. Dat zijn namelijk situaties waarin een uitkeringsgerechtigde door ernstig gedrag zijn werk verliest of niet krijgt. In deze situaties weigert de gemeente de uitkering tot de hoogte van het bedrag dat een uitkeringsgerechtigde verdiende, dan wel zou kunnen verdienen.

Dit betekent niet dat een uitkeringsgerechtigde helemaal geen inkomen heeft. In deze gevallen kan een uitkeringsgerechtigde voor dit deel van de uitkering een beroep kunnen doen op de (minder gunstige) WWB. Daarbij bekijkt de gemeente of zij een maatregel kan opleggen op basis van de maatregelenverordening WWB.

Tweede lid

Herhaalt een uitkeringsgerechtigde het verwijtbare gedrag binnen een jaar? Dan verdubbelt de gemeente de duur van de maatregel. De maatregel duurt dan dus twee keer zo lang. Dit geldt niet voor gedrag dat staat in categorie 3. Blijft een uitkeringsgerechtigde in het gedrag dat valt in categorie 3 aanhouden? Dan krijgt hij of zij een maatregel van 100%. Dit betekent een hele maand zonder uitkering.

De eerste keer dat een uitkeringsgerechtigde verwijtbaar gedrag laat zien waarvoor hij of zij een maatregel krijgt, noemt de gemeente: de ‘eerste verwijtbare gedraging’. Ook als de gemeente de maatregel niet heeft uitgevoerd is het de eerste verwijtbare gedraging. De duur van een jaar gaat in op het moment waarop een uitkeringsgerechtigde het schriftelijke besluit van de gemeente ontvangt. In deze brief staat dat de datum waarop de maatregel ingaat.

In dit lid staan de standaardmaatregelen die gelden als een uitkeringsgerechtigde zijn of haar verwijtbare gedrag herhaalt. Dit heet ‘recidive’. De recidive moet binnen categorie 1 en 2 vallen. Daarbij houdt de gemeente met artikel 8. De gemeente legt de zwaarste maatregel op als het gaat om verwijtbaar gedrag uit de hoogste categorie, namelijk 4.

Ook bij recidive beoordeelt de gemeente hoe ernstig de overtreding is, hoe verwijtbaar iemand is en de persoonlijke omstandigheden.

 

Hoofdstuk 3: Het niet nakomen van de inlichtingenplicht

Artikel 11: het verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen, het niet of niet tijdig verstrekken van inlichtingen zonder gevolgen voor de hoogte van de uitkering

Het niet, te laat of het verstrekken van onjuiste gegevens zonder gevolgen voor de hoogte van de bijstand

Eerste lid

De gemeente kan het geven van een uitkering aan een uitkeringsgerechtigde opschorten. Dat betekent dat de gemeente het uitkeren van de uitkering kan uitstellen. Het gebeurt als de gemeente belangrijke informatie of bewijsstukken voor de IOAW of IOAZ-uitkering niet of niet op tijd ontvangt.

De gemeente geeft een uitkeringsgerechtigde dan een bepaalde periode waarin hij of zij de informatie of bewijsstukken alsnog kan inleveren (dat is een ‘hersteltermijn’). De gemeente kan de uitkering ook stopzetten. Dit gebeurt als de gemeente niet binnen de aangeven periode de gevraagde informatie of bewijsstukken ontvangt. Stopzetten van de uitkering betekent hier het intrekken van het besluit om een uitkering te verstrekken. Ontvangt de gemeente de gevraagde informatie wel op tijd, dus binnen de aangeven periode? Dan krijgt een uitkeringsgerechtigde gewoon een uitkering . Echter, een uitkeringsgerechtigde ontvangt dan wel een maatregel. De hoogte van de maatregel is te lezen in dit lid.

Op tijd geven van informatie of bewijsstukken betekent: binnen 2 weken nadat de gemeente een uitkeringsgerechtigde heeft gevraagd naar deze informatie. Maar een uitkeringsgerechtigde is ook zelf verplicht om binnen 2 weken informatie te geven die mogelijk van belang is voor het recht op uitkering.

Het niet of niet op tijd inleveren van het halfjaarlijkse statusformulier betekent een ernstige schending van de informatieplicht.

Tweede lid

Net als in artikel 10, tweede lid te lezen is, kan de gemeente de duur van de maatregel verdubbelen. Dit gebeurt wanneer een uitkeringsgerechtigde binnen een jaar opnieuw hetzelfde verwijtbare gedrag laat zien. Heeft gemeente de eerste keer een waarschuwing gegeven aan een uitkeringsgerechtigde? Dan geldt deze waarschuwing als maatregel. Dat wil zeggen dat het gewone recidivebeleid van toepassing is.

Derde lid

Blijft een uitkeringsgerechtigde terugvallen in verwijtbaar gedrag? De gemeente kan dan de laatste maatregel die een uitkeringsgerechtigde kreeg, opnieuw verdubbelen.

Artikel 12: het verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen, het niet of niet tijdig verstrekken van inlichtingen met gevolgen voor de hoogte van de uitkering

Het niet, te laat of het verstrekken van onjuiste gegevens met gevolgen voor de hoogte van de bijstand

Eerste lid

In artikel 13, eerste lid, IOAW en artikel 13, eerste lid IOAZ staat dat een uitkeringsgerechtigde belangrijke informatie over het (weer) aan het werk gaan of het recht op een uitkering moet melden. Het gaat om informatie waarvan een uitkeringsgerechtigde zelf kan bedenken dat die belangrijk is om door te geven.

Een uitkeringsgerechtigde moet dit op verzoek van de gemeente of uit eigen beweging doen.

Het woord ‘tijdig’ betekent in de gemeente Delft: 'Binnen twee weken nadat een uitkeringsgerechtigde op de hoogte is van het feit'. Een uitkeringsgerechtigde geeft de informatie door op het mutatieformulier. De gemeente onderzoekt twee keer per jaar of de gegevens van een uitkeringsgerechtigde nog kloppen. Dat doet de gemeente met het statusformulier (artikel 12, eerste lid).

Levert een uitkeringsgerechtigde het statusformulier niet op tijd in? De gemeente kan dan alleen achteraf bepalen of een uitkeringsgerechtigde recht had op een uitkering of wellicht te veel uitkering ontving. Het niet inleveren betekent doorgaans dat de gemeente de uitkering terug eist (dit noemt de gemeente: ‘terugvorderen’). Daar bovenop legt de gemeente ook nog eens een maatregel op.

Het niet of niet op tijd inleveren van het halfjaarlijkse statusformulier betekent een ernstige schending van de informatieplicht.

De zwaarte van het verwijtbare gedrag staat in verhouding tot het benadelingsbedrag. Dat is het door de gemeente te veel betaalde bedrag aan uitkering plus de afgedragen belastingen en premies.

De maatregel voor het niet voldoende nakomen van de inlichtingenplicht is: 10% van de hoogte van het bedrag dat een uitkeringsgerechtigde ten onrechte of te veel kreeg. De maatregel kent een minimum- en een maximumbedrag.

Tweede lid

De gemeente legt deze maatregel op als zij het recht op bijstand opnieuw bekijkt. Kan dit niet, dan kan de gemeente de maatregel in de toekomst opleggen. In artikel 6:135 van het Burgerlijk Wetboek staat dat een uitkeringsgerechtigde bij zo’n verrekening altijd recht heeft op 90% van de voor een uitkeringsgerechtigde geldende uitkeringsgrondslag

Derde lid

Overtreedt een uitkeringsgerechtigde de informatieplicht binnen een jaar weer? En ontvangt een uitkeringsgerechtigde een te hoog bedrag aan uitkering? Dan legt de gemeente weer een maatregel op. Zoals in het tweede lid staat, verhoogt de gemeente de maatregel met 50%.

De minimale hoogte van de maatregel is € 75,-.

Vierde en vijfde lid

De gemeente moet in bepaalde gevallen een proces-verbaal op laten maken en aangifte doen bij het Openbaar Ministerie (kortweg: OM). Dit geldt wanneer er sprake is van ‘fraude’. Fraude betekent het niet nakomen van de inlichtingenplicht. Aangifte wordt gedaan als het benadelingsbedrag hoger is dan € 10.000,- (de aangifterichtlijn sociale zekerheid). Het is de bedoeling dat deze taakverdeling tussen gemeenten en het OM blijft bestaan.

Doorgaans legt de gemeente bij fraude een maatregel op, omdat het benadelingsbedrag lager is dan € 10.000,-.

Naast het doen van aangifte kan de gemeente een maatregel opleggen. Deze twee zaken kunnen samen gaan. De Centrale Raad voor Beroep is echter tegen ‘dubbele bestraffing’ . Dit heet het ‘una via’ beginsel: voor hetzelfde gedrag mag de gemeente een uitkeringsgerechtigde niet twee keer straffen.

De gemeente Delft legt geen maatregel op als er ook aangifte is gedaan. Wanneer een uitkeringsgerechtigde daadwerkelijk wordt vervolgd, dan legt de gemeente ook geen maatregel op. Besluit het OM om de zaak te seponeren (niet te vervolgen), dan kan de gemeente alsnog een maatregel opleggen.

Hoofdstuk 4: Zeer ernstige misdragingen

Artikel 13: zeer ernstige misdragingen

Eerste lid

De gemeente verstaat onder ‘zeer ernstige misdragingen’ diverse soorten agressief gedrag. Het moet altijd gaan om verwijtbaar, opzettelijk gedrag. En ook van gedrag dat normaal gesproken als onacceptabel gezien wordt.

De gemeente kan een maatregel opleggen als er een verband is tussen het ernstige gedrag en eventuele belemmering bij het uitvoeren van de IOAW en de IOAZ. Daarom staat er in dit artikel dat het zeer ernstige gedrag rechtstreeks verband moeten houden met de uitvoering van de IOAW en de IOAZ.

Dit betekent dat (zeer) agressief gedrag tegenover bestuurders en medewerkers van de gemeente, aanleiding zijn voor het opleggen van een maatregel (zie ook art. 20, tweede lid van de IOAW en/of IOAZ). De gemeente kan dus geen maatregel opleggen voor dergelijk gedrag tegenover een medewerker van een andere organisatie. Bijvoorbeeld een organisatie die in opdracht van de gemeente bezig is met uitvoering van de IOAW of IOAZ (bijvoorbeeld een re-integratiebedrijf). Wel kan de gemeente dan een maatregel opleggen voor het niet of onvoldoende gebruik maken van mogelijkheden om (weer) aan het werk te gaan (artikel 10, derde lid, van deze verordening).

Stelt de gemeente een maatregel vast wanneer een uitkeringsgerechtigde zich ernstig heeft misdragen? Dan moet de gemeente daarbij de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de persoonlijke omstandigheden van een uitkeringsgerechtigde meenemen.

Als het gaat om het vaststellen van de ernst van het gedrag, dan zijn er verschillende soorten agressief gedrag. Ze staan hieronder en lopen op in ernst, gedrag onder 1. is minder ernstiger dan gedrag onder 2. bijvoorbeeld.

  • 1.

    verbaal geweld (schelden);

  • 2.

    discriminatie;

  • 3.

    intimidatie (uitoefenen van psychische druk, dreigen);

  • 4.

    zaakgericht fysiek geweld (vernielingen, kapot maken van spullen);

  • 5.

    mensgericht fysiek geweld (slaan, schoppen);

  • 6.

    combinatie van deze agressievormen.

Om te zien hoe verwijtbaar het gedrag is, kijkt de gemeente naar de omstandigheden op het moment van het gedrag.

Het is belangrijk om een onderscheid te maken tussen instrumenteel geweld en frustratiegeweld. Instrumenteel geweld is wanneer een uitkeringsgerechtigde het geweld/gedrag met opzet gebruikt om een bepaald doel te bereiken (bijvoorbeeld voor een uitkering). Frustratieagressie is geweld dat een uitkeringsgerechtigde gebruikt door onmacht, ontevredenheid, onduidelijkheid en dergelijke. De mate van verwijtbaarheid bij instrumenteel geweld is groter is dan bij frustratiegeweld.

Het opleggen van een maatregel staat helemaal los van het doen van aangifte bij de politie. De gemeente legt een maatregel op. En de functionaris tegen wie de agressie zich richtte, kan aangifte doen bij de politie.

Het opleggen van een maatregel in deze situaties kan samengaan met het opleggen van een toegangsverbod op gemeentelijke gebouwen.

Tweede en derde lid

In lid twee en drie staat welke maatregel een uitkeringsgerechtigde krijgt wanneer hij of zij binnen 12 maanden zich opnieuw ernstig misdraagt.

 

Hoofdstuk 5: Handhavingsbeleid

Artikel 14: handhavingsbeleid

In artikel 35, eerste lid onder c van de IOAW en IOAZ staat dat de gemeente verplicht is om bij verordening regels vast te stellen om te voorkomen dat een uitkeringsgerechtigde ten onrechte bijstand ontvangt. Dit kan met een aparte verordening. De gemeente Delft kiest ervoor om deze regels op te nemen in deze verordening, omdat er ook al over maatregelen bij fraude wordt gesproken.

In de verordening staat ook dat bij fraude de gemeente het totale benadelingsbedrag opeist van een uitkeringsgerechtigde.

Het vierde en vijfde lid gaan over eventueel nieuw beleid en regels. In de toekomst kan de gemeente bij fraudevorderingen rente en kosten berekenen. Een fraudevordering is geld dat een uitkeringsgerechtigde moet terugbetalen omdat hij of zij ten onrechte bijstand heeft ontvangen doordat hij of zij informatie heeft verzwegen.

De gemeente zal hiervoor later regels opstellen.

Hoofdstuk 6: De slotbepalingen

Artikel 15: bevoegdheden college

Eerste lid

In dit artikel staan nog enkele bevoegdheden van de gemeente. Bij uitzondering kan de gemeente een individueel besluit nemen. Dat kan in situaties die niet in deze verordening staan.

Tweede lid

In de verordening (m.n. artikel 13) staan een aantal bedragen als minimum of maximum maatregel. De gemeente kan deze bedragen elk jaar opnieuw vaststellen.

Artikel 16: overgangsrecht

In dit artikel staat het overgangsrecht. Deze nieuwe verordening is op een aantal punten ‘strenger’ is dan de vorige wettelijke regeling. Daarom moet de gemeente goed bekijken welke regel van toepassing is. Bovendien moet de gemeente verwarring proberen te voorkomen. Het moment van verwijtbaar gedrag is belangrijk.

Bepalend bij de vraag welke regels van toepassing zijn, is het moment van het maatregelwaardig gedrag.

Eerste en tweede lid

Vindt het maatregelwaardig gedrag plaats alleen op en/of nadat deze nieuwe verordening ingaat? Dan geldt, voor het eerste besluit (waarbij de gemeente de maatregel oplegt) en voor een eventueel bezwaarschrift dat een uitkeringsgerechtigde hier tegen indient en de beslissing hierover, deze nieuwe verordening.

Het is duidelijk dat het eerste besluit en de beslissing op het bezwaarschrift alleen maar kunnen dateren vanaf het ingaan van deze verordening. Het maatregelwaardig gedrag vindt dan plaats op en/ of na het ingaan van deze nieuwe verordening.

Andersom: Vond het verwijtbare gedraging plaats voor het ingaan van deze nieuwe verordening? Dan geldt de oude wettelijke regeling.

Derde en vierde lid

Begon het maatregelwaardige gedrag voor het ingaan van deze nieuwe verordening? En duurt het nog voort vanaf het moment dat deze nieuwe verordening inging? Dan geldt voor het eerste besluit en voor een beslissing op bezwaar, dat de gemeente deze toetst aan deze nieuwe verordening.

Om de rechtszekerheid te borgen staat erin het vierde lid dat de gemeente een vergelijking tussen de oude wettelijke regeling en de nieuwe verordening moet maken. Een uitkeringsgerechtigde mag immers niet de dupe zijn van zwaardere regels in de nieuwe verordening, als hij/zij niet eerder van de nieuwe regels op de hoogte was. De gemeente moet daarom de hoogte van de maatregel verminderen tot het bedrag of percentage dat staat in de oude regeling. Dit geldt alleen wanneer een uitkeringsgerechtigde voor het maatregelwaardige gedrag onder de nieuwe verordening een hogere maatregel zou krijgen. Dit staat in het derde lid dat samen met het tweede lid gelezen moet worden.

De gemeente benadrukt dat bij situaties die staan onder lid drie, het alleen gaat om hetzelfde gedrag gaat dat begon voordat de nieuwe verordening inging. Nieuwe feiten en gedraging die starten na het ingaan van deze nieuwe verordening, vallen onder deze nieuwe verordening. Van de vermindering onder lid drie is dan geen sprake.

In het eerste en tweede lid is te lezen dat maatregelwaardig gedrag dat alleen voor het ingaan van de nieuwe verordening plaatsvond, valt onder de oude wettelijke regeling . Ook al maakt de gemeente het eerste besluit en eventuele beslissing op bezwaar pas bekend nadat de nieuwe verordening is ingegaan. Het moment van het maatregelwaardig gedrag is bepalend en valt daarmee onder de oude wettelijke regeling.

 

Artikel 17 en 18: inwerkingtreding en citeertitel

Deze artikelen hebben geen verdere toelichting nodig.