Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Haarlemmermeer

Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning Gemeente Haarlemmermeer 2011

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieHaarlemmermeer
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingVerordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning Gemeente Haarlemmermeer 2011
CiteertitelVerordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning, Gemeente Haarlemmermeer 2011
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Onbekend

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

06-01-201101-01-201101-07-2013Onbekend

16-12-2010

InforMeer 6-1-2011

2010.048718

Tekst van de regeling

Intitulé

Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning Gemeente Haarlemmermeer 2011

 

 

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning Gemeente Haarlemmermeer 2011

ONDERDEEL I ALGEMEEN

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    Ondersteuningsvrager: de persoon die ten gevolge van ziekte of gebrek, inclusief chronische psychische en psychosociale problemen aantoonbare beperkingen ondervindt bij het uitvoeren van activiteiten op het gebied van het voeren van het huishouden, bij het normale gebruik van de woning, bij het verplaatsen in en om de woning, bij het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel of bij het ontmoeten van medemensen en het op basis daarvan aangaan van sociale verbanden;

  • b.

    Compensatieplicht: de plicht van het College aan personen met een beperking, een chronisch psychisch of een psychosociaal probleem voorzieningen te bieden ter compensatie van hun beperkingen op het gebied van zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie teneinde hen in staat te stellen een huishouden te voeren, zich te verplaatsen in en om de woning, zich lokaal te verplaatsen per vervoermiddel en medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aan te gaan. Daarbij legt artikel 4 van de Wet het College de plicht op om een resultaat te bereiken dat als compensatie mag gelden en dat in het individuele geval maatwerk is;

  • c.

    Zelfredzaamheid: het lichamelijke, verstandelijke, geestelijke en financiële vermogen om zelf voorzieningen te treffen die deelname aan het normale maatschappelijke verkeer mogelijk maken en de algemene dagelijkse levensverrichtingen uit te voeren;

  • d.

    Meerkosten: kosten die een ondersteuningsvrager extra moet maken en een niet-ondersteuningsvrager niet;

  • e.

    Maatschappelijke participatie: de normale deelname aan het maatschappelijke verkeer, te weten het voeren van een huishouden, het normale gebruik van de woning; het zich in en om de woning verplaatsen; het zich zodanig verplaatsen dat aansluiting wordt gevonden bij regionale, bovenregionale en landelijke vervoersystemen; het ontmoeten van andere mensen en het aangaan en onderhouden van sociale verbanden om op die manier deel te nemen aan het lokale maatschappelijke leven;

  • f.

    Algemene voorziening : een voorziening die wordt geleverd op basis van directe beschikbaarheid, een beperkte toegangsbeoordeling en die een snelle, regelarme en adequate oplossing biedt voor de  beperkingen die een persoon ondervindt;

  • g.

    Individuele voorziening: een voorziening die individueel wordt aangeboden indien een algemene voorziening geen adequate oplossing biedt;

  • h.

    Woonwagen: een voor bewoning bestemd gebouw dat is geplaatst op een standplaats en dat in zijn geheel of in delen kan worden verplaatst;

  • i.

    Standplaats: een kavel, bestemd voor het plaatsen van een woonwagen, waarop voorzieningen aanwezig zijn die op het leidingnet van de openbare nutsbedrijven, andere instellingen of van gemeenten kunnen worden aangesloten;

  • j.

    Woonschip: elk vaartuig dat uitsluitend of in hoofdzaak wordt gebezigd als, of te oordelen naar zijn constructie of inrichting uitsluitend of in hoofdzaak bestemd is tot dag- of nachtverblijf van een of meer personen;

  • k.

    Ligplaats: een door de gemeente aangewezen ligplaats die door een woonschip wordt ingenomen;

  • l.

    Hoofdverblijf: de woonruimte, bestemd en geschikt voor permanente bewoning, waar de ondersteuningsvrager zijn vaste woon- en verblijfplaats heeft en in de gemeentelijke basisadministratie staat ingeschreven of zal staan ingeschreven, of het feitelijke woonadres als de ondersteuningsvrager iemand met een briefadres is;

    • k.

      Gemeenschappelijke ruimte: gedeelte(n) van een woongebouw, niet behorende tot de onderscheiden woningen, bestemd en noodzakelijk om de woning van de ondersteuningsvrager vanaf de toegang tot de woning te bereiken en ruimten die onder het gehuurde vallen en waarvan de ondersteuningsvrager gebruik moet kunnen maken;

  • n.

    Woningaanpassing: ingreep die gericht is op het opheffen of verminderen van aantoonbare beperkingen die een ondersteuningsvrager ondervindt bij het normale gebruik van de woonruimte;

  • o.

    Wet: de Wet maatschappelijke ondersteuning;

  • p.

    Persoonsgebonden budget: een geldbedrag waarmee de ondersteuningsvrager een of meer aan hem te verlenen voorzieningen kan verwerven en waarop de in deze verordening en het Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning te stellen regels van toepassing zijn;

  • q.

    Financiële tegemoetkoming: een bijdrage in de kosten van een voorziening welke kan worden afgestemd op het inkomen van de aanvrager;

  • r.

    Voorziening in natura: een voorziening die in eigendom, in bruikleen, in huur of in de vorm van persoonlijke dienstverlening wordt verstrekt;

  • s.

    Hulp bij het huishouden: ondersteuning bij of het overnemen van activiteiten op het gebied van het voeren van het huishouden van een persoon dan wel van de leefeenheid waartoe een persoon behoort;

  • t.

    Gebruikelijke zorg: de normale, dagelijkse zorg die partners of ouders en inwonende kinderen geacht worden elkaar onderling te bieden omdat ze als leefeenheid een gezamenlijk huishouden voeren en op die grond een gezamenlijke verantwoordelijkheid hebben voor het functioneren van dat huishouden;

  • u.

    Mantelzorg: zorg zoals bedoeld in artikel 1, lid 1, onder b van de wet;

  • v.

    Algemeen gebruikelijk: naar geldende maatschappelijke normen tot het gangbare gebruiks- dan wel bestedingspatroon van een persoon als een ondersteuningsvrager behorend;

  • w.

    Besluit: het Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning Gemeente Haarlemmermeer 2011;

  • x.

    Respijtzorg: de zorg aan een ondersteuningsvrager met als doel diens mantelzorger(s) tijdelijk te ontlasten of vrijaf te geven.

Artikel 1.2 Besluit

Het College is bevoegd om het besluit vast te stellen met daarin het door het College op grond van deze verordening vastgestelde overzicht, omvattende het geheel van verstrekkingen en bedragen, die de gemeente in het kader van deze verordening kan verstrekken.

Artikel 1.3 Beperkingen

  • 1.

    Een voorziening kan slechts worden toegekend voor zover:

    • a.

      deze langdurig noodzakelijk is om de beperkingen op het gebied van het voeren van het huishouden, het normale gebruik van de woning, het verplaatsen in en om de woning, het uitvoeren van de algemene dagelijkse levensverrichtingen, het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel en het ontmoeten van medemensen en op basis daarvan sociale verbanden aangaan op te heffen of te verminderen; uitzonderingen hierop zijn hulp bij het huishouden en het aanvullend openbaar vervoer welke in sommige gevallen voor een korte duur kunnen worden geïndiceerd;

    • b.

      deze in overwegende mate op het individu is gericht;

    • c.

      deze, naar objectieve maatstaven gemeten, als de goedkoopst compenserende voorziening kan worden aangemerkt.

  • 2.

    Geen voorziening wordt toegekend:

    • a.

      als de voorziening voor een persoon als de ondersteuningsvrager algemeen gebruikelijk is;

    • b.

      voor zover op grond van enige andere wettelijke regeling of enige privaatrechtelijke overeenkomst of verbintenis aanspraak op de voorziening bestaat;

    • c.

      indien de ondersteuningsvrager niet woonachtig is in de gemeente Haarlemmermeer;

    • d.

      voor zover er van de zijde van de ondersteuningsaanvrager geen sprake is van aantoonbare meerkosten in vergelijking met de situatie voorafgaand aan het optreden van de beperkingen waarvoor de voorziening wordt aangevraagd.

  • 3.

    Bij het compenseren van beperkingen die een ondersteuningsvrager ondervindt in zijn maatschappelijke participatie wordt rekening gehouden met de keuzes die de ondersteuningsvrager maakt in het leven, waarbij verwacht mag worden dat een ondersteuningsvrager geschikte keuzes maakt rekening houdend met de beperkingen die horen bij de individuele omstandigheden van de ondersteuningsvrager.

Artikel 1.4 Keuzevrijheid

Een individuele voorziening kan worden verstrekt in natura, als financiële tegemoetkoming en als persoonsgebonden budget. Het college bepaalt in welke situaties die bij wet verplichte keuze tussen een voorziening in natura en een persoonsgebonden budget niet wordt geboden aan de hand van de in de beleidsregels neergelegde criteria.

Hoofdstuk 2 Hulp bij het huishouden

Artikel 2.1 Algemene omschrijving

De door het College te verstrekken hulp bij het huishouden, ter compensatie van de beperkingen die een ondersteuningsvrager ondervindt bij het voeren van een huishouden bestaat uit:

  • a.

    een algemene voorziening waaronder algemene hulp bij het huishouden;

  • b.

    het in natura verstrekken van hulp bij het huishouden, waarvan de omvang in het Besluit is geregeld; dan wel

  • c.

    het verstrekken van een persoonsgebonden budget voor hulp bij het huishouden, waarvan de omvang en de hoogte in het Besluit is geregeld.

Artikel 2.2 Recht op hulp bij het huishouden

  • 1.

    De ondersteuningsvrager, kan voor de in artikel 2.1 sub a. genoemde voorziening in aanmerking worden gebracht indien aantoonbare beperkingen het zelf uitvoeren van een of meer huishoudelijke taken onmogelijk maken, er geen inwonende huisgenoten zijn die beschikbaar en in staat zijn werkzaamheden over te nemen en de algemene hulp bij het huishouden dit snel en adequaat kan oplossen.

  • 2.

    Een ondersteuningsvrager, kan voor de in artikel 2.1. onder b en c vermelde voorzieningen in aanmerking worden gebracht indien

    • a.

      de in artikel 2.1. onder a vermelde voorziening een onvoldoende oplossing biedt of

    • b.

      niet beschikbaar is.

  • 3.

    Bij de bepaling van de omvang van hulp bij het huishouden wordt rekening gehouden met gebruikelijke zorg, zoals omschreven in de beleidsregels, die niet voor vergoeding in aanmerking komt, alsmede tijdsnormeringen,zoals opgenomen in het protocol Huishoudelijke Verzorging van het CIZ, 2005.

Artikel 2.3 Levering

  • 1.

    Het College verstrekt hulp bij het huishouden in natura op basis van een overeenkomst waarbij de gemeente afspraken heeft gemaakt met verschillende leveranciers waaruit de ondersteuningsvrager kan kiezen.

  • 2.

    Het College kan in het Besluit regels vaststellen omtrent het persoonsgebonden budget als genoemd in artikel 2.1 sub c.

Artikel 2.4. Respijtzorg

Als de persoon die mantelzorg verleent, zijn taken tijdelijk niet kan waarnemen, komt de ondersteuningsvrager in aanmerking voor hulp bij het huishouden.

Hoofdstuk 3 Woonvoorzieningen

Paragraaf 1 Algemene omschrijving

Artikel 3.1 Type woonvoorzieningen

  • 1.

    De door het College te verstrekken woonvoorziening, ter compensatie van de beperkingen die iemand ondervindt bij het normale gebruik van de woning en het uitvoeren van de algemene dagelijkse levensverrichtingen, kan bestaan uit:

    • a.

      een algemene woonvoorziening;

    • b.

      een financiële tegemoetkoming in de kosten van verhuizing en inrichting;

    • c.

      een persoonsgebonden budget voor een woningaanpassing;

    • d.

      een persoonsgebonden budget voor woonvoorzieningen van niet-bouwkundige of woontechnische aard en aanpassingen daaraan;

  • e.

    een persoonsgebonden budget voor onderhoud, keuring,reparatie en verzekering;

  • f.

    een persoonsgebonden budget voor tijdelijke huisvesting;

  • g.

    een persoonsgebonden budget voor huurderving;

  • h.

    een woonvoorziening in natura;

  • i.

    een uitraasruimte.

    • 2.

      Van de in het vorige lid genoemde persoonsgebonden budgetten zijn uitgezonderd een persoonsgebonden budget voor voorzieningen in situaties zoals genoemd in de beleidsregels.

  • 3.

    De in lid 1, sub c bedoelde kosten betreffen:

    • a.

      de aanneemsom voor het treffen van de voorziening;

    • b.

      het architectenhonorarium tot ten hoogste 10% van de aanneemsom met dien verstande dat dit niet hoger is dan het maximale honorarium als bepaald in De Nieuwe Regeling 2005 (DNR 2005) van de BNA;

  • c.

    de kosten van toezicht op de uitvoering, tot een maximum van 2 % van de aanneemsom;

  • d.

    de leges;

  • e.

    de verschuldigde en niet verrekenbare- of terugvorderbare omzetbelasting;

  • f.

    renteverlies, in verband met betaling aan derden voordat de bijdrage is uitbetaald, voor zover dit verband houdt met de bouw dan wel het treffen van voorzieningen;

  • g.

    de kosten in verband met technisch onderzoek en adviezen met betrekking tot het verrichten van de aanpassing;

  • h.

    de kosten van heraansluiting op de openbare nutsvoorziening;

  • i.

    de door het College (schriftelijk) goedgekeurde kostenverhogingen, die ten tijde van de raming van de kosten redelijkerwijs niet voorzien hadden kunnen zijn;

  • j.

    administratiekosten die verhuurder maakt ten behoeve van het treffen van een voorzieningen voor de ondersteuningsvrager. Voor zover de kosten onder a t/m k meer dan het hierover in het Besluit genoemd bedrag bedragen, 10% van die kosten, met een maximum bedrag zoals opgenomen in het Besluit; indien en voor zover deze kosten noodzakelijkerwijs optreden;

  • k.

    de prijs van de bouwrijpe grond als niet binnen het oorspronkelijke kavel gebouwd kan worden, gemaximeerd aan hetgeen gesteld is in het Besluit.

  • 4.

    De hoogte van het persoonsgebonden budget is beschreven in het Besluit.

  • 5.

    Het College kan in het Besluit nadere regels vaststellen omtrent het persoonsgebonden budget.

Artikel 3.2 Uitbetaling persoonsgebonden budget

  • 1.

    Het persoonsgebonden budget genoemd in artikel 3.1, eerste lid, onder c., e., en g., wordt uitbetaald aan de eigenaar van de woonruimte.

  • 2.

    Het persoonsgebonden budget genoemd in artikel 3.1, eerste lid, onder c. en e., wordt uitbetaald aan de ondersteuningsvrager die huurder is van de woonruimte, als de woningeigenaar toestemming heeft gegeven aan de ondersteuningsvrager om de aanpassing zelf te regelen.

  • 3.

    Het persoonsgebonden budget genoemd in artikel 3.1, eerste lid, onder d en f, wordt uitbetaald aan de hoofdbewoner van de woonruimte.

Artikel 3.3 Woon-, verblijf- en gemeenschappelijke ruimten waarvoor geen

woonvoorziening wordt verstrekt

De bepalingen van hoofdstuk 3 zijn niet van toepassing op het treffen van voorzieningen aan hotels/pensions, trekkerswoonwagens, verzorging- en verpleeghuizen, vakantiewoningen, tweede woningen, kamerverhuur en specifiek op mensen met beperkingen of problemen of op ouderen gerichte woongebouwen voor wat betreft voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten of voorzieningen die bij (nieuw)bouw of renovatie, zonder noemenswaardige meerkosten meegenomen kunnen worden.

Paragraaf 2 Het recht op een woonvoorziening

Artikel 3.4 Het recht op een woonvoorziening

  • 1.

    Een ondersteuningsvrager kan voor een voorziening als bedoeld in artikel 3.1., onder a. in aanmerking worden gebracht wanneer aantoonbare beperkingen een aanpassing van de woning noodzakelijk maken en de algemene woonvoorziening dit snel en adequaat kan oplossen.

  • 2.

    Een ondersteuningsvrager kan voor een voorziening als bedoeld in artikel 3.1., eerste lid, onder b. in aanmerking worden gebracht indien aantoonbare beperkingen of problemen een aanpassing aan de woning noodzakelijk maken, de in het vorige lid genoemde oplossing niet aanwezig is of niet tot een snelle en adequate oplossing leidt en de kosten van de woonvoorziening als genoemd in artikel 3.1.eerste lid, onder c. d. en h. hoger zijn dan het bedrag als genoemd in het Besluit.

  • 3.

    Een ondersteuningsvrager kan voor de in artikel 3.1, eerste lid, onder c. t/m h. vermelde voorziening in aanmerking worden gebracht, indien aantoonbare beperkingen een aanpassing aan de woning noodzakelijk maken en in de in de in het vorige lid genoemde voorziening niet mogelijk is of als de kosten van de woonvoorziening als genoemd in artikel 3.1 eerste lid, sub c., d. en h. lager zijn dan het bedrag zoals genoemd in het Besluit.

  • 4.

    Een ondersteuningsvrager kan voor een woonvoorziening als bedoeld in artikel 3.1. onder i in aanmerking worden gebracht wanneer sprake is van een op basis van aantoonbare beperkingen aanwezige gedragsstoornis met ernstig ontremd gedrag tot gevolg, waarbij alleen het zich kunnen afzonderen kan leiden tot een situatie waarin deze persoon tot rust kan komen.

  • 5.

    De in lid 1 t/m 5 genoemde beperkingen moeten in een direct oorzakelijk verband staan met de bouwkundige of woontechnische staat van de woning zelf, waaronder begrepen de toegankelijkheid.

  • 6.

    De aanvraag voor een woonvoorziening als bedoeld in artikel 3.1 wordt geweigerd als:

    • a.

      de noodzaak tot het treffen van deze woonvoorziening het gevolg is van een verhuizing waartoe op grond van belemmeringen bij het normale gebruik van de woning ten gevolge van ziekte of gebrek geen aanleiding bestond en er geen andere belangrijke reden aanwezig was;

    • b.

      als de ondersteuningsvrager niet is verhuisd naar de voor zijn of haar beperkingen op dat moment beschikbare meest geschikte woning, tenzij tevoren schriftelijk toestemming is verleend door het College;

    • c.

      de woonvoorziening wordt aangevraagd op een moment dat op basis van leeftijd, gezinssituatie of woonsituatie te voorzien was dat deze voorziening noodzakelijk zou zijn en er geen sprake is van een onverwacht optredende noodzaak;

  • d.

    de ondersteuningsvrager is verhuisd vanuit of naar een woonruimte die niet geschikt is het gehele jaar door bewoond te worden;

  • e.

    de ondersteuningsvrager verhuisd is naar een AWBZ-instelling of een andere instelling gericht op het verstrekken van zorg;

  • f.

    er in de verlaten woning geen probleem met het normale gebruik van de woning zijn ondervonden;

  • g.

    de ondervonden problemen bij het normale gebruik van de woning voortvloeien uit de aard van de in de woning gebruikte materialen.

Paragraaf 3 Voorwaarden bij verlening van woonvoorzieningen

Artikel 3.5 Hoofdverblijf

  • 1.

    Het College verleent slechts een woonvoorziening als

    • a.

      de ondersteuningsvrager zijn hoofdverblijf heeft of zal hebben in de woonruimte waaraan de voorziening wordt getroffen;

    • b.

      de woonruimte waaraan de voorziening wordt getroffen behoort tot het gebied van de gemeente.

  • 2.

    In afwijking van het gestelde in het eerste lid, sub a., kan een woonvoorziening worden verleend voor het bezoekbaar maken van één woonruimte als de ondersteuningsvrager zijn hoofdverblijf heeft in een AWBZinrichting.

  • 3.

    Onder het in artikel 3.5. lid 2, genoemde bezoekbaar maken van de woonruimte wordt uitsluitend verstaan het middels een woonvoorziening bewerkstelligen dat de ondersteuningsvrager de woonruimte,de woonkamer en een toilet kan bereiken. 

  • 4.

    De aanvraag voor het bezoekbaar maken wordt ingediend in de gemeente waar de aan te passen woning staat.

Artikel 3.6 Aanvang werkzaamheden en inzicht in woning

Het College verleent slechts een woonvoorziening als:

  • a.

    niet reeds een begin is gemaakt met de werkzaamheden, waarop de voorziening betrekking heeft, zonder haar toestemming;

  • b.

    door haar aangewezen personen toegang is verstrekt tot de woonruimte waar de woningaanpassing wordt verricht;

  • c.

    aan de onder b. genoemde personen inzicht wordt geboden in bescheiden en tekeningen, die betrekking hebben op de woningaanpassing;

  • d.

    de onder b. genoemde personen de gelegenheid is geboden tot het controleren van de woningaanpassing.

Artikel 3.7 Gereedmelding

  • 1.

    Terstond na de voltooiing van de werkzaamheden in verband met een woningaanpassing hoger dan een bedrag als genoemd in het Besluit, doch uiterlijk binnen twaalf maanden na het afgeven van de beschikking waarin het persoonsgebonden budget, bedoeld in artikel 3.1, eerste lid onder b. van deze verordening, wordt verleend, verklaart de gerechtigde van dat persoonsgebonden budget schriftelijk aan het College dat de bedoelde werkzaamheden zijn voltooid.

  • 2.

    De gereedmelding is tevens een verzoek om vaststelling en uitbetaling van het persoonsgebonden budget.

  • 3.

    De gereedmelding, bedoeld in het eerste lid, gaat vergezeld van alle rekeningen en betalingsbewijzen en van een verklaring dat bij het treffen van de voorzieningen is voldaan aan de voorwaarden waaronder het persoonsgebonden budget is verleend.

 

Artikel 3.8 Financiering van niet voor vergoeding in aanmerking komende deel van de kosten

Het College verleent voor een bedrag hoger dan het bedrag als genoemd in het Besluit slechts een persoonsgebonden budget als bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, onder c. en d., als in de financiering van het niet voor persoonsgebonden budget in aanmerking komende deel wordt voorzien.

Artikel 3.9 Aanpassingen van gemeenschappelijke ruimten

Het College kan een woonvoorziening verlenen voor het treffen van de volgende voorzieningen aan een gemeenschappelijke ruimte als zonder deze woningaanpassing de woonruimte voor de

ondersteuningsvrager ontoegankelijk blijft:

  • a.

    het verbreden van toegangsdeuren;

  • b.

    het aanbrengen van elektrische deuropeners;

  • c.

    aanleg van een hellingbaan van de openbare weg naar de toegang van het gebouw, mits de woningen in het woongebouw te bereiken zijn met een rolstoel;

  • d.

    drempelhulpen of vlonders;

  • e.

    het aanbrengen van een extra trapleuning bij een portiekwoning;

  • f.

    een opstelplaats voor een rolstoel bij de toegangsdeur van het woongebouw.

Paragraaf 4 Aanpassingen van woonwagens, woonschepen en binnenschepen

Artikel 3.10 Aanpassingen van woonwagens

Het College verleent slechts een persoonsgebonden budget in de aanpassingskosten van een woonwagen als:

  • a.

    de technische levensduur van de woonwagen nog minimaal vijf jaar is;

  • b.

    de standplaats niet binnen vijf jaar voor opheffing in aanmerking komt; en

  • c.

    de woonwagen ten tijde van de indiening van de aanvraag voor een woonvoorziening bij de gemeente op de standplaats stond.

Artikel 3.11 Aanpassingen van woonschepen

Het College verleent slechts een persoonsgebonden budget in de aanpassingskosten van een woonschip als:

  • a.

    de technische levensduur van het woonschip nog minimaal vijf jaar is;

  • b.

    het woonschip nog minimaal vijf jaar op de ligplaats mag blijven liggen.

Artikel 3.12 Beperkte gebruiksduur van aanpassingen

Als de technische levensduur van de woonwagen of het woonschip minder dan vijf jaar is of de standplaats van de woonwagen binnen vijf jaar voor opheffing in aanmerking komt of het woonschip niet tenminste nog vijf jaar op de ligplaats mag liggen, kan in uitzondering op artikel 3.10 en artikel 3.11 van deze verordening toch een persoonsgebonden budget verstrekt worden.

De maximale aanpassingskosten mogen dan niet meer bedragen dan het bedrag zoals genoemd in het Besluit.

Paragraaf 5 Verhuis- en (her)inrichtingskosten

Artikel 3.13 Verhuis- en (her)inrichtingskosten

  • 1.

    Het College kan een financiële tegemoetkoming verstrekken voor verhuis- en inrichtingskosten, als bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, onder b. aan

  • a.

    de ondersteuningsvrager;

  • b.

    de persoon, die op verzoek van het college en ten behoeve van de ondersteuningsvrager de woonruimte ontruimt.

    • 2.

      De aanvraag om een financiële tegemoetkoming voor verhuis- en inrichtingskosten als bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, onder b. wordt door het College geweigerd als

  • a.

    de verhuizing heeft plaatsgevonden voordat het College op de aanvraag heeft beschikt, tenzij zij daar schriftelijk toestemming voor heeft verleend;

  • b.

    de ondersteuningsvrager voor het eerst zelfstandig gaat wonen;

  • c.

    als de ondersteuningsvrager verhuisd is op een moment dat op basis van leeftijd,gezinssituatie of woonsituatie de verhuizing algemeen gebruikelijk geacht zou zijn.

  • 3.

    Het College kan nadere regels stellen omtrent de hoogte van de financiële tegemoetkoming, als bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, onder b.

Paragraaf 6 Overige woonvoorzieningen

Artikel 3.14 Kosten in verband met onderhoud, keuring, reparatie en verzekering

  • 1.

    Het College verleent slechts een woonvoorziening, als bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, onder e., als de betreffende woonvoorziening in het kader van deze verordening of het Besluit of op grond van de Wet voorzieningen gehandicapten is verleend.

  • 2.

    Het persoonsgebonden budget wordt vastgesteld op de werkelijke kosten, doch ten hoogste op de gemaximeerde vergoeding als opgenomen in het Besluit

Artikel 3.15 Kosten in verband met huurderving

  • 1.

    In geval van huurbeëindiging van een aangepaste woonruimte, die voor meer dan het bedrag als genoemd in het Besluit is aangepast, kan het College een persoonsgebonden budget verlenen aan de eigenaar van de woning in verband met derving van huurinkomsten voor de duur van maximaal 6 maanden, waarbij bij de bepaling van hoogte van het persoonsgebonden budget de eerste maand huurderving niet meegeteld wordt.

  • 2.

    De hoogte van het persoonsgebonden budget zoals bedoeld in het eerste lid wordt vastgesteld op de werkelijke kosten per maand, doch maximaal op het bedrag van de maximale subsidiabele huur op grond van de Wet op de huurtoeslag.

Artikel 3.16 Kosten in verband met tijdelijke huisvesting

  • 1.

    Het College kan een persoonsgebonden budget voor de kosten van tijdelijke huisvesting verlenen die door de ondersteuningsvrager moeten worden gemaakt in verband met het aanpassen van:

    • a.

      zijn huidige woonruimte;

    • b.

      de door de ondersteuningsvrager nog te betrekken woonruimte.

  • 2.

    Het persoonsgebonden budget als bedoeld onder a. en b. wordt verleend uitsluitend voor de periode dat de aan te passen woonruimte door het realiseren van de woningaanpassing niet bewoond kan worden en de ondersteuningsvrager als gevolg daarvan voor dubbele woonlasten komt te staan.

  • 3.

    Het College verleent slechts een persoonsgebonden budget voor de kosten van tijdelijke huisvesting als de ondersteuningsvrager redelijkerwijs niet kan voorkomen dat hij dubbele woonlasten heeft.

  • 4.

    Het College verleent maximaal zes maanden een persoonsgebonden budget voor de kosten van tijdelijke huisvesting als bedoeld in het eerste lid.

  • 5.

    Het College verleent uitsluitend een persoonsgebonden budget voor de kosten van tijdelijke huisvesting als bedoeld in het eerste lid als deze kosten gemaakt worden in verband met het

    • a.

      tijdelijk betrekken van een zelfstandige woonruimte;

    • b.

      tijdelijk betrekken van een niet-zelfstandige woonruimte, of

    • c.

      langer moeten aanhouden van de te verlaten woonruimte.

  • 6.

    De hoogte van het persoonsgebonden budget bedraagt de werkelijke kosten van huur van de ondersteuningsvrager voor de door hem bewoonde woonruimte (minus de huurtoeslag), doch maximaal het bedrag van de maximale subsidiabele huurprijs op grond van de Wet op de huurtoeslag.

Paragraaf 7 Terugbetaling bij verkoop

Artikel 3.17 Terugbetaling bij verkoop

  • 1.

    De eigenaar-bewoner, die krachtens deze verordening een woonvoorziening heeft ontvangen, waarvan het bedrag hoger is dan het bedrag zoals genoemd in het Besluit, en die binnen een periode van tien jaar na de datum van gereedmelding van de werkzaamheden de woning verkoopt, is gehouden om binnen een week na het passeren van de akte het College hiervan schriftelijk op de hoogte te stellen. De meerwaarde die door het treffen van de voorziening is ontstaan minus het deel van de kosten van getroffen voorzieningen, dat voor rekening van de eigenaar van de woonruimte is gekomen, dient, geheel of gedeeltelijk aan de gemeente te worden terugbetaald, tot maximaal het door de gemeente betaalde bedrag voor de in de woning getroffen voorzieningen.

  • 2.

    De restitutie als bedoeld in het eerste lid bedraagt:

voor het eerste jaar 100% van de meerwaarde,

voor het tweede jaar 90% van de meerwaarde,

voor het derde jaar 80% van de meerwaarde,

voor het vierde jaar 70% van de meerwaarde,

voor het vijfde jaar 60% van de meerwaarde,

voor het zesde jaar 50% van de meerwaarde,

voor het zevende jaar 40% van de meerwaarde,

voor het achtste jaar 30% van de meerwaarde,

voor het negende jaar 20% van de meerwaarde,

voor het tiende jaar 10% van de meerwaarde.

Hoofdstuk 4 Rolstoelen en/of sportvoorzieningen

Artikel 4.1 Algemene omschrijving

De door het College ter compensatie van de beperkingen die een ondersteuningsvrager ondervindt bij het zich in en om de woning verplaatsen dan wel voor sportbeoefening te verstrekken voorziening, kan bestaan uit

  • a.

    een algemene voorziening waaronder een algemene rolstoelvoorziening;

  • b.

    het verstrekken van een rolstoel voor verplaatsing binnen of buiten dan wel voor verplaatsing binnen en buiten de woonruimte, dan wel een aanpassing daaraan;

  • c.

    het verstrekken van een persoonsgebonden budget voor een rolstoel, genoemd in het vorige lid, waarvan de hoogte omschreven is in het Besluit, dan wel een aanpassing daaraan;

  • d.

    het verstrekken van een persoonsgebonden budget voor, onderhoud, reparatie en verzekering van de rolstoel;

  • e.

    het verstrekken van een financiële tegemoetkoming voor een sportvoorziening, dan wel een aanpassing daaraan.

Artikel 4.2 Het recht op een rolstoel en/of sportvoorziening

  • 1.

    Een ondersteuningsvrager kan voor een in artikel 4.1. onder a. vermelde voorziening in aanmerking worden gebracht wanneer de aantoonbare beperkingen incidenteel zittend verplaatsen in en om de woning noodzakelijk maken en hulpmiddelen die verstrekt worden op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten of en andere wettelijke regeling geen adequate oplossing bieden.

  • 2.

    Een ondersteuningsvrager kan voor een in artikel 4.1. onder b. en c. vermelde voorziening in aanmerking worden gebracht wanneer de aantoonbare beperkingen dagelijks zittend verplaatsen in en om de woning noodzakelijk maken en hulpmiddelen die verstrekt worden op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten of en andere wettelijke regeling geen adequate oplossing bieden.

  • 3.

    Een ondersteuningsvrager kan in aanmerking worden gebracht voor de in artikel 4.1. onder e. vermelde voorziening indien ondersteuningsvrager door aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek zonder sportvoorziening niet in staat is tot sportbeoefening en lid is van een sportvereniging.

  • 4.

    In uitzondering op het gestelde in artikel 4.2. lid 2 komt een persoon die verblijft in een op grond van artikel 5 van de Wet toelating zorginstellingen erkende instelling uitsluitend voor een rolstoel in aanmerking indien hij geen recht heeft op een rolstoel verstrekt op grond van de AWBZ.

Artikel 4.3 Levering

  • 1.

    Wanneer het College een rolstoel op basis van een bruikleen-overeenkomst verstrekt, zijn daarbij de kosten voor onderhoud, reparatie en verzekering inbegrepen.

  • 2.

    Het College kan in het Besluit regels vaststellen omtrent het persoonsgebonden budget en de financiële tegemoetkoming als genoemd in artikel 4.1 lid c., d., en e. van deze verordening.

Hoofdstuk 5 Vervoersvoorzieningen

Artikel 5.1 Algemene omschrijving

  • 1.
    • De door het College te verstrekken vervoersvoorziening, ter compensatie van de beperkingen die een ondersteuningsvrager ondervindt bij het lokaal kunnen verplaatsen per vervoermiddel, waardoor mede het ontmoeten van medemensen mogelijk wordt en op basis daarvan sociale verbanden aangegaan kunnen worden, kan bestaan uit:

    • a.

      een algemene voorziening waaronder een collectieve vervoersvoorziening;

    • b.

      een voorziening in natura in de vorm van:

      • 1.

        een scootermobiel;

      • 2.

        een ander vervoermiddel;

      • 3.

        een aanpassing aan een onder 1 en 2 genoemde voorziening;

    • c.

      een persoonsgebonden budget voor de kosten van:

      • 1.

        aanpassing van een eigen vervoermiddel;

      • 2.

        aanschaf van een ander vervoermiddel;

      • 3.

        reparatie, onderhoud en verzekering van een ander vervoermiddel;

    • d.

      een financiële tegemoetkoming voor

      • 1.

        gebruik van een taxi of eigen auto;

      • 2.

        gebruik van een rolstoeltaxi;

      • 3.

        gebruik van een bruikleen auto;

      • 4.

        aanschaf van een fiets met trapondersteuning.

         

  • 2.

    Het College kan in het Besluit nadere regels vaststellen met betrekking tot het persoonsgebonden budget en de financiële tegemoetkoming bedoeld in het vorige lid, sub c en d.

Artikel 5.2 Het recht op een vervoersvoorziening

  • 1.

    Een ondersteuningsvrager kan voor een vervoersvoorziening als bedoeld in artikel 5.1, eerste lid, sub a, in aanmerking worden gebracht indien en voor zover

    • a.

      aantoonbare beperkingen het gebruik van het openbaar vervoer of het bereiken van dit openbaar vervoer onmogelijk maken;

    • b.

      sprake is van een zelfstandige vervoersbehoefte.

  • 2.

    Een ondersteuningsvrager kan voor een vervoersvoorziening als in artikel 5.1, eerste lid, onder b, c, of d vermeld, in aanmerking worden gebracht indien en voor zover

    • a.

      aantoonbare beperkingen het gebruik van een collectief systeem als bedoeld onder artikel 5. eerste lid, onder a. onmogelijk maken;

    • b.

      een collectief systeem als bedoeld onder artikel 5, eerste lid onder a. niet aanwezig is;

    • c.

      er sprake is van een zelfstandige vervoersbehoefte.

  • 3.

    Het College kan nadere regels stellen met betrekking tot het bepaalde in het tweede lid.

  • 4.

    Er wordt geen financiële tegemoetkoming voor een vervoersvoorziening als bedoeld onder artikel 5.1, eerste lid , onder d, sub 1., 2. en 3. of als bedoeld onder artikel 5.1 eerste lid, onder b sub 2 en artikel 5.1 eerste lid, onder c, sub b, wanneer een ander vervoermiddel gelijk gesteld kan worden aan een auto, verstrekt als het inkomen van een ongehuwde ondersteuningsvrager of het gezamenlijke inkomen van een gehuwde of samenwonende ondersteuningsvrager meer bedraagt dan 1,5 maal de in het Besluit voor de diverse categorieën genoemde inkomensgrenzen.

Artikel 5.3 Afstemming op behoefte

  • 1.

    Bij de te verstrekken vervoersvoorziening wordt ten aanzien van de vervoersbehoefte uitsluitend rekening gehouden met de verplaatsingen in de directe woon- en leefomgeving in het kader van het leven van alledag.

  • 2.

    In afwijking op het gestelde in lid 1 wordt rekening gehouden met de vervoersbehoefte buiten de directe woon- en leefomgeving in een situatie waarin een bovenregionaal contact uitsluitend door de ondersteuningsvrager zelf bezocht kan worden, terwijl het bezoek noodzakelijk is voor de ondersteuningsvrager om dreigende vereenzaming te voorkomen.

  • 3.

    De te verstrekken vervoersvoorziening zal maatschappelijke participatie door middel van lokale verplaatsingen met tenminste een omvang per jaar van 1500 kilometer met een bandbreedte tot 2000 kilometer mogelijk maken.

  • 4.

    Voor zover de behoeften van echtgenoten niet samenvallen wordt niet meer dan anderhalf maal een enkele voorziening als bedoeld in artikel 5.1. eerste lid, sub d, onder 1.,2 en 3. toegekend.

Artikel 5.4 Verstrekking

  • 1.

    Het College verstrekt een vervoersvoorziening als genoemd in artikel 5.1 lid 1, sub b op basis van een bruikleenovereenkomst, waarbij kosten voor onderhoud, reparatie en verzekering zijn inbegrepen.

  • 2.

    Het College verstrekt een persoonsgebonden budget als bedoeld in artikel 5.1 lid 1, sub c. onder 3. op jaarbasis.

  • 3.

    Het College verstrekt een financiële tegemoetkoming als bedoeld in artikel 5.1 lid 1, sub d. onder 1., 2. en 3. op kwartaalbasis.

Hoofdstuk 6 Eigen bijdragen en eigen aandeel in de kosten van maatschappelijke

Artikel 6.1 Eigen bijdrage en eigen aandeel in de kosten van maatschappelijke

 

  • 1.

    Voor hulp bij het huishouden, woonvoorzieningen en individuele vervoersvoorzieningen geldt een eigen bijdrage of een eigen aandeel. De nadere regels die hierop van toepassing zijn, zijn vastgelegd in bijlage I bij deze verordening.

  • 2.

    De in een kalenderjaar verschuldigde eigen bijdrage en het eigen aandeel in de kosten van maatschappelijke ondersteuning waarvoor een tegemoetkoming wordt verleend mogen tezamen niet meer bedragen dan datgene wat hierover is opgenomen in het landelijke Besluit maatschappelijke ondersteuning.

 

ONDERDEEL II PROCEDURES

Hoofdstuk 7 Het verkrijgen van een voorziening

Artikel 7.1 Toegang tot de voorzieningen

Een aanvraag dient te worden ingediend bij het Wmo-loket, in welk loket zowel aanvragen voor voorzieningen inzake de wet als ook aanvragen zorg inzake de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten kunnen worden ingediend.

Artikel 7.2 Gebruik aanvraagformulier

Een aanvraag dient te worden ingediend door middel van een door het College ter beschikking gesteld formulier.

Artikel 7.3. Gronden voor weigering

Het College kan de gevraagde voorzieningen in ieder geval weigeren:

  • a.

    indien en voor zover op grond van de verstrekte gegevens niet kan worden vastgesteld dat recht op een voorziening bestaat;

  • b.

    voor zover het een aanvraag betreft voor kosten die de ondersteuningsvrager voorafgaand aan het moment van beschikken heeft gemaakt en niet meer na te gaan valt of deze voorziening als goedkoopst compenserend aan te merken is;

  • c.

    ls een voorziening als die waarop de aanvraag betrekking heeft, reeds eerder krachtens deze dan wel krachtens de Verordening voorzieningen gehandicapten Haarlemmermeer 2002 dan wel de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning Haarlemmermeer 2007 dan wel de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning Haarlemmermeer 2009 is verstrekt, tenzij de eerder vergoede of verstrekte voorziening verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan de ondersteuningsvrager zijn toe te rekenen.

 

Artikel 7.4 Uitbetaling van het persoonsgebonden budget of de financiële

tegemoetkoming

  • 1.

    De uitbetaling van het persoonsgebonden budget of de financiële tegemoetkoming gebeurt binnen drie weken na afgifte van de beschikking, waarin het persoonsgebonden budget of de financiële tegemoetkoming wordt toegekend, behalve als bijzondere voorwaarden zijn opgelegd waaraan eerst voldaan moet worden.

  • 2.

    De uitbetaling van een periodiek persoonsgebonden budget of periodieke financiële tegemoetkoming geschiedt achteraf op een vast tijdstip.

  • 3.

    De uitbetaling van een persoonsgebonden budget voor onroerende woonvoorzieningen gebeurt achteraf, tenzij dit tot financieringsproblemen leidt.

  • 4.

    De financiële tegemoetkoming voor verhuis- en inrichtingskosten wordt uitbetaald aan de ondersteuningsvrager zodra deze verhuist naar een geschikte woning.

  • 5.

    De financiële tegemoetkoming voor verhuis- en inrichtingskosten voor de persoon, bedoeld in artikel 3.13, lid 1 onder b. bedoelde persoon wordt uitbetaald aan die persoon zodra deze de woonruimte heeft ontruimd.

  • 6.

    De uitbetaling van een persoonsgebonden budget voor rolstoelvoorzieningen , roerende woonvoorzieningen en vervoersvoorzieningen gebeurt vooraf.

Hoofdstuk 8 Verplichtingen en bevoegdheden van de ondersteuningsvrager en het College

Artikel 8.1 Inlichtingen, onderzoek, advies en beschikking

  • 1.

    Het College is bevoegd om, voor zover dit van belang kan zijn voor de beoordeling van het recht op een voorziening, degene door wie een aanvraag is ingediend:

    • a.

      op te roepen in persoon te verschijnen op een door het College te bepalen plaats en tijdstip en hem te ondervragen;

    • b.

      op een door het College te bepalen plaats en tijdstip door een of meer daartoe aangewezen deskundigen te doen ondervragen en/of onderzoeken.

  • 2.

    Het College vraagt een daartoe door haar aangewezen adviesinstantie om advies als:

    • a.

      het handelt om een aanvraag van een ondersteuningsvrager die nog niet eerder een aanvraag in het kader van deze of van de voorafgaande Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning Gemeente Haarlemmermeer 2007 heeft ingediend en het een voorziening betreft waarvan de kosten naar verwachting het bedrag als genoemd in het besluit te boven zal gaan;

    • b.

      de gevraagde voorziening om medische redenen wordt afgewezen;

    • c.

      het College dat overigens gewenst vindt.

  • 3.

    Een ondersteuningsvrager is verplicht aan het College of de door haar aangewezen adviesinstantie die gegevens te verschaffen die noodzakelijk zijn voor de vaststelling van het recht op een voorziening.

  • 4.

    Bij de advisering zoals genoemd in het eerste lid onder b, wordt door de adviseur gebruik gemaakt van de systematiek, zoals neergelegd in de International Classification of Functions, Disabilities and Impairments, de zogenaamde ICF Classificatie.

  • 5.

    De beschikking vermeldt op welke wijze de genomen beschikking bijdraagt aan het behouden en bevorderen van de zelfredzaamheid en de normale maatschappelijke participatie van mensen met een beperking of een chronisch psychische probleem en van mensen met een psychosociaal probleem

Artikel 8.2 Samenhangende afstemming

Om de verkrijging van individuele voorzieningen samenhangend af te stemmen op de situatie van de ondersteuningsvrager laat het college onderzoek verrichten naar de situatie van de ondersteuningsvrager.

Artikel 8.3 Wijzigingen in de situatie

Degene aan wie krachtens deze verordening een voorziening is verstrekt, is verplicht aan het College mededeling te doen van feiten en omstandigheden, waarvan redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze van invloed kunnen zijn op het recht op een voorziening.

Artikel 8.4 Intrekking van een besluit tot verlening van een voorziening

  • 1.

    Het college kan een besluit, genomen op grond van deze verordening, geheel of gedeeltelijk intrekken indien:

    • a.

      de verstrekte gegevens zodanig onjuist of onvolledig blijken te zijn geweest dat, waren de juiste gegevens bekend geweest, een andere beslissing zou zijn genomen;

  • b.

    ingeval van wijzigingen in de omstandigheden van de ondersteuningsvrager, als ten gevolge daarvan de noodzaak als bedoeld in artikel 1.3, eerste lid, sub a van deze verordening, is komen te vervallen, dan wel als ten gevolge daarvan de ondersteuningsvrager in aanmerking dient te worden gebracht voor een andere voorziening, gelet op het bepaalde in artikel 1.3, eerste lid, sub c.;

  • c.

    als achteraf blijkt dat een aanspraak als bedoeld in artikel 1.3, tweede lid, sub b., te gelde wordt of kan worden gemaakt;

  • d.

    als niet is voldaan aan een of meer voorwaarden, gesteld bij of krachtens deze verordening.

    • 2.

      Een besluit tot het verlenen van een voorziening wordt ingetrokken, als blijkt dat de ondersteuningsvrager zijn hoofdverblijf als bedoeld in artikel 1.1, sub l., niet meer in de gemeente Haarlemmermeer heeft.

    • 3.

      Een besluit tot het verlenen van een financiële tegemoetkoming of persoonsgebonden budget kan worden ingetrokken, als blijkt dat die binnen zes maanden na uitbetaling niet is aangewend voor de bekostiging van de voorziening waarvoor deze was verleend, behalve bij woningaanpassingen hoger dan een bedrag als genoemd in het Besluit.

Artikel 8.5. Terugvordering

  • 1.

    In geval het recht op een voorziening is ingetrokken kan op basis daarvan een reeds uitbetaalde financiële tegemoetkoming of persoonsgebonden budget worden teruggevorderd.

  • 2.

    In geval het recht op een in eigendom verstrekte voorziening is ingetrokken, kan deze voorziening worden teruggevorderd indien de voorziening is verleend op basis van valselijk verstrekte gegevens.

 

Hoofdstuk 9 Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 9.1 Afwijken van bepalingen: hardheidsclausule

  • 1.

    Het College kan in bijzondere gevallen ten gunste van de ondersteuningsvrager of de woningeigenaar afwijken van de bepalingen in deze verordening, als toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

  • 2.

    Voorafgaande aan de toepassing van het eerste lid kan het College advies vragen aan een door haar aangewezen adviesinstantie of deskundigen.

Artikel 9.2 Indexering

Het college kan jaarlijks per 1 januari de in het kader van deze verordening en het op deze verordening beruste Besluit Maatschappelijke ondersteuning gemeente Haarlemmermeer 2011 geldende bedragen verhogen of verlagen conform de ontwikkelingen van de prijsindex volgens het Centraal Bureau van de Statistiek.

Artikel 9.3 Beleidsregels

Het College kan nadere regels vaststellen inzake de uitvoering van de verordening.

Artikel 9.4 Intrekking oude verordening

De Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning Haarlemmermeer 2009 wordt ingetrokken per 1 januari 2011.

Artikel 9.5 Overgangsbepaling

Alle aanvragen ingediend voor het tijdstip van vaststelling en in werkingtreding van deze verordening worden behandeld op de wijze zoals voor de inwerkingtreding van deze verordening was voorgeschreven. Voor alle beschikkingen die zijn genomen voor de vaststelling en inwerkingtreding van deze verordening geldt de verordening 2009.

Artikel 9.6 Citeertitel en inwerkingtreding

 

  • 1.

    Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning, Gemeente Haarlemmermeer 2011.

  • 2.

    Deze verordening treedt in werking op een door het College te bepalen tijdstip.

Toelichting

Algemene toelichting op de verordening

1. Inleiding

Dit is de derde verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning van de gemeente

Haarlemmermeer. In deze verordening geeft de gemeente aan hoe zij door middel van het verstrekken van voorzieningen een alternatief biedt voor de beperkingen die iemand heeft om te kunnen participeren in de samenleving, zodanig dat de ontstane problemen zoveel mogelijk opgelost worden, daarbij uitgaande van de zelfredzaamheid van de burger.

Hiermee is door de gemeente invulling gegeven aan het begrip “compensatie” zoals dat in artikel 4 van de Wmo is opgenomen. De verstrekking van voorzieningen is een complex proces. De verordening vormt hier de basis van; rechten en plichten zijn hierin opgenomen. Elementen die meer aan verandering onderhevig zijn, zoals financiële normen zijn opgenomen in een afzonderlijk besluit; het Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning Gemeente Haarlemmermeer 2011. Hierdoor wordt het mogelijk om via een eenvoudige procedure de regels aan te passen als dit op grond van de uitvoeringspraktijk of nieuwe inzichten nodig blijkt. Tot slot wordt in de beleidsregels maatschappelijke ondersteuning een gedetailleerde uitwerking van verordening en besluit gegeven ten behoeve van de uitvoering; het uitvoeringsbeleid.

In deze verordening is het begrip compensatie een belangrijke term. In de algemene toelichting is dit nader toegelicht. Ook is een toelichting gegeven op het recht op het persoonsgebonden budget. Tot slot zijn de voorzieningen die op basis van de verordening verstrekt kunnen worden op een aantal belangrijke punten nader toegelicht.

Belangrijk in het proces van het verstrekken van voorzieningen is maatwerk. In de verordening zijn de

rechten en plichten van de burger vastgelegd. Bij de uitvoering zal dit steeds goed afgestemd moeten

worden op de individuele burger.

2. Compensatieverplichting

Onder compenseren wordt verstaan een alternatief bieden voor de beperkingen die iemand heeft om te kunnen participeren in de samenleving, zodanig dat de gevolgen van die beperkingen zoveel mogelijk worden opgeheven, daarbij uitgaande van de zelfredzaamheid van de ondersteuningsvrager. Hierbij zal het altijd gaan om zaken die leiden tot meerkosten; kosten die een ondersteuningsvrager wel heeft en die een niet-ondersteuningsvrager niet heeft. De oorzaak van de extra kosten moet het gevolg zijn van belemmeringen die gebaseerd zijn op beperkingen.

Bij de compensatie gaat het om beperkingen in de zelfredzaamheid. Onder zelfredzaamheid wordt verstaan het lichamelijke, verstandelijke, geestelijke en financiële vermogen om zelf voorzieningen te treffen die deelname aan het normale maatschappelijke verkeer mogelijk maken. Bij het bepalen van de compensatie wordt rekening gehouden met

  • -

    de persoonskenmerken van de ondersteuningsvrager

  • -

    zijn/haar individuele mogelijkheden

  • -

    relevante levensgebieden waaraan de ondersteuningsvrager participeert

Uiteindelijk wordt beoogd de beperkingen waarmee de ondersteuningsvrager wordt geconfronteerd op te heffen, in die mate dat deze qua zelfstandigheid en participatie vergelijkbaar is met personen die geen maatschappelijke ondersteuning en hulpmiddelen nodig hebben

Het staat de gemeente vrij om zelf te bepalen met welke voorzieningen zij de beperkingen compenseert, te weten hulp bij het huishouden, woon-, rolstoel- en vervoersvoorzieningen.

Hulp bij het huishouden geeft ondersteuning aan mensen die niet in staat zijn zelfstandig een huishouden te voeren. Met woonvoorzieningen wil de gemeente een normaal gebruik van de woning en het in en om de woning verplaatsen mogelijk maken. Rolstoelvoorzieningen en vervoersvoorzieningen maken het mogelijk zich te verplaatsen in en om de woning en lokaal per vervoermiddel. Rolstoel- en vervoersvoorzieningen kunnen bovendien bijdragen aan het ontmoeten van medemensen en het leggen van sociale contacten.

3. De goedkoopst compenserende voorziening

Met goedkoopst compenserende wordt bedoeld dat een voorziening ‘verantwoord’ moet zijn, hetgeen zo veel betekent als doeltreffend, doelmatig en vriendelijk voor de ondersteuningsvrager. Er is dus sprake van maatwerk binnen bepaalde grenzen.

Een voorziening is compenserend wanneer deze zich kwalificeert als compensatie van beperkingen op het gebied van zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie en die de belanghebbende in staat stelt: a. een huishouden te voeren b. zich te verplaatsen in en om de woning c. zich lokaal te verplaatsen per vervoermiddel d. medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aan te gaan. Een voorziening kan slechts dan als compenserend worden aangemerkt, als die voorziening, dan wel de combinatie van voorzieningen, de beperkingen die de ondersteuningsvrager op een bepaald gebied ondervindt wegneemt, dan wel vermindert. Aldus gedefinieerd zal zich in de praktijk een breed scala van mogelijkheden voordoen die ieder voor zich of in combinatie met elkaar objectief beschouwd als 'compenserend' kunnen worden aangemerkt.

De ondergrens voor het verstrekken van een voorziening wordt bepaald door de goedkoopst compenserende voorziening. De begrippen ‘goedkoopst’ en ‘compenserend’ moeten in onderlinge samenhang worden bezien. De volgorde waarin deze begrippen zijn geplaatst, betekent niet dat bij de afweging die wordt gemaakt, de hoogte van de kosten van de voorziening voorop staan en pas in tweede instantie wordt gekeken of de voorziening als compensatie kan worden aangemerkt. Een voorziening moet altijd compenserend zijn. Pas als er meerdere voorzieningen zijn, dan wel andere combinaties van voorzieningen zijn, die de toets van het compenserend zijn kunnen doorstaan, kan de goedkoopste oplossing worden gekozen.

4. Geen aanspraak op grond van een andere wettelijke bepaling.

De compensatieplicht is ook van toepassing op personen waarbij een verblijfsindicatie is geïndiceerd. De zorg voor personen waarbij een verblijfsindicatie is geïndiceerd valt onder de AWBZ en niet onder de verplichting van de gemeente. De verblijfsindicatie is het criterium op grond waarvan iemand wel of niet onder de Wmo valt.

Geen voorziening wordt toegekend voor zover op grond van enige andere wettelijke regeling of enige

privaatrechtelijke overeenkomst of verbintenis aanspraak op de voorziening bestaat (artikel 2 Wmo). Hierop zijn allerlei landelijke, maar ook gemeentelijke regelingen van toepassing.

5. Eén loket en integrale beoordeling van aanvragen

Er is een centraal loket dat op allerlei manieren te bereiken is. Het loket geeft toegang tot alle Wmo-voorzieningen en ook de aanvragen om zorg op grond van de AWBZ kunnen daar worden ingediend.

6. Inkomensafhankelijkheid

6.1 Eigen bijdrage

De gemeente heeft de mogelijkheid om een eigen bijdrage te vragen aan de ondersteuningsvrager. Door het rijk zijn de bovengrenzen daarvan vastgelegd in het Besluit maatschappelijke ondersteuning.

Gekozen is voor het vragen van eigen bijdragen bij de hulp bij het huishouden, woonvoorzieningen en

vervoersvoorzieningen. Bij een rolstoelvoorziening geldt geen eigen bijdrage. Ook wanneer een verhuis- en herinrichtingskostenvergoeding wordt verstrekt aan een persoon die een woning ten behoeve van een ondersteuningsvrager vrijmaakt, geldt geen eigen bijdrage. De hoogte van de eigen bijdrage is bepaald in de bijlage bij de verordening.

6.2 Inkomensgrens

Voor een tegemoetkoming in de vervoerskosten of verstrekking van een auto of daarmee vergelijkbaar

vervoermiddel komt men niet in aanmerking wanneer het inkomen de in de verordening genoemde

inkomensgrens te boven gaat. Iemand met een dergelijk inkomen wordt geacht de kosten van het lokaal vervoer of bezit en gebruik van een auto zelf te kunnen dragen.

7. Keuze voor een naturavoorziening of een persoonsgebonden budget

Keuzevrijheid is een belangrijk principe binnen de Wmo. Daarom is geregeld dat personen die aanspraak hebben op een individuele voorziening de keuze hebben tussen het ontvangen van een voorziening in natura of het ontvangen van een hiermee vergelijkbaar persoonsgebonden budget(pgb).

7.1 Hulp bij het huishouden: keuze voor een persoonsgebonden budget of een voorziening in natura.

Hulp bij het huishouden kan in natura worden verstrekt, maar er is ook een keuzemogelijkheid voor een persoonsgebonden budget. De omvang en hoogte van het persoonsgebonden budget wordt geregeld in het Besluit.

7.2 Woonvoorzieningen: keuze voor een persoonsgebonden budget of een voorziening in natura

7.2.1 Onroerende woonvoorzieningen:

Voor het aanbrengen van onroerende woonvoorzieningen heeft de gemeente afspraken gemaakt met

aannemers voor de levering daarvan. Een traplift is een relatief dure voorziening die in verband met

hergebruik (efficiencyvoordelen) over het algemeen in natura op basis van bruikleen verstrekt zal worden.

7.2.1.1 Onroerende woonvoorziening eigen woning:

De gemeente verstrekt de voorziening niet in natura, maar kan, als de ondersteuningsvrager daarom vraagt, de ondersteuningsvrager wel enige vorm van begeleiding geven bij met name de voorbereiding van het laten aanbrengen van de benodigde voorziening. Op deze manier komt de gemeente zoveel mogelijk tegemoet aan de keuzemogelijkheid voor een naturavoorziening, naast de keuzemogelijkheid voor een persoonsgebonden budget.

7.2.1.2 Onroerende woonvoorziening in een huurwoning

Ook als het om een huurwoning gaat wordt een persoonsgebonden budget verstrekt. Omdat in de wet is opgenomen dat dit persoonsgebonden budget aan de eigenaar van de woning betaald moet worden, is dit voor de ondersteuningsvrager te vergelijken met een naturavoorziening. In de verordening is de mogelijkheid opgenomen om het persoonsgebonden budget uit te keren aan de ondersteuningsvrager als de woningeigenaar daarvoor toestemming geeft. In de praktijk zal zich dat beperken tot kleine aanpassingen.

7.2.2 Roerende woonvoorzieningen

Over het algemeen verstrekt de gemeente een dergelijke voorziening in natura (in eigendom al dan niet in bruikleen). Daarnaast is de mogelijkheid voor het verstrekken van een persoonsgebonden budget aanwezig. Uitzondering hierop zijn dure roerende woonvoorzieningen die slechts een korte periode gebruikt gaan worden, waardoor het verstrekken van een persoonsgebonden budget niet verantwoord is, omdat hergebruik daarmee niet mogelijk is. Dit kan zich voordoen bij jonge kinderen die in de groei zijn en al snel aangewezen zijn op een andere voorziening.

7.2.3 Verhuis- en inrichtingskosten

De gemeente verstrekt een financiële tegemoetkoming in verhuis- en inrichtingskosten als het gaat om

verhuizing naar een geschikte woning of als een geschikte woning wordt vrijgemaakt.

7.3. Rolstoelen: keuze voor een persoonsgebonden budget of een voorziening in natura

7.3.1 Handbewogen/ elektrische rolstoel

Over het algemeen verstrekt de gemeente handbewogen en elektrische rolstoelen in natura op basis van bruikleen. Er is echter ook een keuzemogelijkheid voor een persoonsgebonden budget voor deze rolstoelen. Uitzondering hierop zijn rolstoelen die slechts een korte periode gebruikt gaan worden omdat duidelijk is dat binnen afzienbare termijn een nieuwe nodig is, waardoor het verstrekken van een persoonsgebonden budget niet verantwoord is. Dit kan zich voordoen bij personen op een hoge leeftijd of bij mensen met een progressief ziektebeeld, maar ook bij jonge kinderen die in de groei zijn en al snel aangewezen zijn op een andere voorziening.

7.3.2 Sportvoorziening

De verstrekking van een sportvoorziening is afwijkend van een verstrekking van een handbewogen- of elektrische rolstoel. Een sportvoorziening wordt niet als naturavoorziening verstrekt. In de praktijk blijken ondersteuningsvragers via sponsoring of anderszins voorzieningen van geheel eigen keuze aan te schaffen. Het is niet mogelijk daarvoor een naturapakket aan te bieden.

7.4 Vervoersvoorzieningen: keuze voor een persoonsgebonden budget of een voorziening in natura

7.4.1 Scootermobiel en andere vervoermiddelen

Over het algemeen verstrekt de gemeente dergelijke vervoersvoorzieningen in natura op basis van

bruikleen. Daarnaast is de mogelijkheid voor het verstrekken van een persoonsgebonden budget aanwezig. Uitzondering hierop is het verstrekken van een persoonsgebonden budget voor scootermobielen die slechts een kortere periode gebruikt gaan worden, waardoor het verstrekken van een persoonsgebonden budget niet verantwoord is. Dit kan zich voordoen bij personen op een hoge leeftijd of bij mensen met een progressief ziektebeeld.

Hetzelfde geldt voor een persoonsgebonden budget voor een rijwiel bijzondere uitvoering. Ook daar moet het verstrekken van een persoonsgebonden budget afgewogen worden ten opzichte van de te verwachte gebruiksduur. De verstrekking van een fiets met trapondersteuning is afwijkend, omdat daarvoor een financiële tegemoetkoming wordt verstrekt en die men zelf dient aan te schaffen.

7.4.2 Collectief vervoer

Het collectief vervoer in de gemeente is van hoog niveau en strekt zich uit over een groot reisgebied. Als veel mensen van het persoonsgebonden budget gebruik gaan maken tast dit de financierbaarheid van het collectieve vervoersysteem aan.

7.4.3 Overige vervoersvoorzieningen

In verordening wordt ook de mogelijkheid voor het verstrekken van een persoonsgebonden budget voor een aantal overige vervoersvoorzieningen genoemd. Artikel 5.2 lid 2 bepaalt dat deze voorzieningen alleen verstrekt worden als vervoer met het collectieve vervoerssysteem niet adequaat of toereikend is. Het merendeel van de ondersteuningsvragers zal van deze naturavoorziening gebruik kunnen maken. De enige mogelijkheid voor het verstrekken van een voorziening om het vervoer met de eigen auto mogelijk te maken is een persoonsgebonden budget voor het aanpassen van de auto of een financiële tegemoetkoming voor het gebruik van de eigen auto. Voor het aanpassen van de eigen auto wordt een persoonsgebonden budget verstrekt. Het aanpassen van de auto kan echter ook onder begeleiding van een leverancier wanneer de gemeente daarmee afspraken heeft gemaakt. Hiermee wordt zoveel mogelijk tegemoetgekomen aan het verstrekken van een naturavoorziening voor autoaanpassingen. Het persoonsgebonden budget is gelijk aan de kosten voor de goedkoopst compenserende voorziening.

8. Voorzieningenterreinen

8.1 Hulp bij het huishouden

In de Wmo hebben gemeenten de verantwoordelijkheid gekregen voor lichtere vormen van hulp en

ondersteuning. Hulp bij het huishouden kan ook geboden worden, als mantelzorgers tijdelijk van hun last ontheven moeten worden. Men kent dit onder het begrip “respijtzorg”.

8.2 Woonvoorzieningen

Het beleid met betrekking tot het verlenen van woonvoorzieningen, zoals dat in deze verordening is

geformuleerd, is er op gericht optimaal van de mogelijkheden van de woningmarkt gebruik te maken. Om deze reden is in deze verordening bij de woonvoorzieningen het primaat gelegd bij het verhuizen naar een aangepaste, of eenvoudiger aan te passen woning. Dit houdt in dat de woonruimte van de

ondersteuningsvrager niet automatisch wordt aangepast als het normale gebruik van de woonruimte op grond van ergonomische beperkingen of problemen van de ondersteuningsvrager niet (meer) mogelijk is. Als het om een relatief dure aanpassing gaat, biedt de verordening de mogelijkheid te bezien, of een reeds aangepaste of goedkoper aan te passen woning in de gemeente aanwezig is, in welk geval verhuizing naar die woning als woonvoorziening kan worden aangeboden. In de afwegingen die hierbij een rol spelen moet uiteraard ook rekening gehouden worden met de persoonlijke omstandigheden van de ondersteuningsvrager.

Uitgangspunt van het gemeentelijk beleid is dat zo goed mogelijk gebruik wordt gemaakt van de

beschikbare aangepaste woningen in de gemeente. In de verordening is de grens voor de afweging van het toepassen van het primaat van verhuizen neergelegd bij een vast bedrag. Dit bedrag is opgenomen in het Besluit. Dit bedrag is zodanig gekozen dat daarmee veel voorkomende woningaanpassingen voor een persoonsgebonden budget in aanmerking kunnen komen en het primaat dus alleen toegepast wordt als het om duurdere woningaanpassingen gaat.

Een hulpmiddel daarbij is de mogelijkheid om een vertrekkende huurder, die een woonruimte vrijmaakt voor een ondersteuningsvrager, een verhuis- en herinrichtingskosten te verlenen.

8.3 Rolstoelen

Ook bij rolstoelen is hergebruik een belangrijk uitgangspunt van het beleid. Bij een naturaverstrekking is er dan ook altijd sprake van het in bruikleen geven van de rolstoel.

8.4 Vervoersvoorzieningen

Bij het opzetten van de verordening is er vanuit gegaan dat ondersteuningsvragers, die in aanmerking

komen voor vervoersvoorzieningen, geen gebruik kunnen maken van openbaar vervoer. Deze

ondersteuningsvragers moet dus een alternatief (een compenserende oplossing) worden geboden. Dit alternatief wordt in de eerste plaats gevonden in de vorm van collectief aanvullend vervoer. Alleen in situaties waarin ondersteuningsvragers geen gebruik kunnen maken van dit collectieve systeem kan een vervangende voorziening worden getroffen in de vorm van een persoonsgebonden budget of een financiële tegemoetkoming voor een overige vervoersvoorziening. Bij een financiële tegemoetkoming voor gebruik van en taxi, eigen auto, rolstoeltaxi of bruikleenauto of een vervoersvoorziening die gelijk gesteld kan worden aan een auto wordt bij de beoordeling van het recht op de tegemoetkoming naar het inkomen gekeken.

Collectieve systemen, individuele persoonsgebonden budgetten of financiële tegemoetkomingen betreffen vervoersvoorzieningen voor de (middel)lange afstand. Daarnaast kunnen ondersteuningsvragers voorzieningen nodig hebben voor het verplaatsen over een korte afstand, het doen van een boodschap, het bezoeken van een kennis in de buurt etc. Hier biedt noch een taxi, noch een collectief systeem uitkomst. Voor deze verplaatsingen kan een verplaatsingsmiddel voor de korte afstand worden verstrekt, zoals een scootermobiel of een rijwiel bijzondere uitvoering of een ander vervoermiddel. Hoewel het primaat bij de vervoersvoorzieningen dus bij een collectief systeem is gelegd, zal in een aantal gevallen moeten worden bezien of er naast dat collectieve systeem niet andere voorzieningen, aanvullend daarop, noodzakelijk zijn.

De voorzieningen waarom het kan gaan, zijn in een niet-limitatieve opsomming opgenomen in de

verordening.

Artikelsgewijze toelichting op de verordening

ONDERDEEL I ALGEMEEN

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

In dit artikel wordt een aantal begrippen verklaard.

f.Algemene voorziening

Het gaat hier om direct of uit voorraad beschikbare voorzieningen, die met een minimum aan

administratieve zaken kunnen worden verstrekt. Daarbij valt te denken aan een scala van reeds bestaande of nog te ontwikkelen voorzieningen zoals klussendiensten, voorzieningendepots. De verstrekking en procedure is eenvoudiger dan bij individuele voorzieningen : een beperkte toegangsbeoordeling, geen formele beslissing (beschikking) en geen eigen bijdragen. In de regel gaat het om eenvoudige voorzieningen die bedoeld zijn voor incidenteel of kortdurend gebruik. Kenmerkt van een algemene voorziening is tenslotte dat zij altijd in natura verstrekt wordt en nooit als financiële tegemoetkoming of persoonsgebonden budget

l.Hoofdverblijf

De compensatieplicht strekt zich uit tot de inwoners van de gemeente, de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens geeft hierover uitsluitsel.

Als de ondersteuningsvrager naar een andere gemeente wil verhuizen moet duidelijk zijn waar de aanvraag ingediend moet worden. De Wmo zelf geeft hierover geen uitsluitsel.

De verordening beoogt met de zinsnede 'en op welk adres de ondersteuningsvrager in de gemeentelijke basisadministratie staat ingeschreven, of zal staan ingeschreven' een mogelijkheid te openen aanvragen in te dienen bij gemeenten waar men nog niet woonachtig is.

Beoogd wordt aan te geven dat de aanvraag voor een aan te passen en te betrekken woning ingediend moet worden in de gemeente waar de aan te passen woning staat. Deze gemeente kan immers beter overwegen of het aanpassen van de woning de adequaat goedkoopste oplossing is of dat een reeds geschikte woning beschikbaar is. De gemeente waaruit de ondersteuningsvrager vertrekt, heeft hier geen inzicht in. Ook in die gevallen dat een aanvraag wordt gedaan voor het bezoekbaar maken van een woonruimte voor de ondersteuningsvrager die in een AWBZ-instelling verblijft, is bovenstaande formulering van belang. Een verhuiskostenvergoeding moet overigens aangevraagd worden bij de te verlaten gemeente.

p.Persoonsgebonden budget

Onder een persoonsgebonden budget wordt verstaan een geldbedrag waarmee de

ondersteuningsvrager zelf de voorziening kan inkopen. In de wet is opgenomen dat het persoonsgebonden budget vergelijkbaar moet zijn met een natura voorziening. Dit betekent niet dat het budget gelijk is aan de kosten die de gemeente moet maken om een natura voorziening te verstrekken. Bij het persoonsgebonden budget wordt ook rekening gehouden met meerkosten zoals aangegeven in het Besluit. Per voorziening kan de hoogte van het persoonsgebonden budget dus verschillend zijn. Daarnaast wordt rekening gehouden met de te verwachte levensduur van de voorziening en de reële kosten die de ondersteuningsvrager zal moeten maken.

q.Financiële tegemoetkoming

Het persoonsgebonden budget moet het in principe mogelijk maken voor de

ondersteuningsvrager om zelf een voorziening aan te schaffen vergelijkbaar met de naturavoorziening die hij van de gemeente kan ontvangen. In bepaalde situaties kan hiervan afgeweken worden en wordt een financiële tegemoetkoming verstrekt. Dit is een forfait, dus een vast bedrag dat bedoeld is als een voldoende bijdrage in de te maken kosten. Hiervoor is gekozen in situaties waarin de precieze vaststelling van de kosten moeilijk te bepalen is of het de meerkosten ten opzichte van een algemeen gebruikelijke voorziening betreft.

Artikel 1.3 Beperkingen

Artikel 1.3 lid 1 geeft beperkingen aan, die betrekking hebben op het toekennen van een voorziening. Dit artikel geeft aan wanneer er al dan niet een voorziening wordt toegekend.

Langdurig noodzakelijk

Ingevolge onderdeel a dienen de voorzieningen langdurig noodzakelijk te zijn om belemmeringen op het gebied van het voeren van een huishouden, het normale gebruik van de woning, het zich in en om de woning verplaatsen en het ontmoeten van andere mensen en het aangaan en onderhouden van sociale verbanden, op te heffen of te verminderen. Wat langdurig noodzakelijk is, is afhankelijk van de concrete situatie. Het kan, in tijd uitgedrukt, gaan om bijvoorbeeld twee maanden, bijvoorbeeld bij mensen die in een terminaal ziektestadium verkeren. Het kan ook gaan om veertig jaar, in situaties waarin de beperking bijvoorbeeld aangeboren is en stabiel van aard is. Kenmerk is in beide genoemde situaties dat de ondervonden beperking, naar de stand van de medische wetenschap op het moment van de aanvraag, onomkeerbaar is. Er is dus redelijkerwijs geen verbetering te verwachten in de situatie van de ondersteuningsvrager. In dit kader zal de prognose van groot belang zijn. Luidt de prognose dat betrokkene na enige tijd zonder de benodigde voorzieningen zal kunnen functioneren, dan mag men van kortdurende noodzaak uitgaan. Bij een wisselend beeld, waarbij verbetering in de toestand periodes van terugval opvolgen, kan echter uitgegaan worden van een langdurige noodzaak. Voor langere tijd betekent in ieder geval dat wie tijdelijke beperkingen heeft, bijvoorbeeld door een ongeluk, terwijl vast staat dat de handicap van voorbijgaande aard is, niet voor een voorziening in het kader van deze verordening in aanmerking komt. Waar precies de grens ligt tussen kortdurend en langdurig ligt zal van situatie tot situatie verschillen.

Een uitzondering op de regel dat de aangevraagde voorziening langdurig noodzakelijk moet zijn,wordt

gevormd door situaties waarin voor een afzienbare periode hulp bij het huishouden nodig is, bijvoorbeeld bij ontslag uit het ziekenhuis na een opname of bij een ontregeld huishouden.

Ook voor het gebruik van het collectieve vervoerssysteem kan in sommige gevallen voor korte duur worden geïndiceerd (zie artikel 5.2 van de artikelsgewijze toelichting op deze verordening).

Individueel gericht

Een voorziening moet in overwegende mate op het individu gericht zijn. Hiermee worden aanvragen om gemeenschappelijke voorzieningen uitgesloten, hoewel voorzieningen die niet alleen een individueel karakter kunnen hebben, wel passen in het kader van deze verordening. Zo is het collectief vervoer een voorbeeld voor een collectieve voorziening die individueel gericht is. De verordening richt zich niet op welzijnsvoorzieningen die weliswaar ook collectief kunnen zijn en ook op het individu gericht kunnen zijn, maar die niet tot stand komen op basis van een individuele aanvraag waarop de gemeente besluit. Deze voorzieningen worden in deze verordening als voorliggende voorzieningen aangemerkt waarop iemand in eerste instantie een beroep moet doen.

Goedkoopst compenserend

Voorzieningen die in het kader van deze verordening worden verstrekt dienen naar objectieve maatstaven gemeten zowel compenserend als goedkoopste voorziening te zijn. Met compenserend wordt bedoeld de voorziening die zich kwalificeert als compensatie van de beperkingen op het gebied van zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie. Hoewel datgene wat de ondersteuningsvrager als compenserend beschouwt mee zal moeten wegen in de beoordeling van het compenserend zijn van de voorziening, zal ook het kostencriterium een rol spelen bij de uiteindelijke beoordeling van de keuze van een voorziening (zie ook algemene toelichting onder 2.1: de goedkoopst compenserende voorziening).

Voor wat betreft het kwaliteitsniveau wordt bij een verantwoord, maar ook niet meer dan dat, niveau

aangesloten. Eigenschappen die kostenverhogend werken zonder dat zij de voorziening meer compenserend maken, zullen in principe niet voor vergoeding in aanmerking komen. Het verstrekken van een voorziening, die duurder is dan de meest goedkoopst compenserende voorziening, is niet onmogelijk mits de ondersteuningsvrager bereid is het prijsverschil voor eigen rekening te houden. Het begrip goedkoopst compenserend zal vooral betekenis hebben als het gaat om pakketten van voorzieningen waaruit een keuze gemaakt kan worden.

Lid 2 van artikel 1.3 geeft drie situaties weer waarin geen voorziening wordt toegekend.

Algemeen gebruikelijk

Onder a. wordt aangegeven dat in geval een voorziening voor een persoon als aanvrager algemeen

gebruikelijk is, geen voorziening wordt toegekend. Waar de grens tussen wat algemeen gebruikelijk is en wat dat niet is precies getrokken moet worden, wordt afgemeten aan algemeen maatschappelijke normen. Deze normen verschuiven in de tijd, zo zullen voorzieningen die op het ene moment als een Wmo-voorziening aangemerkt worden, na verloop van tijd als algemeen gebruikelijk aangemerkt kunnen worden. Ook inkomen kan hierin een belangrijke rol spelen.

Onder algemeen gebruikelijk moet in ieder geval worden verstaan een voorziening die:

  • a.

    in de reguliere handel te koop is;

  • b.

    niet speciaal bedoeld is voor mensen met een beperking;

  • c.

    niet aanzienlijk duurder is dan vergelijkbare producten.

Als de ondersteuningsvrager een speciale fiets nodig heeft, kunnen - op grond van het feit dat de fiets

algemeen gebruikelijk is - de kosten van een gewone fiets in mindering gebracht op de te verstrekken

bijzondere uitvoering. Eenzelfde redenering geldt voor de vergoeding van kosten van aanpassing van de eigen auto, waarbij bijvoorbeeld de kosten van het aanbrengen van een airco als algemeen gebruikelijke kosten kan worden aangemerkt. Als uitgangspunt zal bij het hanteren van het begrip 'algemeen gebruikelijk' worden aangesloten bij de jurisprudentie met betrekking tot dit begrip.

Aanspraken via andere regelingen

Onder b. wordt bij artikel 1.3 lid 2 aangegeven dat deze voorzieningen niet worden verstrekt als er een

andere regeling bestaat, op grond waarvan men aanspraak kan maken op de aangevraagde voorziening. Het gaat hierbij niet alleen om wettelijke regelingen, maar ook om privaatrechtelijke aanspraken. Zo kan iemand die door het toedoen van een ander aangewezen raakt op voorzieningen mogelijk een vergoeding claimen en daarmee vervalt het recht op een voorziening op grond van de Wmo. In de periode tijdens het voeren van de eventuele procedure ter verkrijging van een dergelijke vergoeding bestaat een tijdelijk recht op een voorziening. Bij toewijzing van de claim vervalt dit recht en wordt de voorziening teruggevorderd c.q. teruggenomen (zie ook artikel 8.4 en 8.5).

Het gaat hierbij ook om afspraken die de gemeente heeft gemaakt met wooncorporaties. Als op grond van deze afspraken de woningaanpassing voor rekening van de woningeigenaar komt, gaat het om een voorliggende voorziening die niet op basis van deze verordening wordt vergoed.

Keuzes gericht op beperkingen horende bij de levensfase van de ondersteuningsvrager

Onder lid 3 van artikel 1.3 wordt aangegeven dat bij het verstrekken van een voorziening rekening

gehouden wordt met keuzes van de ondersteuningsvrager gericht op beperkingen horende bij de levensfase van de ondersteuningsvrager. Verwacht mag worden dat een ondersteuningsvrager bij keuzes die gemaakt worden in het leven rekening houdt met beperkingen die horen bij zijn levensfase. Er zullen geen voorzieningen verstrekt worden bij situaties die het gevolg zijn van keuzes die gemaakt zijn niet passende bij de individuele omstandigheden waarin de ondersteuningsvrager zich bevindt.

Hoofdstuk 2. Hulp bij het huishouden

Artikel 2.1 Algemene omschrijving

Artikel 2.1 bepaalt dat het College hulp bij het huishouden moet verstrekken die kan bestaan uit een

algemene voorziening, voorziening in natura of uit een persoonsgebonden budget voor deze voorziening. De definitie van hulp bij het huishouden is opgenomen in artikel 1.1 sub s. Concreet betekent dit dat de hulp bij het huishouden gericht is op activiteiten op het gebied van:

  • -

    huishoudelijke werkzaamheden; licht poetswerk in huis, kamers opruimen, huis schoonmaken, stofzuigen, toilet en badkamer schoonmaken, kleding en linnengoed wassen

  • -

    organisatie bij het huishouden; anderen in de huishouden (bijvoorbeeld kinderen) helpen met de

zelfverzorging en bereiden van de maaltijd, dagelijkse organisatie van het huishouden

-hulp bij een ontregeld huishouden; instructie gericht op het voeren van een huishouden (bijvoorbeeld

dagelijkse routine), advies gericht op het voeren van een huishouden, voorlichting gericht op het voeren van een huishouden, eenvoudige psychosociale begeleiding

In de praktijk wordt onderscheid gemaakt tussen hulp bij het huishouden en begeleiding. Hulp bij het huishouden is begeleiding gericht op motiveren, aansturen, instrueren en zo nodig overnemen van het huishouden, het organiseren en structureren ervan. Begeleiding is aan de orde wanneer de begeleiding meerdere gebieden van het dagelijks leven omvat. De laatst genoemde functie valt niet onder de Wmo en wordt op grond van de AWBZ verstrekt met uitzondering van de begeleiding op psycho-sociale grondslag.

Artikel 2.2 Het recht op hulp bij het huishouden

In dit artikel is omschreven wanneer een ondersteuningsvrager in aanmerking komt voor hulp bij het

huishouden. voorwaarde is dat er sprake is van aantoonbare beperkingen of problemen op grond van ziekte of gebrek die ervoor zorgen dat de ondersteuningsvrager niet in staat is een huishouden te voeren.

Hulp bij het huishouden is aangewezen wanneer disfunctioneren van de leefeenheid als gevolg van

beperkingen of problemen van (één van) de verzorgende (leden)dreigt. Dit kan zich uiten in vervuiling (van de woning of kleding), verwaarlozing (gezondheidsrisico’s, voeding en vocht) of ontreddering van zichzelf of van afhankelijke huisgenoten waardoor het functioneren in huis maar

ook buitenshuis belemmerd wordt. Het doel van de hulp bij het huishouden kan dan zijn het schoonhouden van het huis en/ of het verrichten van de dagelijks voorkomende huishoudelijke activiteiten, maar ook het ondersteunen bij het organiseren van het huishouden.

Uitgangspunt is dat men primair zelf verantwoordelijk is voor het eigen huishouden, de eigen gezondheid, levensstijl en de wijze waarop het huishouden wordt gevoerd. De Wmo is ter aanvulling op de eigen mogelijkheden. Dit betekent dat van een gezin wordt verwacht dat, bij uitval van één van de leefeenheden, gestreefd wordt naar een herverdeling van de huishoudelijke taken binnen dit gezin. Redenen als ‘niet gewend zijn om’ of ‘geen huishoudelijk werk willen en/ of kunnen (in de zin van “niet geleerd hebben”) verrichten’ leiden niet tot een indicatie voor het overnemen van huishoudelijke taken. Als het nodig is kan er een indicatie worden gesteld voor 6 weken hulp bij het huishouden voor het aanleren van huishoudelijke taken en/ of het leren (efficiënter) organiseren van het huishouden.

Gebruikelijke zorg

In lid 3 is bepaald dat bij het recht op hulp bij het huishouden rekening gehouden wordt met gebruikelijke zorg, die niet voor vergoeding in aanmerking komt. Van toepassing is datgene wat hierover bepaald is in het besluit en de beleidsregels. Wederom is hierbij maatwerk voor de individuele burger belangrijk; bij het onderzoek moet, gegeven de situatie van de ondersteuningsvrager, een indicatie en aanbod op maat gegeven worden waarbij rekening wordt gehouden met de mogelijkheden van de ondersteuningsaanvrager en de leden van zijn leefeenheid.

Artikel 2.3 Levering

Als het om een naturaverstrekking gaat wordt de hulp bij het huishouden na opdracht van de gemeente aan de ondersteuningvrager geleverd door een leverancier, waarmee de gemeente een overeenkomst heeft gesloten. De ondersteuningsvrager is vrij in keuze van leverancier waarmee de

gemeente afspraken heeft gemaakt. De kwaliteit van de voorziening die geleverd wordt door leveranciers waarmee de gemeente afspraken heeft gemaakt, is gegarandeerd door de eisen zoals genoemd in het bestek.

Artikel 2.4 Respijtzorg

Wanneer de noodzaak aanwezig is om mantelzorgers te ontlasten, kunnen mantelzorgers in het kader van ‘respijtzorg’ in aanmerking komen voor hulp bij het huishouden. Het is daarbij niet de bedoeling dat het huishouden van de mantelzorger sort overgenomen, maar overname van het huishouden van degene die de mantelzorg ontvangt. Het betreft tijdelijke inzet, maximaal 13 weken, van hulp bij het huishouden om de overbelaste mantelzorger te ontlasten.

Hoofdstuk 3. Woonvoorzieningen

Paragraaf 1 Algemene omschrijving

Artikel 3.1 Type woonvoorzieningen

Eerste lid b. verhuis- en inrichtingskosten

Het College kan besluiten om een financiële tegemoetkoming te verstrekken in de verhuis- en

inrichtingskosten, als verhuisd wordt naar een aangepaste of een goedkoper aan te passen woning. Als aangepaste of aanpasbare woningen beschikbaar zijn wordt uit doelmatigheidsoverwegingen de voorkeur gegeven aan verhuizen boven aanpassen van de huidige woonruimte van de ondersteuningsvrager. Bij de uiteindelijke keuze van de te verstrekken voorziening wordt een afweging gemaakt tussen de kosten van het verhuizen versus het aanpassen van de huidige woonruimte. Tevens moet bij de afweging verhuizen of aanpassen rekening gehouden worden met de sociale omstandigheden waarin de ondersteuningsvrager zich bevindt zoals de aanwezigheid van mantelzorg.

De gemeente maakt de afweging of zij een financiële tegemoetkoming voor verhuis- en inrichtingskosten wil geven of dat de woning van de ondersteuningsvrager aangepast moet worden. Uitgangspunt van beleid is dat optimaal gebruik wordt gemaakt van de beschikbare voorraad aangepaste woningen in de gemeente.

Om deze reden is tevens gekozen deze voorziening niet afhankelijk te stellen van het inkomen.

Niet-ondersteuningsvragers, die een woning voor een ondersteuningsvrager vrij moeten maken, kunnen ook in aanmerking worden gebracht voor een verhuis- en inrichtingskostenvergoeding. Om zo doelmatig mogelijk met de aangepaste voorraad woningen om te kunnen gaan kan het wenselijk zijn dat als de band tussen de ondersteuningsvrager en woning is verbroken (bijvoorbeeld door overlijden van de ondersteuningsvrager) deze woning opnieuw aan een andere ondersteuningsvrager wordt toegewezen. In dat geval zullen de achterblijvende huurders worden gestimuleerd naar een andere woonruimte te verhuizen. Het verlenen van een verhuis- en inrichtingskostentegemoetkoming kan dan als stimuleringsmaatregel gezien worden.

Er kunnen verschillende redenen zijn om het vrijkomen van een woning te stimuleren door het verstrekken van een verhuis- en inrichtingskostentegemoetkoming. Hierbij kan gedacht worden aan de hoogte van eerder gemaakte investeringskosten van de vrij te maken woning. Een andere reden voor het verstrekken van een verhuis- en inrichtingskostentegemoetkoming kan zijn dat daarmee voorkomen wordt dat een woning voor meer dan een soortgelijk bedrag dient te worden aangepast.

De financiële tegemoetkoming is een vast bedrag als tegemoetkoming in de kosten van de verhuizing.

Als een woning wordt vrijgemaakt, kan er tweemaal een tegemoetkoming voor verhuizing en inrichting

worden verstrekt: allereerst aan degene die de woning vrijmaakt en vervolgens aan de

ondersteuningsvrager die naar de vrijgemaakte woning verhuist. De totaalkosten hiervan zullen een

onderdeel uitmaken van de afweging of er een tegemoetkoming in de verhuis- en inrichtingskosten verstrekt zal worden, dan wel een woning aangepast moet worden.

c.woningaanpassingen

Bij een persoonsgebonden budget voor woningaanpassing gaat het om bouwkundige (onroerende)

woningaanpassingen die de aantoonbare beperkingen van de ondersteuningsvrager wegnemen of zoveel mogelijk verminderen. In het derde lid wordt van deze kosten een limitatieve opsomming gegeven.

d.roerende woonvoorzieningen

In de praktijk gaat het voornamelijk om hulpmiddelen in de keuken, badkamer en toilet (zoals een

douchekruk of -stoel).Ook valt een persoonsgebonden budget in de kosten van stoffering hieronder

(woningsanering in verband met COPD). Tenslotte valt ook een verrijdbare tillift onder dit begrip. Alhoewel de verordening voorziet in een persoonsgebonden budget, zal bij structureel gebruik van een dergelijke lift deze voorziening in bruikleen verstrekt kunnen worden.

Reparaties aan hulpmiddelen, die men al in eigendom heeft, vallen ook onder de strekking van dit artikel 3. lid 1 sub c. Per situatie zal bezien worden of een hulpmiddel vervangen of gerepareerd kan/moet worden.

e.onderhoud, keuring, reparatie en verzekering

Deze kosten worden vergoed vanuit het belang om de voorziening zo lang mogelijk goed te laten

functioneren. In plaats van deze kosten periodiek uit te betalen kan, in overleg met de eigenaar/verhuurder, ook een afkoopsom voor kosten van onderhoud toegekend worden aan de eigenaar van de woning onder de voorwaarde dat een en ander goed onderhouden wordt.

f.tijdelijke huisvesting

In die gevallen waarin de ondersteuningsvrager tijdens het aanbrengen van de voorzieningen niet in de woonruimte kan blijven wonen en om deze reden tijdelijk naar een andere woonruimte moet uitwijken, kan voor de periode dat dit noodzakelijk is een persoonsgebonden budget in de dubbele woonlasten worden verstrekt. Het persoonsgebonden budget wordt nader geregeld in artikel 3.17.

g.huurderving

Bij het verlaten van een aangepaste woning door een ondersteuningsvrager, komt deze woning voor

hergebruik beschikbaar. Het is mogelijk dat de woning niet onmiddellijk opnieuw door een

ondersteuningsvrager in gebruik kan worden genomen. Hetzij omdat hiervoor (nog) geen gegadigde is, hetzij omdat de woning nog enigermate aangepast dient te worden aan de belemmeringen van de nieuwe bewoner. Het persoonsgebonden budget wordt nader geregeld in artikel 3.17.

Derde lid Op deze plaats wordt limitatief aangegeven welke kosten onder het in het eerste lid sub c. genoemde begrip 'woningaanpassingen' worden verstaan.

  • a.

    in de aanneemsom is begrepen de loon- en materiaalkosten voor het treffen van de voorziening; Als de voorziening in zelfwerkzaamheid wordt getroffen, dan vervalt de post loonkosten en worden alleen de materiaalkosten als subsidiabel aangemerkt.

  • b.

    Alleen in die gevallen dat het noodzakelijk is dat een architect voor de woningaanpassing moet worden ingeschakeld worden deze kosten subsidiabel geacht. Het betreft dan veelal de meer ingrijpende woningaanpassingen;

  • c.

    Als kosten voor het toezicht op de uitvoering noodzakelijk zijn, worden deze betrokken bij het vaststellen van het persoonsgebonden budget tot een maximum van 2% van de aanneemsom;

  • d.

    De kosten van leges voor zover deze betrekking hebben op het treffen van de voorziening;

  • e.

    Indien - en voor zover - over de totale kosten BTW is verschuldigd, kan ook voor deze kosten een

persoonsgebonden budget worden gegeven. Dit geldt niet voor zover deze kosten teruggevorderd of

verrekend kunnen worden. Dit kan het geval zijn als sprake is van een aanpassing van een woning annex bedrijfsruimte. Kosten van BTW, voor zover deze betrekking hebben op de aanpassing van de bedrijfsruimte zijn veelal fiscaal aftrekbaar resp. verrekenbaar.

  • f.

    In de gevallen waarbij de opdrachtgever (een gedeelte van) de kosten vooraf moet voldoen, komen de voortvloeiende rentekosten voor tegemoetkoming in aanmerking.

  • g.

    Ten aanzien van de kosten van technisch onderzoek en technische adviezen geldt eenzelfde toelichting als gegeven sub c.

  • h.

    Hieronder worden verstaan de kosten van heraansluiting op de openbare riolering, het elektriciteitsnet, de water- en gasleiding.

  • i.

    Als na beoordeling van de offerte door de gemeente onvoorziene kosten optreden, kan de

ondersteuningsvrager de gemeente alsnog om een persoonsgebonden budget verzoeken.

j.Deze kosten kunnen gezien worden als onderhandelingsfactor, waarmee de medewerking van de

verhuurder eerder kan worden verkregen.

Artikel 3.2 Uitbetaling persoonsgebonden budget

In dit artikel wordt aangegeven dat de persoonsgebonden budgetten voor onroerende woningaanpassingen, voor onderhoud, keuring, reparatie en verzekering en voor huurderving worden verstrekt aan de eigenaar van de woonruimte terwijl een persoonsgebonden budget voor roerende woningaanpassingen en een persoonsgebonden budget voor tijdelijke huisvesting verstrekt worden aan de hoofdbewoner van de woonruimte.

Artikel 3.3 Woon- verblijf- en gemeenschappelijke ruimten waar geen woonvoorziening voor wordt verstrekt

Een persoonsgebonden budget voor het treffen van voorzieningen wordt alleen verstrekt als het

woonruimten betreft die als zelfstandige woonruimte in het kader van de Wet op de huurtoeslag als zodanig aangemerkt worden. Met uitzondering van aanpassingen aan woonschepen, deze zijn apart geregeld in de verordening. De verordening is niet van toepassing op kamerverhuur, uitzonderingen hierop zijn situaties waarbij de ondersteuningsvrager bij familie inwoont vanwege mantelzorg.

Voor woningen die specifiek bestemd zijn voor mensen met een beperking of problemen of ouderen worden geen voorzieningen verstrekt in gemeenschappelijke ruimten. Ook voorzieningen die bij (nieuw)bouw of renovatie zonder noemenswaardige meerkosten meegenomen kunnen worden, worden niet verstrekt.

Paragraaf 2. Het recht op een woonvoorziening

Artikel 3.4 Het recht op een woonvoorzieningen

De beperkingen die een ondersteuningsvrager ondervindt m.b.t. het normale gebruik van de woning worden gecompenseerd via woonvoorzieningen. De manier waarop de woonvoorzieningen in de verordening zijn gegroepeerd geeft een rangorde aan. Bij woningaanpassingen beneden het bedrag van de verhuis- en herinrichtingskostenvergoeding komt men niet in aanmerking voor een verhuis- of

herinrichtingskostenvergoeding. Als de kosten van de woningaanpassing gelegen zijn tussen het bedrag van de verhuis- en herinrichtingskostenvergoeding en bedrag in het besluit zal niet primair worden gekeken of verhuizing mogelijk en zinvol is. Bij aanpassingskosten hoger dan een bedrag als genoemd in het besluit, is bepaald dat er alleen een woningaanpassing wordt uitgevoerd, als een verhuizing niet mogelijk is. Dat wil zeggen dat er geen geschikte woning beschikbaar is of op korte termijn niet beschikbaar komt. Onder geschikte woning dient hier begrepen te worden een woning die met betrekkelijk lage investeringen volledig aangepast kan worden. Is geen geschikte woning beschikbaar dan kan het College besluiten één van de andere voorzieningen te verstrekken.

Overigens zal in de situaties dat een woningaanpassing een uitbreiding van een woning tot gevolg heeft, onderzocht moeten worden in hoeverre een tijdelijke inzet van een woonunit een oplossing kan bieden. Vanuit een oogpunt van hergebruik verdient dit dan de voorkeur.

Het wegnemen van vocht en tocht vallen niet onder de compensatieplicht van de Wmo. Dit houdt niet in dat belemmeringen die voortvloeien uit bijv. COPD niet op grond van deze Wet weggenomen kunnen worden. Deze woonvoorzieningen vallen onder artikel 3.1. lid 1 , sub d. Het opheffen van allergene factoren of andere problemen die hun oorzaak vinden in de aard van de in of aan de woonruimte gebruikte materialen valt niet onder de werking van de verordening

Paragraaf 3. Voorwaarden bij verstrekking woonvoorzieningen

Artikel 3.5 Hoofdverblijf

De compensatieplicht die gemeenten met betrekking tot de verlening van woonvoorzieningen hebben,

beperkt zich tot het hoofdverblijf van de ondersteuningsvrager.

Een uitzondering hierop is de situatie waarbij de ondersteuningsvrager zijn hoofdverblijf heeft in een AWBZ-instelling en regelmatig een bepaalde woning bezoekt. Het is dan mogelijk dat eenmalig een

persoonsgebonden budget wordt verstrekt ten behoeve van het aanpassen van één woonruimte waar de ondersteuningsvrager vaak verblijft, uiteraard met toestemming van de eigenaar van die woonruimte. Onder het bezoekbaar maken van de woning wordt in deze verordening verstaan dat de ondersteuningsvrager de woonruimte en de woonkamer kan bereiken en dat een toiletbezoek door de ondersteuningsvrager mogelijk is.

Artikel 3.6 Aanvang werkzaamheden en inzicht in de woning

Niet eerder dan nadat het College een beslissing over de aanvraag heeft genomen mag een aanvang

worden gemaakt met de werkzaamheden. Pas op dat moment heeft het College alle op de aanvraag

betrekking hebbende gegevens beoordeeld en op grond hiervan een besluit genomen over de te treffen voorziening. Door deze regeling wordt voorkomen dat een voorziening waar vroegtijdig mee is begonnen uiteindelijk niet overeenstemt met hetgeen het College als de meest adequaat goedkoopste voorziening beschouwt. Het College kan immers ook factoren mee laten wegen die buiten de woonruimte van de ondersteuningsvrager gelegen zijn, zoals een beschikbare aangepaste woning elders, waardoor een woningaanpassing niet noodzakelijk is.

Artikel 3.7 Gereedmelding

Gereedmelding is van toepassing bij onroerende woningaanpassingen. Dit moet gebeuren uiterlijk twaalf maanden na het afgeven van de beschikking om te voorkomen dat het treffen van de voorziening te lang op zich laat wachten. De termijn wijkt af van het gestelde in artikel 8.4, derde lid van deze verordening. De daar genoemde termijn van zes maanden wordt voor woningaanpassingen te kort geacht. De gemeente controleert of aan de voorwaarden bij het verlenen van het persoonsgebonden budget is voldaan. In eerste aanleg dient hiertoe een verklaring te worden afgegeven. Als later alsnog zou blijken dat niet aan alle voorwaarden is voldaan, kan het persoonsgebonden budget alsnog worden ingetrokken en eventueel worden teruggevorderd. Op grond van de verklaring en van de betalingsbewijzen, die overgelegd dienen te worden, kan het persoonsgebonden budget definitief worden vastgesteld.

Artikel 3.8 Financiering van het niet voor persoonsgebonden budget in aanmerking

komende deel van de kosten

Als er bij dure woningaanpassingen geen duidelijkheid bestaat over de wijze van financiering van het niet voor persoonsgebonden budget in aanmerking komende deel van de voorziening, staat het niet vast dat de voorziening daadwerkelijk getroffen kan worden. Het mag duidelijk zijn dat er in dat geval geen persoonsgebonden budget wordt verleend. Bij ondersteuningsvragers die een huurwoning bewonen, moet overeenstemming bestaan tussen huurder en verhuurder over de financiering van het niet voor persoonsgebonden budget in aanmerking komende deel van de investering. Deze overeenstemming kan bestaan uit een doorberekening in de huur of afspraken over rente en aflossing van een door de verhuurder aan de huurder verstrekte lening of een andere wijze van financieren door de ondersteuningsvrager zelf.

Ondersteuningsvragers die een eigen woning laten aanpassen moeten aantonen hoe is voorzien in de

financiering van het niet door het persoonsgebonden budget gedekte deel.

Artikel 3.9. Aanpassingen van gemeenschappelijke ruimten

Het persoonsgebonden budget voor het aanpassen van gemeenschappelijke ruimten wordt alleen dan

verstrekt als door het realiseren van deze woningaanpassing de woning bereikbaar wordt voor de

ondersteuningsvrager. De gemeenschappelijke ruimten zullen voornamelijk entrees en portieken van

woongebouwen betreffen.

Paragraaf 4. Aanpassingen van woonwagens en woonschepen

Artikel 3.10 (aanpassingen van woonwagens) en 3.11 (aanpassingen van woonschepen)

De uitgangspunten en de gevallen waarin een voorziening aan een woonwagen of woonschip kan worden aangebracht zijn in principe gelijk aan die bij woningen. Gezien de kenmerken van deze woonruimten is het redelijk ten aanzien van de woonvoorzieningen nadere voorwaarden te stellen.

Artikel 3.12 beperkte gebruiksduur van aanpassingen

Als niet aan de eisen zoals vermeld in artikel 3.10 en 3.11 kan worden voldaan kan er geen uitgebreide aanpassing meer worden verstrekt. Om de beschikbare middelen zo doelmatig mogelijk aan te wenden wordt er een bovengrens vastgesteld voor de hoogte van het in deze gevallen te verlenen persoonsgebonden budget.

Paragraaf 5. Verhuis- en (her)inrichtingskosten

Artikel 3.13 Verhuis- en (her)inrichtingskosten

Kosten in verband met een verhuizing in het geval dat de ondersteuningsvrager voor het eerst zelfstandig gaat wonen, komen niet voor een financiële tegemoetkoming in aanmerking. In dit verband is sprake van kosten, die niet direct voortvloeien uit ondervonden aantoonbare belemmeringen in de woning waaruit wordt vertrokken. Kosten die voortvloeien uit een keuze om zelfstandig te gaan wonen worden geacht te behoren tot de algemeen gebruikelijke kosten. Wellicht ten overvloede zij opgemerkt dat in zo'n situatie voor de kosten van noodzakelijke woningaanpassing mogelijk wel een voorziening kan worden getroffen.

In het tweede lid sub c is sprake van het opnemen van jurisprudentie de verordening (codificatie). Het gaat hier om situaties die eerder in de rechtspraak benoemd zijn als algemeen gebruikelijk. Een bekend voorbeeld zijn ouderen die, eenmaal uit de kinderen, verhuizen naar een kleinere etage woning. Een dergelijke stap wordt als algemeen gebruikelijk aangemerkt, passend bij de overgang tot een volgende levensfase waarbij men rekening houdt met mogelijke toekomstige lichamelijke beperkingen. De hoogte van de tegemoetkoming wordt vastgelegd in het Besluit.

Paragraaf 6. Overige woonvoorzieningen

Artikel 3.14 Kosten in verband met verzekering, onderhoud, keuring en reparatie

Alleen van bepaalde voorzieningen, genoemd in het Besluit, komen de kosten van verzekering, onderhoud, keuring en reparatie in aanmerking voor een persoonsgebonden budget. De maximale hoogte van dit persoonsgebonden budget staat in het Besluit vermeld. Het persoonsgebonden budget wordt in principe enkel verleend voor voorzieningen die zijn getroffen op grond van deze verordening.

Artikel 3.15 Kosten van huurderving

De grens voor het toepassen van deze regeling is neergelegd bij het bedrag dat gehanteerd wordt bij de afweging wel of niet verhuizen. Hiermee wordt bereikt dat de regeling zich alleen richt op woningen waarin substantiële aanpassingen zijn verricht.

Door de eigenaar van de woning een persoonsgebonden budget in de gederfde huurinkomsten te verlenen kan bevorderd worden dat de aangepaste woonruimte beschikbaar blijft voor ondersteuningsvragers. Een algemene termijn die redelijk geacht kan worden is zes maanden. In de exploitatie van een woning wordt rekening gehouden met een bepaald percentage huurderving. Om deze reden is het te verantwoorden dat de verhuurder het normale risico van leegstand loopt. De eerste maand dat de woning leeg staat mag dit als normaal beschouwd worden.

Het persoonsgebonden budget is afhankelijk van het werkelijke huurbedrag. De maximale vergoeding is daarbij gesteld op de maximale huur die geldt wanneer een woning nog tot het regime van de huurtoeslag behoort. Met deze formulering wordt bereikt dat de limitering geïndexeerd is aan de ontwikkeling van de huurprijzen en de Wet op de huurtoeslag. Nadere regeling van de hoogte in een apart besluit is daarmee overbodig.

Artikel 3.16 Kosten in verband met tijdelijke huisvesting

In die gevallen waarin de ondersteuningsvrager tijdens het aanbrengen van de voorzieningen niet in de woonruimte kan blijven wonen en om deze reden tijdelijk naar een andere woonruimte moet uitwijken, kan voor de periode dat dit noodzakelijk is een persoonsgebonden budget in de dubbele woonlasten worden verstrekt. Alleen in die gevallen dat het redelijkerwijs buiten de mogelijkheden

van de ondersteuningsvrager ligt om te voorkomen dat er dubbele woonlasten opgebracht moeten worden, kan tot het verstrekken van een persoonsgebonden budget voor extra woonlasten in verband met tijdelijke huisvesting worden overgegaan.

Aangezien sprake is van woonlasten voor twee woningen, dient voor de bepaling van het

persoonsgebonden budget de huur van de woning die de ondersteuningsvrager werkelijk bewoont als

uitgangspunt. De kale woninghuur is daarbij uitgangspunt. De hoogte van het persoonsgebonden budget voor dubbele woonlasten is gekoppeld aan de maximaal subsidiabele huur voor de Wet op de huurtoeslag.

Paragraaf 8. Terugbetaling bij verkoop

Artikel 3.17 Terugbetaling bij verkoop

In geval dat een eigen woning of huurwoning wordt aangepast en door deze aanpassing de waarde van het huis stijgt, bijvoorbeeld door het realiseren van een aanbouw, kan middels deze terugbetalingsregeling voorkomen worden dat de meerwaarde die het huis door de aanpassing heeft gekregen bij verkoop ten goede komt aan de ondersteuningsvrager. Als de ondersteuningsvrager binnen tien jaar nadat de woning is aangepast, de woning verkoopt moet de extra-opbrengst (deels) aan de gemeente worden teruggestort. Het bepalen van de meerwaarde van de woning, die als gevolg van het realiseren van een woningaanpassing op kan treden, is niet eenvoudig. Om te voorkomen dat er moeizame discussies ontstaan over de hoogte van de toename van de waarde van de woning, zal op het moment dat de voorziening wordt getroffen,door een beëdigde taxateur bepaald worden wat de stijging in waarde is als gevolg van die aanpassing. In het tweede lid is de omvang van de terugbetaling geregeld. Naarmate de aanpassing langer geleden is neemt dit af.

Hoofdstuk 4. Rolstoelen en/of sportvoorzieningen

Artikel 4.1 Algemene omschrijving

Ook individuele aanpassingen aan rolstoelen vallen onder de rolstoelverstrekking. Vaak zullen

aanpassingen tegelijkertijd met de rolstoel worden gerealiseerd. Het kan echter ook voorkomen dat

aanpassingen aan rolstoelen afzonderlijk van de rolstoel worden aangevraagd en verleend.

In artikel 4.1 lid c. en d. is de verstrekking van het persoonsgebonden budget voor rolstoelen geregeld. De toelichting hierop is te vinden in de algemene toelichting paragraaf 5.3

Artikel 4.2 Het recht op een rolstoel en/of sportvoorziening

In dit artikel is omschreven wanneer een ondersteuningsvrager in aanmerking komt voor een rolstoel. De eerste voorwaarde is dat er sprake is van aantoonbare beperkingen of problemen op grond van ziekte of gebrek die gecompenseerd moeten worden om het verplaatsen in en om de woning mogelijk te maken. Voorts moet men om medisch-aantoonbare redenen in belangrijke mate aangewezen zijn op zittend verplaatsen. Ten slotte moeten andere loop-hulpmiddelen onvoldoende uitkomst bieden. De noodzaak tot zittend verplaatsen hoeft niet de gehele dag, maar wel in belangrijke mate, aanwezig te zijn. Voor sportrolstoelen kunnen ook ondersteuningsvragers in aanmerking komen die in het dagelijkse leven van loophulpen gebruik kunnen maken, maar zonder sportrolstoel niet in staat zijn tot sportbeoefening.

Hoofdstuk 5. Vervoersvoorzieningen

Artikel 5.1 Algemene omschrijving

Ter compensatie van de beperkingen die een persoon ondervindt in zijn zelfredzaamheid en zijn

maatschappelijke participatie op het gebied van zich lokaal kunnen verplaatsen per vervoermiddel en het ontmoeten van medemensen en op basis daarvan sociale verbanden aangaan, wordt onderscheid gemaakt tussen vier vormen van vervoersvoorzieningen, te weten:

  • a.

    een collectief systeem van aanvullend openbaar vervoer,

  • b.

    de voorzieningen in natura,

  • c.

    een persoonsgebonden budget voor voorzieningen genoemd onder artikel 5.1 lid 1 sub c.

  • d.

    een financiële tegemoetkoming voor voorzieningen genoemd onder artikel 5.1 lid 1 sub d.

Dit onderscheid is gemaakt gezien het verschillende karakter van deze vormen van

voorzieningverstrekking. Bij het compenseren moet aansluiting worden gevonden bij regionale,

bovenregionale en landelijke vervoersystemen.

b.vervoersvoorzieningen in natura

Onder b van artikel 5.1, eerste lid, worden vervoersvoorzieningen genoemd, die in natura kunnen worden verstrekt:

  • 1.

    een scootermobiel voor buitengebruik. Een dergelijke voorziening kan worden verstrekt als aanvulling op het gebruik van een collectief systeem dan wel een taxi- of autokostenvergoeding. Het gaat hier om vervoermiddelen die voorzien in de vervoersbehoefte op de korte afstand, in de directe omgeving van de eigen woning;

  • 2.

    een ander vervoermiddel; met name wordt hier de mogelijkheid gelaten ook aangepaste rijwielen in

natura te verstrekken.

  • c.

    Persoonsgebonden budget

    • 1.

      Deze groep voorzieningen bestaat uit een persoonsgebonden budget in de kosten van aanpassingen aan het eigen vervoermiddel : Wanneer de ondersteuningvrager een eigen auto bezit, bestaat de mogelijkheid financieel tegemoet te komen in de kosten van aanpassing aan de eigen auto. Daarnaast kan gedacht worden aan specifieke aanpassingen aan een standaardfiets;

2 en 3. aanschaf, verzekering,onderhoud en reparatie van een specifiek vervoermiddel

Scootermobielen in bruikleen zullen 'in natura' worden verstrekt. De mogelijkheid voor een

persoonsgebonden budget voor aanschaf van een vervoermiddel wordt echter opengelaten. In die situatie zal een persoonsgebonden budget voor kosten van verzekering, onderhoud en reparatie worden verstrekt.

d.Financiële tegemoetkoming

1, 2 en 3. Als het collectieve systeem geen gebruiksmogelijkheid biedt voor de ondersteuningvrager, wordt een financiële tegemoetkoming gegeven in de kosten van het gebruik van de eigen auto of taxi, rolstoeltaxi of bruikleenauto.

4.Als het collectieve systeem geen gebruiksmogelijkheden voor de ondersteuningsvrager biedt, kan voor de aanschaf van een fiets met trapondersteuning slechts een financiële tegemoetkoming gegeven worden op grond van het feit dat een gewone fiets algemeen gebruikelijk is.

Deze financiële tegemoetkomingen zijn nader geregeld in het Besluit.

Artikel 5.2 Het recht op een vervoersvoorziening

In eerste instantie wordt (ook) een ondersteuningvrager geacht gebruik te maken van openbaar vervoer. Mocht dit onmogelijk zijn, dan staat een aanvullende collectieve voorziening open. Slechts als aantoonbare beperkingen of problemen door ziekte en gebrek ook het gebruik van een dergelijk systeem niet mogelijk maken worden aanvullende voorzieningen getroffen.

Lid 1 van artikel 5.2 geeft aan dat een ondersteuningvrager voor een vervoersvoorziening in aanmerking kan worden gebracht wanneer aantoonbare beperkingen

  • a.

    het gebruik van het openbaar vervoer of het bereiken van dit openbaar vervoer onmogelijk maken;

  • b.

    sprake is van een zelfstandige vervoersbehoefte

Deze formulering wordt doorgetrokken ten aanzien van de indicatie voor niet-collectieve voorzieningen. Door deze formulering is bepaald dat louter de aantoonbare beperkingen of problemen van de ondersteuningvrager in relatie tot de beperkingen van de bestaande vervoersystemens bepalend zijn voor de vraag of, de ondersteuningvrager in aanmerking komt voor een voorziening terzake.

Doordat de streekbus, bijvoorbeeld, voor iemand met een functionele beperking niet toegankelijk is, heeft men recht op een vervoersvoorziening. Psychische problemen (men durft niet in een drukke bus, men is bang voor de trein) zijn daardoor in principe geen indicatie voor een vervoersvoorziening. Hier moet een adequate voorziening getroffen worden, hetgeen wellicht beter gevonden kan worden in een therapie waardoor de blokkade opgeheven kan worden. Is in zo'n situatie de problematiek op te lossen, dan is de problematiek tijdelijk en wordt tijdelijk een voorziening verstrekt behalve als dat een belemmerde factor zou zijn binnen de therapie. Als de problematiek niet met therapie op te lossen is, kan een voorziening verstrekt worden.

Voorts moet sprake zijn van het zelfstandig onderhouden van sociale contacten. Jonge kinderen hebben in dit opzicht een lagere vervoersbehoefte; de voorziening wordt hierop afgestemd. Hetzelfde geldt voor ondersteuningvragers, die in een inrichting zijn opgenomen.

Een 'zelfstandige vervoersbehoefte' impliceert overigens niet, dat de ondersteuningvrager zich zelfstandig moet kunnen verplaatsen. Een aantal zal immers aangewezen zijn op begeleiding.

In het tweede lid wordt aangegeven dat van een op het individu gerichte voorziening, in plaats van of

aanvullend op een collectieve vervoersvoorziening, slechts dan sprake kan zijn, als door omstandigheden die met de persoon te maken hebben het collectief vervoer de belemmeringen niet (voldoende) kan opheffen.

Als de vervoersbehoefte zodanig is, dat hierin door collectief vervoer slechts voor een beperkt deel voorzien kan worden, kan daarnaast een andere voorziening worden verstrekt. Daarbij gaat het voornamelijk om een voorziening voor vervoer over de korte afstand.

In het vierde lid is een inkomensgrens gesteld voor een financiële tegemoetkoming in de vervoerskosten en een ander vervoermiddel wanneer dit vervoermiddel gelijk gesteld is aan een auto van 1,5 maal de in het besluit opgenomen bedragen. Boven dat inkomen wordt het bezit van een auto algemeen gebruikelijk geacht en wordt men geacht de kosten van het lokaal vervoer of bezit en gebruik van een auto zelf te kunnen dragen.

Artikel 5.3 Afstemming op behoefte

In lid 1 en 2 is bepaald dat bij de te verstrekken vervoersvoorziening, ten aanzien van de vervoersbehoefte, uitsluitend rekening wordt gehouden met de verplaatsingen in de directe woon- en leefomgeving in het kader van het leven van alledag. Hierbij wordt aangesloten op het bovenregionaal vervoer wat eventueel met Valys kan worden gedaan. Als de ondersteuningsvrager geen gebruik kan maken van de bovenregionale vervoersmogelijkheden wordt alleen een voorziening verstrekt als het gaat op een bovenregionaal contact, dat uitsluitend door de ondersteuningsvrager zelf bezocht kan worden, terwijl het bezoek noodzakelijk is voor de ondersteuningsvrager om dreigende vereenzaming te voorkomen.

In lid 3 wordt de vaste Jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep onder de Wet voorzieningen

gehandicapten dat een vervoersvoorziening of een combinatie van voorzieningen de mogelijkheid moet bieden om op jaarbasis minimaal 1.500 - 2000 kilometer af te leggen, vastgelegd.

ONDERDEEL II PROCEDURES

Hoofdstuk 7. Het verkrijgen van een voorziening

Artikel 7.1 Toegang tot de voorzieningen

Met de komst van de Wmo heeft de gemeente gekozen voor het inrichten van een Wmo loket waar

aanvragen kunnen worden ingediend en om uitvoering te geven aan de één-loketgedachte kunnen daar ook aanvragen tot zorgvoorzieningen krachtens de AWBZ worden ingediend.

Artikel 7.2 Gebruik aanvraagformulier

In dit artikel is gelet op artikel 4:1 van de Algemene wet bestuursrecht bepaald dat de aanvraag plaats dient te vinden op een daartoe beschikbaar gesteld formulier.

Artikel 7.3 Gronden voor weigering

In artikel 7.3 geeft de verordening een drietal gronden voor weigering aan.

  • -

    Als op grond van de verstrekte gegevens niet kan worden vastgesteld of het recht op een voorziening bestaat. Dat kan zijn omdat, ondanks de mogelijkheid tot aanvulling, de gegevens onvolledig zijn, of omdat betrokkene weigert bepaalde gegevens beschikbaar te stellen waardoor het recht op een voorziening niet kan worden vastgesteld.

  • -

    Als de aanvraag kosten betreft die al voor het moment van de beschikking gemaakt zijn, wordt een

verzoek om een persoonsgebonden budget of financiële tegemoetkoming geweigerd.

-Tot slot wordt de aanvraag geweigerd als het gaat om een voorziening die reeds eerder is verstrekt, terwijl het de aanvrager verwijtbaar is dat het middel verloren is gegaan, bijvoorbeeld door roekeloosheid of verwijtbare onachtzaamheid. Dit kan zowel binnen als buiten de normale afschrijvingstermijn van de voorziening aan de orde zijn.

Hieronder wordt ook verstaan het risico dat verzekerd kan worden. Als in een woning bijvoorbeeld een

traplift, een verstelbare keuken of een andere dure voorziening is aangebracht heeft dit gevolgen voor de te verzekeren waarde van de opstal. Dit risico dient in de opstalverzekering gedekt te worden. Als bijvoorbeeld bij brand blijkt dat de woning onvoldoende verzekerd is, dan kan

op dat moment geen beroep op deze verordening worden gedaan.

Artikel 7.4 Uitbetaling van het persoonsgebonden budget of financiële tegemoetkoming

Lid 3 is in de verordening opgenomen om te voorkomen dat de woningeigenaar de aanpassing niet uitvoert.

Als de verhuurder toestemming heeft gegeven aan de ondersteuningsvrager om de aanpassing zelf te

regelen kan het persoonsgebonden budget uitbetaald worden aan de ondersteuningsvrager zelf.

Hoofdstuk 8. Verplichtingen en bevoegdheden van rechthebbende en het College.

Artikel 8.1 Inlichtingen, onderzoek en advies

In het tweede lid is aangegeven wanneer de gemeente advies inwint. In het merendeel van de gevallen zullen indicaties intern worden afgewerkt. Daarbij wordt uitgegaan van de ICF-specificatie (International Classification of Functioning, Disabilities and Health).

Artikel 8.4 Intrekking van een besluit tot verlening van een voorziening

Aansluitend op artikel 4:48 lid 1 sub c van de Algemene wet bestuursrecht kan de gemeente volgens het eerste lid de voorziening geheel of gedeeltelijk intrekken als zodanig onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt dat als de juiste gegevens bekend waren geweest het College niet tot toekenning zou zijn overgegaan, of (een) andere voorziening(en) dan wel lagere

tegemoetkoming of persoonsgebonden budget zou hebben toegekend. Het gaat hierbij om met name om de situatie waarbij sprake is van het opzettelijk verstrekken van onjuiste gegevens of het achterhouden van gegevens. Maar ook als de ondersteuningsvrager zonder opzet foutieve gegevens overgelegd heeft, is op grond van dit artikel intrekking van het besluit mogelijk. Intrekking is, conform het gestelde onder b, ook mogelijk als de situatie van de ondersteuningsvrager dusdanig wijzigt, dat dit gevolgen met zich meebrengt voor de noodzakelijke voorzieningen.

Onder c. is bepaald dat, als de ondersteuningsvrager aanspraak kan maken op bijvoorbeeld een

verzekeringsuitkering, een reeds getroffen voorziening kan worden ingetrokken. Deze bepaling biedt de mogelijkheid om in voorkomende gevallen een voorziening te treffen, in afwachting van een (bestreden) aanspraak op een dergelijke uitkering.

Tenslotte kan een beschikking worden ingetrokken als niet voldaan is aan een of meer voorwaarden, die in de beschikking vermeld zijn.

In het tweede lid wordt verwezen naar de situatie waarin de ondersteuningsvrager vertrekt naar een andere gemeente.

Lid 3 bepaalt dat een voorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget of financiële

tegemoetkoming wordt ingetrokken als deze binnen de daar gestelde termijn niet aan het doel wordt

besteed. Dit geldt niet voor een persoonsgebonden budget voor woningaanpassingen. De termijn bij

woningaanpassingen is geregeld in artikel 3.7 van deze verordening.

8.5. Terugvordering

De wet bevat geen bepalingen omtrent terugvordering van voorzieningen, wat reden is om deze

mogelijkheid op te nemen in de verordening, omdat er anders geen juridische basis is om voorzieningen terug te vorderen. Indien er, naar later blijkt ten onrechte is uitbetaald of geleverd (voorziening in natura), kan het college de voorziening geheel of gedeeltelijk terugvorderen. Bij het besluit tot herziening van het recht op de voorzieningen en de daaraan gekoppelde terugvordering is er sprake van een civielrechtelijke vordering op grond van onverschuldigde betaling waarvoor het Burgerlijk Wetboek, boek 6 artikel 203 e.v. de wettelijke basis biedt.

Het ligt voor de hand dat van de terugvordermogelijkheid in ieder geval gebruik wordt gemaakt indien er van de zijde van de aanvrager sprake is van verwijtbaarheid Ook kan terugvordering van een voorziening aan de orde zijn wanneer de aanvrager in gebreke blijft zijn eigen bijdrage te voldoen. Gezien de mogelijke kosten van een civielrechtelijke procedure, zal een inschatting van de kosten en de te verwachten baten zodat die betrokken kan worden bij de afweging om wel of niet tot terugvordering over te gaan. Als regel zal eerst geprobeerd worden de vordering 'in der minne' met de ondersteuningsvrager te regelen alvorens een gerechtelijke procedure op te starten

Wanneer blijkt dat een financiële tegemoetkoming binnen 6 maanden na de uitbetaling niet is aangewend voor de bekostiging van de voorziening waarvoor deze is verleend, kan deze betaling ook worden teruggevorderd. Het gaat daarbij om de voorzieningen waarbij de uitbetaling van de tegemoetkoming aan de aanschaf van de voorzieningen vooraf gaat.

ONDERDEEL III SLOT

Hoofdstuk 9. Slotbepalingen

Artikel 9.1 Afwijken van bepalingen: hardheidsclausule

In dit artikel is bepaald dat het College in bijzondere gevallen ten gunste van de ondersteuningsvrager kan afwijken van de bepalingen van deze verordening, zo nodig na het inwinnen van advies aan een door het College aangewezen adviesinstantie of deskundigen.

Afwijken op grond van dit artikel kan uiteraard alleen maar ten gunste van de ondersteuningsvrager en

nimmer ten nadele. Verder is met nadruk opgenomen: in bijzondere gevallen. Het gebruik maken van de hardheidsclausule moet beschouwd worden als een uitzondering en niet als een regel. Daarom moet in verband met precedentwerking altijd duidelijk aangeven worden waarom in een bepaalde situatie van de verordening wordt afgeweken.

Artikel 9.3 Beleidsregels

In dit artikel is de bevoegdheid van het College geregeld met betrekking tot de vaststelling van

beleidsregels. Deze regels zijn een gedetailleerde uitwerking van het beleid, zoals dat in de verordening is vastgelegd. Door deze bevoegdheid te leggen bij het College, wordt bereikt dat regels in overeenstemming met de maatschappelijke werkelijkheid kunnen worden aangepast, zonder dat dit ogenblikkelijk leidt tot een procedure tot bijstelling van de verordening.

Artikel 9.6 Citeertitel en inwerkingtreding

Dit artikel geeft de citeertitel van de verordening en geeft aan wanneer de verordening in werking treedt.

BIJLAGE I

Artikel 1 begripsbepaling

  • A.

    Eigen bijdrage: een door de gemeenteraad vast te stellen bijdrage, die bij de verstrekking van een voorziening in natura en een persoonsgebonden budget ten behoeve van een persoon van 18 jaar of ouder, betaald moet worden en waarop de regels van deze bijlage bij Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning van toepassing zijn;

  • B.

    Eigen aandeel: het ten laste van de ondersteuningsvrager blijvende deel in de kosten van een voorziening waarvoor een financiële tegemoetkoming ten behoeve van een persoon van 18 jaar of ouder wordt verleend.

Artikel 2 Eigen bijdrage bij hulp bij het huishouden

1.Voor de ontvangers van hulp in het huishouden als bedoeld in artikel 2.1. sub b en c. van de

verordening gelden voor de periode dat de voorziening verstrekt wordt, de hieronder genoemde

eigen bijdragen (2009, CAK):

a.voor de ongehuwde persoon jonger dan 65 jaar € 17,20 per vier weken, met dien verstande

dat indien zijn inkomen meer bedraagt dan € 21.703,- het bedrag van € 17,20 wordt verhoogd

met een dertiende deel van 15 % van het verschil tussen zijn inkomen en € 21.703,-;

b.voor de ongehuwde persoon van 65 jaar en ouder € 17,20 per vier weken, met dien

verstande dat indien zijn inkomen meer bedraagt dan € 14.812,-- het bedrag van € 17.20

wordt verhoogd met een dertiende deel van 15 % van het verschil tussen zijn inkomen en €

  • 14.

    812,-;

    • c.

      voor de gehuwde personen indien een van beiden jonger is dan 65 jaar of beiden jonger zijn

dan 65 jaar € 24.60 per vier weken, met dien verstande dat indien hun gezamenlijke inkomen

meer bedraagt dan € 26.535,-- het bedrag van € 24,60 wordt verhoogd met een dertiende

deel van 15 % van het verschil tussen hun gezamenlijke inkomen en € 26.535,-;

d.voor de gehuwde personen die beiden 65 jaar of ouder zijn € 24.60 per vier weken, met dien

verstande dat indien hun gezamenlijke inkomen meer bedraagt dan € 20.431,- het bedrag

van € 24,60 wordt verhoogd met een dertiende deel van 15 % van het verschil tussen hun

gezamenlijke inkomen en € 20.431,-;

2.

a.Het inkomen, als bedoeld in het artikel 2 lid 1, bestaat uit het inkomen over het peiljaar van de

ongehuwde persoon dan wel de gehuwden personen tezamen, en bedraagt:

1.indien met betrekking tot het peiljaar een aanslag inkomstenbelasting is of wordt vastgesteld:

het verzamelinkomen, bedoeld in artikel 2.18 van de Wet inkomstenbelasting 2001, in het

peiljaar;

2.in de overige gevallen: het belastbare loon, bedoeld in artikel 9 van de Wet op de

loonbelasting 1964, in het peiljaar.

b.Inkomen dat in het buitenland wordt belast, dan wel is vrijgesteld van belasting op grond van

bepalingen van internationaal recht, wordt mede in aanmerking genomen als ware dit aan de

Nederlandse belastingwetgeving onderworpen.

c.In afwijking van sub a vindt op aanvraag van de persoon aan wie hulp bij het huishouden is

verleend een voorlopige vaststelling van het bijdrageplichtig inkomen plaats, indien

redelijkerwijs te verwachten is dat het inkomen in het lopende jaar ten minste € 1.816,-- lager

zal zijn dan het inkomen, bedoeld in sub a.

d.Indien het gestelde onder sub c is toegepast, vindt na afloop van het jaar definitieve vaststelling

van het bijdrageplichtig inkomen over dat jaar plaats. Indien daarbij blijkt dat het bijdrageplichtig

inkomen minder dan € 1.816,-- lager is geweest dan het inkomen, bedoeld in sub a, vindt

definitieve vaststelling plaats overeenkomstig sub a.

3.Voor de toepassing van lid 1 en 2 wordt een wijziging in de burgerlijke staat van de ongehuwde

persoon of gehuwde personen en het bereiken van een van belang zijnde leeftijd van een van deze

personen in aanmerking genomen met ingang van de datum waarop die wijziging plaatsvindt.

4.Indien op grond van artikel 4.5 van het Besluit Maatschappelijke Ondersteuning de in dit artikel

genoemde bedragen aangepast worden, treden die aangepaste bedragen in plaats van de

vermelde bedragen.

5.Indien een voorziening wordt verstrekt zoals bedoeld in artikel 2.4. van de verordening is geen

eigen bijdrage verschuldigd.

6.De eigen bijdrage bedraagt maximaal de kosten van de voorziening.

Artikel 3 Eigen bijdrage en/of eigen aandeel woonvoorzieningen

1.Voor de ontvangers van een woonvoorzieningen, zoals bedoeld in artikel 3.1 sub b. t/m f, h en i.

van de verordening gelden voor de periode dat de voorziening verstrekt wordt , maar niet langer

dan 39 periodes van vier weken de hieronder genoemde eigen bijdragen bij verstrekking in natura

en persoonsgebonden budget, dan wel eigen aandeel bij financiële tegemoetkoming:

a.voor de ongehuwde persoon jonger dan 65 jaar € 17,20 per vier weken, met dien verstande

dat indien zijn inkomen meer bedraagt dan € 21.703,- het bedrag van € 17,20 wordt verhoogd

met een dertiende deel van 15 % van het verschil tussen zijn inkomen en € 21.703,-;

b.voor de ongehuwde persoon van 65 jaar en ouder € 17,20 per vier weken, met dien

verstande dat indien zijn inkomen meer bedraagt dan € 14.812,-- het bedrag van € 17.20

wordt verhoogd met een dertiende deel van 15 % van het verschil tussen zijn inkomen en €

  • 14.

    812,-;

    • c.

      voor de gehuwde personen indien een van beiden jonger is dan 65 jaar of beiden jonger zijn

dan 65 jaar € 24.60 per vier weken, met dien verstande dat indien hun gezamenlijke inkomen

meer bedraagt dan € 26.535,-- het bedrag van € 24,60 wordt verhoogd met een dertiende

deel van 15 % van het verschil tussen hun gezamenlijke inkomen en € 26.535,-;

d.voor de gehuwde personen die beiden 65 jaar of ouder zijn € 24.60 per vier weken, met dien

verstande dat indien hun gezamenlijke inkomen meer bedraagt dan € 20.431,- het bedrag

van € 24,60 wordt verhoogd met een dertiende deel van 15 % van het verschil tussen hun

gezamenlijke inkomen en € 20.431,-;

2.

a.Het inkomen, als bedoeld in het artikel 3, lid 1 bestaat uit het inkomen over het peiljaar van de

ongehuwde persoon dan wel de gehuwden personen tezamen, en bedraagt:

1.indien met betrekking tot het peiljaar een aanslag inkomstenbelasting is of wordt vastgesteld:

het verzamelinkomen, bedoeld in artikel 2.18 van de Wet inkomstenbelasting 2001, in het

peiljaar;

2.in de overige gevallen: het belastbare loon, bedoeld in artikel 9 van de Wet op de

loonbelasting 1964, in het peiljaar.

b.Inkomen dat in het buitenland wordt belast, dan wel is vrijgesteld van belasting op grond van

bepalingen van internationaal recht, wordt mede in aanmerking genomen als ware dit aan de

Nederlandse belastingwetgeving onderworpen.

c.In afwijking van sub a vindt op aanvraag van de persoon aan wie de voorziening is verleend een

voorlopige vaststelling van het bijdrageplichtig inkomen plaats, indien redelijkerwijs te

verwachten is dat het inkomen in het lopende jaar ten minste € 1.816,-- lager zal zijn dan het

inkomen, bedoeld in sub a.

d.Indien het gestelde onder sub c is toegepast, vindt na afloop van het jaar definitieve vaststelling

van het bijdrageplichtig inkomen over dat jaar plaats. Indien daarbij blijkt dat het bijdrageplichtig

inkomen minder dan € 1.816,--lager is geweest dan het inkomen, bedoeld in sub a, vindt

definitieve vaststelling plaats overeenkomstig sub a.

3.Voor de toepassing van lid 1 en 2 wordt een wijziging in de burgerlijke staat van de ongehuwde

persoon of gehuwde personen en het bereiken van een van belang zijnde leeftijd van een van

deze personen in aanmerking genomen met ingang van de datum waarop die wijziging

plaatsvindt.

4.Indien op grond van artikel 4.5 van het Besluit Maatschappelijke Ondersteuning de in dit artikel

genoemde bedragen aangepast worden, treden die aangepaste bedragen in plaats van de

vermelde bedragen.

5.Indien er een woonvoorziening wordt verstrekt zoals bedoeld in 3. 1, lid 1 sub g., artikel 3. 9 en

artikel 3.13 lid 1,sub b, van de verordening is geen eigen bijdrage of eigen aandeel verschuldigd.

6.De eigen bijdrage, dan wel het eigen aandeel, bedraagt maximaal de kosten van de voorziening.

Artikel 4 Eigen bijdrage en/of eigen aandeel vervoersvoorzieningen

1.Voor de ontvangers van een vervoersvoorziening, zoals bedoeld in artikel 5.1 lid 1, sub b, c en d van de verordening gelden voor de periode dat de voorziening verstrekt wordt , maar niet langer

dan 39 periodes van vier weken de hieronder genoemde eigen bijdragen bij verstrekking in natura

of persoonsgebonden budget, dan wel eigen aandeel bij financiële tegemoetkoming:

a.voor de ongehuwde persoon jonger dan 65 jaar € 17,20 per vier weken, met dien verstande

dat indien zijn inkomen meer bedraagt dan € 21.703,- het bedrag van € 17,20 wordt verhoogd

met een dertiende deel van 15 % van het verschil tussen zijn inkomen en € 21.703,-;

b.voor de ongehuwde persoon van 65 jaar en ouder € 17,20 per vier weken, met dien

verstande dat indien zijn inkomen meer bedraagt dan € 14.812,-- het bedrag van € 17.20

wordt verhoogd met een dertiende deel van 15 % van het verschil tussen zijn inkomen en €

  • 14.

    812,-;

    • c.

      voor de gehuwde personen indien een van beiden jonger is dan 65 jaar of beiden jonger zijn

dan 65 jaar € 24.60 per vier weken, met dien verstande dat indien hun gezamenlijke inkomen

meer bedraagt dan € 26.535,-- het bedrag van € 24,60 wordt verhoogd met een dertiende

deel van 15 % van het verschil tussen hun gezamenlijke inkomen en € 26.535,-;

d.voor de gehuwde personen die beiden 65 jaar of ouder zijn € 24.60 per vier weken, met dien

verstande dat indien hun gezamenlijke inkomen meer bedraagt dan € 20.431,- het bedrag

van € 24,60 wordt verhoogd met een dertiende deel van 15 % van het verschil tussen hun

gezamenlijke inkomen en € 20.431,-;

2.

a.Het inkomen, als bedoeld in het artikel 4, lid 1 bestaat uit het inkomen over het peiljaar van de

ongehuwde persoon dan wel de gehuwden personen tezamen, en bedraagt:

1.indien met betrekking tot het peiljaar een aanslag inkomstenbelasting is of wordt vastgesteld:

het verzamelinkomen, bedoeld in artikel 2.18 van de Wet inkomstenbelasting 2001, in het

peiljaar;

2.in de overige gevallen: het belastbare loon, bedoeld in artikel 9 van de Wet op de

loonbelasting 1964, in het peiljaar.

b.Inkomen dat in het buitenland wordt belast, dan wel is vrijgesteld van belasting op grond van

bepalingen van internationaal recht, wordt mede in aanmerking genomen als ware dit aan de

Nederlandse belastingwetgeving onderworpen.

c.In afwijking van sub a vindt op aanvraag van de persoon aan wie de voorziening is verleend een

voorlopige vaststelling van het bijdrageplichtig inkomen plaats, indien redelijkerwijs te

verwachten is dat het inkomen in het lopende jaar ten minste € 1.816,-- lager zal zijn dan het

inkomen, bedoeld in sub a.

d.Indien het gestelde onder sub c is toegepast, vindt na afloop van het jaar definitieve vaststelling

van het bijdrageplichtig inkomen over dat jaar plaats. Indien daarbij blijkt dat het bijdrageplichtig

inkomen minder dan € 1.816,--lager is geweest dan het inkomen, bedoeld in sub a, vindt

definitieve vaststelling plaats overeenkomstig sub a.

3.Voor de toepassing van lid 1 en 2 wordt een wijziging in de burgerlijke staat van de ongehuwde

persoon of gehuwde personen en het bereiken van een van belang zijnde leeftijd van een van

deze personen in aanmerking genomen met ingang van de datum waarop die wijziging

plaatsvindt.

4.Indien op grond van artikel 4.5 van het Besluit Maatschappelijke Ondersteuning de in dit artikel

genoemde bedragen aangepast worden, treden die aangepaste bedragen in plaats van de

vermelde bedragen.

6.De eigen bijdrage, dan wel het eigen aandeel, bedraagt maximaal de kosten van de voorziening.

Artikel 5. Rolstoelen en/of sportvoorzieningen

1.Er geldt geen eigen bijdrage of eigen aandeel voor rolstoelvoorzieningen, zoals bedoeld in artikel

4.1. van de verordening