Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Amersfoort

Beleidsregels proceskostenvergoeding en wegingsfactoren bij bezwaarprocedures 2011

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieAmersfoort
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingBeleidsregels proceskostenvergoeding en wegingsfactoren bij bezwaarprocedures 2011
CiteertitelBeleidsregels proceskostenvergoeding en wegingsfactoren bij bezwaarprocedures 2011
Vastgesteld doorcollege van burgemeester en wethouders
Onderwerpfinanciën en economie
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

De beleidsregels proceskosten in bestuurlijke voorprocedures van 13-09-2005 wordt ingetrokken. Nieuw besluit ivm de nieuwe werkwijze en nadere invulling van het besluit proceskosten bestuursrecht.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. 1. Algemene wet bestuursrecht (Awb)
  2. 2. Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb)
Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

05-05-201120-12-2012nieuwe regeling

19-04-2011

Stadsberichten 4 mei 2011

3751391

Tekst van de regeling

Intitulé

Burgemeester en wethouders van de gemeente Amersfoort;

gelezen de notitie van 29-03-2011;

gelet op het bepaalde in artikel 1:3, vierde lid en artikel 7:15, tweede lid Algemene wet bestuursrecht, artikel 2, onderdeel a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht, verder Bpb, en onderdeel C.1. van de bij dat besluit behorende bijlage;

Besluit vast te stellen:

Beleidsregels proceskostenvergoeding en wegingsfactoren in bezwaarprocedures 2011

Artikel 1 Begripsbepalingen en algemene uitgangspunten

  • 1.

    Er bestaat een vergoedingsplicht in de gevallen waarin het bestreden besluit wegens onrechtmatigheid wordt herroepen en deze onrechtmatigheid aan het bestuursorgaan is te wijten.

  • 2.

    Onrechtmatigheid moet worden opgevat als “genomen in strijd met het recht”. Indien een gebonden beschikking wordt herroepen staat de onrechtmatigheid vast. Als de heroverweging daarentegen plaatsvindt op beleidsinhoudelijke gronden, is er geen sprake van onrechtmatigheid. Alléén vormfouten of motiveringsgebreken leiden evenmin tot een vergoedingsplicht. Vergoedingsplicht kan wel bestaan als het inhoudelijk foutieve besluit een gevolg is van reken- invoer- en schrijffouten etc.

  • 3.

    Vergoed wordt uitsluitend kosten die belanghebbende redelijkerwijs heeft gemaakt in verband met de behandeling van het bezwaar.

  • 4.

    Het verzoek om kostenvergoeding aan de inspecteur moet schriftelijk zijn gedaan vóórdat het bestuursorgaan op het bezwaarschrift heeft beslist.

  • 5.

    Voor de vaststelling van het ontstaan van een recht op te vergoeden kosten die door belanghebbende zijn gemaakt kan een bewijs van gemaakte kosten worden verlangd, bestaande uit een factuur en een bank- giroafschrift of ander betalingsbewijs ter zake van verrichte werkzaamheden door een derde of een door of namens hem ingeschakelde deskundige.

  • 6.

    Betaling vindt plaats op een door belanghebbende, danwel zijn vertegenwoordiger, aangewezen bankrekeningnummer.

Artikel 2 Te vergoeden kosten

Bij het vaststellen van de vergoeding van de kosten die een belanghebbende maakt in verband met een door hem ingediend bezwaar- of beroepschrift is het Besluit proceskosten bestuursrecht, met uitzondering van artikel 2, eerste lid, onderdelen a en b, van overeenkomstige toepassing, alsmede de volgende artikelen.

Artikel 3 Kosten van door een derde beroepsmatig verleende bijstand

1.Het bedrag van de kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand zoals vermeld in artikel 1 onderdeel a, Bpb, wordt vastgesteld door de in de bijlage van het Bpb genoemde punten per proceshandelingen (A) als uitgangspunt te nemen waarbij een correctie wordt toegepast als genoemd in artikel 3 voor zover belanghebbende de kosten voor deze handelingen redelijkerwijs niet, of niet volledig heeft hoeven maken.

Deze punten worden vermenigvuldigd met de vergoeding (B) per punt, vermeld in artikel 6 van deze beleidsregels.

Het aldus berekende bedrag wordt vermenigvuldigd met een wegingsfactor (C), als berekend ingevolge artikel 6 van deze beleidsregels. Indien er sprake is van samenhangende zaken wordt ingevolge artikel 7 van deze beleidsregels de aldaar genoemde wegingsfactor gehanteerd.

De vergoeding voor beroepsmatige verleende bijstand wordt als volgt bepaald: A x B x C.

  • 2.

    Het te vergoeden bedrag voor een ten behoeve van de bezwaarfase opgemaakt taxatierapport bedraagt voor:

    • ·

      Woningen (niet inpandig opgenomen) € 80,-

    • ·

      Woningen (inpandig opgenomen) € 160,-

    • ·

      Courante niet-woningen (niet inpandig opgenomen) € 160,-

    • ·

      Courante niet-woningen (inpandig opgenomen) € 240,-

    • ·

      Incourante niet-woningen, op basis van uren met een bedrag per uur van € 70,-

Artikel 4. Verletkosten

Als belanghebbende in persoon verschijnt op een (nadere) hoorzitting en deze hoorzitting draagt er toe bij dat het besluit (verder dan in de concept-uitspraak) wordt herzien, kan hij in aanmerking komen voor vergoeding van verletkosten, als hij vrij heeft moeten nemen van zijn werkzaamheden. De kosten worden berekend naar de daadwerkelijke tijd die belanghebbende heeft doorgebracht bij de hoorzitting, tot een maximumbedrag van € 53,-.

Artikel 5. Punten proceshandelingen

  • 1.

    Aan de hierna genoemde proceshandelingen worden de volgende punten toegekend:

    • a.

      indienen van een bezwaarschrift (artikel 6:4 van de Algemene wet bestuursrecht): 1 punt

    • b.

      verschijnen op een hoorzitting (artikel 7:2 en 7:16 van de Algemene wet bestuursrecht):

1 punt;

c.bijwonen nadere hoorzitting (artikel 7:9 en 7:23 van de Algemene wet bestuursrecht):

0,5 punt;

  • 2.

    Indien de onder b en c genoemde proceshandelingen plaatsvinden op verzoek van de belanghebbende partij waarbij deze het horen geheel of gedeeltelijk gebruikt als alternatief voor het schriftelijk bezwaar, wordt het indienen van het bezwaar en de hoorzitting redelijkerwijs tezamen beschouwen als één proceshandeling waarvoor tezamen 1 procespunt wordt toegekend die vervolgens wordt gewogen conform artikel 5 van deze beleidsregels.

  • 3.

    Op grond van artikel 2 lid 3 van Bpb wordt geen punt voor de hoorzitting toegekend indien en voor zover hetgeen daar naar voren wordt gebracht niet leidt tot verandering van inzichten van de heffingsambtenaar.

Artikel 6. Waarde per punt

De waarde per punt bedraagt het bedrag € 218,00 zoals genoemd onder B2 lid 1 van de bijlage bij het Bpb.

Artikel 7. Wegingsfactor

  • 1.

    De vergoedingen in het forfaitair stelsel van het Bpb zijn gerelateerd aan de gemiddelde werkbelasting in diverse zaaktypen. Bij een zaak van gemiddeld gewicht als bedoeld in onderdeel C1 van het Bpb wordt de wegingsfactor gesteld op 1. Een WOZ-zaak is van gemiddeld gewicht als er sprake is van een volledig onderbouwd waardebezwaar, ongeacht of de informatie in één of meerdere onderdelen wordt aangeleverd en ongeacht of de onderdelen door verschillende personen zijn ondertekend.

  • 2.

    In afwijking van het bepaalde in het eerste lid wordt de wegingsfactor vastgesteld op:

    • a)

      factor 0,25, indien er sprake is van een zeer lichte zaak.

Er is sprake van een zeer lichte zaak indien:

  • 1.

    het bezwaarschrift kennelijk gegrond is;

  • 2.

    er sprake is van een onjuiste registratie van een bijgebouw;

  • 3.

    een kenbare schrijffout in de beschikking/belastingaanslag is gemaakt;

  • 4.

    het bezwaarschrift uitsluitend verwijst naar een bezwaar uit een eerder belastingjaar;

  • 5.

    het bezwaarschrift marginaal is onderbouwd;

  • 6.

    het bezwaarschrift slechts een verwijzing naar een eigen beroepsprocedure bevat;

  • 7.

    in het bezwaarschrift expliciet wordt aangegeven dat een onderbouwing later volgt;

  • 8.

    het bezwaarschrift is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit;

  • 9.

    het bezwaarschrift is gericht tegen het eigendom- en of gebruik.

    • b)

      factor 0,50, indien er sprake is van een lichte zaak. Er is sprake van een lichte zaak indien:

  • 1.

    er sprake is van een onjuiste objectafbakening;

  • 2.

    de WOZ-waarde wordt verlaagd vanwege een eigen transactiecijfer;

  • 3.

    een onjuist gestandaardiseerd voortgangspercentage bij een object in aanbouw is gehanteerd;

  • 4.

    de WOZ-waarde wordt verlaagd vanwege een buiten het bezwaarschrift gelegen grond;

  • 5.

    het bezwaarschrift zich uitsluitend richt op de volledigheid van het taxatieverslag of op het ontbreken van een deugdelijke motivering zonder nadere visie en onderbouwing van de waarde;

  • 6.

    in het reeds gemotiveerde bezwaarschrift wordt aangegeven dat relevante informatie op een later moment in een apart document zal worden toegezonden;

  • 7.

    Het bezwaar tekstueel in hoofdzaak overeenkomt met andere zaken van de betreffende gemachtigde.

    • c)

      factor 1,5, indien er sprake is van een zware zaak handelend over de waarde van een woning of niet-woning. Er is sprake van een zware zaak indien:

  • 1.

    deze inhoudelijk of juridisch als bijzonder ingewikkeld c.q. complex of omvangrijk moeten worden aangemerkt;

  • 2.

    meerdere rechtsgebieden/regelgevingen een relevante rol spelen;

    • d)

      factor 2, indien er sprake is van een zeer zware zaak ten aanzien van een object niet zijnde een woning. Er is sprake van een zeer zware zaak indien:

  • 1.

    deze inhoudelijk als zeer omvangrijk moeten worden aangemerkt;

  • 2.

    Het een zaak betreft met zeer complexe aspecten waarbij het bezwaarschrift blijk geeft van relevante specialistische kennis die op de juiste wijze is toegepast.

  • 3.

    Per individuele zaak wordt beoordeeld, welke wegingsfactor van toepassing is.

  • 4.

    Bij het bepalen van een lagere wegingsfactor heeft artikel 5 lid 2 sub b voorrang op artikel 5 lid 2 sub a.

  • 5.

    Bij het bepalen van een hogere wegingsfactor heeft artikel 5 lid 2 sub d voorrang op artikel 5 lid 2 sub c.

Artikel 8. Samenhangende zaken

In geval van samenhangende zaken, als bedoeld in artikel 3 Bpb wordt naast de van toepassing zijnde wegingsfactor, de factor 1 gehanteerd bij minder dan vier samenhangende zaken en de factor 1,5 bij vier of meer samenhangende zaken. De berekening van de vergoeding van beroepsmatig verleende bijstand is dan als volgt: A x B x C x D.

Artikel 9. Slotbepalingen

  • 1.

    Deze beleidsregels treden in werking met ingang van de eerste dag na die van bekendmaking.

  • 2.

    Tegelijkertijd wordt de Beleidsregels proceskosten bestuurlijke voorprocedures van 13-09-2005 ingetrokken.

  • 3.

    De regeling kan worden aangehaald als: “Beleidsregels proceskostenvergoeding en wegingsfactoren bij bezwaarprocedures 2011”.

Aldus vastgesteld in de vergadering van het college van burgemeester en wethouders van 19 april 2011;

De secretaris, De burgemeester,

Toelichting

Artikel 1.

Als uitgangspunt wordt voorop gesteld dat voor vergoeding van proceskosten slechts plaats is indien door belanghebbende kosten zijn gemaakt; geen kosten, geen vergoeding. In de regel dient ervan te worden uitgegaan dat het in rechte verschijnen van een professionele rechtshulpverlener betekent dat deze daarvoor een declaratie zal indienen. Wanneer een belanghebbende geheel of gedeeltelijk in het gelijk is gesteld, wordt het bestuursorgaan, in principe in de kosten van het geding veroordeeld. Bewijs dat een op zichzelf professionele gemachtigde voor de verleende bijstand kosten in rekening heeft gebracht, kan ontstaan bij betwisting door het bestuursorgaan of als er aanwijzigingen zijn dat geen kosten in rekening worden gebracht. Dat geldt ongeacht of de gemachtigde tot de belanghebbende in een persoonlijke relatie staat. Het kan zich overigens voordoen dat een dergelijke betwisting verband houdt met de constatering dat de rechtsbijstandverlener in een persoonlijke relatie staat tot belanghebbende. Van belanghebbende kan bij betwisting bewijs van gemaakte kosten worden verlangd door overlegging van een declaratie en eventueel bewijs van betaling of op andere wijze.

lid 5.

Ten aanzien van bureaus of organisaties die aangeven of waarvan is vastgesteld dat ze werken op basis van “no cure no pay” worden ter verifiering van gemaakte kosten een factuur, een betaling van deze factuur, alsmede een factuur en een betaling van de factuur van een ingeschakelde deskunduge gevraagd. Een vergoeding van in de bezwaarfase gemaakte kosten wordt toegekend indien deze kosten aantoonbaar zijn gemaakt. Dit betekent dat de kosten aangetoond moeten worden aan de hand van een nota en een betaling die daadwerkelijk op deze nota heeft plaatsgevonden. De betaling kan worden aangetoond door overlegging van een kwitantie of een bank- of giroafschrift waaruit de betaling blijkt.

lid 6.

De belanghebbende kan als schuldeiser een bankrekeningnummer aanwijzen waarop een betaling moet plaats vinden (artikel 4:89, eerste lid Awb). Er vindt geen uitbetaling aan gemachtigde plaats. De teruggave van te veel geheven belasting en de betaling van bezwaarkosten wordt op één bankrekeningnummer van belanghebbende gedaan.

Artikel 2

.

Het bereik van de beleidsregels is beperkt tot de bezwaarprocedures die zijn gericht tegen WOZ-beschikkingen en gemeentelijke aanslagen die de WOZ-waarde als grondslag hanteren. Deze zaken kennen specifieke aspecten die niet vergelijkbaar zijn met andere aanslagen of gemeentelijke beschikkingen. De waardering van een onroerende zaak kent bijzonder veel aspecten zoals de object-

afbakening, de maatvoering, de kwaliteit en staat van onderhoud, de uitstraling, de omgevingsfactoren en de vergelijkbaarheid met andere objecten. De gemeente dient alle objecten op dezelfde wijze te waarderen en heeft hiervoor een model ontwikkeld. Een taxatiedeskundige kan een waardering op diverse manieren uitvoeren hetgeen voor een heroverweging geen bruikbare informatie oplevert. Deze materie vergt daarom een eigen beleid.

Artikel 3.

lid 1.

De toekenning van vergoeding van proceskosten is aan de voorwaarde gebonden als genoemd in artikel 7:15 Awb. Het moet onder anderen gaan om redelijkerwijs gemaakte kosten. Om te onderzoeken of de gemaakte kosten als redelijk kunnen worden bestempeld, dient men de dubbele redelijkheidtoets uit te voeren. Zowel het aanwenden van een middel als de kosten die daaraan zijn verbonden dienen redelijk te zijn.

Met betrekking tot de inzet van beroepsmatige rechtsbijstand betekent dit dat zowel het inroepen van de rechtsbijstand als de daarvoor gemaakte kosten redelijk dienen te zijn. In het kader van de WOZ kunnen in principe enkel de kosten van een bezwaar tegen een waarde als redelijkerwijs gemaakt worden beschouwd.

Hierop bestaan uitzonderingen waarbij de wegingsfactor per geval moet worden bepaald. Zo is bijvoorbeeld te denken aan procedures waarin bezwaar gemaakt wordt tegen de onjuiste kwalificatie van objecten of delen van objecten als woning danwel niet-woning.

lid 2.

Het taxatierapport moet speciaal ten behoeve van de lopende bezwaarprocedure zijn vervaardigd.

Het voor een taxatierapport te vergoeden bedrag is opgebouwd uit een gemiddeld aantal uren vermenigvuldigd met een ter plaatse geldende marktconform uurtarief voor de taxatietechnische werkzaamheden.

Artikel 4.

Indien belanghebbende in persoon verschijnt op een (nadere) hoorzitting, dan kan in aanmerking komen voor verletkosten indien belanghebbende vrij heeft moeten nemen van zijn werkzaamheden. Hier geldt een maximumbedrag van € 53,-.

Artikel 5.

Voor de kosten van beroepsmatig verleende rechtsbijstand is in de bijlage bij het Bpb bepaald dat deze kosten (slechts) voor vergoeding in aanmerking komen op basis van de formule: A x B x C.

Factor A = aantal punten voor de verrichte proceshandeling;

Factor B = waarde per punt;

Factor C = wegingsfactor.

Artikel 6.

De waarde per punt bedraagt € 218,- voor belastingzaken.

Artikel 7.

Uit onderdeel C1 van de bijlage bij het Bpb blijkt dat het gewicht van de zaak in 5 categorieën is ingedeeld. De beoordelingsvrijheid die het bestuursorgaan heeft, ziet op de beoordeling van het gewicht van de zaak.

De beoordeling dient steeds in overeenstemming te zijn met de bewerkelijkheid en de gecompliceerdheid van een zaak en de daarmee verband houdende werkbelasting van de rechtsbijstandverlener. Het gewicht van de zaak bepaalt de van toepassing zijnde wegingsfactor.

lid 1.

Als uitgangspunt geldt: een zaak is van gemiddeld gewicht, tenzij er aanleiding bestaat om een zaak als zwaarder of lichter aan te merken. Bij het gros van de bezwaren zal standaard de wegingsfactor 1 (gemiddeld) worden toegepast.

lid 2a.

Een zaak is zeer licht indien het bezwaar bestaat uit een eenvoudige verwijzing naar een bepaald feit waaruit geen meningsverschil kan ontstaan.

Het kan zijn dat de fout al direct blijkt uit de beschikking zelf zoals een kennelijke administratieve fout. Ook verwijzing naar feitelijkheden zonder nadere onderbouwing vergen een zeer geringe inspanning waarbij de noodzaak voor het inschakelen van een beroepsmatige rechtsbijstand verre van aanwezig is.

lid 2b.

Een zaak is licht indien in het bezwaar wordt onderbouwd met tamelijk eenvoudig te constateren fouten die de gemeente aanleiding geven tot een verlaging van de WOZ-waarde. Indien de beschikking aan het licht brengt dat naar aanleiding van eigen constateringen bij de heroverweging de waarde wordt verlaagd wordt deze zaak als licht beschouwd. Dat geldt eveneens als in het bezwaarschrift wordt gesteld en onderbouwd maar vermeld dat het bezwaar niet de volledige onderbouwing omvat. In deze gevallen vergt het opstellen van de bezwaarschriften niet de volledige inspanning die voor een gemiddelde zaak nodig is. Omdat deze bezwaren eenvoudig, foutief of onvolledig zijn is de noodzaak voor het inschakelen van beroepsmatige rechtsbijstand discutabel.

lid 2cd.

In de regel is aan het bestuursorgaan om het toekennen van een lichte of zeer lichte wegingsfactor te onderbouwen, terwijl belanghebbende partij de zware en zeer zware wegingsfactor aannemelijk moet maken. Hierbij wordt aangenomen dat bezwaren met betrekking tot de waardering van objecten niet zijnde woningen eerder als bijzonder zwaar ervaren zullen worden dan zaken die handelen over de waarde van woningen.

Artikel 8.

Samenhangende zaken zijn zaken die voldoen aan de volgende samenhang:

  • ·

    er sprake is van één besluit (of meerdere nagenoeg identieke besluiten), waartegen door één of meer belanghebbenden op vergelijkbare gronden, gelijktijdig of nagenoeg gelijktijdig bezwaar wordt gemaakt; én

  • ·

    waarbij beroepsmatige rechtsbijstand wordt verleend door dezelfde persoon of personen die deel uitmaken van hetzelfde samenwerkingsverband (bijv. advocatenkantoor).

Als voorbeeld kan men denken aan de leden van een bewonersverenging van een appartementencomplex.

Ook als de rechtsbijstandverlener zich in meerdere gevallen van een standaardmotivering bedient betekent dit nog niet dat er sprake is van samenhangende zaken. De aandacht voor de individuele omstandigheden van de belanghebbende of het te waarderen object zijn bepalend.

Bij minder dan 4 samenhangende zaken geldt de correctiefactor 1. Mocht het echter gaan om 4 of meer samenhangende zaken, dan dient wegingsfactor 1,5 te worden toegepast. De formule wordt bij samenhangende zaken: A x B x C.