Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Gemeente Wieringen

Verordening op het lozen van stoffen in de rioleringstelsels van de gemeente Wieringen

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OverheidsorganisatieGemeente Wieringen
Officiële naam regelingVerordening op het lozen van stoffen in de rioleringstelsels van de gemeente Wieringen
CiteertitelLozingsverordering rioleringen Wieringen
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpmilieu
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Gemeentewet, art.168
  2. Wet verontreiniging oppervlaktewateren

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen.

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerking-

treding

Terugwerkende

kracht tot en met

Datum uitwerking-

treding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-12-1991nieuwe regeling

14-11-1991

onbekend, 1991

X-8

Tekst van de regeling

No.X-8

De raad van de gemeente Wieringen:

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 22 oktober 1991, no. X-8

gelet op artikel 168 van de gemeentewet en mede in beschouwing genomen de Wet verontreiniging oppervlaktewateren

B E S L U I T:

vast te stellen de volgende VERORDENING OP HET LOZEN VAN STOFFEN IN DE RIOLERINGSTELSELS VAN DE GEMEENTE WIERINGEN;

(Lozingsverordening rioleringen Wieringen)

Hoofdstuk 1. Begripsbepalingen.

Artikel 1.

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    afvalwater; te lozen water, waarin al dan niet afvalstoffen als bedoeld onder d. voorkomen;

  • b.

    riolering: het gemeentelijk rioolstelsel, met inbegrip van de daartoe behorende rioolgemalen en persleidingen en andere openbare werken en installaties van overeenkomstige aard;

  • c.

    waterbeheerder: de beheerder van een rioolwaterzuiveringsinstallatie of van enig ander werk waarop de riolering is aangesloten, danwel het gezag dat bevoegd is tot het verlenen, weigeren, wijzigen of intrekken van een vergunning als bedoeld in artikel 1 van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren, tot het brengen van afvalstoffen, verontreinigde of schadelijke stoffen in het oppervlaktewater waarop de riolering uitkomt;

  • d.

    afvalstoffen: afvalstoffen, verontreinigde of schadelijke stoffen, in welke vorm ook, als bedoeld in artikel 1 van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren;

  • e.

    werk: vast aanwezige voorziening, waarmee stoffen direct of indirect in de riolering kunnen worden gebracht;

  • f.

    inwonerequivalent: de gemiddelde belasting per etmaal van oppervlaktewater met zuurstofbindende stoffen door één inwoner, berekend volgens Bijlage 1, behorende bij Uitvoeringsbesluit verontreiniging rijkswateren.

Hoofdstuk 2. Bepalingen ter uitvoering van de door de waterbeheerder aan de gemeente gegeven voorschriften.

Afdeling 1. Verbod zonder vergunning door middel van een werk afvalstoffen te lozen vanuit nader genoemde bedrijven of instellingen.

Artikel 2.
  • 1.

    het is verboden zonder vergunning van burgemeester en wethouders door middel van een werk in de riolering afvalstoffen te lozen vanuit een bedrijf of instelling genoemd in het tweede lid.

  • 2.

    de in het eerste lid bedoelde bedrijven of instellingen zijn:

    • a.

      grafische bedrijven, met uitzondering van diepdrukkerijen met eigen cilindervervaardiging en zeefdrukkerijen;

    • b.

      fotografische bedrijven die laboratoria hebben met een productiecapaciteit van ten hoogste 20.000 m2 papier per jaar, uitgaande van 2.500 bedrijfsuren per jaar;

    • c.

      laboratoria, met uitzondering van geintegreerde laboratoria die meer dan 10.000 m3 afvalwater per jaar lozen en analytische laboratoria;

    • d.

      textielfabrieken, met uitzondering van textielveredelingsbedrijven;

    • e.

      psychiatrische ziekenhuizen, inrichtingen voor zwakzinnigen en verpleegtehuizen;

    • f.

      accufabrieken;

    • g.

      bedrijven die in verhouding tot de totale lozing op de gemeentelijke riolering veel zuurstofbindende stoffen lozen;

    • h.

      champignonkwekerijen;

    • i.

      chemicaliëngroothandels en -verwerkers;

    • j.

      bedrijven die jaarlijks niet meer dan 1.000 auto's deconserveren;

    • k.

      lijmfabrieken;

    • l.

      optische bedrijven;

    • m.

      poetsdoekwasserijen;

    • n.

      tectyleerbedrijven;

    • o.

      (verf) spuitinrichtingen;

    • p.

      vulkaniseerbedrijven.

  • 3.

    het bepaalde in het eerste lid geldt niet voor zover de Wet verontreiniging oppervlaktewateren van toepassing is.

    Afdeling 2. Bepalingen betreffende lozingen door middel van een werk vanuit overige bedrijven of instellingen.

Artikel 3. Kennisgevingsplicht.
  • 1.

    degene die voornemens is door middel van een werk afvalstoffen in de riolering te lozen vanuit andere bedrijven of instellingen dan genoemd in artikel 2, tweede lid, moet hiervan twee maanden voordat de lozing zal aanvangen aan burgemeester en wethouders schriftelijk kennis geven met inachtneming van hetgeen hierna daaromtrent bepaald is;

  • 2.

    het bepaalde in het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op een reeds aangevangen, ongemelde lozing of op een voornemen tot wijziging van de samenstelling, eigenschappen of hoeveelheid van de te lozen afvalstoffen, dan wel van een wijziging van de tijdsduur van de lozing.

  • 3.

    een kennisgeving als bedoeld in het eerste en tweede lid wordt ondertekend en ingediend door degene die het werk feitelijk zal gebruiken of gebruikt, danwel degene die de lozing laat plaatshebben. De in dit lid bedoelde personen zijn bevoegd een gemachtigde aan te wijzen; in dat geval dient bij de kennisgeving een machtiging te worden overgelegd.

  • 4.

    kennisgevingen als bedoeld in het eerste en tweede lid worden schriftelijk ingediend in viervoud en bevatten in elk geval:

    • a.

      naam en adres van degene die het werk feitelijk zal gebruiken of gebruikt danwel degene die de lozing laat plaatsvinden;

    • b.

      een opgave van de wijze van lozen alsmede een nauwkeurige karakterisering van de te lozen afvalstoffen naar samenstelling, eigenschappen en hoeveelheid;

  • 5.

    burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere regels te stellen met betrekking tot de inhoud van de kennisgeving en de daarbij over te leggen bescheiden;

  • 6.

    burgemeester en wethouders kunnen in overleg met de waterbeheerder bij openbaar bekend te maken besluit categorieën van bedrijven of instellingen vrijstellen van het bepaalde in lid 1 en lid 2.

  • 7.

    Vrijstelling geldt in ieder geval voor bedrijven en instellingen die uitsluitend stoffen lozen afkomstig van keukens en toilet-, was-, douche-, en badgelegenheden waarvan de vervuilingswaarde minder dan twintig inwonerequivalenten bedraagt;

  • 8.

    het bepaalde in het eerste en tweede lid geldt niet voor zover de wet verontreiniging oppervlaktewateren van toepassing is.

Artikel 4. Algemene voorschriften.
1.voor bedrijven in instellingen waarvoor een kennisgevingsplicht als bedoeld in artikel 3, eerste en tweede lid, geldt en die bovendien genoemd zijn in het derde lid, is het toegestaan door middel van een werk afvalstoffen in de riolering te lozen met inachtneming van de ïn het tweede lid genoemde algemene voorschriften voor zover deze in het derde lid op de daarin genoemde bedrijven en instellingen van toepassing zijn verklaard;
2.de algemene voorschriften luiden als volgt:

 A.het gehalte aan minerale olie in het te lozen afvalwater mag niet meer bedragen dan 200 mg/l, bepaald volgens NEN 6673;
 B.vloeistoffen op basis van minerale olie, zoals afgewerkte olie, alsmede smeer- en systeemoliën die vrijkomen bij het onderhouden, herstellen en/of reinigen van voertuigen of onderdelen daarvan, accuzuur en koelvloeistoffen, mogen niet worden geloosd;
 C.het gehalte aan plantaardige oliën en dierlijke vetten in het te lozen afvalwater mag niet meer dan 200 mg/1 bedragen, bepaald volgens NEN 3235.9.2.1. danwel NEN 3235.9.2.2.;
 D.grove afvalstoffen, zoals groentesnippers en etensresten, alsmede snel bezinkende stoffen mogen niet worden geloosd;
 E.grove afvalstoffen, zoals darmen en vetstukken haren, veren, schubben, graten en dergelijke mogen niet worden geloosd; Bloed mag niet worden geloosd;
 F.grove afvalstoffen, zoals koppen en staarten, schubben en graten en dergelijke mogen niet worden geloosd;
 G.verfresten en oplosmiddelen mogen niet warden geloosd;
 H.gier en mest mogen niet warden geloosd;
 K.reinigingsmiddelen voor textiel, met uitzondering van poetsdoekwasserijen, alsmede het residu dat ontstaat bij het terugwinnen (distilleren) daarvan mogen niet worden geloosd;
 L.de spui van het koelwater systeem mag niet worden geloosd indien aan het koelwater afvalstoffen zijn toegevoegd;
 M.textielvezels en dergelijke mogen niet worden geloosd;
 N.de temperatuur van het te lozen afvalwater mag ten hoogste 30 graden bedragen;
 O. ten behoeve van de controle op lozingen dienen een of meer controleputten te zijn aangebracht;
 P.de lozing van amalgaamresten dient zoveel als technisch mogelijk is, te worden beperkt met inachtneming van het bepaalde in bijlage 1;
 Q.afgewerkte fotografische vloeistoffen mogen niet worden geloosd.
     

3.de bedrijven en instellingen en de daarop van toepassing verklaarde algemene voorschriften zijn de volgende:

Bedrijven en instellingen Van toepassing verklaarde algemene voorschriften.
a.herstel- en onderhoudsplaatsen voor voertuigen en machinerieën, met uitzondering van bedrijven voor anti-corrosiebehandeling; tankstations voor motorbrandstoffen met daaraan verbonden servicestations
b.tankstations voor motorbrandstoffen
c.wasplaatsen voor het uitwendig reinigen van voertuigen; op- en overslagbedrijven voor vloeibare brandstoffen, minerale oliën en vetten
d.op- en overslagplaatsen voor plantaardige en/of dierlijke oliën en vetten
e.keuken voor bedrijfsmatige bereiding van warme spijzen
f.werkplaatsen voor het wassen en/of panklaar maken van groente en aardappelen
g.slagerijen, met inbegrip van die waarin geslacht wordt, en poelierderijen, worstmakerijen, vleeswarenbereiding en werkplaatsen voor de bereiding van kleine spijzen waarin vlees en vleeswaren verwerkt zijn
h.werkplaatsen voor de bewerking van vis
i.schilderswerkplaatsen
i.veeteeltbedrijven en maneges
k.chemische wasserijen, met uitzondering van poetsdoekwasserijen
l.bedrijven in instellingen die koelwater op de riolering lozen
m.natwasserijen
n.praktijken voor tandheelkundige verzorging

4.ingeval een bedrijf of instelling als bedoeld in het derde lid geen zelfstandige eenheid vormt, maar deel uitmaakt van een groter geheel, zijn de in dat lid voor de desbetreffende categorie gestelde regels uitsluitend op dat onderdeel van toepassing.
Artikel 5. Nadere voorschriften.
  • 1.

    burgemeester en wethouders kunnen met betrekking tot een lozing als bedoeld in artikel 3, eerste en tweede lid, nadere voorschriften opleggen ter uitvoering van de door de waterbeheerder aan de gemeente gegeven voorschriften;

  • 2.

    het bepaalde in artikel 4 blijft, voor zover van toepassing, onverminderd gelden;

  • 3.

    burgemeester en wethouders kunnen een lozing als bedoeld in artikel 3, eerste en tweede lid, verbieden indien nadere voorschriften redelijkerwijze de uitvoering van de door de waterbeheerder aan de gemeente gegeven voorschriften niet kunnen waarborgen.

Artikel 6. Verbodsbepalingen.

Het is degene bedoeld in artikel 3, eerste en tweede lid, verboden door middel van een werk afvalstoffen op de riolering te lozen indien:

  • a.

    de kennisgeving daarvan niet overeenkomstig artikel 3 is gedaan;

  • b.

    gehandeld wordt in afwijking van de gegevens die bij deze kennisgeving verstrekt zijn;

  • c.

    de algemene voorschriften die krachtens artikel 4 van toepassing zijn niet warden nagekomen;

  • d.

    de nadere voorschriften die burgemeester en wethouders krachtens artikel 5 opgelegd hebben niet worden nagekomen;

  • e.

    burgemeester en wethouders de lozing verboden hebben krachtens artikel 5, derde lid.

    Afdeling 3. Overige bepalingen ter uitvoering van de door de waterbeheerder aan de gemeente gegeven voorschriften.

Artikel 7.
  • 1.

    onverminderd het bepaalde in de artikelen 2 tot en met 6 is het verboden op de riolering op enigerlei wijze afvalstoffen te lozen die door samenstelling, eigenschappen of hoeveelheid:

    • a.

      gevaar, schade of hinder kunnen opleveren voor de rioolwaterzuiveringsinstallatie of enig ander werk dat de waterbeheerder in beheer heeft en waarop de riolering is aangesloten of voor de goede werking daarvan;

    • b.

      schadelijk of verontreinigend kunnen zijn voor het ontvangende oppervlaktewater.

  • 2.

    het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor:

    • a.

      het lozen van afvalstoffen in het kader van het normale huishoudelijke gebruik dat van een woonruimte wordt gemaakt;

    • b.

      het lozen van afvalstoffen van normaal huishoudelijke aard vanuit septictanks en mobiele lozingsbronnen zoals toiletwagens.

Hoofdstuk 3. Bepalingen ter bescherming van de riolering en de goede werking daarvan.

Artikel 8.
  • 1.

    onverminderd het bepaalde in de artikelen 2 tot en met 7 is het verboden op de riolering op enigerlei wijze afvalwater te lozen dat door samenstelling, eigenschappen of hoeveelheid:

    • a.

      gevaar, schade of hinder kan opleveren voor de riolering, dan wel de goede werking daarvan, of voor de daarop aangeslotenen;

    • b.

      een nadelige invloed kan hebben op de verwerking van het uit het riool te verwijderen slib.

  • 2.

    het is in het bijzonder verboden op de riolering afvalwater te lozen:

    • a.

      met een temperatuur van meer dan 30°C;

    • b.

      met een pH lager dan 6,5 of hoger dan 8,5 bij een zogenaamd etmaalmonster, respectievelijk 10 bij een zogenaamd steekmonster (piekwaarde), alsmede zuren en basen die niet in water zijn opgelost;

    • c.

      met een sulfaatgehalte van meer dan 300 mg per liter;

    • d.

      met stoffen die verstopping of beschadiging van de riolering of daarmee verbonden installaties kunnen veroorzaken;

    • e.

      met stoffen die worden versneden door middel van versnijdende apparatuur, tenzij het stoffen betreft die ook zonder te zijn versneden geloosd mogen worden;

    • f.

      met stoffen die brand- of explosiegevaar kunnen veroorzaken;

    • g.

      met stoffen die stankoverlast kunnen veroorzaken.

  • 3.

    onverminderd het bepaalde in de artikelen 2 tot en met 7 is het verboden op de riolering op zodanige wijze afvalwater te lozen dat daardoor de goede werking van de riolering kan worden belemmerd.

  • 4.

    ten behoeve van controle op lozingen dienen 4gn of meer doelmatige controleputten te zijn aangebracht.

  • 5.

    het in het eerste, tweede en derde lid bepaalde geldt niet voor:

    • a.

      het lozen van afvalstoffen in het kader van het normale huishoudelijke gebruik dat van een woonruimte wordt gemaakt;

    • b.

      het lozen van afvalstoffen van normaal huishoudelijke aard vanuit septictanks en mobiele lozingsbronnen zoals toiletwagens.

  • 6.

    burgemeester en wethouders kunnen nadere voorschriften opleggen ter bescherming van de riolering en de goede werking daarvan en ter bescherming van de kwaliteit van het uit het riool te verwijderen slib.

  • 7.

    het is verboden afvalwater op de riolering te lozen in strijd met nadere voorschriften als bedoeld in het zesde lid.

Artikel 8a.

Het is verboden in het gebied van de gemeente waarin een gescheiden rioolstelsel ligt, op de hemelwaterafvoer andere stoffen te lozen dan hemelwater.

Het is verboden op het regenwaterriool op enigerlei wijze ander afval te lozen dan niet-verontreinigd regenwater en bij uitzondering drainagewater en niet-verontreinigd koelwater.

Hoofdstuk 4. Algemene bepalingen betreffende vergunning en nadere voorschriften.

Artikel 9. Aanvraag vergunning.
  • 1.

    voor het verkrijgen van een vergunning als bedoeld in artikel 2, voor een verlenging van een vergunning en voor een wijziging van een vergunning op verzoek van de houder of zijn rechtverkrijgend, moet een schriftelijke aanvraag worden ingediend bij burgemeester en wethouders;

  • 2.

    bij de aanvraag moeten zoveel mogelijk de ter beoordeling daarvan benodigde gegevens en bescheiden warden overgelegd;

  • 3.

    burgemeester en wethouders kunnen nadere regels stellen omtrent de inhoud, de inrichting, de uitvoering, de vorm, het aantal en de wijze van indiening van de vergunningaanvraag en de in het tweede lid bedoelde bescheiden.

Artikel 10. Ongenoegzaamheid van ingediende bescheiden.
  • 1.

    indien de aanvraag niet voldoet aan de in of krachtens artikel 9 gestelde eisen of nadere regelen, stellen burgemeester en wethouders de aanvrager in de gelegenheid deze binnen een termijn van tenminste twee weken, nadat hem dit is medegedeeld, aan te vullen of te verbeteren;

  • 2.

    indien de aanvrager van de in het eerste lid bedoélde gelegenheid geen gebruik maakt, verklaren burgemeester en wethouders hem in zijn aanvraag niet-ontvankelijk. Van deze beslissing doen burgemeester en wethouders zo spoedig mogelijk mededeling aan de aanvrager, onder terugzending van de ingediende bescheiden.

Artikel 11. Overleg met de waterbeheerder over de vergunningaanvraag.
  • 1.

    tenzij burgemeester en wethouders reeds bij een eerste beoordeling van de aanvraag menen dat de vergunning behoort te worden geweigerd, treden zij over de aanvraag binnen een maand na de dag waarop de aanvraag is ontvangen, onderscheidenlijk na de dag waarop de in artikel 10 bedoelde aanvulling of verbetering is ontvangen, in overleg met de waterbeheerder onder overlegging van de aanvraag en alle daarop betrekking hebbende bescheiden;

  • 2.

    indien met het oog op het geheel of gedeeltelijk inwilligen van de aanvraag een wijziging of aanvulling van de aan de gemeente gegeven voorschriften voor het brengen van het rioolwater in oppervlaktewater of naar een rioolwaterzuiveringsinstallatie of enig ander werk waarop de riolering is aangesloten noodzakelijk is, dienen burgemeester en wethouders binnen een maand na de dag waarop de aanvraag is ontvangen, onderscheidenlijk na de dag waarop de in artikel 10 bedoelde aanvulling of verbetering is ontvangen een daartoe strekkend verzoek schriftelijk in bij de waterbeheerder;

  • 3.

    van de indiening als bedoeld in het tweede lid geven zij kennis aan de aanvrager van de vergunning.

Artikel 12. Beslissingstermijn vergunning.
  • 1.

    burgemeester en wethouders beslissen omtrent een aanvraag om vergunning binnen vier maanden na de dag waarop de aanvraag ontvangen is, onderscheidenlijk na de dag waarop de in artikel 10 bedoelde aanvulling of verbetering is ontvangen;

  • 2.

    in afwijking van het bepaalde in het eerste lid, beslissen burgemeester en wethouders binnen een maand na het van kracht worden van de beslissing van de beheerder als bedoeld in artikel 11, tweede lid of van een daarvoor in de plaats getreden beslissing in beroep, indien deze beslissing genomen wordt later dan drie maanden na de dag waarop de aanvraag is ontvangen, onderscheidenlijk na de dag waarop de in artikel 10 bedoelde aanvulling of verbetering is ontvangen;

  • 3.

    burgemeester en wethouders kunnen hun beslissing voor ten hoogste twee maanden verdagen. Van het besluit tot verdaging wordt voor de afloop van de in het eerste en tweede lid bedoelde termijn schriftelijk mededeling gedaan aan de aanvrager en aan de beheerder.

Artikel 13. Toezending beschikking.

Burgemeester en wethouders zenden de beslissing op de aanvraag om vergunning terstond toe aan de aanvrager. Zij zenden een afschrift van de beslissing aan de waterbeheerder en de regionale inspecteur van het staatstoezicht op de volksgezondheid, belast met het toezicht op de hygiëne van, het milieu.

Indien de vergunning wordt verleend, wordt bij de beschikking een gewaarmerkt exemplaar van de op de vergunning betrekking hebbende tekening en bescheiden gevoegd.

Artikel 14. Vorm van vergunning.

De vergunning is slechts van kracht indien zij schriftelijk is gegeven.

Artikel 15. Afwijking t.a.v. vorm aanvraag en vorm vergunning.

Van het bepaalde in artikel 9, eerste lid en artikel 14 mag worden afgeweken indien de nakoming daarvan:

  • a.

    zich niet verdraagt met de aard van de vergunning;

  • b.

    in verband met het spoedeisende karakter van de zaak in redelijkheid niet kan worden gevergd.

    In het onder b. bedoelde geval, kan in daartoe geëigende gevallen van de mondeling gegeven en medegedeelde vergunning binnen redelijke tijd een schriftelijke bevestiging worden gegeven aan degene aan wie zij is verleend.

Artikel 16. Anticipatie op toekomstige ontwikkelingen.

Burgemeester en wethouders houden bij hun beslissing op de aanvraag om vergunning rekening met de te verwachten ontwikkelingen in de lozingen op de riolering die van belang zijn met het oog op de uitvoering van de voorschriften van de waterbeheerder aan de gemeenten onderscheidenlijk de bescherming van de in artikel 7, eerste lid genoemde belangen en in het bijzonder met die welke veroorzaakt kunnen worden door:

  • a.

    redelijkerwijze binnen afzienbare tijd te verwachten wijzigingen in de lozing waarvoor vergunning wordt gevraagd;

  • b.

    voorgenomen lozingen van derden.

Artikel 17. Voorschriften en beperkingen bij vergunning.
  • 1.

    aan een krachtens deze verordening verleende vergunning, kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden. Deze voorschriften en beperkingen mogen slechts strekken tot bescherming van het belang of de belangen in verband waarmee de vergunning is vereist;

  • 2.

    degene aan wie krachtens deze verordening een vergunning is verleend, is verplicht de daaraan verbonden voorschriften en beperkingen na te komen.

Artikel 18. tijdsduur vergunning.
  • 1.

    De vergunning kan voor een bepaalde termijn worden verleend, indien:

    • a.

      de lozing een tijdelijk karakter zal hebben;

    • b.

      een aan de gemeente verleende vergunning voor het brengen van het rioolwater in oppervlaktewater of naar een rioolwaterzuiveringsinstallatie of enig ander werk waarop de riolering is aangesloten, tot het verlenen van een vergunning voor een bepaalde termijn noopt;

  • 2.

    na het verstrijken van de termijn als bedoeld in het eerste lid, blijft de vergunning van kracht zo lang op een tijdig ingediende aanvraag om verlenging niet is beslist.

Artikel 19. Zakelijk karakter vergunning.
  • 1.

    de vergunning geldt zowel voor de aanvrager als voor zijn rechtsverkrijgende;

  • 2.

    van de rechtsovergang geeft de rechtsverkrijgende schriftelijk kennis aan burgemeester en wethouders.

Artikel 20. Weigering vergunning.

De vergunning wordt in ieder geval geweigerd indien het verlenen van de vergunning in strijd zou zijn met de voorschriften welke door de waterbeheerder aan de gemeente zijn gegeven, een verzoek van de gemeente tot wijziging van deze voorschriften is afgewezen en die afwijzing onherroepelijk is geworden.

Artikel 21. Intrekking of wijziging van vergunning.
  • 1.

    de vergunning kan worden ingetrokken of gewijzigd:

    • a.

      indien ter verkrijging daarvan onjuiste danwel onvolledige gegevens blijken te zijn verstrekt;

    • b.

      indien op grond van een verandering van de omstandigheden of inzichten, opgetreden na het verlenen van de vergunning, moet worden aangenomen dat intrekking of wijziging wordt gevorderd door het belang of de belangen ter bescherming waarvan de vergunning is vereist;

    • c.

      indien de aan de vergunning verbonden voorschriften niet zijn of worden nagekomen;

    • d.

      indien van de vergunning geen gebruik wordt gemaakt binnen of gedurende een daarin gestelde termijn danwel bij gebreke van een dergelijke termijnstelling, binnen of gedurende een redelijke termijn;

    • e.

      indien de houder of zijn rechtsverkrijgende dit verzoekt.

  • 2.

    een besluit tot intrekking of wijziging van een vergunning is met redenen omkleed en wordt niet genomen dan nadat de houder van de vergunning en de waterbeheerder in de gelegenheid zijn gesteld binnen een door burgemeester en wethouders te stellen termijn hun oordeel kenbaar te maken omtrent het voornemen tot het nemen van dit besluit.

  • 3.

    het in het tweede lid bepaalde blijft buiten toepassing in spoedeisende gevallen;

  • 4.

    artikel 13 is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 22. Bepalingen betreffende nadere voorschriften.
  • 1.

    burgemeester en wethouders kunnen nadere voorschriften als bedoeld in artikel 5 en artikel 8, vijfde lid al dan niet voor een bepaalde termijn opleggen;

  • 2.

    burgemeester en wethouders kunnen, spoedeisende gevallen uitgezonderd, nadere voorschriften niet opleggen dan nadat degene aan wie deze voorschriften zullen worden opgelegd in de gelegenheid is gesteld binnen een door burgemeester en wethouders te stellen termijn zijn oordeel hierover kenbaar te maken;

  • 3.

    het bepaalde in de artikelen 13, 14, 15, 16, 19 en 21 is op nadere voorschriften van overeenkomstige toepassing.

Artikel 23. Termijnen.

Met betrekking tot de in deze verordening genoemde termijnen, is het bepaalde in de Algemene Termijnenwet van overeenkomstige toepassing.

HOOFDSTUK 5. Straf-, overgangs- en slotbepalingen.

Artikel 24. Verstrekken van inlichtingen e.d.

Een ieder is verplicht aan de ambtenaren belast met de zorg voor de naleving van een of meer bepalingen van deze verordening alle medewerking te verlenen en op eerste vordering alle inlichtingen te verstrekken, inzage te verschaffen in bescheiden en hen in de gelegenheid te stellen daarvan afschrift te nemen, een en ander voor zover dit redelijkerwijs voor de vervulling van hun taak nodig is.

Artikel 25. Kennisgeving van bijzondere omstandigheden.
  • 1.

    indien wordt vastgesteld of het vermoeden bestaat dat door bijzondere omstandigheden zoals storing in het productieproces, afvalwater wordt geloosd of zal worden geloosd dat door samenstelling, eigenschappen of hoeveelheid:

    • a.

      gevaar, schade of hinder oplevert voor de rioolwaterzuiveringsinstallatie of enig ander werk waarop de riolering is aangesloten of voor de goede werking daarvan;

    • b.

      schadelijk of verontreinigend is voor het ontvangende oppervlaktewater;

    • c.

      gevaar, schade of hinder oplevert voor de riolering, dan wel de goede werking daarvan of voor de daarop aangeslotenen;

    • d.

      een nadelige invloed heeft op de verwerking van het uit de riolering verwijderde slib, is degene die afvalwater op de riolering loost, verplicht daarvan kennis te geven aan burgemeester en wethouders of een daartoe door hen aangewezen ambtenaar en onmiddellijk alle maatregelen te nemen die gevaar,,schade of hinder kunnen beperken;

  • 2.

    burgemeester en wethouders, dan wel de krachtens het eerste lid aangewezen ambtenaar, doen van de in dat lid bedoelde kennisgeving terstond melding aan de waterbeheerder, indien de bijzondere omstandigheden, als bedoeld in het eerste lid onder a en b bedoeld gevaar, schade of hinder kunnen opleveren van de rioolwaterzuiveringsinstallatie of het ontvangende oppervlaktewater.

Artikel 26. Strafbepaling.

Overtreding van de volgende artikelen en de krachtens deze artikelen gegeven voorschriften, wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste twee maanden of geldboete van de tweede categorie en kan bovendien worden gestraft met openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak: artikel 8, eerste, tweede, derde en zevende lid, artikel 8a, artikel 24, voor zover het betreft het toezicht op de naleving van artikel 8 en artikel 25, eerste lid, onder c en d.

Artikel 27. Opsporingsambtenaren.
  • 1.

    de opsporing van de in artikel 26, strafbaar gestelde feiten, is naast de in artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering genoemde opsporingsambtenaren, opgedragen aan hen die door burgemeester en wethouders met de zorg voor de naleving van deze verordening zijn belast, ieder voor zover het de feiten betreft, die in de aanwijzing zijn vermeld;

  • 2.

    de krachtens het eerste lid aangewezen personen, leggen in handen van de burgemeester of met machtiging van deze in handen van de chef van het korps, indien deze hoofdcommissaris of commissaris van politie is, de volgende eed of belofte af: "Ik zweer (beloof) dat ik mijn functie als opsporingsambtenaar met alle ijver en zonder aanzien des persoons zal vervullen. Zo waarlijk helpe mij God almachtig. (Dat beloof ik)". In gemeenten met rijkspolitie, luidt de bepaling als volgt: De krachtens het eerste lid aangewezen personen, leggen in handen van de burgemeester de volgende eed of belofte af: "Ik zweer (beloof) dat ik mijn functie als opsporingsambtenaar met alle ijver en zonder aanzien des persoons zal vervullen. Zo waarlijk helpe mij God almachtig. (Dat beloof ik)".

Artikel 28. Betreden dan wel binnentreden van gebouwen en terreinen.
  • 1.

    Zo dikwijls de zorg voor de naleving van het bij of krachtens deze verordening bepaalde dit vereist, wordt hierbij de last verstrekt al dan niet besloten ruimten en plaatsen - woningen en schepen daaronder begrepen - desnoods tegen de wil van de rechthebbende, bewoner of gebruiker, te betreden:

    • a.

      aan hen, die en voor zover zij door het bevoegd gezag belast zijn met de uitvoering van bestuursdwang ter handhaving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening;

    • b.

      aan hen, die en voor zover zij door het bevoegd gezag belast zijn met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening;

    • c.

      aan de opsporingsambtenaren, die en voor zover zij belast zijn met de opsporing van overtredingen van het bepaalde bij of krachtens deze verordening;

  • 2.

    de in het eerste lid bedoelde last is te allen tijde uitvoerbaar;

  • 3.

    voor zoveel de in het eerste lid bedoelde last woningen betreft, wordt deze verstrekt met inachtneming van de wet van 31 augustus 1853, Staatsblad 83, en uitsluitend indien de zorg voor de naleving een voorschrift betreft dat strekt tot bescherming van het leven of de gezondheid van personen;

  • 4.

    het in het eerste lid bepaalde geldt niet ten aanzien van die ruimten waarvan het betreden dan wel binnentreden, buiten het geval van ontdekking op heterdaad, voor het opsporen van een strafbaar feit ingevolge het bepaalde in artikel 123 van het Wetboek van Strafvordering niet is toegelaten.

Artikel 29. Nemen van monster.

bedoelde ambtenaren, zijn bevoegd de lozing de riolering te meten, alsmede monsters daaren ander voor zover dit redelijkerwijs voor hun taak nodig is. De resultaten van de metingen, alsmede de uitslag van het onderzoek van de monsters, worden ten spoedigste ter kennis van de betrokken lazers gebracht.

Artikel 30. Inwerkingtreding.
  • 1.

    deze verordening treedt in werking op de 3e dag na die waarop zij is afgekondigd;

  • 2.

    op dat tijdstip vervalt de "Lozingsverordening riolering 1990" vastgesteld bij raadsbesluit van 12 april 1990, met inbegrip van latere besluiten tot wijziging van die verordening.

Artikel 31. Overgangsbepaling.
  • 1.

    vergunningen en ontheffingen - hoe ook genaamd - verleend krachtens de "Lozingsverordening riolering 1990" blijven - voor zover het gebod of verbod waarop de vergunning of ontheffing betrekking heeft, ook vervat is in deze verordening en voor zover zij niet eerder zijn vervallen of ingetrokken - nog gedurende 5 jaren na de inwerkingtreding van deze verordening van kracht;

  • 2.

    voorschriften en beperkingen opgelegd krachtens de "Lozingsverordening riolering 1990" blijven voor zover de bepalingen ingevolge welke deze voorschriften en beperkingen zijn opgelegd, ook zijn vervat in deze verordening en voor zover zij niet eerder zijn vervallen of ingetrokken, nog gedurende 5 jaren na de inwerkingtreding van deze verordening van kracht.

  • 3.

    degene als bedoeld in artikel 3, lid 1, van deze verordening is vrijgesteld van de in lid 1 en 2 van dat artikel vervatte verplichting tot schriftelijke kennisgeving, voor zover voor de onderwerpelijke lozingen vergunning of ontheffing is verleend krachtens de "Lozingsverordening riolering 1990";

  • 4.

    indien voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening een aanvraag om een vergunning of ontheffing - hoe ook genaamd - op grond van de "Lozingsverordening riolering 1990" is ingediend en voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening nog niet op die aanvraag is beslist, worden daarop de overeenkomstige bepalingen van deze verordening toegepast;

  • 5.

    op een aanhangig beroep- of bezwaarschrift, betreffende een vergunning, ontheffing, voorschrift of beperking, bedoeld in het eerste en tweede lid dat voor of na het tijdstip bedoeld in artikel 30, tweede lid, is ingekomen binnen de voordien geldende beroepstermijn, wordt beslist met toepassing van de "Lozingsverordening riolering 1990";

  • 6.

    de vergunning, ontheffing of het voorschrift of de beperking, bedoeld in het eerste of tweede lid blijft, onverminderd het in het eerste en tweede lid bepaalde, van kracht totdat onherroepelijk is beslist op een beroep- of bezwaarschrift, bedoeld in het vijfde lid.

Artikel 32. Aanhalingstitel.

Deze verordening kan worden aangehaald onder de titel "Lozingsverordening riolering Wieringen".

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad der gemeente Wieringen, gehouden op 14 november 1991.

De raad voornoemd,

Loco-SecretarisVoorzitter

Bijlage 1.Bepalingen ten aanzien van lozingen van amalgaamresten uit praktijken voor tandheelkundige verzorging ex artikel 4.

Plaatsing van amalgaamafscheider.

  • 1.

    de lozing van amalgaamresten dient met tenminste 95% te worden gereduceerd door de plaatsing van een amalgaamafscheider;

  • 2.

    bij de kennisgeving ex artikel 3 dient een afschrift van een rapport van de leverancier te worden overgelegd waaruit blijkt dat de afscheider het in het eerste lid bedoelde verwijderingsrendement bereikt onder omstandigheden zoals beschreven in de in (West-) Duitsland en Zweden erkende testmethoden * bij een door de leverancier aangegeven doorstroomsnelheid. * deze testen zijn tot nu toe uitgevoerd door het:

    • Institut fur Bautechnik te Berlijn;

    • Statens provningsanstalt te Stockholmsenheten;

  • 3.

    bij plaatsing van een amalgaamafscheider dient de mogelijke aanwezigheid van amalgaamresten in het binnenriool te worden onderzocht en deze, zonodig, milieuhygiënisch verantwoord te worden verwijderd.

    Gebruik van amalgaamafscheider.

4.alle in de behandeleenheid mogelijk met amalgaamresten verontreinigde af te voeren waterstromen dienen door een amalgaamafscheider te worden geleid;
5.de amalgaamafscheider dient oordeelkundig te worden gebruikt en te worden onderhouden, waarbij de aangegeven doorstroomsnelheid na plaatsing van de amalgaamafscheider op de behandeleenheid niet mag worden overschreden en amalgaamresten, zoveel als voor de goede werking van de amalgaamafscheider nodig is, regelmatig worden verwijderd.