Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Gemeente Niedorp

Toeslagenverordening Wet Werk en Bijstand ISD kvNH

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OverheidsorganisatieGemeente Niedorp
Officiële naam regelingToeslagenverordening Wet Werk en Bijstand ISD kvNH
CiteertitelToeslagenverordening Wet Werk en Bijstand 2007
Vastgesteld doorgemandateerde functionaris
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Wet werk en bijstand
  2. Wet werk en bijstand
Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerking-

treding

Terugwerkende

kracht tot en met

Datum uitwerking-

treding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-01-200001-01-2007Onbekend

10-01-2007

Onbekend

Onbekend

Tekst van de regeling

Intitulé

Het algemeen bestuur van de Intergemeentelijke Sociale Dienst Kop van Noord-Holland

gelet op de artikelen 8, eerste lid, onderdeel c en 30 van de Wet werk en bijstand, juncto artikel 5 van de Gemeenschappelijke regeling ISD KvNH;

overwegende dat het noodzakelijk is het verstrekken van toeslagen en het

verlagen van uitkeringen van bijstandsgerechtigden van 21 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar bij verordening te regelen;

b e s l u i t;

Vast te stellen de volgende: Toeslagenverordening Wet Werk en Bijstand ISD kvNH

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsomschrijvingen
  • 1. Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Wet werk en bijstand en de Algemene wet bestuursrecht.

  • 2. In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      de wet: de Wet werk en bijstand (WWB);

    • b.

      gehuwdennorm: de norm als bedoeld in artikel 21, onderdeel c, van de wet;

    • c.

      verzorgingsbehoevende : degene die is aangewezen op verzorging ter voorkoming van opname in een verpleeg - of verzorgingstehuis;

    • d.

      belanghebbende(n): degene(n) wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken;

    • e.

      minimumloon: het minimumloon per maand, genoemd in artikel 8 eerste lid van de Wet minimumloon en minimum vakantiebijslag verminderd met de daarover verschuldigde loonheffing en de daarover verschuldigde inkomensafhankelijke bijdrage, bedoeld in de Zorgverzekeringswet;

    • f.

      onder een ander wordt tevens verstaan de gehuwden of daar mee

      gelijkgestelde zoals bedoeld in artikel 3 van Wet werk en bijstand.

Artikel 2 Categorieën
  • 1. Voor belanghebbenden aan wie bijstand kan worden verleend geldt een

    categorieaanduiding. De categorieën worden aangeduid als:

    • a.

      alleenstaande;

    • b.

      alleenstaande ouder;

    • c.

      gehuwden.

  • 2. De bepalingen van deze verordening gelden alleen voor belanghebbenden van 21 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar. In geval van gehuwden gelden de bepalingen van deze verordening alleen indien beide echtgenoten of daarmee gelijkgestelde, 21 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar zijn.

  • 3. De bepalingen in hoofdstuk 2 en 3 van de wet laten de toepassing van artikel 18 eerste lid van de wet onverlet.

Hoofdstuk 2 Criteria voor het verhogen van de bijstandsnorm

Artikel 3 Toeslagen
  • 1. De toeslag als bedoeld in artikel 25 eerste lid van de wet bedraagt 20% van de gehuwdennorm voor de alleenstaande en alleenstaande ouder in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft;

  • 2. De toeslag als bedoeld in artikel 25 eerste lid van de wet bedraagt 10% van de gehuwdennorm voor de alleenstaande en alleenstaande ouder in wiens woning één ander zijn hoofdverblijf heeft;

  • 3. De toeslag als bedoeld in artikel 25 eerste lid van de wet bedraagt 5% van de gehuwdennorm voor de alleenstaande en alleenstaande ouder in wiens woning twee anderen hun hoofdverblijf hebben;

  • 4. In afwijking van voorgaande wordt de toeslag voor een alleenstaande van 21 en 22 jaar op grond van artikel 29 van de wet afwijkend vastgesteld:

    • a.

      voor een alleenstaande van 21 jaar bedraagt de toeslag 10% van de

      gehuwdennorm en voor de alleenstaande van 22 jaar 15% van de

      gehuwdennorm in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft;

    • b.

      voor een alleenstaande van 21 én 22 jaar bedraagt de toeslag 2% van de gehuwdennorm in wiens woning maximaal twee anderen hun hoofdverblijf hebben;

  • 5. Voor de toepassing van dit artikel worden de volgende personen niet in aanmerking genomen als een ander die in dezelfde woning zijn hoofdverblijf heeft:

    • a.

      kinderen van 18 jaar of ouder doch jonger dan 21 jaar met een inkomen lager dan of gelijk aan 50% van de gehuwdennorm;

    • b.

      meerderjarige kinderen die studiefinanciering ontvangen op grond van de Wet studiefinanciering 2000, mits het totaalinkomen van dit kind maximaal 50% van de gehuwdennorm bedraagt;

    • c.

      meerderjarige kinderen die een tegemoetkoming op grond van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten ontvangen, mits het totaalinkomen van dit kind maximaal 50% van de gehuwdennorm bedraagt;

    • d.

      verzorgingsbehoevende(n) die door belanghebbende worden verzorgd.

Hoofdstuk 3 Criteria voor het verlagen van de bijstandsnorm of toeslag

Artikel 4 Verlaging gehuwden
  • 1. De verlaging als bedoeld in artikel 26 van de wet bedraagt 10% van de

    gehuwdennorm voor gehuwden die een woning delen met één ander.

  • 2. De verlaging als bedoeld in artikel 26 van de wet bedraagt 15% van de

    gehuwdennorm voor gehuwden die een woning delen met twee anderen.

  • 3. Het vijfde lid van artikel 3 is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 5 Verlaging woonsituatie

De verlaging als bedoeld in artikel 27 van de wet bedraagt:

  • 1.

    15% van de gehuwdennorm indien een woning wordt bewoond waaraan voor de belanghebbende geen kosten van huur of hypotheeklasten verbonden zijn;

  • 2.

    15% van de gehuwdennorm indien geen woning aangehouden wordt.

Hoofdstuk 4 Slotbepalingen

Artikel 6 Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als: Toeslagenverordening Wet Werk en Bijstand 2007.

Artikel 7 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt met terugwerkende kracht in werking vanaf 1 januari 2007.

Aldus vastgesteld in de vergadering van het algemeen bestuur van de Intergemeentelijke Sociale Dienst Kop van Noord Holland op 10 januari 2007,

De voorzitter,

Mr. W.N. Cool

De secretaris,

E. Kingma

TOELICHTING BIJ DE VERORDENING

ALGEMEEN

De Toeslagenverordening Wet Werk en bijstand 2007 Intergemeentelijke Sociale dienst Kop van Noord-Holland

Wettelijk kader

In artikel 8 lid 1 onder c juncto artikel 30 Wet Werk en Bijstand (WWB) is geregeld dat bij verordening dient te worden vastgesteld voor welke categorieën de bijstandsnorm verhoogd of verlaagd wordt en op grond van welke criteria de hoogte van die verhoging of verlaging wordt bepaald.

Bevoegdheden vanaf 1 januari 2007

Tot 1 januari 2007 was het vastgestelde beleid door de colleges geregeld bij afzonderlijke verordeningen van de gemeenteraden binnen de zes gemeenten (Wieringen, Wieringermeer, Niedorp, Zijpe, Harenkarspel en Anna Paulowna).

Vanaf 1 januari 2007 is deze verordening en het vastgestelde beleid bekrachtigd door het dagelijkse bestuur van de Intergemeentelijke Sociale Dienst van de Kop van Noord-Holland (ISD) als gevolg van de gemeenschappelijke regeling.

De bestaande verordeningen zijn door de werkgroep beleid geïnventariseerd en voorbereid en daarna vastgesteld in de Stuurgroep ISD.

Doelstelling

De uitgangspunten van het beleid van de zes ISD gemeenten beogen een categoriale benadering die zoveel mogelijk aansluiting vindt bij bestaand beleid binnen de gemeenten. Daarnaast is de verordening geactualiseerd naar de huidige maatstaven en uitvoerbaarheid. Specifieke aandacht is besteed aan de afwijkende toeslag voor alleenstaande (kostendelende) jongeren (21 – 22 jaar). Gelet op de hoogte van het minimumjeugdloon dient een belemmering voor uitstroom naar de arbeidsmarkt te worden voorkomen. Ook zijn er criteria toegevoegd bij degenen in wiens woning twee kostendelende anderen hun hoofdverblijf houden. Uit de praktijk is gebleken dat dit schaalvoordelen oplevert.

Categorieën

Artikel 30 WWB bepaalt dat de Toeslagenverordening een categoriaal karakter moet hebben. Bij het afbakenen van categorieën is steeds getracht te komen tot in de praktijk eenvoudig te hanteren criteria. Daarom is er gekozen voor een forfaitaire benadering.

Individualisering

Het is niet nodig om in de Toeslagenverordening alle mogelijke situaties uitputtend te regelen. In niet geregelde of uitzonderlijke gevallen is er immers de bevoegdheid c.q. de plicht om de bijstand op grond van artikel 18 lid 1 WWB, bij wijze van individualisering, afwijkend vast te stellen.

Norm, toeslag en verlaging

Hoofdstuk 3 van de WWB kent voor de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan een systeem van basisnormen en toeslagen en verlagingen. Dit systeem is grotendeels overgenomen uit de Algemene bijstandswet (Abw). In de Wet Werk en Bijstand (WWB) maakt het voor de financiering door het Rijk echter geen verschil of bijstand is toegekend als norm of als toeslag.

De bijstandsnormen zijn geregeld in paragraaf 2, in de artikelen 20 tot en met 24 van de WWB. Daarnaast voorziet paragraaf 3 in toeslagen en verlagingen in de artikelen 25 tot en met 29 van de WWB.

Het dagelijks bestuur ISD is verplicht om in voorkomende gevallen de norm voor een alleenstaande (ouder) te verhogen met een toeslag, voor zover de belanghebbende hogere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan heeft, dan waarin de bijstandsnorm voorziet. Van de mogelijkheid om een verlaging toe te passen, bij gehuwden en daarmee gelijkgestelde, hoeft geen gebruik gemaakt te worden. Voor hen geldt immers de maximale landelijke norm van 100% (het wettelijk minimum loon).

Bij de beoordeling of de alleenstaande (ouder) hogere algemeen bestaanskosten heeft, is niet bepalend of deze feitelijk deze kosten met een ander deelt, maar dient er te worden beoordeeld of het redelijk is er vanuit te gaan dat deze kosten kunnen worden gedeeld. Ingeval van gehuwden en daarmee gelijkgestelde kan dit reden zijn om de norm te verlagen.

Uitgesloten

Voor personen die ter verpleging of verzorging in een inrichting verblijven, met toepassing van artikel 23 WWB, is de toeslag – en verlaging van deze verordening niet van toepassing.

Norm

Voor personen van 21 jaar tot 65 jaar bestaat er een drietal basisnormen (artikel 21 WWB), te weten:

  • 1.

    gehuwden: 100% van het wettelijk minimumloon (= de gehuwdennorm)

  • 2.

    alleenstaande ouders: 70% van de gehuwdennorm

  • 3.

    alleenstaanden: 50% van de gehuwdennorm

Toeslagen

Een toeslag kan worden verstrekt aan een alleenstaande of alleenstaande ouder indien de algemeen noodzakelijke bestaanskosten niet of niet geheel gedeeld kunnen worden.

De mogelijkheid tot het delen van kosten wordt aanwezig geacht als naast betreffende belanghebbende nog één of meer anderen hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning. Dan kunnen zaken als gas, water en licht, gebruik voorzieningen huishouding, maar ook krant etc. gedeeld worden.

De toeslag bedraagt ten hoogste 20% van de gehuwdennorm, zodat de uitkering maximaal bedraagt voor:

- alleenstaande ouders: 90% van de gehuwdennorm

- alleenstaanden: 70% van de gehuwdennorm

De toeslag kan worden vastgesteld op elk bedrag binnen dit maximum van 20% van de gehuwdennorm, mits dit aansluit bij het niveau van de noodzakelijke bestaanskosten. Dit is uitgewerkt in artikel 3 van de Toeslagenverordening. Budgettaire overwegingen mogen bij het vaststellen van de toeslag geen rol spelen. Het dagelijks bestuur ISD heeft de mogelijkheid om alle alleenstaanden en alleenstaande ouders, zonder nader

onderscheid, de maximale toeslag (20%) te verstrekken. Echter daar waar er sprake is van schaalvoordelen, door het gezamenlijk opbrengen van kosten van huisvesting en huishouding, is het redelijk om uit te gaan van voordelen binnen de woonsituatie zoals in deze verordening is vastgelegd.

Verlagingen

De WWB noemt de volgende verlagingen:

-verlaging van de norm in verband met het geheel of gedeeltelijk kunnen delen met een ander van algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan bij gehuwden (artikel 26 WWB);

- verlaging van de norm in verband met de woonsituatie (artikel 27 WWB);

- verlaging van de norm of de toeslag in verband met het recentelijk beëindigen van een studie (artikel 28 WWB);

- afwijking van de toeslag in verband met de leeftijd van 21 of 22 jaar bij

alleenstaanden (artikel 29 WWB).

De verlagingen en afwijkingen zijn uitgewerkt in de artikelen 3 lid 4, 4 en 5 van de verordening.

Verlaging woonsituatie

In deze Toeslagenverordening wordt, naast de toeslagen, invulling gegeven aan de verlaging wegens de woonsituatie bij ontbreken kosten van huur – of hypotheeklasten (bijv. bij krakers, of indien deze kosten door een derde worden betaald bijv. de ex partner). Dit biedt schaalvoordelen, ook indien er in het geheel geen woning wordt aangehouden. Hierbij dient wel te worden opgemerkt dat dak- thuislozen onder de verantwoordelijkheid van de centrumgemeenten (Den Helder / Alkmaar) vallen.

Bij het percentage van dit voordeel is gekeken naar de in de norm begrepen basishuur. Deze varieert van 16.5% tot 23.5% (afhankelijk van een een - of meer persoonhuishouden). De vastgestelde verlaging van 15% is dan ook voor alle huishoudens reëel.

Jongeren, jonggehuwden en schoolverlaters

Van de verlaging voor schoolverlaters is afgezien. Er is gekozen om een afwijkende (lagere) toeslag voor (kostendelende) jongeren van 21 – 22 jaar vast te stellen op een niveau dat dit geen belemmering vormt voor de aanvaarding van (betaalde) arbeid. Hiermee is ook voldaan aan het vereiste van artikel 30 lid 2 onderdeel b WWB, dat in de verordening moet zijn vastgelegd dat deze beide verlagingen niet gelijktijdig kunnen worden toegepast.

Eenvoudigheidshalve is ook de werking van de verordening beperkt tot

belanghebbenden van 21 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar, hoewel de WWB de mogelijkheid biedt om de verlagingen ook toe te passen op jonggehuwden van 18, 19 of 20 jaar of jonggehuwden waarbij de andere echtgenoot 21 jaar of ouder is (artikel 20 eerste en tweede lid onder b. en c .) In een uitzonderlijke situatie gelet op persoonlijke omstandigheden ligt het voor de hand dat het dagelijks bestuur ISD op grond van artikel 18 lid 1 WWB de bijstand aanpast.

Berekening toepasselijke bijstandsnorm

Toepassing toeslag – verlaging

In de WWB is niet voorgeschreven, dat in gevallen waarin zowel de toeslag als de norm verlaagd kunnen worden, de verlaging met voorrang op de toeslag dient plaats te vinden. De reden van het vervallen van het voorschrift is gelegen in de financieringsstructuur van de WWB, waarbij het niet uitmaakt of de norm of de toeslag verlaagd wordt. Om die reden is het bij voorrang toepassen van de verlaging op de toeslag de aangewezen volgorde.

Bovenstaande in acht nemend kan de hoogte van de uitkering algemene bijstand voor personen van 21 tot 65 jaar als volgt worden berekend:

Berekening

1. Basisnorm;

2. a. Optellen toeslag (alleen bij alleenstaanden en alleenstaande ouders)

OF

b. Korten met verlaging wegens het delen van een woning met anderen (alleen bij gehuwden)

3. Korten met verlaging wegens woonsituatie;

De uitkomst van deze berekening laat een eventueel aan de orde zijnde afstemming van de bijstand bij wijze van individualisering (artikel 18 lid 1 WWB) onverlet.

Artikelsgewijs

Artikel 1: Begripsomschrijvingen

Er is voor gekozen om begrippen die reeds zijn omschreven in de WWB of Awb niet afzonderlijk te definiëren in de Verordening. Dit voorkomt dat in geval van wijziging van betreffende definities in de WWB of Awb ook de Verordening moet worden gewijzigd.

Voor het gebruik van het begrip gehuwdennorm is gekozen, omdat de hoogte van deze norm in de WWB zelf wordt gegeven in artikel 21 onder c WWB. Dit bedrag is feitelijk gelijk aan het netto minimumloon.

Onder kostendeling met een of twee anderen wordt o.a. verstaan, de huurder, onderhuurder, kostganger, niet ten laste komende kinderen etc. (de uitzonderingen voor de toepassing zijn geregeld in artikel 3 lid 5 van de verordening). Indien er sprake is van kostendeling met meer dan twee anderen dient de uitkering te worden afgestemd (artikel 18 lid 1 WWB ) of toepassing te worden gegeven aan het in aanmerking te nemen inkomen zoals bedoeld in artikel 33 lid 4 van de WWB.

Onder een ander wordt mede verstaan gehuwden of daarmee gelijkgestelde zoals bedoeld in de WWB (art. 3). Dit is zo vastgesteld om te voorkomen dat binnen een huishouding met echtparen de toeslag / verlaging onevenredig zou worden toegepast.

Artikel 2: Categorieën

Toepassing van de verordening is gegeven aan de categorieën alleenstaande (ouder) en gehuwden of daarmee gelijkgestelde in de leeftijd van 21 tot 65 jaar. Hoewel de tekst van de artikelen 26, 27 en 28 WWB ook categoriale verlagingen mogelijk maakt voor belanghebbenden van 18, 19 of 20 jaar, moet dit niet opportuun geacht worden. De normen van artikel 20 WWB zijn laag vastgesteld, vanwege de wettelijke onderhoudsplicht van de ouders van belanghebbenden. Bovendien zou de toepassing van de categoriale verlagingen op belanghebbenden van 18, 19 of 20 jaar de uitvoering van de Toeslagenverordening nodeloos ingewikkeld maken. Mocht echter het niet toepassen van de verordening op de jongerennorm van artikel 20 WWB onredelijke uitkomsten geven, dan blijft het dagelijkse bestuur bevoegd om op grond van artikel 18 lid 1 WWB de bijstand afwijkend vast te stellen. De toepassing is in artikel 2 lid 3 opgenomen.

Artikel 3: Toeslagen

Lid 1: De hoogte van de toeslag is 20 procent van de gehuwdennorm, als hoogte van de toeslag voor de alleenstaande of alleenstaande ouder in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft. Dit is verplicht op grond van artikel 30 lid 2 onderdeel a. WWB.

Lid 2: Ingeval in de woning een ander zijn hoofdverblijf heeft, wordt verondersteld dat er noodzakelijke kosten van het bestaan ( alle gezamenlijke kosten van huisvesting en huishouding) gedeeld kunnen worden en dit schaalvoordelen biedt. Daarbij is de mate waarin de kosten ook daadwerkelijk gedeeld worden niet van belang. Dat is een verantwoordelijkheid van belanghebbende zelf. Bij de vaststelling van de basisnorm voor de alleenstaande en de alleenstaande ouder is de wetgever uitgegaan van de veronderstelling dat betrokkene de bestaanskosten geheel met een ander kan delen.

Indien dit niet het geval is, wordt de bijstandsnorm verhoogd met een toeslag. Voor het bepalen van de toeslag worden alle algemeen noodzakelijke bestaanskosten in aanmerking genomen die de alleenstaande of de alleenstaande ouder heeft ten opzichte van degene die met zijn partner een gezamenlijke huishouding voert. Degene die voor een toeslag in aanmerking wenst te komen, moet aannemelijk maken dat er geen sprake is van kosten die kunnen worden gedeeld en dat er derhalve terecht

aanspraak op een toeslag wordt gemaakt. De toeslag maakt een integraal deel van de bijstandsuitkering uit. De inlichtingenplicht, zoals opgenomen in artikel 17 van de wet, geldt dan ook voor het toeslagendeel. Belanghebbende zal dan ook door middel van het overleggen van gegevens het recht moeten aantonen.

In de Toeslagenverordening is daarom gekozen voor een toeslag van 10 procent van de gehuwdennorm in het geval één ander in dezelfde woning zijn hoofdverblijf heeft.

Lid 3: Ingeval twee anderen in dezelfde woning hun hoofdverblijf hebben, wordt de toeslag vastgesteld op 5 procent van de gehuwdennorm.

Ingeval dat er meer dan twee anderen in de woning hun hoofdverblijf hebben, kan er echter niet meer van worden uitgegaan dat het delen van kosten tot nog duidelijk lagere algemene bestaanskosten leidt. Bovendien zal in de praktijk in voorkomende gevallen de woning ook groter (en dus duurder) dan gebruikelijk zijn of betreft de woonruimte een kamer in een (studenten)flat. Zolang er sprake is van een zelfstandige huishouding, blijft

een deel van de daarop betrekking hebbende algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan uitsluitend voor rekening van belanghebbende. Er zijn ook situaties waarin kostendeling met meer dan twee anderen tot schaalvoordelen leidt. Bijvoorbeeld een alleenstaande ouder met drie (of meer) niet ten laste komende verdienende kinderen, of onderhuurder, kostganger, e.d. Indien hier sprake van is dient de uitkering te worden

afgestemd (artikel 18 lid 1 WWB ) of toepassing te worden gegeven aan het in aanmerking te nemen inkomen zoals bedoeld in artikel 33 lid 4 van de WWB. Bij het laatste dient beoordeeld te worden of er sprake is van (commerciele) activiteiten waarbij het recht op voortzetting van de uitkering nog gehandhaafd dient te worden. Ook hierbij geldt dat belanghebbende dient te voldoen aan de inlichtingen – medewerkingverplichtingen.

Lid 4:

Er is gekozen om een afwijkende toeslag voor (kostendelende) alleenstaande jongeren van 21 – 22 jaar vast te stellen op een niveau dat dit geen belemmering vormt voor de aanvaarding van (betaalde) arbeid in relatie tot het minimumjeugdloon. Daarbij is wel onderscheid gemaakt tussen de alleenwonende of de kostendelende (thuisinwonende) jongere.

Immers er kunnen omstandigheden zijn waardoor de alleenwonende jongere aangewezen is op zelfstandige huisvesting. Hierbij is sprake van bijvoorbeeld een alleenstaande statushouder.

A: De hoogte van de toeslag bij een alleenwonende alleenstaande van 21 jaar bedraagt 10% van de gehuwdennorm, bij een 22 jarige is dit 15%.

B: De hoogte van de toeslag bij kostendelende alleenstaanden van 21 en 22 jaar bedraagt 2% van de gehuwdennorm. Ook hierbij geldt de begrenzing van maximaal twee anderen.

Lid 5: In het vierde lid worden de omstandigheden waarbij het hoofdverblijf geen financiële gevolgen heeft voor de aanspraak op de toeslag geregeld. Meerderjarige kinderen die niet (meer) in de norm begrepen zijn, maar die tevens in omstandigheden verkeren waardoor het niet aannemelijk is dat zij kunnen bijdragen in de kosten van het huishouden, tellen niet mee als personen die in de woning hun hoofdverblijf hebben. Het betreft inwonende (meerderjarige) kinderen met een inkomen op of beneden 50% van

de gehuwdennorm, of meerderjarige kinderen met aanspraken op studiefinanciering ingevolge WSF 2000 of WTOS waarbij het totaal inkomen maximaal 50% van de gehuwdennorm bedraagt. Er dient wel te worden beoordeeld of deze meerderjarige kinderen andere aanspraken op voorzieningen hebben of deze ontvangen (bijvoorbeeld WW-uitkering), of betaald werk kunnen verrichtten c.q. onder een reïntegratie traject kunnen vallen.

Onder deze toepassing valt ook de zorgbehoevende, die door belanghebbende wordt verzorgd, en waarbij de zorg thuis is vastgesteld (persoonsgebondenbudget).

Belanghebbende is geheel of (tijdelijke) vrijgesteld van arbeidsverplichtingen. Dit dient te zijn vastgesteld conform de bepalingen in de WWB.

Artikel 4: Verlaging gehuwden

Lid 1: In de gehuwdennorm is reeds rekening gehouden met het feit dat beide echtgenoten de kosten van hun huishouden volledig kunnen delen met elkaar. Indien in de woning nog een ander zijn hoofdverblijf heeft, kunnen de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan nog verder gedeeld worden. Daarbij is de mate waarin de kosten ook daadwerkelijk gedeeld worden niet van belang. Dat is een verantwoordelijkheid van belanghebbenden zelf. Gekozen is voor een verlaging van 10 procent van de gehuwdennorm. Met een ander wordt tevens verstaan de gehuwde of daarmee gelijkgestelde (artikel 1 lid f).

Lid 2: Overeenkomstig gesteld in de toeslag (artikel 3 lid 3) wordt bij kostendeling met twee anderen de norm voor gehuwden met 15% verlaagd. Bij meer dan twee kostendelende anderen is dit overeenkomstig hetgeen genoemd bij de toeslag (artikel 3 lid 3).

Lid 3: Het derde lid verwijst naar de toepassing van artikel 3 lid 5 van de verordening.

Artikel 5: Verlaging woonsituatie

Artikel 27 WWB geeft het dagelijks bestuur de mogelijkheid de norm of de toeslag te verlagen in zoverre belanghebbende lagere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan heeft ten gevolge van zijn woonsituatie. Artikel 27 WWB is aanvullend bedoeld op de artikelen 25 en 26 WWB. In deze verordening wordt overigens niet het begrip 'woonkosten' gehanteerd, maar 'kosten van huur - of hypotheeklasten'. Daarmee wordt

duidelijk, dat het hebben van kosten voor water, gas, licht en dergelijke, voor belanghebbende niet afdoende is om een verlaging krachtens dit artikel te voorkomen.

Bij het vaststellen van het percentage van de verlaging is gekeken naar de in de bijstandnorm begrepen basishuur. Deze varieert van 16.5% tot 23.5% (afhankelijk van een een- of meer persoonhuishouden ). De vastgestelde verlaging van 15% is dan ook voor alle huishoudens reëel. Het biedt de voorkeur om eens in de vijf jaar dit percentage bij te stellen.

Lid 1: Hierin is een verlaging van 15% van de gehuwdennorm opgenomen voor de situatie dat aan de woning voor belanghebbende geen kosten van huur - of hypotheeklasten zijn verbonden, deze aan derden worden betaald ( verkapte alimentatie) of deze kosten in zijn geheel niet aanwezig zijn (krakers).

Lid 2: Hierin is een gelijke verlaging van 15% van de gehuwdennorm opgenomen. Hiervan is sprake ingeval er door belanghebbende in het geheel geen woning wordt bewoond. De verlaging wordt gelijkgesteld aan onder lid 1 omdat het hier een dakthuisloze betreft die geconfronteerd kan worden met de hogere kosten van het op straat leven, zoals bijvoorbeeld de kosten van nachtopvang. Aangezien dak- thuislozen volgens het woonplaatsenbegrip gemeentelijke basisadministratie (zie artikel 40 lid 1 en 2 WWB ) zijn aangewezen op voorzieningen van de Centrumgemeenten (Alkmaar – Den Helder) is de kans gering dat hieraan uitvoering zal worden gegeven binnen de ISD.

Artikel 6: Citeerartikel

Dit artikel behoeft geen verdere toelichting

Artikel 7: Inwerkingtreding

De Toeslagenverordening treedt op 1 januari 2007 in werking voor de Intergemeentelijke Sociale Dienst van de Kop van Noord-Holland.