Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Gemeente Graft-De Rijp

Afstemmingsverordening IOAW/IOAZ 2013

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OverheidsorganisatieGemeente Graft-De Rijp
Officiële naam regelingAfstemmingsverordening IOAW/IOAZ 2013
CiteertitelAfstemmingsverordening IOAW/IOAZ
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Door de fusie van de gemeenten Alkmaar, Schermer en Graft-De Rijp is deze regeling ingetrokken door de Afstemmingsverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ Alkmaar 2015.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers, artikel 35, lid 1, onderdeel b
  2. Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers, artikel 20, lid 2
  3. Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen, artikel 35, lid 1 onderdeel b
  4. Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen, artikel 20, lid 2

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen.

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerking-

treding

Terugwerkende

kracht tot en met

Datum uitwerking-

treding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-01-201501-01-2015intrekking

02-01-2015

Elektronisch Gemeenteblad, 20-01-2015

Onbekend.
01-01-201301-01-201301-01-2015nieuwe regeling

13-12-2012

De Uitkomst, 22-01-2013

RB12-058
01-04-2011nieuwe regeling

17-02-2011

De Uitkomst, 22-02-2011

RB011-007

Tekst van de regeling

De raad van de gemeente Graft-De Rijp;

gelezen het voorstel van burgemeesters en wethouders d.d. 28 november 2012, nr. 2012-058;

gelet op artikel 147, eerste lid Gemeentewet, artikel 35, eerste lid, onderdeel b en artikel 20, tweede lid van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers alsmede artikel 35, eerste lid, onderdeel b en artikel 20, eerste lid van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen en artikel 8 eerste lid, onderdeel b, artikel 8a en artikel 18 van de Wet werk en bijstand;

besluit vast te stellen de volgende:

AFSTEMMINGSVERORDENING

• Wet werk en bijstand (WWB)

• Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW)

• Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ)

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

1. Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader zijn omschreven, hebben dezelfde betekenis als in de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers , de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen en de Algemene wet bestuursrecht .

2. In deze verordening wordt verstaan onder:

a. het college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Alkmaar;

b. de wet: de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers(IOAW) en/of de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ);

c. grondslag: de van toepassing zijnde grondslag als bedoeld in artikel 5 van de wet;

d. uitkering: het verschil tussen de grondslag en het inkomen;

e. maatregel: het weigeren van uitkering dan wel het verlagen van de uitkering op grond van artikel 20 van de wet;

f. benadelingsbedrag: de netto uitkering die door de schending van de inlichtingenplicht van belanghebbende wordt teruggevorderd verhoogd met de afgedragen en niet meer te verrekenen loonbelasting en de premies volksverzekeringen alsmede de vergoeding als bedoeld in artikel 46 van de Zorgverzekeringswet ;

Artikel 2 Het opleggen van een maatregel

  • 1 Als de belanghebbende die voor de zelfstandige voorziening in het bestaan is aangewezen op arbeid in dienstbetrekking, naar het oordeel van het college een verplichting als bedoeld in artikel 13 van de wet , artikel 30c, lid 2 en lid 3 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen of een op grond van hoofdstuk III van de wet aan de uitkering verbonden verplichting niet of onvoldoende nakomt, waaronder begrepen het zich jegens het college zeer ernstig misdragen, wordt overeenkomstig deze verordening een maatregel opgelegd.

  • 2 Een maatregel wordt afgestemd op de ernst van de gedraging, de mate waarin de belanghebbende de gedraging kan worden verweten en de omstandigheden waarin hij verkeert.

  • 3 Als de belanghebbende over het in aanmerking te nemen tijdvak zich al eerder schuldig heeft gemaakt aan maatregelwaardige gedragingen wordt bij de bepaling van de zwaarte van de maatregel hiermee rekening gehouden.

Artikel 3 Berekeningsgrondslag

De maatregel wordt toegepast op de grondslag..

Artikel 4 Het besluit tot opleggen van een maatregel

In het besluit tot opleggen van een maatregel worden in ieder geval vermeld: de reden van de maatregel, de duur van de maatregel, het percentage waarmee de grondslag wordt verlaagd en/of het bedrag waarmee de grondslag wordt verlaagd uitgaande van de grondslag en voor zover van toepassing de reden om af te wijken van een standaardmaatregel.

Artikel 5 Horen van belanghebbende

  • 1 Voordat een maatregel wordt opgelegd, wordt de belanghebbende in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen.

  • 2 Het horen van belanghebbende kan achterwege worden gelaten indien:

    a. de vereiste spoed zich daartegen verzet;

    b. de belanghebbende reeds eerder in de gelegenheid is gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen en zich sindsdien geen nieuwe feiten of omstandigheden hebben voorgedaan.

Artikel 6 Afzien van het opleggen van een maatregel

  • 1 Het college ziet af van het opleggen van een maatregel indien:

    a. elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt;

    b. de gedraging meer dan één jaar vóór constatering van die gedraging door het college heeft plaatsgevonden, tenzij de gedraging een schending van de inlichtingenplicht inhoudt en als gevolg van die gedraging ten onrechte uitkering is verleend. Een maatregel wegens schending van de inlichtingenplicht wordt niet opgelegd na verloop van vijf jaren nadat de betreffende gedraging heeft plaatsgevonden.

  • 2 Het college kan afzien van het opleggen van een maatregel indien daarvoor dringende redenen aanwezig worden geacht.

  • 3 Indien het college afziet van het opleggen van een maatregel op grond van dringende redenen, wordt belanghebbende daarvan schriftelijk mededeling gedaan.

  • 4 Het besluit om af te zien van het opleggen van een maatregel op grond van dringende redenen wordt in deze verordening gelijk gesteld met een besluit waarbij een maatregel is opgelegd.

Artikel 7 Ingangsdatum en tijdvak

  • 1 De maatregel wordt opgelegd met ingang van de eerst volgende kalendermaand volgend op de datum waarop het besluit tot het opleggen van de maatregel aan de belanghebbende is bekendgemaakt. Indien over deze periode reeds een maatregel is toegepast, wordt de maatregel aansluitend op deze periode opgelegd. Bij de hoogte van de maatregel wordt uitgegaan van de voor die maand geldende grondslag.

  • 2 Bij een aanvraag om uitkering wordt de maatregel met ingang van de ingangsdatum van de uitkering opgelegd.

  • 3 In afwijking van lid 1 wordt de maatregel met terugwerkende kracht opgelegd, voor zover de betaling van de uitkering is opgeschort in de zin van artikel 17, lid 1 van de wet .

  • 4 In afwijking van lid 1 wordt de maatregel met terugwerkende kracht opgelegd, indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht als bedoeld in artikel 13 van de wet heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van uitkering en wegens beëindiging van de uitkering het opleggen van een maatregel als bedoeld in lid 1 niet (geheel) mogelijk is. De maatregel kan niet eerder ingaan dan de datum waarop de maatregelwaardige gedraging zich heeft voorgedaan.

  • 5 Bij de herziening van het recht op uitkering op grond van artikel 17, lid 3 van de wet wordt in deze situatie rekening gehouden met de op te leggen maatregel met terugwerkende kracht, alsmede met de terugvordering van de daardoor teveel of ten onrechte verstrekte uitkering.

  • 6 De herziening kan niet worden toegepast over een ander tijdvak dan waarop de verwijtbare gedraging betrekking heeft. Indien een opgelegde maatregel wegens schending van de inlichtingenplicht als bedoeld in artikel 13 van de wet wegens voortijdige beëindiging van de uitkering en (volledige) herziening van de uitkering naar het verleden toe, niet of niet volledig kan worden geëffectueerd, wordt deze alsnog in de toekomst bij het recht op uitkering betrokken, wanneer belanghebbende binnen één jaar na de herzienings- en terugvorderingsdatum van de uitkering opnieuw uitkering gaat ontvangen.

Artikel 8 Samenloop van gedragingen

Als de belanghebbende zich tegelijkertijd schuldig maakt aan verschillende gedragingen, die het niet nakomen van een verplichting als genoemd in artikel 2, lid 1 inhouden, wordt voor het bepalen van de hoogte en duur van de maatregel uitgegaan van de gedraging waarop de zwaarste maatregel van toepassing is.

Hoofdstuk 2 Geen of onvoldoende medewerking verlenen aan het verkrijgen of behouden van algemeen geaccepteerd beleid

Artikel 9 Indeling in categorieen

Gedragingen van belanghebbenden waardoor de verplichting op grond van artikel 13 van de wet , artikel 30c lid 2 en 3 van de Wet Suwi of een verplichting op grond van hoofdstuk III van de wet niet of onvoldoende is nagekomen, worden onderscheiden in de volgende categorieën:

1. Eerste categorie:

a. het niet als werkzoekende geregistreerd staan bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen en als zodanig geregistreerd blijven, indien belanghebbende dat recht toekomt op grond van artikel 30b, lid 1 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen ; b. het niet naar vermogen trachten algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen;

b. het niet of in onvoldoende mate meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling anders dan het niet daartoe verschijnen zonder bericht van verhindering;

c. het niet dan wel niet tijdig voldoen aan een oproep om in verband met arbeidsinschakeling op een aangegeven plaats en tijd te verschijnen.

d. het niet of in onvoldoende mate gebruikmaken van een door het college aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling als bedoeld in artikel 37, lid 1, sub e van de wet ;

e. andere gedragingen die de arbeidsinschakeling belemmeren.

2. Tweede categorie:

a. beëindiging van een dienstbetrekking waaraan een dringende reden ten grondslag ligt in de zin van artikel 678 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek en belanghebbende ter zake een verwijt kan worden gemaakt;

b. beëindiging van de dienstbetrekking door of op verzoek van belanghebbende zonder dat aan de voorzetting ervan zodanige bezwaren waren verbonden, dat deze voorzetting redelijkerwijs niet van hem zou kunnen worden gevergd;

c. het niet aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid;

d. het door eigen toedoen niet verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid.

Artikel 10 De hoogte en duur van de maatregel

  • 1 Onverminderd artikel 2, tweede lid, wordt de maatregel vastgesteld op:

    a. 10% van de grondslag gedurende een maand bij gedragingen van de eerste categorie;

    b. 100% van de grondslag gedurende drie maanden bij gedragingen van de tweede categorie.

  • 2 Het percentage van de maatregel als bedoeld in het eerste lid, sub a wordt verdubbeld, indien de belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een maatregel is opgelegd, opnieuw schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging van dezelfde categorie.

  • 3 De duur van de maatregel als bedoeld in het eerste lid, sub b wordt verdubbeld, indien de belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een maatregel is opgelegd, opnieuw schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging van dezelfde categorie.

Hoofdstuk 3 Niet nakomen van de inlichtingen- en medewerkingsplicht

Artikel 11 Te laat verstrekken van gegevens

  • 1 Als de belanghebbende de verplichting op grond van artikel 13 van de wet niet tijdig is nagekomen door informatie die van belang is voor de verlening van uitkering of de voortzetting daarvan niet binnen de door het college daartoe gestelde termijn te verstrekken, wordt onverminderd artikel 2, lid 2 een maatregel van vijf procent van de grondslag gedurende een maand opgelegd.

  • 2 De duur van de maatregel wordt verdubbeld, indien de belanghebbende zich binnen twaalf maanden na het vorige feit als bedoeld in lid 1 opnieuw schuldig maakt aan dezelfde als verwijtbaar aan te merken gedraging.

  • 3 Bij volharding in deze verwijtbare gedraging en voorts nadat twee eerdere maatregelen zijn opgelegd voor dezelfde gedraging, wordt tevens de hoogte van de maatregel verdubbeld.

Artikel 12 Verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen met gevolgen voor de uitkering

  • 1 Indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht als bedoeld in artikel 13 van de wet heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van uitkering, wordt een maatregel opgelegd welke is afgestemd op de hoogte van het benadelingsbedrag.

  • 2 Onverminderd artikel 2, lid 2 wordt bij een benadelingsbedrag tot € 10.000,00 het percentage van de maatregel op de grondslag van de uitkering vastgesteld op éénhonderdste van het benadelingsbedrag met een minimum van vijf procent. De duur van de maatregel bedraagt een maand.

  • 3 Bij een benadelingsbedrag van € 10.000,00 of meer wordt aangifte gedaan bij het Ministerie van Justitie. Indien de officier van justitie besluit niet tot vervolging over te gaan, wordt alsnog een maatregel van honderd procent van de grondslag gedurende een maand opgelegd.

  • 4 De duur van de maatregel als bedoeld in lid 2 en lid 3 wordt verdubbeld, indien de belanghebbende zich binnen vierentwintig maanden na de vorige schending van de inlichtingenplicht opnieuw schuldig maakt aan hetzelfde feit als bedoeld in lid 1.

Artikel 13 Verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen zonder gevolgen voor de bijstand resp. de uitkering in het kader van de IOAW en IOAZ

  • 1 Indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht als bedoeld in artikel 13 van de wet niet heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van uitkering, wordt onverminderd artikel 2, lid 2 een maatregel van tien procent van de grondslag gedurende een maand opgelegd.

  • 2 De duur van de maatregel wordt verdubbeld, indien belanghebbende zich binnen twaalf maanden na het vorige feit als bedoeld in lid 1 opnieuw schuldig maakt aan dezelfde als verwijtbaar aan te merken gedraging.

Hoofdstuk 4 Overige gedragingen die leiden tot een maatregel

Artikel 14 Zeer ernstige misdragingen

Indien belanghebbende zich zeer ernstig misdraagt tegenover het college of zijn ambtenaren en medewerkers in samenhang met het niet dan wel onvoldoende nakomen van een verplichting als bedoeld in artikel 13 van de wet, artikel 30c, lid 2 en lid 3 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen of een op grond van hoofdstuk III van de wet aan de uitkering verbonden verplichting, wordt onverminderd artikel 2, lid 2 als verzwarende omstandigheid de duur van de maatregel als bedoeld in de artikelen 10 t/m 13 verdubbeld.

Hoofdstuk 5 Oneigenlijk gebruik en misbruik

Artikel 15 Oneigenlijk gebruik en misbruik

  • 1 In het Handhavingsplan rapporteert het college aan de gemeenteraad over het te voeren beleid en de te verwachte resultaten op het gebied van handhaving, oneigenlijk gebruik en bestrijding van misbruik van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers en de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen .

  • 2 Het in lid 1 genoemde Handhavingsplan bevat in ieder geval de informatie met betrekking tot het beleid inzake:

    a. terugvordering van teveel of ten onrechte betaalde uitkering;

    b. de criteria voor het aanbieden van fraudezaken bij het Openbaar Ministerie.

Hoofdstuk 6 Slotbepalingen

Artikel 16 Beleid

Het college kan ter uitvoering van deze verordening nadere beleidsregels vaststellen.

Artikel 17 Overgangsbepaling

  • 1 Een maatregel wordt op grond van deze verordening opgelegd, als de gedraging heeft plaatsgevonden op of na de datum van inwerkingtreding van deze verordening.

  • 2 Op de gedraging die plaats vond zowel vóór de datum van inwerkingtreding van deze verordening als op of na de datum van inwerkingtreding van deze verordening, is deze verordening van toepassing.

  • 3 Op de gedraging die plaats vond vóór de datum van inwerkingtreding van deze verordening is het Tijdelijk Afstemmingsbesluit Ioaw/Ioaz van toepassing.

Artikel 18 Ingangsdatum

Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 januari 2013.

Artikel 19 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als ”Afstemmingsverordening IOAW en IOAZ”.

Ondertekening

Aldus besloten in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Graft-De Rijp, gehouden op 13 december 2012.

De griffier,                                                                            De voorzitter,

                                      

B.A.F.M. Meijland                                                                H.R. Oosterop-van Leussen