Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
ISD De Rijnstreek

Verordening Toeslagen en verlagingen WWB ISD De Rijnstreek 2009

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OverheidsorganisatieISD De Rijnstreek
Officiële naam regelingVerordening Toeslagen en verlagingen WWB ISD De Rijnstreek 2009
CiteertitelVerordening Toeslagen en verlagingen WWB ISD De Rijnstreek 2009
Vastgesteld dooralgemeen bestuur
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Wet werk en bijstand, artikel 8 lid 1, onderdeel c
  2. Wet werk en bijstand, artikel 30

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerking-

treding

Terugwerkende

kracht tot en met

Datum uitwerking-

treding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-01-200901-01-2009Onbekend

06-01-2009

Onbekend

Onbekend

Tekst van de regeling

Intitulé

Verordening Toeslagen en Verlagingen WWB ISD De Rijnstreek 2009

Het algemeen bestuur van de Intergemeentelijke Sociale Dienst De Rijnstreek

  • -

    gezien het voorstel van het dagelijks bestuur d.d. 6 oktober 2008

  • -

    gelet op artikel 8 eerste lid, onderdeel c, artikel 30 van de Wet werk en bijstand en artikel 5 van de Gemeenschappelijke regeling;

BESLUIT:

vast te stellen: de “Verordening Toeslagen en Verlagingen WWB ISD De Rijnstreek 2009”

Hoofdstuk 1 Algemeen

Artikel 1 Begripsbepalingen
  • 1. Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Wet werk en bijstand en de Algemene wet bestuursrecht.2.

  • 2. In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a

      wet: de Wet Werk en Bijstand (Stb.2003, 375)

    • b

      medebewoner: een ieder, behalve het ten laste komend en inkomensafhankelijke kind;

    • c

      inkomensafhankelijk kind: het inwonende meerderjarig kind dat onderwijs of een beroepsopleiding volgt als bedoeld in hoofdstuk II van de Wet op de studiefinanciering 2000 of in hoofdstuk 4 van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten en een inkomen heeft dat niet hoger is dan de voor hem/haar geldende norm als genoemd in artikel 21 Wwb alsmede het niet studerende inwonende kind van 18 tot 21 jaar dat een inkomen heeft dat lager is dan de voor hem/haar geldende bijstandsnorm als bedoeld in artikel 20 lid 1 onder a plus 10% van het wettelijk minimumloon.

    • d

      woning: een woning, een wooneenheid, een woonwagen en een woonschip;

    • e

      huur:  de op de aanvangsdatum van het lopende huurtoeslagtijdvak per maand geldende huurprijs als omschreven in artikel 1 onder d van de Wet op de huurtoeslag (Stb 2005, 345);

    • f

      hypotheeklasten:   indien een eigen woning wordt bewoond, de tot een bedrag per maand omgerekende som van de verschuldigde hypotheekrente, de in verband met het in eigendom hebben van de woning te betalen zakelijke lasten, waarbij onder zakelijke lasten wordt verstaan: de rioolrechten, de onroerende zaakbelasting (eigenaarsdeel), de opstalverzekering en de waterschapslasten;

    • g

      hoofdverblijf: de woning of wooneenheid waar de belanghebbende werkelijk verblijft;

    • h

      netto minimumloon: het minimumloon per maand, genoemd in artikel 8 eerste lid onderdeel a van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag, verhoogd met de aanspraak waarop een werknemer op grond van artikel 15 van die wet over dat minimumloon ten minste aanspraak kan maken, na aftrek van de daarvan in te houden loonbelasting, premies volksverzekeringen, premies werknemersverzekeringen en het werknemersaandeel ziekenfondspremie. De loonbelasting en premies volksverzekeringen worden berekend overeenkomstig de bepaling in artikel 37 van de Wet Werk en Bijstand.

    • i

      Verzorgingsbehoevende: degene die is aangewezen op verzorging ter voorkoming van opname in een verpleeg- of verzorging ter voorkoming van opname in een verpleeg- of verzorgingshuis (AWBZ- indicatie “Verblijf”).

Artikel 2 Cumulatie

De bepalingen in hoofdstuk 2 en 3 laten de toepassing van artikel 18, eerste lid, van de wet onverlet.

Hoofdstuk 2 Criteria voor het verhogen van de bijstandsnorm (alleenstaanden en alleenstaande ouders)

Artikel 3 Toeslagen
  • 1. De bijstandsnorm wordt verhoogd met de maximale toeslag zoals bepaald in artikel 25 lid 2 van de wet, voor de alleenstaande van 23 tot 65 jaar en de alleenstaande ouder met diens ten laste komend(e) of inkomensafhankelijk(e) kind(eren) wanneer er géén sprake is van één of meerdere medebewoners(s) die hun hoofdverblijf heeft/hebben in dezelfde woning.

  • 2. De toeslag als bedoeld in lid 1 wordt voor de alleenstaande van 23 tot 65 jaar en de alleenstaande ouder bepaald op 10% van het netto minimumloon wanneer er sprake is van één of meerdere medebewoners(s) die hun hoofdverblijf heeft/hebben in dezelfde woning.

  • 3. De bijstandnorm wordt verhoogd met de maximale toeslag zoals bepaald in artikel 25 lid 2 van de wet, voor de alleenstaande van 23 tot 65 jaar en de alleenstaande ouder met diens ten laste komend(e) of inkomensafhankelijk(e) kind(eren) wanneer belanghebbende de zorg heeft voor een verzorgingsbehoevende.

Artikel 4 Geen toeslag i.v.m. woonsituatie

Op grond van artikel 27 van de wet wordt de bijstandsnorm niet verhoogd met een toeslag als bedoeld in artikel 2 van deze verordening indien de belanghebbende hoofdbewoner is van een woning waaraan voor de belanghebbende geen huur- of hypotheekkosten zijn verbonden zijn.

Artikel 5 Alleenstaanden van 21 en 22 jaar

De toeslag als bedoeld in artikel 25 tweede lid van de wet wordt voor een alleenstaande van 21 en 22 jaar, in afwijking van het bepaalde in artikel 2van deze verordening, als volgt vastgesteld:

  • a.

    de toeslag wordt bepaald op 5% van het wettelijk minimumloon voor de alleenstaande van 21 en 22 jaar in wiens woning één of meerdere medebewoner(s) zijn/hun hoofdverblijf heeft/hebben.

  • b.

    de toeslag wordt bepaald op 10% van het wettelijk minimumloon voor de alleenstaande van 21 en 22 jaar, die zelfstandig woont en er géén sprake is van één of meerdere medebewoners(s) die hun hoofdsverblijf heeft/hebben in dezelfde woning.

HOOFDSTUK 3 Criteria voor het verlagen van de bijstandnorm (gehuwden)

Artikel 6 Verlaging
  • 1. De bijstandsnorm voor gehuwden wordt niet verlaagd wanneer er géén sprake is van één of meerdere medebewoners die hun hoofdverblijf heeft/hebben in dezelfde woning.

  • 2. De bijstandsnorm voor de gehuwde wordt verlaag met 10% van het netto minimumloon wanneer er sprake is van één of meerdere medebewoner(s) die hun hoofdverblijf heeft/hebben in dezelfde woning.

  • 3. De bijstandsnorm wordt voor het inwonend gehuwd kind en zijn/haar partner verlaagd met 10% van het netto minimumloon.

  • 4. De bijstandnorm voor gehuwden wordt niet verlaagd wanneer één of beide de echtgenoten de zorg heeft/hebben voor een verzorgingsbehoevende.

Artikel 7 – Verlaging i.v.m. woonsituatie

De verlaging als bedoeld in artikel 27 van de wet bedraagt 20% van het wettelijk minimumloon indien de belanghebbende hoofdbewoner is van een woning waaraan voor belanghebbenden geen huur- of hypotheekkosten verbonden zijn.

HOOFDSTUK 4 Slotbepalingen

Artikel 8 - Uitvoering

Het dagelijks bestuur van de ISD De Rijnstreek is belast met de uitvoering van deze verordening.

Artikel 9 - Hardheidsclausule

Het dagelijks bestuur van de ISD De Rijnstreek kan in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen in de verordening, als strikte toepassing van de verordening tot onbillijkheden van zwaarwegende aard leidt.

Artikel 10 - Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als: Verordening Toeslagen en Verlagingen WWB ISD De Rijnstreek 2009.

Artikel 11 - Inwerkingtreding
  • 1.

    Deze verordening vervangt de Verordening Toeslagen en Verlagingen WWB ISD De Rijnstreek 2006 die door het algemeen bestuur van de ISD De Rijnstreek op 22 maart 2006 is vastgesteld.

  • 2.

    Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 januari 2009.

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van het algemeen bestuur van de Intergemeentelijke sociale dienst De Rijnstreek d.d. 6 januari 2009,

de secretaris, de voorzitter,

E.Kingma drs. D.H. Verhagen

Nota-toelichting

Toelichting, algemeen

De volgende algemene beleidsstandpunten van de ISDR liggen ten grondslag aan deze verordening:

Forfaitair bedrag:

De verhoging of verlaging van de algemene bijstand geschiedt met 5, 10% of 20% van het minimumloon wanneer er sprake is van medebewoning. De verhoging of verlaging wordt dan ook niet vastgesteld op basis van de vaststelling van de werkelijke gezamenlijke kosten.

Ontbreken van huur- of hypotheekkosten:

Bij het ontbreken van huur- of hypotheekkosten wordt aan alleenstaanden of alleenstaande ouders geen toeslag verstrekt, terwijl de norm voor gehuwden (of samenwonenden) wordt gekort met 20% van het minimumloon.

Door wie de huur- of hypotheeklasten worden betaald, en hoe hoog die kosten zijn, is niet van belang. Indien bijvoorbeeld de ex-echtgenoot de huur- of hypotheeklasten betaalt (veelal gedurende de echtscheidingsprocedure), dan wordt niet bezien welke kosten de ex-echtgenoot maandelijks heeft in verband met de door hem betaalde huur- of hypotheeklasten. Louter de situatie van de belanghebbende (woonachtig in een woning waarvoor geen huur- of hypotheeklasten zijn verbonden) is van belang, niet de financiële lasten van de niet-bijstandsgerechtigde ex-echtgenoot.

Schoolverlaters:

Net als de Algemene bijstandswet biedt ook de Wet werk en bijstand de mogelijkheid de toeslag of de norm gedurende maximaal 6 maanden te verlagen voor de belanghebbende die recent de deelname heeft beëindigd aan onderwijs of een beroepsopleiding. Van deze mogelijkheid wordt door de ISD geen gebruik gemaakt omdat:

  • a.

    Een schoolverlatersregeling leidt tot een chaotisch en onoverzichtelijk normensysteem;

  • b.

    De toeslag voor jongeren tot en met 20 jaar al niet mogelijk is terwijl de norm voor jongeren van 18, 19 en 20 jaar al is verlaagd tot de norm voor thuiswonenden (eventueel te verhogen met bijzondere bijstand voor de algemene bestaanskosten wegens bijzondere omstandigheden);

  • c.

    Verlaging van de bijstand, louter omdat voorafgaande aan de bijstandverlening onderwijs of een beroepsopleiding werd gevolgd (en dus een laag inkomen werd genoten), leidt tot rechtsongelijkheid ten opzichte van jongeren die voorafgaande aan de bijstandsverlening niet studeerden maar bijvoorbeeld werkten, of een andere uitkering genoten, of een zwervend bestaan leiden, of gedetineerd waren.

Toelichting, artikelsgewijs

Artikel 3 lid 1:

Artikel 30 lid 2 WWB schrijft voor dat in de verordening in elk geval moet worden vastgelegd dat de toeslag als bedoeld in artikel 25 WWB voor alleenstaanden (vanaf 23 jaar) en alleenstaande ouders (vanaf 21 jaar) wordt bepaald op het maximumbedrag ( 20% van het netto minimumloon) wanneer géén medebewoners(s) zijn/hun hoofdverblijf heeft/hebben in dezelfde woning. Dit is dan ook opgenomen in artikel 3 lid 1 van de verordening.

Artikel 3 lid 2:

Het gezamenlijk bewonen van een woning levert schaalvoordelen op. Deze schaalvoordelen treden op omdat de woonlasten kunnen worden gedeeld. De kosten van huur, heffingen, belastingen, verzekeringen, vastrecht nutsbedrijven en dergelijke zijn voor personen die een woning delen lager, omdat deze kosten per woning slechts eenmaal in rekening worden gebracht.

Deze schaalvoordelen worden berekend naar 10% van het wettelijk minimumloon per inwonende (of inwonend echtpaar) met wie de algemene bestaanskosten kunnen worden gedeeld.

Indien op enigerlei wijze sprake is van het kunnen delen van kosten met één ander (echtpaar), wordt de maximale toeslag van 20%, als gevolg van de optredende schaalvoordelen, verlaagd tot 10% van het netto minimumloon (= 10% van de norm voor gehuwden incl. VT).

Artikel 4:

De bijstandsnorm (plus toeslag) dient voldoende te zijn om in de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan (waaronder huur en hypotheekkosten) te kunnen voorzien.

Bij het ontbreken van huur- of hypotheekkosten (wanneer bijvoorbeeld de ex-echtgenoot de woonkosten betaalt) wordt de basisuitkering van alleenstaanden (50% van het minimumloon) en alleenstaande ouders (70% van het minimumloon) niet aangevuld met een toeslag.

Het hebben van kosten voor water, gas en licht ect. is voor belanghebbende niet afdoende om een verlaging op grond van artikel 27 van de wet te voorkomen.

Artikel 5

Artikel 30 lid 2 WWB bepaalt dat de toeslag moet worden vastgesteld op het maximumbedrag (= 20% van het netto minimumloon) indien géén medebewoners(s) zijn/hun hoofdverblijf heeft/hebben in dezelfde woning.

Artikel 29 WWB bepaalt echter dat de toeslag kan worden verlaagd voor alleenstaanden van 21 of 22 jaar voor zover de gemeente van oordeel is dat, “gezien de hoogte van het minimumjeugdloon, de hoogte van deze toeslag een belemmering kan vormen voor de aanvaarding van arbeid”.

Vergelijking met het wettelijk minimum jeugdloon leert dat de bijstand voor 22 en 21-jarigen nauwelijks lager is dan het minimum jeugdloon wanneer de maximale toeslag wordt verstrekt. De toeslag voor 21 en 22-jarigen wordt om deze reden beperkt tot 10% van het minimumloon wanneer in de woning géén ander zijn hoofdverblijf heeft. Wanneer de 21 of 22-jarige met een of meer anderen als medebewoner een woning bewoont, dan bestaat recht op een toeslag van 5%. Onder medebewoners vallen ook de ouders van de 21 of 22 jarige.

Artikel 6

Artikel 26 WWB bepaalt dat het college de norm voor gehuwden kan verlagen “voor zover de belanghebbenden lagere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan hebben dan waarin de norm voorziet, als gevolg van het geheel of gedeeltelijk kunnen delen van deze kosten met een ander”.

De schaalvoordelen van woningdeling leiden bij echtparen dus tot verlaging van de basisnorm.

Artikel 7:

De bijstandsnorm dient voldoende te zijn om in de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan te kunnen voorzien.

Bij het ontbreken van huur- of hypotheekkosten wordt de basisuitkering van het echtpaar (100% van het minimumloon) verlaagd met 20% van het minimumloon.

Artikel 8:

Op grond van artikel 40 lid 1 WWB bestaat het recht op bijstand jegens het college van de gemeente waar de belanghebbende zijn woonplaats heeft als bedoeld in de artikelen 10, eerste lid, en 11 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek.

Artikel 9:

Artikel 18 WWB bepaalt dat het college de bijstand en de daaraan verbonden verplichtingen afstemt op de omstandigheden, mogelijkheden en middelen van de belanghebbende. Artikel 40 lid 4 WWB bepaalt nadrukkelijk dat deze individualiseringsbepaling ook moet gelden voor de verhoging of de verlaging van de bijstandsnorm op grond van deze verordening.