Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Gemeente Wieringen

Algemene subsidieverordening Wieringen 2008

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OverheidsorganisatieGemeente Wieringen
Officiële naam regelingAlgemene subsidieverordening Wieringen 2008
CiteertitelAlgemene subsidieverordening Wieringen 2008
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Gemeentewet, art. 147
  2. Gemeentewet, art. 149
  3. Algemene wet bestuursrecht, art. 4:23

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen.

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerking-

treding

Terugwerkende

kracht tot en met

Datum uitwerking-

treding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-01-200901-01-2012nieuwe regeling

18-12-2008

Register van bekendmaking, 2009, 342

IX-17

Tekst van de regeling

De raad van de gemeente Wieringen;

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 2008 nr. ;

gelet op de artikelen 147 en 149 van de Gemeentewet en artikel 4:23, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht;

b e s l u i t :

in te trekken de volgende verordeningen:

  • -

    de Algemene Subsidie Verordening Wieringen 2002

  • -

    de verordening voor het verlenen van subsidie ten behoeve van speeltuinwerk

  • -

    de verordening voor het verlenen van subsidies ten behoeve van peuterspeelzaalwerk

  • -

    de verordening op de subsidiering van instellingen welke de belangen behartigen van

  • -

    gehandicapten op Wieringen

  • -

    de verordening op de subsidiering van het vorming- en ontwikkelingswerk alsmede emancipatiewerk

  • -

    de verordening op de subsidiering van instellingen welke de belangen behartigen van ouderen op Wieringen

  • -

    de verordening op de subsidiering van Harmonie-, Fanfare- en Accordeongezelschappen

  • -

    de verordening op de subsidiering van instellingen op het gebied van amateurtoneel

  • -

    de verordening op de subsidiering van instellingen die in aanmerking komen voor een

  • -

    jaarlijkse waarderingssubsidie

  • -

    de verordening voor het verlenen van een subsidie aan startende instellingen

  • -

    de bijdrageregeling jubilea plaatselijke verenigingen en instellingen

  • -

    de verordening tot wijziging van de verordening op het subsidiebesluit (1984)

    vast te stellen de Algemene subsidieverordening Wieringen 2008.

Hoofdstuk 1: Algemene Bepalingen.

Paragraaf 1: Begripsomschrijvingen

Artikel 1:

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

a.Activiteit:
 De activiteit, die - zo mogelijk in meetbare termen gedefinieerd - door de instelling zal worden uitgevoerd en die door de gemeente kan worden gesubsidieerd.
b.Activiteitenprogramma:
 Een overzicht van door de instelling voorgenomen activiteiten, zo mogelijk vertaald naar meetbare prestaties en beoogde effecten, alsmede de relatie van de voorgenomen activiteiten met het gemeentelijk beleid. Het activiteitenplan vermeldt tevens per activiteit de te hanteren methoden, het aantal verwachte bezoekers aan die activiteit, de benodigde personele, materiële en organisatorische middelen.
c.Beroepskracht:
 Degene, die tenminste op grond van een arbeidsovereenkomst tot het verrichten van enkele diensten tegen een honorering anders dan als onkostenvergoeding een functie uitoefent.
d.Boekjaar:
 Een kalenderjaar, tenzij het college anders beslist.
e.Instelling:
 Een subsidievragende privaatrechtelijke rechtspersoon als bedoeld in het Burgerlijk Wetboek die zich, zonder winstoogmerk, de behartiging van de belangen van ideële en/of materiële aard van (een deel van) de bevolking ten doel stelt. Het college kan voor de toepassing van deze verordening een natuurlijke persoon of een groep natuurlijke personen gelijkstellen aan een instelling.
f.Subsidieperiode:
 Het in de subsidiebeschikking en/of de overeenkomst overeengekomen tijdvak waarvoor de subsidie is verstrekt; dit tijdvak is minimaal gelijk aan één kalenderjaar en maximaal vier kalenderjaren.
g.Vrijwilliger:
 Degene, die in enig georganiseerd verband activiteiten uitvoert ten behoeve van in het kader van deze verordening gesubsidieerde werksoorten, zonder een vergoeding te ontvangen voor een geleverde prestatie en/of de daaraan bestede tijd.
Artikel 2:

De gemeente hanteert de volgende soorten subsidies:

A.Kostensoortensubsidie:
 Een structurele subsidie, eventueel op basis van een overeenkomst tussen de gemeente en een instelling, die gebaseerd is op geoormerkte budgetten op kostensoorten. De instelling hoeft slechts verantwoording af te leggen over de omvang en kwaliteit van de kostensoorten.
B.Budgetsubsidie:
 Een structurele subsidie, eventueel op basis van een overeenkomst tussen de gemeente en een instelling, waarbij de instelling een gemaximeerd taakstellend bedrag krijgt verleend voor een periode van minimaal één jaar en maximaal vier jaar om een tevoren overeengekomen activiteitenplan uit te voeren. De instelling hoeft slechts verantwoording af te leggen over de omvang en kwaliteit van het uitgevoerde activiteitenplan.
C.Waarderingssubsidie:
 Een maximale subsidie die het college kan verlenen voor het uitvoeren van een activiteit of activiteiten, die past/passen in het vastgestelde gemeentelijke beleid. Deze subsidie wordt slechts verleend, indien de activiteit(en) volgens het oordeel van het college zonder subsidieverlening niet kan/kunnen worden uitgevoerd. Toekenning van deze subsidie geschiedt met uitsluiting van recht op andere subsidies.
D.Incidentele subsidie:
 Een eenmalige maximale subsidie ten behoeve van een activiteit/experiment of activiteiten/experimenten die niet zijn voorzien, dan wel een subsidie aan een startende instelling, welke in redelijkheid geacht worden te passen in het vastgestelde gemeentelijke beleid.
E.Exploitatiesubsidie:
 Een geldelijke bijdrage in de kosten van activiteiten van een organisatie waarbij in beginsel geen verband bestaat tussen de kosten die de organisatie maakt en de subsidie die zij ontvangt.

Paragraaf 2: Reikwijdte van de verordening.

Artikel 3:
  • 1.

    Deze verordening, met de daarbij behorende bijlagen, is van toepassing op subsidiëring van alle activiteiten, die door instellingen in het gemeentelijk belang worden uitgevoerd binnen de terreinen welke door de wetgever als gebied van bemoeiing van de gemeenten zijn aangewezen en voorts op andere door de raad aan te wijzen terreinen.

  • 2.

    De gemeenteraad kan in afzonderlijke verordeningen bepalen op welke beleidsterreinen subsidie wordt verstrekt.

  • 3.

    De gemeenteraad kan bepalen dat deze verordening niet of slechts ten dele van toepassing is op bepaalde subsidies c.q. soorten van subsidies.

  • 4.

    De verordening is in ieder geval niet van toepassing op :

    • a.

      geldelijke bijdragen in verband met lidmaatschappen van de gemeente;

    • b.

      donaties.

Artikel 4:
  • 1.

    Aan een instelling kan subsidie worden verleend, indien en voor zover op de goedgekeurde begroting van de gemeente de voor de uitvoering van het beleid benodigde gelden door de gemeenteraad beschikbaar zijn gesteld.

  • 2.

    Subsidie kan slechts worden verleend aan privaatrechtelijke rechtspersonen, tenzij er sprake is van een éénmalig project of een éénmalige activiteit. Op hen vinden de in deze verordening opgenomen bepalingen voorzover mogelijk overeenkomstige toepassing.

  • 3.

    Subsidie kan worden verleend voor een periode van minimaal één jaar en maximaal 4 jaren.

  • 4.

    Indien het eigen vermogen van een instelling, naar het oordeel van het college, meer bedraagt dan voor het verrichten der werkzaamheden van de instelling noodzakelijk is te achten, kan de subsidieaanvraag geheel of gedeeltelijk worden afgewezen. Bij de beoordeling van het eigen vermogen kan een gedeelte echter buiten beschouwing blijven. De hoogte van dit gedeelte wordt door het college vastgesteld.

  • 5.

    Een instelling kan reserves vormen, mits de bestemming en de maximale omvang daarvan door het college zijn goedgekeurd.

Artikel 5: commerciële activiteiten
  • 1.

    Activiteiten die plaatselijk of regionaal ook commercieel worden aangeboden komen niet voor subsidie in aanmerking.

  • 2.

    Een uitzondering hierop kan worden gemaakt als dergelijke commerciële activiteiten niet voor alle inwoners van Wieringen toegankelijk zijn door financiële of fysieke belemmeringen. Indien dat het geval is dient de subsidievragende organisatie dat expliciet en gemotiveerd aan te geven.

Artikel 6: gemeentegebonden
  • 1.

    Subsidievragende organisaties dienen een beroep te doen op de betreffende andere woongemeente(n) om een subsidie aan te vragen voor de deelnemers uit die gemeente(n).

  • 2.

    Indien de subsidievragende organisatie hier zelf geen rekening mee houdt zal bij de beoordeling van de ingediende begroting ambtshalve een correctie toegepast worden.

Artikel 7; instellingen met een politiek of religieus doel
  • 1.

    Aanvragen van instellingen die een religieus of politiek doel beogen komen niet voor subsidie in aanmerking.

  • 2.

    Een uitzondering kan hierop gemaakt worden als de instelling in haar aanvraag duidelijk maakt dat de te subsidiëren activiteit ten goede komt aan de inwoners van Wieringen en dat afgezien zal worden van promotie van de eigen instelling.

Hoofdstuk 2: De planprocedure.

Artikel 8:

  • 1.

    Jaarlijks stelt de gemeenteraad - met het vaststellen van de gemeentebegroting - voorafgaand aan het jaar waarvoor de subsidie bedoeld is, het subsidieplafond vast voor het uitvoeren van de activiteiten binnen de reikwijdte van deze verordening. Overschrijding van het in enig jaar door de gemeenteraad vastgestelde subsidieplafond zal kunnen leiden tot het geheel of gedeeltelijk weigeren c.q. niet honoreren van de subsidieaanvraag.

  • 2.

    Indien een subsidieplafond wordt vastgesteld, geeft de raad dan wel het college van burgemeester en wethouders – ieder voor zoveel het zijn bevoegdheden betreft – bij de verdeling van het beschikbare bedrag die aanvragen voorrang, waarvan de inwilliging in vergelijking met andere aanvragen naar verwachting:

    • a.

      Van meer belang is voor het door de gemeenteraad vastgestelde beleid;

    • b.

      Meer zal bijdragen aan de verwezenlijking van het doel van de subsidie.

  • 3.

    Voor zover een subsidie wordt verleend ten laste van een gemeentebegroting die nog niet is vastgesteld of goedgekeurd, kan zij worden verleend onder de voorwaarde dat voldoende financiële middelen door de gemeenteraad ter beschikking worden gesteld. Blijken de beschikbaar gestelde middelen niet toereikend te zijn, dan dient het college de subsidieaanvrager hiervan binnen vier weken na vaststelling van de gemeentebegroting door de gemeenteraad schriftelijk in kennis te stellen. Indien de subsidieverlening berust op enig wettelijk voorschrift is het niet mogelijk subsidie te verlenen onder een dergelijke voorwaarde.

Artikel 9:

Een subsidieaanvraag kan worden geweigerd indien gegronde redenen bestaan aan te nemen dat:

  • a.

    De activiteiten niet of niet geheel zullen plaatsvinden;

  • b.

    De aanvrager niet zal voldoen aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen;

  • c.

    De aanvrager niet op een behoorlijke wijze rekening en verantwoording zal afleggen omtrent de verrichte activiteiten en de daaraan verbonden uitgaven en inkomsten, voorzover deze voor de vaststelling van de subsidie van belang zijn;

  • d.

    De activiteiten van de aanvrager niet gericht zullen zijn op de gemeente of niet aanwijsbaar ten goede komen aan ingezetenen van de gemeente;

  • e.

    De gelden niet of in onvoldoende mate besteed zullen worden voor het doel waarvoor de subsidie verleend wordt;

  • f.

    De aanvrager doelstellingen beoogt of activiteiten zal ontplooien die in strijd zijn met de wet, het algemeen belang of de openbare orde;

  • g.

    De aanvrager ook zonder subsidieverlening over voldoende gelden, hetzij uit eigen middelen, hetzij uit middelen van derden, kan beschikken om de kosten van de activiteiten te dekken;

  • h.

    De subsidieverlening niet past binnen het beleid van de gemeente;

  • i.

    In het kader van de aanvraag onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt en de verstrekking van deze gegevens tot een andere beschikking op de aanvraag zou hebben geleid;

  • j.

    De subsidieaanvrager geen pogingen heeft ondernomen op andere wijze te beschikken over de benodigde geldmiddelen;

  • k.

    De aanvrager failliet is verklaard of aan hem surséance van betaling is verleend, dan wel een verzoek daartoe bij de rechtbank is ingediend.

Artikel 10:

  • 1.

    Indien het aannemelijk is dat de subsidieverlening gevolgen zal hebben voor de rechtspositie van beroepskrachten van instellingen die activiteiten aanbieden, respectievelijk voorzieningen in stand houden, overlegt het college daarover vooraf met de instellingen en/of de (representatieve) organisaties van werkgevers en werknemers.

  • 2.

    De conclusies van het in het eerste lid bedoelde overleg worden op schrift gesteld.

  • 3.

    Het college stelt de subsidieverlening voorafgaand aan het jaar waarvoor de subsidieaanvraag bedoeld is vast en spreekt zich tevens uit over de kenbaar gemaakte reacties.

Hoofdstuk 3: Het verlenen van subsidie.

Paragraaf 1: De subsidieaanvraag voor subsidies zoals vermeld in artikel 2 lid D (incidentele subsidie).

Artikel 11:
  • 1.

    Een instelling dient voor 1 april voorafgaand aan het subsidiejaar een aanvraag in voor subsidie in bij het college, welke vergezeld gaat van een activiteitenprogramma (inclusief begroting), een en ander volgens het bepaalde in deze verordening.

  • 2.

    Het activiteitenprogramma vermeldt de doelstelling(en), de te hanteren methoden en de benodigde personele, materiele en organisatorische middelen.

  • 3.

    Indien een instelling voor de eerste maal subsidie aanvraagt, worden bovendien overlegd:

    • a.

      Een exemplaar van de oprichtingsakte, de statuten, of bij gebrek daaraan, het reglement, de ontwerpen van deze stukken, dan wel wijzigingen ervan;

    • b.

      Een opgave van de bestuurssamenstelling;

    • c.

      Een overzicht van de financiële positie van de instelling;

    • d.

      Een beschrijving van de organisatievorm, alsmede, indien subsidie in de personeelskosten wordt gevraagd, een motivering van de wenselijk geachte personeelsformatie en een taakomschrijving van de beroepskracht(en).

  • 4.

    Indien een instelling een incidentele subsidie aanvraagt voor een eenmalige activiteit, welke activiteit niet was voorzien, dan wel een jubileum kan de aanvraag – in afwijking van lid 1 – schriftelijk bij het college worden ingediend tot drie maanden voordat met de activiteit een begin wordt gemaakt.

  • 5.

    Indien een aanvraag niet tijdig is ingediend kan het college besluiten deze buiten behandeling te laten.

  • 6.

    Dit geldt eveneens ten aanzien van aanvragen die weliswaar tijdig maar niet volledig zijn ingediend. Het college geeft de instelling een termijn waarbinnen men het verzuim kan herstellen. Indien daaraan binnen de gestelde termijn niet is voldaan, kan het college besluiten het verzoek niet in behandeling te nemen.

  • 7.

    Het college kan nadere voorschriften geven voor de inrichting van activiteitenprogramma’s en begrotingen.

  • 8.

    Het college kan ten aanzien van artikel 9, de leden 1, 3, 4 en 5 anders beslissen.

Paragraaf 2: De subsidieaanvraag voor subsidies zoals vermeld in artikel 2 lid A en B en E (kostensoortensubsidie, budgetsubsidie en exploitatiesubsidie).

Artikel 12:
  • 1.

    Een instelling dient voor 1 april voorafgaande aan het eerste subsidiejaar een (meerjarig) activiteitenprogramma, voorzien van meetbare prestaties, in bij het college. Over dat programma kunnen gemeente en instelling een overeenkomst sluiten waarin de toepasselijke subsidievoorwaarden worden vastgelegd.

  • 2.

    In het activiteitenprogramma wordt vermeld: De doelstelling(en) en de benodigde personele, materiële en organisatorische middelen. Voor alle jaren van het programma waarvoor subsidie wordt gevraagd wordt een kostenraming per activiteit gegeven. Tevens wordt een raming gegeven van de aantallen bezoekers/deelnemers en van te verwachten ontvangsten uit contributies, deelnamegelden en dergelijke.

  • 3.

    Indien een instelling voor de eerste maal subsidie aanvraagt, worden bovendien overgelegd:

    • a.

      Een exemplaar van de oprichtingsakte, de statuten, of bij gebrek daaraan, het reglement, de ontwerpen van deze stukken, dan wel wijzigingen ervan;

    • b.

      Een opgave van de bestuurssamenstelling;

    • c.

      Een overzicht van de financiële positie van de instelling;

    • d.

      Een beschrijving van de organisatievorm, alsmede, indien subsidie in de personeelskosten wordt gevraagd, een motivering van de wenselijk geachte personeelsformatie en een taakomschrijving van de beroepskracht(en).

  • 4.

    Voor de jaren waarvoor een subsidieovereenkomst is aangegaan behoeft geen nieuwe aanvraag te worden ingediend, tenzij zich gewijzigde omstandigheden hebben voorgedaan c.q. te verwachten zijn, die afwijking van het in lid 2 bedoelde programma noodzakelijk maken. Ook het college kan de instelling verzoeken een nieuwe subsidieaanvraag in te dienen.

  • 5.

    Indien een aanvraag niet tijdig is ingediend kan het college besluiten deze buiten behandeling te laten. Dit geldt eveneens ten aanzien van aanvragen die weliswaar tijdig maar niet volledig zijn ingediend. Het college geeft de instelling een termijn waarbinnen men het verzuim kan herstellen. Indien daaraan binnen de gestelde termijn niet is voldaan, kan het college besluiten het verzoek niet in behandeling te nemen.

  • 6.

    Tot de subsidievoorwaarden kan een jaarlijkse verantwoording door middel van een accountantsverklaring behoren, op grond waarvan terugbetaling van subsidie in overleg met het college wordt afgesproken naar de mate waarin activiteiten niet zijn uitgevoerd of met te geringe aantallen deelnemers zijn uitgevoerd.

  • 7.

    Het college kan nadere voorschriften geven voor de inrichting van activiteitenprogramma’s en begrotingen.

  • 8.

    Het college kan ten aanzien van artikel 9, de leden 1, 3, 5, 6 en 7 anders beslissen.

Paragraaf 3

De subsidieaanvraag voor subsidies zoals vermeld in artikel 2 lid (waarderingssubsidie).

Artikel 13
  • 1.

    Een instelling kan ervoor kiezen in aanmerking te komen voor een waarderingssubsidie.

  • 2.

    De instelling dient voor 1 april voorafgaande aan het subsidiejaar een aanvraag voor subsidie in. Indien een aanvraag niet tijdig is ingediend kan het college besluiten deze buiten behandeling te laten. Het college geeft de instelling een termijn waarbinnen me het verzuim kan herstellen. Indien daaraan binnen de gestelde termijn niet is voldaan kan het college besluiten de aanvraag niet in behandeling te nemen.

  • 3.

    Het college kan een waarderingssubsidie verlenen indien geen sprake is van strijdigheid met artikel 9, lid d, f, g, h, i of k van deze verordening.

  • 4.

    Verlening vindt plaats onder uitsluiting van aanspraak op andere subsidiemogelijkheden.

  • 5.

    Bij verlening zal geen sprake zijn van verplichting tot verantwoording achteraf dan wel eisen betreffende de inrichting van de administratie.

  • 6.

    De hoogte van de waarderingssubsidie wordt ieder jaar door het college vastgesteld, met inachtname van het door de raad beschikbaar gestelde budget.

Paragraaf 4: De beschikking tot subsidieverlening.

Artikel 14:

Het college geeft een beschikking af tot subsidieverlening op een subsidieaanvraag als bedoeld in artikel 11, lid 1, artikel 12, lid 1 en artikel 13, lid 1, binnen acht weken na het besluit van het college tot vaststelling van de hoogte van het te verlenen subsidiebedrag.

Artikel 15:

Op een subsidieaanvraag als bedoeld in artikel 8, lid 4, beslist het college binnen drie maanden na indiening van de aanvraag.

Artikel 16:
  • 1.

    Het college geeft de beschikking tot subsidieverlening af op basis van het geformuleerde beleid.

  • 2.

    Zij geeft in de beschikking tot gehele of gedeeltelijke subsidieverlening aan:

    • a.

      Om welke soort subsidie het gaat;

    • b.

      Voor welke activiteit(en) de verleende subsidie bedoeld is;

    • c.

      Welke voorschriften aan de subsidieverlening zijn verbonden;

    • d.

      Welke bepalingen van deze verordening niet van toepassing zijn verklaard;

    • e.

      Of het een verlening, een vaststelling, dan wel een uitbetaling betreft;

    • f.

      Het verleende maximale subsidiebedrag, dat taakstellend is (of de berekening van het maximumbedrag);

    • g.

      Voor welk tijdvak de subsidieverlening bedoeld is;

    • h.

      De mogelijkheid een beroep te doen op grond van de Algemene wet bestuursrecht.

Paragraaf 5: De beschikking tot subsidievaststelling.

Artikel 17:
  • 1.

    Ingeval het college een beschikking tot subsidieverlening heeft afgegeven, stelt zij het subsidiebedrag definitief vast voor 31 december van het jaar volgend op het jaar, waarop de subsidie betrekking heeft.

  • 2.

    De instelling verstrekt daartoe voor 1 april van het in het vorige lid bedoelde jaar de volgende gegevens:

    • a.

      De door het bestuur van de instelling gewaarmerkte balans per 31 december van het jaar, waarop de subsidie betrekking heeft en de jaarrekening, alsmede een verslag van de door – of in opdracht van – het bestuur van de instelling verrichte controle van de administratie. Het college kan verlangen, dat in plaats van genoemd verslag een verklaring van een accountant wordt overgelegd;

    • b.

      Een algemeen verslag dat duidelijk inzicht geeft in de activiteiten van het jaar waarop de subsidie betrekking heeft.

  • 3.

    In afwijking van het gestelde in de vorige leden kan het college bepalen dat instellingen, aan wie een incidentele subsidie is toegekend, de in het tweede lid bedoelde gegevens binnen twee maanden na afloop de gesubsidieerde actitviteiten verstrekken. In dat geval stelt het college het definitieve subsidiebedrag vast binnen drie maanden na ontvangst van de gegevens.

  • 4.

    Het college kan, afhankelijk van de soort subsidie en de hoogte van het bedrag, bepalen, dat nadere gegevens moeten worden verstrekt of dat met minder dan de in het 2e lid genoemde gegevens kan worden volstaan.

  • 5.

    Ten opzichte van de beschikking tot subsidieverlening kan het college van burgemeester en wethouders bij het vaststellen van de subsidie het maximaal verleende bedrag lager vaststellen, indien:

    • a.

      De activiteiten waarvoor subsidie is verleend niet of niet geheel hebben plaatsgevonden;

    • b.

      De subsidieontvanger niet heeft voldaan aan de aan de subsidie verbonden voorschriften;

    • c.

      De subsidieontvanger onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beschikking op de aanvraag tot subsidieverlening zou hebben geleid;

    • d.

      De subsidie anderszins onjuist was en de subsidieontvanger dit wist of behoorde te weten.

  • 6.

    Overeenkomstig artikel 16, lid 2, sub f, wordt overschrijding van het maximaal verleende subsidiebedrag bij vaststelling in enig jaar ten laste gebracht van de betreffende instelling.

Paragraaf 6: Betaling en terugvordering.

Artikel 18:

De uitbetaling van de subsidie kan geschieden in de vorm van voorschotten op een door het college te bepalen wijze.

Hoofdstuk 4: Verplichtingen van de gesubsidieerde.

Paragraaf 1: Financieel – administratieve bepalingen en voorschriften.

Artikel 19:

Van voorgenomen wijzigingen in de statuten of, bij afwezigheid daarvan, de reglementen, alsmede van wijzigingen in de samenstelling van het bestuur doet de instelling mededeling aan het college. Het college behoudt het recht om in het kader van de subsidieverlening aanwijzingen te geven met betrekking tot de wijzigingen van statuten of reglementen, teneinde te voorkomen dat strijdigheid met deze subsidieverordening ontstaat.

Artikel 20:
  • 1.

    Indien een subsidieverkrijgende instelling wordt opgeheven, dient het bestuur daarvan onmiddellijk kennis te geven aan het college.

  • 2.

    Een eventueel batig liquidatiesaldo dient teruggestort te worden op rekening van de gemeente, danwel in overleg met het college een andere bestemming gegeven te worden.

Artikel 21:
  • 1.

    De administratie van de instelling moet zo zijn ingericht dat op een eenvoudige wijze inzicht kan worden verkregen in de bezittingen, vorderingen en schulden van de instelling en van haar exploitatieresultaten.

  • 2.

    Het college kan terzake aan de subsidie voorschriften verbinden.

Artikel 22:
  • 1.

    De instelling verleent aan het college of aan door of namens hen aangewezen personen inzage in en mogelijkheid tot controle van de administratie.

  • 2.

    De instelling volgt de aanwijzingen op welke haar in het belang van een doelmatig beheer en goede administratie door of namens het college worden gegeven.

Paragraaf 2: Overige bepalingen.

Artikel 23:
  • 1.

    De instelling handelt overeenkomstig het goedgekeurde activiteitenprogramma.

  • 2.

    Bij subsidies met een incidenteel karakter en incidentele subsidies behoeven afwijkingen van het activiteitenprogramma vooraf goedkeuring van het college.

Artikel 24:

Het college kan aan de subsidie aanvullende voorschriften verbinden terzake van:

  • a.

    Een verzekering van de instelling tegen wettelijke aansprakelijkheid;

  • b.

    Een verzekering van de roerende en onroerende zaken van de instelling tegen brandschade of andere door hen aangegeven risico's;

  • c.

    De groepsgrootte;

  • d.

    Het aantal uren dat een ruimtelijke voorziening voor de gebruikers moet zijn opengesteld;

  • e.

    De samenwerking met andere instellingen;

  • f.

    De hoogte van de financiële bijdrage die de instelling, in welke vorm ook, van gebruikers voor het verrichten van activiteiten verlangt;

  • g.

    De kwaliteit van de ruimtelijke voorziening. Deze moet geschikt en toegerust zijn voor de uitvoering van het werk en, waar mogelijk, bruikbaar zijn voor in hun beweging beperkte mensen;

  • h.

    Andere elementen die van belang geacht worden voor het waarborgen van voldoende kwaliteit of effectiviteit van de activiteiten.

Paragraaf 3: Intrekking en wijziging.

Artikel 25:
  • 1.

    Het college kan bij met redenen omklede beschikking besluiten tot opschorting van het verstrekken van voorschotten of tot wijziging of intrekking van de subsidiebeschikking in de volgende gevallen:

    • a.

      De instelling heeft onjuiste en/of onvolledige gegevens verstrekt. De hierop gebaseerde beschikking is onjuist;

    • b.

      De instelling voldoet niet (meer) aan het bepaalde bij of krachtens deze verordening.

  • 2.

    De beschikking als bedoeld in het eerste lid van dit artikel regelt tevens de gevolgen van de opschorting, wijziging of intrekking van de subsidiebeschikking.

  • 3.

    Het college kan de beschikking als bedoeld in het eerste lid van dit artikel pas afgeven, nadat zij de instelling en, zo die er is, een vertegenwoordiging van gebruikers in de gelegenheid heeft gesteld door hen te worden gehoord.

Artikel 26:
  • 1.

    Indien, om welke reden dan ook, de activiteiten niet of niet geheel zijn uitgevoerd, kan het college besluiten een evenredig deel van de subsidie terug te vorderen.

  • 2.

    Tenzij zulks redelijkerwijs onmogelijk is, wordt voor de aanvang van het volgende subsidiejaar een beslissing genomen, zulks met inachtneming van het bepaalde in artikel 22, lid 3.

Paragraaf 4: Beëindiging van de subsidiëring.

Artikel 27:
  • 1.

    Wanneer het college overweegt voor de toekomst de subsidiëring te beëindigen, treedt zij in overleg met de instelling. Beëindiging kan slechts geschieden met inachtneming van een redelijke termijn.

  • 2.

    Tenzij zulks redelijkerwijs onmogelijk is, wordt minimaal voor de aanvang van het volgende subsidiejaar een beslissing genomen, zulks met inachtneming van het bepaalde in artikel 24, lid 3.

  • 3.

    De instelling wordt zo veel mogelijk in de gelegenheid gesteld haar op grond van reeds verleende subsidie aangegane en door het college redelijk geachte verplichtingen behoorlijk na te komen. Een en ander overeenkomstig het evenredigheidsbeginsel.

Hoofdstuk 5: Overgangs- en slotbepalingen.

Artikel 28:

In alle gevallen waarin deze verordening niet voorziet of onduidelijk is, treft het college de nodige voorzieningen en/of neemt zij de nodige beslissingen, zo mogelijk gehoord de betreffende instelling.

Artikel 29:

  • 1.

    Deze verordening is niet van toepassing op subsidies die voor de inwerkingtreding van deze verordening zijn verleend. Op deze subsidies is de Algemene Subsidieverordening Wieringen 2000 onverkort van toepassing.

  • 2.

    De “verordening voor het verlenen van een bijdrage voor het ophalen van oud papier” blijft onverminderd van kracht.

Artikel 30:

Deze verordening kan worden aangehaald als "Algemene Subsidieverordening Wieringen " 2008 of ASV Wieringen 2008.

Artikel 31:

Op voorstellen tot wijziging van deze verordening is het bepaalde in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.

Artikel 32:

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking met ingang van … en is voor het eerst onverkort toepasbaar op de voor het jaar 2009 aangevraagde of aan te vragen subsidies.

    Aldus besloten in de openbare vergadering van.

    , voorzitter.

    , secretaris.