Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Gemeente Naarden

Beleidslijn handhaving en sanctiebeleid kinderopvang 2009

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OverheidsorganisatieGemeente Naarden
Officiële naam regelingBeleidslijn handhaving en sanctiebeleid kinderopvang 2009
CiteertitelBeleidslijn handhaving en sanctiebeleid kinderopvang 2009
Vastgesteld doorcollege van burgemeester en wethouders
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

wet Kinderopvang, art. 61, lid 1

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen.

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerking-

treding

Terugwerkende

kracht tot en met

Datum uitwerking-

treding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

06-11-2009nieuwe regeling

05-10-2009

Gemeenteblad, jrg 16, nr 12, 5 november 2009

geen.

Tekst van de regeling

Beleidslijn handhaving- en sanctiebeleid kinderopvang 2009Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Naarden,

Overwegend dat de samenwerkende gemeenten in de regio Gooi en Vechtstreek op 10 september 2009 hebben besloten een eenduidig handhavings- en sanctiebeleid inzake kinderopvang vast te stellen,

Overwegend dat met dit beleid eenduidigheid en rechtszekerheid wordt bewerkstelligd,

Overwegend dat wordt gehandhaafd conform het in de bij deze beleidsregel opgenomen model handhaving- en sanctie- inclusief boetebeleid,

BESLUIT:

De navolgende ‘Beleidslijn handhaving- en sanctiebeleid kinderopvang 2009’ vast te stellen.

Artikel 1

<vet>Inleiding</vet>Gemeenten dienen te bepalen hoe zij de wet Kinderopvang gestelde eisen handhaven. De samen-werkende gemeenten in de regio gooi en Vechtstreek hebben op 10 september 2009 besloten een eenduidig handhavings- en sanctiebeleid vast te stellen. De colleges van B en W van de deelnemende gemeenten stellen daarom op basis van artikel 61 van de Wet Kinderopvang een gelijkluidend handhavingsbeleid vast. Dit handhavingsbeleid is in deze beleidslijn neergelegd.

<vet>Afwegingsmodel handhaving en boetebeleid </vet>In de Wet Kinderopvang zijn de vier volgende uitgangspunten met betrekking tot de kwaliteit vastgelegd:

  • a.

    de ondernemer is daarvoor als eerste verantwoordelijk;

  • b.

    de ouders hebben een aantal rechten om aan de ondernemer advies uit te brengen;

  • c.

    de resultaten van een GGD inspectie dienen openbaar gemaakt te worden zodat (potenti&#xEB;le) klanten/ouders kunnen zien waar het eventueel schort;

  • d.

    de gemeente dient de kwaliteitseisen te handhaven.

Het toezicht op de kwaliteit van de kinderopvang komt wettelijk toe aan de GGD. Op basis van de GGD-bevindingen dient het college van B en W naleving van de kwaliteitseisen te handhaven daar waar de GGD overtredingen heeft geconstateerd.Handhaving vindt plaats aan de hand van een afwegingsmodel voor handhaving en het wegen van de zwaarte van de verschillende overtredingen met betrekking tot de kwaliteit van de kinderopvang zoals opgenomen in bijlage 1, alsmede boetebeleidsregels zoals opgenomen in bijlage 2 van onderhavige Beleidslijn.Het afwegingsmodel bestaat uit 3 delen &#x2013; apart voor elke vorm van opvang (dagopvang, buitenschoolse opvang en gastouderopvang) - die op enkele onderdelen de te handhaven norm aangeven. Het model laat gemeenten de mogelijkheid om binnen de diverse fasen van een handhavingstraject te kiezen tussen de sancties &#x2018;aanwijzing&#x2019; (fase 1) en &#x2018;last onder dwangsom&#x2019;, &#x2018;bestuursdwang&#x2019; en/of &#x2018;boete&#x2019; (fase 2). De reden daarvan is dat in een specifieke situatie gekozen kan worden voor een adequate maatregel, dit ter beoordeling van het college van B en W. De sancties &#x2018;exploitatieverbod&#x2019; en/of &#x2018;uitschrijving uit het register&#x2019; (fase 3) worden niet ge&#xFC;niformeerd omdat deze maatregelen (in de regel) een vervolg zijn op de eerder genoemde sancties in de eerdere fasen van een handhavingstraject. Binnen fase 1 kan de GGD een &#x201C;bevel&#x201D; uitschrijven in een spoedeisende situatie.

Met het afwegingsmodel en het boetebeleid worden drie elementen ge&#xFC;niformeerd, te weten:

  • 1.

    een score in de prioritering van de overtreding (laag, middel of groot belang);

  • 2.

    de van toepassing zijnde hersteltermijn (bij een aanwijzing vanuit de gemeente of een bevel vanuit de GGD/fase 1);

  • 3.

    de hoogte van een boete (als &#xE9;&#xE9;n van de mogelijke sancties binnen fase 2).

Bevel GGD De GGD is op grond van de Wet Kinderopvang bevoegd een bevel uit te schrijven in die situaties waarin sprake is van direct gevaar voor de gezondheid en/of veiligheid van de kinderen. In deze situatie vindt er naast het schrijven van het GGD bevel volgens de voorgeschreven methode direct overleg met de gemeente plaats. Aansluitend dient het college van B en W verdere handhavingacties te bepalen. In bijzondere omstandigheden afwijken van het vastgestelde handhavingsbeleid. Het is mogelijk dat een gemeente besluit om niet te handhaven als o.a.:

  • 1.

    met handhaven zou worden bereikt dat het beoogde doel in de wet niet wordt gerealiseerd, c.q. het achterliggende belang duidelijk beter is gediend bij &#x201C;niet handhaven&#x201D;.

  • 2.

    het &#x201C;niet handhaven&#x201D; niet stilzwijgend maar expliciet gebeurt.

  • 3.

    de beschikking waarin &#x201C;niet handhaven&#x201D; tot uitdrukking wordt gebracht zodanige voorschriften bevat dat het afwijkende gedrag wordt gereguleerd.

Bij een eventueel &#x201C;niet handhaven&#x201D; is een goede besluitvormingsprocedure van belang. Daarbij kan worden overwogen overleg te voeren met de GGD, de houder van het kinderopvangcentrum en met de oudercommissie. Ook kan overwogen worden om de betrokkenen de gelegenheid te geven schriftelijk te reageren.

  • 1.

    de door de GGD geconstateerde &#x201C;tekortkomingen&#x201D; geen hoge urgentie hebben, en

  • 2.

    het belang van de kinderen zelf niet op het spel staat, en

  • 3.

    wanneer een voldoende alternatief aanwezig is.

<vet>In werkingtreding</vet> Deze beleidslijn treedt in werking op de eerste dag na de datum van bekendmaking.<vet>Citeertitel </vet>Deze beleidslijn kan worden aangehaald als &#x2018;Beleidslijn handhaving- en sanctie-beleid kinderopvang 2009&#x2019;

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de vergadering van 5 oktober 2009 van burgemeester en wethouders van Naarden,

de secretaris,                             de burgemeester

mr. A.S. Meijer                          dr. J.J. Sylvester

Afwegingsmodel - Handhaving- en sanctiebeleid betreffende kwaliteit en handhaving kinderopvang 1

  • 1.

    Dagopvang

  • 2.

    Buitenschoolse opvang (BSO)

  • 3.

    Gastouderopvang (GOO)

<vet>1. Afwegingsmodel handhaving dagopvang</vet>De kwaliteitsaspecten die de toezichthouder beoordeelt voor dagopvang, zijn ingedeeld naar de volgende domeinen:

  • 1.

    ouders

  • 2.

    personeel

  • 3.

    veiligheid en gezondheid

  • 4.

    accommodatie en inrichting

  • 5.

    groepsgrootte en beroepskracht-kind-ratio

  • 6.

    pedagogisch beleid en praktijk

  • 7.

    klachten

<plaatje><illustratie id="i29745" naam="831px" alt="831px" breedte="831px" hoogte="350px" xoffset="" yoffset="" uitlijning="start" type="foto" kleur="ja" formaat="jpeg" schaal=".84" rotatie="0" /></plaatje>1. Dit item geldt niet voor kindercentra waar de opvang uitsluitend en onbezoldigd door ten minste een van de ouders wordt gedaan.2.Conform art. 59 van de Wet kinderopvang geldt de verplichting voor het vaststellen van een reglement binnen zes maanden na melding. Het instellen van een oudercommissie op basis van dit reglement en het toepassen van het adviesrecht is eveneens aan deze termijn van zes maanden na melding gekoppeld.<plaatje><illustratie id="i29746" naam="831px" alt="831px" breedte="831px" hoogte="212px" xoffset="" yoffset="" uitlijning="start" type="foto" kleur="ja" formaat="jpeg" schaal=".76" rotatie="0" /></plaatje>3. Conform art. 59 van de Wet kinderopvang geldt de verplichting voor het vaststellen van een reglement binnen zes maanden na melding. Het instellen van een oudercommissie op basis van dit reglement en het toepassen van het adviesrecht is eveneens aan deze termijn van zes maanden na melding gekoppeld.4. Het gaat hier om de volgende onderwerpen: het bieden van verantwoorde kinderopvang; het pedagogisch beleid; voedingsaangelegenheden van algemene aard; het algemene beleid op het gebied van opvoeding, veiligheid, gezondheid; de openingstijden; het beleid met betrekking tot spel- en ontwikkelingsactiviteiten ten behoeve van de kinderen; de vaststelling of wijziging van een regeling inzake de behandeling van klachten en het aanwijzen van personen die belast worden met de behandeling van klachten; wijziging van de prijs van kinderopvang.<plaatje><illustratie id="i29747" naam="831px" alt="831px" breedte="831px" hoogte="237px" xoffset="" yoffset="" uitlijning="start" type="foto" kleur="ja" formaat="jpeg" schaal=".76" rotatie="0" /></plaatje>5. Het gaat hier om: het bieden van verantwoorde kinderopvang; het pedagogisch beleid; het aantal beroepskrachten in relatie tot het aantal kinderen per leeftijdscategorie; de groepsgrootte; de opleidingseisen van de beroepskrachten; het beleid met betrekking tot de voorwaarden waaronder en de mate waarin beroepskrachten in opleiding kunnen worden belast met de verzorging en opvang van kinderen; het te voeren beleid inzake veiligheid en gezondheid, waaronder de risico-inventarisatie; het te voeren beleid inzake de te gebruiken voertaal, voor zover geen Nederlands. 6. Deze beroepskrachten zijn tevens aanspreekpunt voor de ouders van het kind.7. Deze voorwaarde geldt niet voor kinderen die gebruik maken van een flexibel aanbod, dat er uit bestaat dat de dagen waarop deze kinderen komen per week verschillen. Welke kinderen dat zijn moet blijken uit het contract tussen de houder en de ouders van het kind (Beleidsregels kwaliteit kinderopvang, artikel 3, zesde lid).<plaatje><illustratie id="i29748" naam="831px" alt="831px" breedte="831px" hoogte="215px" xoffset="" yoffset="" uitlijning="start" type="foto" kleur="ja" formaat="jpeg" schaal=".76" rotatie="0" /></plaatje>8. Normen ontleend aan de beleidsregel gelden als richtlijn. De houder mag daar eventueel van afwijken, mits hij daarvoor een goede reden heeft en ten minste een gelijkwaardig alternatief biedt voor hetgeen de betreffende norm in de beleidsregel beoogt. Is dat het geval dan is de beleidsregel op dat onderdeel niet van toepassing.9. Deze verplichting geldt voor de houder, bestuurder of werknemer met een arbeidsovereenkomst, met uitzondering van werknemers die niet op het kindercentrum werkzaam zijn. Het gaat hierbij om alle bestuurders, dus ook om leden van een stichtingsbestuur. De verplichting tot overleggen van een verklaring omtrent het gedrag geldt ook voor uitzendkrachten werkzaam op een kindercentrum. Conform art. 10, lid 3, dienen zij alleen de eerste keer dat de werkzaamheden op een kindercentrum aanvangen, een verklaring omtrent het gedrag te overleggen. Voor stagiaires die minimaal drie maanden worden ingezet geldt dat zij in het bezit zijn van een verklaring omtrent het gedrag of dat bij aanvang van hun eerste stageperiode een VOG voor hen moet zijn aangevraagd.<plaatje><illustratie id="i29749" naam="831px" alt="831px" breedte="831px" hoogte="186px" xoffset="" yoffset="" uitlijning="start" type="foto" kleur="ja" formaat="jpeg" schaal=".76 .77" rotatie="0" /></plaatje>10. Deze voorwaarde geldt niet voor kinderen die gebruik maken van een flexibel aanbod, dat er uit bestaat dat de dagen waarop deze kinderen komen per week verschillen. Welke kinderen dat zijn moet blijken uit het contract tussen de houder en de ouders van het kind (Beleidsregels kwaliteit kinderopvang, artikel 3, zesde lid).11. Het gaat hier om de CAO kinderopvang die voor dit kindercentrum geldend is. Voor personen die vanaf een moment v&#xF3;&#xF3;r mei 1991 in dienst zijn bij huidige werkgever geldt een overgangsbepaling.<plaatje><illustratie id="i29750" naam="831px" alt="831px" breedte="831px" hoogte="179px" xoffset="" yoffset="" uitlijning="start" type="foto" kleur="ja" formaat="jpeg" schaal=".76" rotatie="0" /></plaatje>12. De Nederlandse taal is de voertaal. Daar waar naast de Nederlandse taal, de Friese taal of een streektaal in levend gebruik is, kan de Friese of de streektaal mede als voertaal worden gebruikt. De in Nederland erkende streektalen zijn het Nedersaksisch en het Limburgs.13. Het gaat hier bijvoorbeeld om een kindercentrum voor kinderen van internationale bedrijven of organisaties waar de voertaal bijvoorbeeld Engels is.<plaatje><illustratie id="i29751" naam="831px" alt="831px" breedte="831px" hoogte="468px" xoffset="" yoffset="" uitlijning="start" type="foto" kleur="ja" formaat="jpeg" schaal=".76" rotatie="0" /></plaatje>14. De risico-inventarisatie dient gereed te zijn bij aanvang van de opvang.<plaatje><illustratie id="i29752" naam="831px" alt="831px" breedte="831px" hoogte="465px" xoffset="" yoffset="" uitlijning="start" type="foto" kleur="ja" formaat="jpeg" schaal=".76" rotatie="0" /></plaatje>15. De risico-inventarisatie dient gereed te zijn bij aanvang van de opvang.<plaatje><illustratie id="i29753" naam="831px" alt="831px" breedte="831px" hoogte="381px" xoffset="" yoffset="" uitlijning="start" type="foto" kleur="ja" formaat="jpeg" schaal=".76 .77" rotatie="0" /></plaatje>16. Kindermishandeling is elke vorm van bedreigende of gewelddadige interactie van fysieke, psychische of seksuele aard, die de ouders of andere personen ten opzichte van wie de minderjarige in een relatie van afhankelijkheid of onvrijheid staat, actief of passief, opdringen waardoor ernstige schade wordt berokkend of dreigt te worden berokkend aan de minderjarige in de vorm van fysiek of psychisch letsel. Hieronder vallen ook verwaarlozing en onthouden van essenti&#xEB;le hulp, medische zorg en onderwijs en het getuige zijn van huiselijk geweld.17. De ontwikkelingsgebieden die aan bod dienen te komen zijn: psycho-sociale signalen, medische signalen, kenmerken verzorgers/gezin, signalen specifiek voor seksueel misbruik,signalen die specifiek zijn voor kinderen die getuige zijn van huiselijk geweld.18. In het protocol dienen de volgende punten behandeld te worden: zorgvuldig handelen, inzagerecht ouders/wettelijk vertegenwoordigers, contact met andere instellingen, omgaan met schriftelijke informatie.<plaatje><illustratie id="i29754" naam="831px" alt="831px" breedte="831px" hoogte="212px" xoffset="" yoffset="" uitlijning="start" type="foto" kleur="ja" formaat="jpeg" schaal=".77" rotatie="0" /></plaatje><plaatje><illustratie id="i29755" naam="831px" alt="831px" breedte="831px" hoogte="179px" xoffset="" yoffset="" uitlijning="start" type="foto" kleur="ja" formaat="jpeg" schaal=".77 .76" rotatie="0" /></plaatje><plaatje><illustratie id="i29756" naam="831px" alt="831px" breedte="831px" hoogte="193px" xoffset="" yoffset="" uitlijning="start" type="foto" kleur="ja" formaat="jpeg" schaal=".76" rotatie="0" /></plaatje><plaatje><illustratie id="i29757" naam="831px" alt="831px" breedte="831px" hoogte="292px" xoffset="" yoffset="" uitlijning="start" type="foto" kleur="ja" formaat="jpeg" schaal=".77 .76" rotatie="0" /></plaatje>19. Indien het kindercentrum daarvoor kiest, mogen de kinderen bij (spel)activiteiten de stamgroepruimte verlaten.20. Voorwaarden 1, 2 en 3 gelden niet voor kinderen die gebruik maken van een flexibel aanbod, dat er uit bestaat dat de dagen waarop deze kinderen komen per week verschillen. Welke kinderen dat zijn moet blijken uit het contract tussen de houder en de ouders van het kind.21. Indien in de groep met drie beroepskrachten tegelijk wordt gewerkt, worden er maximaal vier vaste beroepskrachten toegewezen aan ieder kind.22. Een stamgroepruimte is de ruimte waar de kinderen van de dagopvang het grootste deel van de dag aanwezig zijn. <plaatje><illustratie id="i29758" naam="831px" alt="831px" breedte="831px" hoogte="466px" xoffset="" yoffset="" uitlijning="start" type="foto" kleur="ja" formaat="jpeg" schaal=".76" rotatie="0" /></plaatje>23. Als bij (spel)activiteiten de kinderen de basisgroep verlaten, kan de beroepskracht-kind-ratio op kindercentrumniveau worden vastgesteld volgens dezelfde sleutel. De op locatie aanwezige beroepskrachten houden zich bezig met taken die direct met de kinderen te maken hebben.24. Zie bijlage 1 voor de berekening bij gecombineerde groepen dagopvang met buitenschoolse opvang.<plaatje><illustratie id="i29759" naam="831px" alt="831px" breedte="831px" hoogte="405px" xoffset="" yoffset="" uitlijning="start" type="foto" kleur="ja" formaat="jpeg" schaal=".76" rotatie="0" /></plaatje>25. Conform art. 2, lid 5 van de Beleidsregels kwaliteit kinderopvang wordt het Pedagogisch beleidsplan voor de eerste maal binnen zes maanden na melding door de houder vastgesteld.26. Het betreft volwassenen die ingezet worden als achterwacht in het geval van calamiteiten.<plaatje><illustratie id="i29760" naam="831px" alt="831px" breedte="831px" hoogte="284px" xoffset="" yoffset="" uitlijning="start" type="foto" kleur="ja" formaat="jpeg" schaal=".72" rotatie="0" /></plaatje><plaatje><illustratie id="i29761" naam="831px" alt="831px" breedte="831px" hoogte="256px" xoffset="" yoffset="" uitlijning="start" type="foto" kleur="ja" formaat="jpeg" schaal=".72" rotatie="0" /></plaatje><plaatje><illustratie id="i29762" naam="831px" alt="831px" breedte="831px" hoogte="277px" xoffset="" yoffset="" uitlijning="start" type="foto" kleur="ja" formaat="jpeg" schaal=".72" rotatie="0" /></plaatje>27. Door of namens een cli&#xEB;nt kan bij de klachtencommissie een klacht tegen een zorgaanbieder worden ingediend over een gedraging van hem of van voor hem werkzame personen jegens de cli&#xEB;nt.Klachten van cli&#xEB;nten worden behandeld door een klachtencommissie (min. 3 leden, voorzitter klachtencommissie niet in dienst bij de organisatie, persoon waarover geklaagd wordt, mag niet in de commissie zitten).Binnen een afgesproken termijn moeten klager, degene over wie geklaagd is en houder schriftelijk en met redenen omkleed in kennis worden gesteld van het oordeel (gegrondheid en evt. aanbevelingen). Als de termijn wordt overschreden, worden betrokkenen ingelicht (met reden). Klager en degene over wie geklaagd is worden in de gelegenheid gesteld om gehoord te worden (schriftelijk of mondeling). Klager en beklaagde mogen zich laten bijstaan. 28. De houder deelt de klager en de klachtencommissie, binnen een maand na ontvangst van het oordeel van de klachtencommissie schriftelijk mede of hij naar aanleiding van dat oordeel maatregelen zal nemen en zo ja, welke. Als de termijn wordt overschreden, worden betrokkenen ingelicht (met reden) en wordt er een nieuwe termijn afgesproken.29. Het openbaar verslag bevat de volgende onderdelen: beknopte beschrijving van de regeling, de wijze waarop de houder de regeling onder de aandacht heeft gebracht, de samenstelling van de klachtencommissie, in welke mate de klachtencommissie haar werkzaamheden heeft kunnen verrichten, het aantal en de aard van de door de klachtencommissie behandelde klachten, de strekking van de oordelen en de aanbevelingen en de aard van de maatregelen. <plaatje><illustratie id="i29763" naam="831px" alt="831px" breedte="831px" hoogte="273px" xoffset="" yoffset="" uitlijning="start" type="foto" kleur="ja" formaat="jpeg" schaal=".72" rotatie="0" /></plaatje>30. De getroffen regeling waarborgt dat aan de behandeling van een klacht van de oudercommissie niet wordt deelgenomen door de houder of door een persoon die werkzaam is voor of bij de houder op wie die klacht betrekking heeft. De artikelen 2, tweede tot en met vijfde lid, zevende lid, en negende lid, 2a, 3c en 4 van de Wet klachtrecht cli&#xEB;nten zorgsector zijn van overeenkomstige toepassing.31. Het openbaar verslag bevat de volgende onderdelen: beknopte beschrijving van de regeling, de wijze waarop de houder de regeling onder de aandacht heeft gebracht, de samenstelling van de klachtencommissie, in welke mate de klachtencommissie haar werkzaamheden heeft kunnen verrichten, het aantal en de aard van de door de klachtencommissie behandelde klachten, de strekking van de oordelen en de aanbevelingen en de aard van de maatregelen. <vet>2. Afwegingsmodel handhaving buitenschoolse opvang</vet>De kwaliteitsaspecten die de toezichthouder beoordeelt voor buitenschoolse opvang, zijn ingedeeld naar de volgende domeinen:

  • 1.

    ouders

  • 2.

    personeel

  • 3.

    veiligheid en gezondheid

  • 4.

    accommodatie en inrichting

  • 5.

    groepsgrootte en beroepskracht-kind-ratio

  • 6.

    pedagogisch beleid en praktijk

  • 7.

    klachten

<plaatje><illustratie id="i29764" naam="831px" alt="831px" breedte="831px" hoogte="352px" xoffset="" yoffset="" uitlijning="start" type="foto" kleur="ja" formaat="jpeg" schaal=".76" rotatie="0" /></plaatje>32. Dit item geldt niet voor kindercentra waar de opvang uitsluitend en onbezoldigd door ten minste een van de ouders wordt gedaan.33. Conform art. 59 van de Wet kinderopvang geldt de verplichting voor het vaststellen van een reglement binnen zes maanden na melding. Het instellen van een oudercommissie op basis van dit reglement en het toepassen van het adviesrecht is eveneens aan deze termijn van zes maanden na melding gekoppeld.<plaatje><illustratie id="i29765" naam="831px" alt="831px" breedte="831px" hoogte="210px" xoffset="" yoffset="" uitlijning="start" type="foto" kleur="ja" formaat="jpeg" schaal=".75 .76" rotatie="0" /></plaatje>34. Het gaat hier om de volgende onderwerpen: het bieden van verantwoorde kinderopvang; het pedagogisch beleid; voedingsaangelegenheden van algemene aard; het algemene beleid op het gebied van opvoeding, veiligheid, gezondheid; de openingstijden; het beleid met betrekking tot spel- en ontwikkelingsactiviteiten ten behoeve van de kinderen; de vaststelling of wijziging van een regeling inzake de behandeling van klachten en het aanwijzen van personen die belast worden met de behandeling van klachten; wijziging van de prijs van kinderopvang.35. Het gaat hier om de volgende onderwerpen: het bieden van verantwoorde kinderopvang; het pedagogisch beleid; voedingsaangelegenheden van algemene aard; het algemene beleid op het gebied van opvoeding, veiligheid, gezondheid; de openingstijden; het beleid met betrekking tot spel- en ontwikkelingsactiviteiten ten behoeve van de kinderen; de vaststelling of wijziging van een regeling inzake de behandeling van klachten en het aanwijzen van personen die belast worden met de behandeling van klachten; wijziging van de prijs van kinderopvang.<plaatje><illustratie id="i29766" naam="831px" alt="831px" breedte="831px" hoogte="233px" xoffset="" yoffset="" uitlijning="start" type="foto" kleur="ja" formaat="jpeg" schaal=".76" rotatie="0" /></plaatje>35. Het gaat hier om: het bieden van verantwoorde kinderopvang; het pedagogisch beleid; het aantal beroepskrachten in relatie tot het aantal kinderen per leeftijdscategorie; de groepsgrootte; de opleidingseisen van de beroepskrachten; het beleid met betrekking tot de voorwaarden waaronder en de mate waarin beroepskrachten in opleiding kunnen worden belast met de verzorging en opvang van kinderen; het te voeren beleid inzake veiligheid en gezondheid, waaronder de risico-inventarisatie; het te voeren beleid inzake de te gebruiken voertaal, voor zover geen Nederlands. <plaatje><illustratie id="i29767" naam="831px" alt="831px" breedte="831px" hoogte="232px" xoffset="" yoffset="" uitlijning="start" type="foto" kleur="ja" formaat="jpeg" schaal=".76" rotatie="0" /></plaatje>37. Normen ontleend aan de beleidsregel gelden als richtlijn. De houder mag daar eventueel van afwijken, mits hij daarvoor een goede reden heeft en ten minste een gelijkwaardig alternatief biedt voor hetgeen de betreffende norm in de beleidsregel beoogt. Is dat het geval dan is de beleidsregel op dat onderdeel niet van toepassing.38. Deze verplichting geldt voor de houder, bestuurder of werknemer met een arbeidsovereenkomst, met uitzondering van werknemers die niet op het kindercentrum werkzaam zijn. Het gaat hierbij om alle bestuurders, dus ook om leden van een stichtingsbestuur. De verplichting tot overleggen van een verklaring omtrent het gedrag geldt ook voor uitzendkrachten werkzaam op een kindercentrum. Conform art. 10, lid 3, dienen zij alleen de eerste keer dat de werkzaamheden op een kindercentrum aanvangen, een verklaring omtrent het gedrag te overleggen. Voor stagiaires die minimaal drie maanden worden ingezet geldt dat zij in het bezit zijn van een verklaring omtrent het gedrag of dat bij aanvang van hun eerste stageperiode een VOG voor hen moet zijn aangevraagd.<plaatje><illustratie id="i29768" naam="831px" alt="831px" breedte="831px" hoogte="190px" xoffset="" yoffset="" uitlijning="start" type="foto" kleur="ja" formaat="jpeg" schaal=".76 .75" rotatie="0" /></plaatje>39. Het gaat hier om de CAO kinderopvang die voor dit kindercentrum geldend is. Voor personen die vanaf een moment v&#xF3;&#xF3;r mei 1991 in dienst zijn bij huidige werkgever geldt een overgangsbepaling.<plaatje><illustratie id="i29769" naam="831px" alt="831px" breedte="831px" hoogte="176px" xoffset="" yoffset="" uitlijning="start" type="foto" kleur="ja" formaat="jpeg" schaal=".75" rotatie="0" /></plaatje>40. De Nederlandse taal is de voertaal. Daar waar naast de Nederlandse taal, de Friese taal of een streektaal in levend gebruik is, kan de Friese of de streektaal mede als voertaal worden gebruikt. De in Nederland erkende streektalen zijn het Nedersaksisch en het Limburgs.41. Het gaat hier bijvoorbeeld om een kindercentrum voor kinderen van internationale bedrijven of organisaties waar de voertaal bijvoorbeeld Engels is.<plaatje><illustratie id="i29770" naam="831px" alt="831px" breedte="831px" hoogte="459px" xoffset="" yoffset="" uitlijning="start" type="foto" kleur="ja" formaat="jpeg" schaal=".75" rotatie="0" /></plaatje>42. De risico-inventarisatie dient gereed te zijn bij aanvang van de opvang.<plaatje><illustratie id="i29771" naam="831px" alt="831px" breedte="831px" hoogte="448px" xoffset="" yoffset="" uitlijning="start" type="foto" kleur="ja" formaat="jpeg" schaal=".75 .76" rotatie="0" /></plaatje><plaatje><illustratie id="i29772" naam="831px" alt="831px" breedte="831px" hoogte="382px" xoffset="" yoffset="" uitlijning="start" type="foto" kleur="ja" formaat="jpeg" schaal=".75" rotatie="0" /></plaatje>43. Kindermishandeling is elke vorm van bedreigende of gewelddadige interactie van fysieke, psychische of seksuele aard, die de ouders of andere personen ten opzichte van wie de minderjarige in een relatie van afhankelijkheid of onvrijheid staat, actief of passief, opdringen waardoor ernstige schade wordt berokkend of dreigt te worden berokkend aan de minderjarige in de vorm van fysiek of psychisch letsel. Hieronder vallen ook verwaarlozing en onthouden van essenti&#xEB;le hulp, medische zorg en onderwijs en het getuige zijn van huiselijk geweld. 44. De ontwikkelingsgebieden die aan bod dienen te komen zijn: psycho-sociale signalen, medische signalen, kenmerken verzorgers/gezin, signalen specifiek voor seksueel misbruik,signalen die specifiek zijn voor kinderen die getuige zijn van huiselijk geweld.45. In het protocol dienen de volgende punten behandeld te worden: zorgvuldig handelen, inzagerecht ouders/wettelijk vertegenwoordigers, contact met andere instellingen, omgaan met schriftelijke informatie.<plaatje><illustratie id="i29773" naam="831px" alt="831px" breedte="831px" hoogte="183px" xoffset="" yoffset="" uitlijning="start" type="foto" kleur="ja" formaat="jpeg" schaal=".76" rotatie="0" /></plaatje><plaatje><illustratie id="i29774" naam="831px" alt="831px" breedte="831px" hoogte="177px" xoffset="" yoffset="" uitlijning="start" type="foto" kleur="ja" formaat="jpeg" schaal=".76" rotatie="0" /></plaatje><plaatje><illustratie id="i29775" naam="831px" alt="831px" breedte="831px" hoogte="186px" xoffset="" yoffset="" uitlijning="start" type="foto" kleur="ja" formaat="jpeg" schaal=".75" rotatie="0" /></plaatje>46. Goed bereikbaar betekent dat de buitenspeelruimte in een kort tijdsbestek lopend te bereiken is zonder dat natuurlijke obstakels zoals rivieren of verkeerstechnische obstakels zoals snelwegen of treinrails de route bemoeilijken. 47. De risico&#x2019;s van de route van de bso naar de buitenspeelplaats dienen op verantwoorde wijze te zijn vastgelegd in de risico-inventarisatie veiligheid en het plan van aanpak, zodat ook de veiligheid gewaarborgd wordt.<plaatje><illustratie id="i29776" naam="831px" alt="831px" breedte="831px" hoogte="396px" xoffset="" yoffset="" uitlijning="start" type="foto" kleur="ja" formaat="jpeg" schaal=".75" rotatie="0" /></plaatje>48. Zie bijlage 1 voor de berekening bij gecombineerde groepen dagopvang met buitenschoolse opvang.49. Als bij (spel)activiteiten de kinderen de basisgroep verlaten, kan de beroepskracht-kind-ratio op kindercentrumniveau worden vastgesteld volgens dezelfde sleutel. De op locatie aanwezige beroepskrachten houden zich bezig met taken die direct met de kinderen te maken hebben.50. Tot de leeftijd waarop het basisonderwijs voor die kinderen eindigt.<plaatje><illustratie id="i29777" naam="831px" alt="831px" breedte="831px" hoogte="296px" xoffset="" yoffset="" uitlijning="start" type="foto" kleur="ja" formaat="jpeg" schaal=".76" rotatie="0" /></plaatje>51. Schooldagen: voor en na de dagelijkse schooltijd op korte en lange dagen. 52. Vrije dagen: volledig schoolvrije dagen en vakantiedagen waarbij het kindercentrum 10 uur of langer per dag geopend is.<plaatje><illustratie id="i29778" naam="831px" alt="831px" breedte="831px" hoogte="416px" xoffset="" yoffset="" uitlijning="start" type="foto" kleur="ja" formaat="jpeg" schaal=".75" rotatie="0" /></plaatje>53. Conform art. 2, lid 5 van de Beleidsregels kwaliteit kinderopvang wordt het Pedagogisch beleidsplan voor de eerste maal binnen zes maanden na melding door de houder vastgesteld.54. Het betreft volwassenen die ingezet worden als achterwacht in het geval van calamiteiten en de derde volwassene die ingezet wordt bij een groep 8-12 jarigen.<plaatje><illustratie id="i29779" naam="831px" alt="831px" breedte="831px" hoogte="299px" xoffset="" yoffset="" uitlijning="start" type="foto" kleur="ja" formaat="jpeg" schaal=".75 .76" rotatie="0" /></plaatje><plaatje><illustratie id="i29780" naam="831px" alt="831px" breedte="831px" hoogte="271px" xoffset="" yoffset="" uitlijning="start" type="foto" kleur="ja" formaat="jpeg" schaal=".75" rotatie="0" /></plaatje><plaatje><illustratie id="i29781" naam="831px" alt="831px" breedte="831px" hoogte="282px" xoffset="" yoffset="" uitlijning="start" type="foto" kleur="ja" formaat="jpeg" schaal=".75" rotatie="0" /></plaatje>55. Door of namens een cli&#xEB;nt kan bij de klachtencommissie een klacht tegen een zorgaanbieder worden ingediend over een gedraging van hem of van voor hem werkzame personen jegens de cli&#xEB;nt.Klachten van cli&#xEB;nten worden behandeld door een klachtencommissie (min. 3 leden, voorzitter klachtencommissie niet in dienst bij de organisatie, persoon waarover geklaagd wordt, mag niet in de commissie zitten).Binnen een afgesproken termijn moeten klager, degene over wie geklaagd is en houder schriftelijk en met redenen omkleed in kennis worden gesteld van het oordeel (gegrondheid en evt. aanbevelingen). Als de termijn wordt overschreden, worden betrokkenen ingelicht (met reden). Klager en degene over wie geklaagd is worden in de gelegenheid gesteld om gehoord te worden (schriftelijk of mondeling). Klager en beklaagde mogen zich laten bijstaan. 56. De houder deelt de klager en de klachtencommissie, binnen een maand na ontvangst van het oordeel van de klachtencommissie schriftelijk mede of hij naar aanleiding van dat oordeel maatregelen zal nemen en zo ja, welke. Als de termijn wordt overschreden, worden betrokkenen ingelicht (met reden) en wordt er een nieuwe termijn afgesproken.57. Het openbaar verslag bevat de volgende onderdelen: beknopte beschrijving van de regeling, de wijze waarop de houder de regeling onder de aandacht heeft gebracht, de samenstelling van de klachtencommissie, in welke mate de klachtencommissie haar werkzaamheden heeft kunnen verrichten, het aantal en de aard van de door de klachtencommissie behandelde klachten, de strekking van de oordelen en de aanbevelingen en de aard van de maatregelen. <plaatje><illustratie id="i29782" naam="831px" alt="831px" breedte="831px" hoogte="312px" xoffset="" yoffset="" uitlijning="start" type="foto" kleur="ja" formaat="jpeg" schaal=".75 .76" rotatie="0" /></plaatje><plaatje><illustratie id="i29783" naam="831px" alt="831px" breedte="831px" hoogte="191px" xoffset="" yoffset="" uitlijning="start" type="foto" kleur="ja" formaat="jpeg" schaal=".76 .75" rotatie="0" /></plaatje>58. Op het moment van publicatie van dit toetsingskader dient het volgende wetsvoorstel door de Eerste Kamer nog te worden behandeld: Wijziging van de Wet kinderopvang en enige andere wetten in verband met het herstel van enkele onvolkomenheden in de Wet kinderopvang en het opnemen van een klachtenregeling voor oudercommissies in die wet alsmede in verband met de overgang van het beleidsterrein kinderopvang naar het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (Kamerstukken I 2007/08, nr. 31 134).Dit gebeurt naar verwachting in het eerste kwartaal van 2008.59. De getroffen regeling waarborgt dat aan de behandeling van een klacht van de oudercommissie niet wordt deelgenomen door de houder of door een persoon die werkzaam is voor of bij de houder op wie die klacht betrekking heeft. De artikelen 2, tweede tot en met vijfde lid, zevende lid, en negende lid, 2a, 3c en 4 van de Wet klachtrecht cli&#xEB;nten zorgsector zijn van overeenkomstige toepassing.60. Het openbaar verslag bevat de volgende onderdelen: beknopte beschrijving van de regeling, de wijze waarop de houder de regeling onder de aandacht heeft gebracht, de samenstelling van de klachtencommissie, in welke mate de klachtencommissie haar werkzaamheden heeft kunnen verrichten, het aantal en de aard van de door de klachtencommissie behandelde klachten, de strekking van de oordelen en de aanbevelingen en de aard van de maatregelen.<vet>3. Afwegingsmodel handhaving gastouderopvang</vet>De kwaliteitsaspecten die de toezichthouder beoordeelt voor gastouderopvang, zijn ingedeeld naar de volgende domeinen:

  • 1.

    ouders

  • 2.

    personeel

  • 3.

    veiligheid en gezondheid

  • 4.

    accommodatie en inrichting

  • 5.

    pedagogisch beleid en praktijk

  • 6.

    kwaliteit gastouders en opvangwoning

  • 7.

    kwaliteit gastouderbureau

  • 8.

    klachten

<plaatje><illustratie id="i29784" naam="831px" alt="831px" breedte="831px" hoogte="326px" xoffset="" yoffset="" uitlijning="start" type="foto" kleur="ja" formaat="jpeg" schaal=".72" rotatie="0" /></plaatje>61. Conform art. 59 van de Wet kinderopvang geldt de verplichting voor het vaststellen van een reglement binnen zes maanden na melding. Het instellen van een oudercommissie op basis van dit reglement en het toepassen van het adviesrecht is eveneens aan deze termijn van zes maanden na melding gekoppeld.<plaatje><illustratie id="i29785" naam="831px" alt="831px" breedte="831px" hoogte="198px" xoffset="" yoffset="" uitlijning="start" type="foto" kleur="ja" formaat="jpeg" schaal=".72 .71" rotatie="0" /></plaatje>62. Conform art. 59 van de Wet kinderopvang geldt de verplichting voor het vaststellen van een reglement binnen zes maanden na melding. Het instellen van een oudercommissie op basis van dit reglement en het toepassen van het adviesrecht is eveneens aan deze termijn van zes maanden na melding gekoppeld.63. Het gaat hier om de volgende onderwerpen: het bieden van verantwoorde kinderopvang; het pedagogisch beleid; voedingsaangelegenheden van algemene aard; het algemene beleid op het gebied van opvoeding, veiligheid, gezondheid; de openingstijden; het beleid met betrekking tot spel- en ontwikkelingsactiviteiten ten behoeve van de kinderen; de vaststelling of wijziging van een regeling inzake de behandeling van klachten en het aanwijzen van personen die belast worden met de behandeling van klachten; wijziging van de prijs van kinderopvang.<plaatje><illustratie id="i29786" naam="831px" alt="831px" breedte="831px" hoogte="235px" xoffset="" yoffset="" uitlijning="start" type="foto" kleur="ja" formaat="jpeg" schaal=".72" rotatie="0" /></plaatje>64. Normen ontleend aan de beleidsregel gelden als richtlijn. De houder mag daar eventueel van afwijken, mits hij daarvoor een goede reden heeft en ten minste een gelijkwaardig alternatief biedt voor hetgeen de betreffende norm in de beleidsregel beoogt. Is dat het geval dan is de beleidsregel op dat onderdeel niet van toepassing.65. Het gaat hier om: het bieden van verantwoorde kinderopvang; het pedagogisch beleid; de hoeveelheid kinderen (inclusief eigen kinderen) in welke leeftijd die per gastouder maximaal worden opgevangen; de wijze van tot stand brengen en begeleiden van gastouderopvang; vooraf informatie over het beleid ten aanzien van veiligheid en gezondheid; het te voeren beleid inzake veiligheid en gezondheid; de innovatieve status van de kinderopvang; omgang met de afwijkende regelgeving indien innovatief. <plaatje><illustratie id="i29787" naam="831px" alt="831px" breedte="831px" hoogte="361px" xoffset="" yoffset="" uitlijning="start" type="foto" kleur="ja" formaat="jpeg" schaal=".72" rotatie="0" /></plaatje>66. Deze verplichting geldt voor de personen die als houder, bestuurder en hoofd gastouderbureau werkzaam zijn of bemiddelingswerkzaamheden uitvoeren. Het gaat hierbij om alle bestuurders, dus ook om leden van een stichtingsbestuur. De verplichting tot overleggen van een verklaring omtrent het gedrag geldt ook voor uitzendkrachten, die bemiddelingswerkzaamheden uitvoeren. Conform art. 10, lid 3, dienen zij alleen de eerste keer dat de werkzaamheden op een gastouderbureau aanvangen een verklaring omtrent het gedrag te overleggen.<plaatje><illustratie id="i29788" naam="831px" alt="831px" breedte="831px" hoogte="364px" xoffset="" yoffset="" uitlijning="start" type="foto" kleur="ja" formaat="jpeg" schaal=".72" rotatie="0" /></plaatje><plaatje><illustratie id="i29789" naam="831px" alt="831px" breedte="831px" hoogte="315px" xoffset="" yoffset="" uitlijning="start" type="foto" kleur="ja" formaat="jpeg" schaal=".72" rotatie="0" /></plaatje><plaatje><illustratie id="i29790" naam="831px" alt="831px" breedte="831px" hoogte="321px" xoffset="" yoffset="" uitlijning="start" type="foto" kleur="ja" formaat="jpeg" schaal=".72" rotatie="0" /></plaatje><plaatje><illustratie id="i29791" naam="831px" alt="831px" breedte="831px" hoogte="417px" xoffset="" yoffset="" uitlijning="start" type="foto" kleur="ja" formaat="jpeg" schaal=".72" rotatie="0" /></plaatje><plaatje><illustratie id="i29792" naam="831px" alt="831px" breedte="831px" hoogte="167px" xoffset="" yoffset="" uitlijning="start" type="foto" kleur="ja" formaat="jpeg" schaal=".71" rotatie="0" /></plaatje>67. Kindermishandeling is elke vorm van bedreigende of gewelddadige interactie van fysieke, psychische of seksuele aard, die de ouders of andere personen ten opzichte van wie de minderjarige in een relatie van afhankelijkheid of onvrijheid staat, actief of passief, opdringen waardoor ernstige schade wordt berokkend of dreigt te worden berokkend aan de minderjarige in de vorm van fysiek of psychisch letsel. Hieronder vallen ook verwaarlozing en onthouden van essenti&#xEB;le hulp, medische zorg en onderwijs en het getuige zijn van huiselijk geweld.68. De ontwikkelingsgebieden per leeftijdscategorie ( 0-4 jarigen dan wel 4-12 jarigen) die aan bod dienen te komen zijn: psycho-sociale signalen, medische signalen, kenmerken verzorgers/gezin, signalen specifiek voor seksueel misbruik,signalen die specifiek zijn voor kinderen die getuige zijn van huiselijk geweld.69. In het protocol dienen de volgende punten behandeld te worden: zorgvuldig handelen, inzagerecht ouders/wettelijk vertegenwoordigers, contact met andere instellingen, omgaan met schriftelijke informatie.<plaatje><illustratie id="i29793" naam="831px" alt="831px" breedte="831px" hoogte="268px" xoffset="" yoffset="" uitlijning="start" type="foto" kleur="ja" formaat="jpeg" schaal=".72" rotatie="0" /></plaatje><plaatje><illustratie id="i29794" naam="831px" alt="831px" breedte="831px" hoogte="446px" xoffset="" yoffset="" uitlijning="start" type="foto" kleur="ja" formaat="jpeg" schaal=".72" rotatie="0" /></plaatje>70. Conform art. 2, lid 5 van de Beleidsregels kwaliteit kinderopvang wordt het beleidsplan voor de eerste maal binnen zes maanden na melding door de houder vastgesteld.<plaatje><illustratie id="i29795" naam="831px" alt="831px" breedte="831px" hoogte="325px" xoffset="" yoffset="" uitlijning="start" type="foto" kleur="ja" formaat="jpeg" schaal=".72" rotatie="0" /></plaatje>71. Voor innovatieve gastouderopvang gaat het om &#x2018;de ruimtes op het woonadres van de gastouder of vraagouder waar innovatieve gastouderopvang plaatsvindt&#x2019;.72. Deze criteria hebben in ieder geval betrekking op:

  • a.

    lichamelijke en geestelijke gezondheid;

  • b.

    bereid zijn tot samenwerking met het gastouderbureau en tot het volgen van aanvullende cursussen/trainingen/bijeenkomsten die gerelateerd zijn aan de opvangtaak;

  • c.

    respecteren van privacygevoelige gegevens en geen informatie doorspelen aan derden;

  • d.

    openstaan voor en respecteren van andere gewoontes, culturen, levenswijzen en opvoedingsidee&#xEB;n;

  • e.

    beschikken over goede communicatieve vaardigheden en in staat zijn om op een professionele manier contact met de vraagouders te onderhouden en afspraken te maken;

  • f.

    kennis hebben van ontwikkeling van kinderen, positief staan ten opzichte van de vier pedagogische doelstellingen zoals uitgewerkt in het pedagogisch beleidsplan, en deze in praktijk kunnen brengen;

  • g.

    kennis hebben van EHBO voor kinderen (volgens eindtermen van het Oranje Kruis);

  • h.

    in staat zijn tot reflecteren op het eigen handelen;

  • i.

    kinderen niet alleen laten of het toezicht aan anderen overlaten;

  • j.

    regelmatig en gedurende minimaal een half jaar beschikbaar zijn voor opvang;

  • k.

    goede beheersing van de Nederlandse taal;

  • l.

    goed telefonisch bereikbaar;

  • m.

    in bezit van AVP verzekering/inzittenden verzekering bij autogebruik.

<plaatje><illustratie id="i29796" naam="831px" alt="831px" breedte="831px" hoogte="303px" xoffset="" yoffset="" uitlijning="start" type="foto" kleur="ja" formaat="jpeg" schaal=".76" rotatie="0" /></plaatje>73. Naast deze huisbezoeken vinden er intake- en koppelingsgesprekken plaats.74. Zie voor onderwerpen die in ieder geval deel uit maken van de deskundigheidsbevordering van gastouders de lijst in Bijlage 1a en 1b.<plaatje><illustratie id="i29797" naam="831px" alt="831px" breedte="831px" hoogte="284px" xoffset="" yoffset="" uitlijning="start" type="foto" kleur="ja" formaat="jpeg" schaal=".73" rotatie="0" /></plaatje>75. Door of namens een cli&#xEB;nt kan bij de klachtencommissie een klacht tegen een zorgaanbieder worden ingediend over een gedraging van hem of van voor hem werkzame personen jegens de cli&#xEB;nt.Klachten van cli&#xEB;nten worden behandeld door een klachtencommissie (min. 3 leden, voorzitter klachtencommissie niet in dienst bij de organisatie, persoon waarover geklaagd wordt, mag niet in de commissie zitten).Binnen een afgesproken termijn moeten klager, degene over wie geklaagd is en houder schriftelijk en met redenen omkleed in kennis worden gesteld van het oordeel (gegrondheid en evt. aanbevelingen). Als de termijn wordt overschreden, worden betrokkenen ingelicht (met reden). Klager en degene over wie geklaagd is worden in de gelegenheid gesteld om gehoord te worden (schriftelijk of mondeling). Klager en beklaagde mogen zich laten bijstaan. 76. De houder deelt de klager en de klachtencommissie, binnen een maand na ontvangst van het oordeel van de klachtencommissie schriftelijk mede of hij naar aanleiding van dat oordeel maatregelen zal nemen en zo ja, welke. Als de termijn wordt overschreden, worden betrokkenen ingelicht (met reden) en wordt er een nieuwe termijn afgesproken.77. Het openbaar verslag bevat de volgende onderdelen: beknopte beschrijving van de regeling, de wijze waarop de houder de regeling onder de aandacht heeft gebracht, de samenstelling van de klachtencommissie, in welke mate de klachtencommissie haar werkzaamheden heeft kunnen verrichten, het aantal en de aard van de door de klachtencommissie behandelde klachten, de strekking van de oordelen en de aanbevelingen en de aard van de maatregelen. <plaatje><illustratie id="i29798" naam="831px" alt="831px" breedte="831px" hoogte="260px" xoffset="" yoffset="" uitlijning="start" type="foto" kleur="ja" formaat="jpeg" schaal=".73" rotatie="0" /></plaatje>78. De getroffen regeling waarborgt dat aan de behandeling van een klacht van de oudercommissie niet wordt deelgenomen door de houder of door een persoon die werkzaam is voor of bij de houder op wie die klacht betrekking heeft. De artikelen 2, tweede tot en met vijfde lid, zevende lid, en negende lid, 2a, 3c en 4 van de Wet klachtrecht cli&#xEB;nten zorgsector zijn van overeenkomstige toepassing.79. Het openbaar verslag bevat de volgende onderdelen: beknopte beschrijving van de regeling, de wijze waarop de houder de regeling onder de aandacht heeft gebracht, de samenstelling van de klachtencommissie, in welke mate de klachtencommissie haar werkzaamheden heeft kunnen verrichten, het aantal en de aard van de door de klachtencommissie behandelde klachten, de strekking van de oordelen en de aanbevelingen en de aard van de maatregelen.<vet>4. Afwegingsmodel handhaving overige overtredingen</vet><plaatje><illustratie id="i29799" naam="831px" alt="831px" breedte="831px" hoogte="257px" xoffset="" yoffset="" uitlijning="start" type="foto" kleur="ja" formaat="jpeg" schaal=".78" rotatie="0" /></plaatje><vet>Boetebeleidsregels Wet Kinderopvang (WKo) </vet><cursief><vet>Handhaving in het algemeen</vet></cursief>Het college van burgemeester en wethouders ziet op grond van artikel 61 van de Wet Kinderopvang (hierna: Wko) toe op de naleving van de eisen uit de Wet Kinderopvang. Om aan deze handhavingsverplichting uitvoering te geven kent de WKo diverse handhavings- en sanctiemiddelen. Zo zijn er:- de aanwijzing of het bevel- bestuursdwang- last onder dwangsom- exploitatieverbod- uitschrijving uit het register- bestuurlijke boeteIn de VNG-brochure &#x2018;Handreiking voor een transparant handhavingsbeleid&#x2019;, die in medio 2008 is uitgegeven, worden al deze middelen nader besproken en uitgewerkt. In dit beleidsdocument wordt ingegaan op de bestuurlijke boete. In de toelichting wordt het gehele proces dat vooraf is gegaan aan het besluit om een bestuurlijke boete op te leggen nader besproken.<cursief><vet>De bestuurlijke boete</vet></cursief>E&#xE9;n van de handhavingsinstrumenten is de bestuurlijke boete. Deze wordt geregeld in de art 72 t/m 86 WKo. Op grond van artikel 72 Wko is het college bevoegd terzake een aantal overtredingen een bestuurlijke boete op te leggen. Deze boetebeleidsregels hebben betrekking op overtredingen die in relatie staan met (het toezicht op) de kwaliteitsnormen en enkele andere verplichtingen. Bij de boetebeleidsregels wordt schending van de informatieverplichtingen als bedoeld in artikel 28 Wko buiten beschouwing gelaten, de maximale boetebedragen hiervoor zijn wel in artikel 72 WKo bepaald.De bestuurlijke boete is een instrument om de naleving van de Wet Kinderopvang te bevorderen. Een bestuurlijke boete mag ten hoogste &#x20AC; 45.000 bedragen.Het opleggen van een bestuurlijke boete acht het college in ieder geval aangewezen in de volgende situaties:- In geval van overtreding van een of meer van de bepalingen bij of krachtens de artikelen 45 tot en met 60 Wko (hoofdstuk 3 Kwaliteit);- In geval de houder een opgelegde aanwijzing of bevel niet nakomt (art 65 WKo);- In geval de houder een kinderopvangcentrum blijft exploiteren terwijl op grond van artikel 66 Wko aan hem een exploitatieverbod is opgelegd;- In geval de houder weigert zijn medewerking te verlenen aan een toezichthouder (5:20 Awb).- In geval een houder niet onverwijld melding doet van wijzigingen op grond van art 47 lid 1 WKo.Het college legt geen boete op indien de overtreder aannemelijk maakt dat elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt. Het college legt ook geen boete op indien de houder, zijnde een natuurlijk persoon (en geen rechtspersoon), is overleden.Het college geeft met deze boetebeleidsregels invulling aan zijn beleidsvrijheid ten aanzien van zijn bevoegdheid tot het opleggen van een bestuurlijke boete. Daarbij wordt aandacht besteed aan de situaties waarin tot oplegging van een bestuurlijke boete wordt overgegaan en verder aan de wijze waarop de hoogte van een boete in een concreet geval wordt vastgesteld.<cursief><vet>Hoogte van de bestuurlijke boete</vet></cursief>- De hoogte van de boete moet op grond van artikel 72, tweede lid, Wko worden afgestemd op:- de ernst van de overtreding, - de mate waarin de overtreding de (rechts)persoon kan worden verweten en - de omstandigheden waarin die persoon verkeert. Bij de vaststelling van de hoogte van de boete maakt het college onderscheid tussen overtreding van de bij of krachtens hoofdstuk 3 van de wet gestelde kwaliteitseisen enerzijds en de (informatie)verplichtingen op grond van artikel 5:20 Awb, 45 Wko, 47 lid 1 WKo, 65 WKo en 66 Wko anderzijds. In geval van overtreding van die laatste bepalingen gelden in beginsel de volgende boetebedragen (in bijlage 1 wordt een nadere toelichting over de hoogte van de bedragen gegeven.

BepalingBoete
5:20 Awb€ 2.500
45 Wko€ 10.000
47 lid 1 Wko€ 500
65 WkoZie de genoemde bedragen bij de desbetreffende bevelen/aanwijzingen in het afwegingsmodel handhaving kinderopvang
66, lid 1 of lid 2 Wko€ 10.000

In het geval de overtreder in de afgelopen drie jaar al eerder is beboet voor eenzelfde type overtreding kan het college de boete verhogen. Daarbij is irrelevant of de in het verleden gepleegde overtreding(en) al dan niet betrekking hadden op hetzelfde kindercentrum of gastouderopvang waarvoor de nieuwe boete wordt opgelegd. Bepalend is of de overtreder als houder al eerder een boete is opgelegd. Het college hanteert de volgende verhogingen als richtsnoer in geval van recidive.

BepalingVerhoging op de basisboetebedragen per herhalingMaximum
5:20 Awb€ 600€ 3.700
45 Wko€ 2.500€ 18.500
47 lid 1 Wko€ 500€ 45.000
65 WkoGenoemde bedragen in afwegingsmodel handhaving kinderopvang€ 45.000
66, lid 1 of lid 2 Wko€ 2.500€ 18.500

<cursief><vet>Kwaliteitsnormen (hoofdstuk 3 WKo)</vet></cursief>

De Wet Kinderopvang kent globale kwaliteitsnormen. De hoogte van de boete is afhankelijk van de mate waarin de desbetreffende wettelijke kwaliteitsnormen niet zijn nageleefd. In de Beleidsregel kwaliteit kinderopvang (Stcrt. 2004, nr. 222, p. 18, laatst gewijzigd bij Stcrt. 2006, nr. 250, p. 39) en de Beleidsregels kwaliteit en handhaving kwaliteit kinderopvang (model VNG) zijn deze kwaliteitsnormen uitgewerkt in concrete gedragingen en/of verplichtingen.

De mate waarin de wettelijke kwaliteitsnormen niet zijn nageleefd wordt vastgesteld aan de hand van deze concrete gedragingen of verplichtingen die in de Boetebeleidsregels zijn overgenomen. Het college heeft met in achtneming van artikel 72, lid 1 en 2, Wko aan elke gedraging of verplichting een bedrag gekoppeld.

De hoogte van deze bedragen is afgestemd op de prioritering van de overtreding. Een hoge prioritering betekent dat er ook in algemene zin sprake is van een ernstige overtreding terwijl aan minder ernstige overtredingen een lage(re) prioritering is toegekend. Mede gelet op het in artikel 72 neergelegde boetemaximum heeft dit geleid tot de volgende verdeling:

PrioriteringBedrag
Hoog€ 4.000 - € 10.000
Gemiddeld€ 2.000 - € 5.000
Laag€ 0 - € 2.500

Per overtreding is binnen deze bandbreedte een bedrag vastgesteld waarbij mede acht is geslagen op de aard en het aantal gedragingen waaruit de overtreding bestaat. De &#x2018;totale&#x2019; boete voor deze overtreding is over deze onderdelen verdeeld. De hoogte van de boete wordt in eerste instantie vastgesteld door de verschillende onderdelen van een overtreding bij elkaar op te tellen. Als bijlage 2 is een voorbeeld toegevoegd. Tot slot kan het college bij de vaststelling van de boete boeteverhogende en boeteverlagende omstandigheden betrekken. Dit kan ertoe leiden dat van de vastgestelde bedragen per overtreding wordt afgeweken. Daarbij wordt gedacht aan een verhoging dan wel verlaging van 10% van het basisboetebedrag per omstandigheid.Als boeteverhogende omstandigheden kunnen onder meer in aanmerking worden genomen:- De omstandigheid dat de houder al eerder eenzelfde type overtreding heeft gepleegd. Daaronder wordt ook een overtreding in een ander kindercentrum of gastouderbureau van dezelfde houder begrepen.- De omstandigheid dat de overtreding betrekking heeft op een kindercentrum waar meer dan [XX] kinderen worden opgevangen. In geval van gastouderopvang speelt deze omstandigheid geen rol.- De omstandigheid dat de overtreding in verhoogde mate aan de houder kan worden verweten. Hiervan kan sprake zijn indien de overtreding met opzet is gepleegd of als de overtreding heeft voortgeduurd nadat de houder er nadrukkelijk op is gewezen.- De omstandigheid dat de overtreder door de verboden gedraging een aanzienlijk voordeel heeft verkregen.- De omstandigheid dat de overtreding een direct gevaar heeft opgeleverd voor de veiligheid of gezondheid van personen.- Een andere omstandigheid die naar het oordeel van het college aanleiding geeft tot verhoging van de boete.Als boeteverlagende omstandigheden kunnen onder meer in aanmerking worden genomen:- De omstandigheid dat de overtreder uit eigen beweging derden, aan wie direct of indirect door de overtreding schade is berokkend, schadeloos heeft gesteld.- De omstandigheid dat de overtreding betrekking heeft op een kindercentrum waar meer dan XX kinderen worden opgevangen. In geval van gastouderopvang speelt deze omstandigheid geen rol.- Een andere omstandigheid die naar het oordeel van het college aanleiding geeft tot verlaging van de boete.<vet>Toelichting op het boetebeleid.</vet>Het vaststellen van boetebeleid vergemakkelijkt het opleggen van een boete. Ook komt het de rechtszekerheid ten goede, daar inzichtelijk is hoe bepaalde overtredingen bestraft kunnen worden. Een bestuurlijke boete is een punitieve sanctie, met andere woorden er is sprake van bestraffing. Hierdoor is het opleggen van een bestuurlijke boetes een met veel waarborgen omkleed proces. <vet>Procedurele aandachtspunten </vet>De procedurele aandachtspunten hierbij zijn:- Alvorens een bestuurlijke boete opgelegd kan worden, moet het college de houder van dit voornemen op de hoogte stellen en de gronden waarop dit besluit rust mede te delen. Tevens dient hierbij het rapport te worden overlegd (artt 80 jo 77 WKo). In art 77 WKo wordt bepaald aan welke eisen dit rapport moet voldoen. Belangrijk is om erop te letten dat de GGD-inspectierapporten aan deze vereisten voldoen, zodat deze in ieder geval ook als boeterapport kunnen dienen en in het boetebesluit naar het inspectierapport kan worden verwezen.- Het opleggen van een bestuurlijke boete is aan een termijn gebonden (art 81 WKo). Het college dient binnen 13 weken na dagtekening van het rapport een besluit nemen. Opschorting van deze termijn is slechts mogelijk indien de gedraging aan het OM is voorgelegd (art 82 lid 2). Ook kan het College na verstrijken van de termijn van een GGD-rapport zelf een nieuw boeterapport opstellen, waarna de termijn van 13 weken opnieuw gaat lopen.- Let erop dat voor het opstellen van een boeterapport door het College zelf de bevoegdheid hiervoor is geregeld voor de betreffende ambtenaar/ambtenaren. Een boeterapport is een feitelijke handeling. Het College kan hiervoor een machtiging verlenen aan de ambtenaar/ambtenaren op basis van art 10:5 Awb.- Het College dient de houder in de gelegenheid te stellen zijn zienswijze op het voornemen naar voren te brengen. Dit kan mondeling of schriftelijk gebeuren. Indien de houder zijn zienswijze mondeling naar voren wenst te brengen, rust op de ambtenaar die dit verhoor afneemt de cautieplicht. Hij dient de houder te wijzen op zijn zwijgrecht (art 78 WKo) Dit omdat er sprake is van een criminal charge, vanaf het moment dat de houder redelijkerwijs kan vermoeden dat hem een boete wordt opgelegd. Voor een schriftelijke zienswijze geldt de cautieplicht in beginsel niet, omdat er daarbij vanuit gegaan wordt dat de houder niet onder druk wordt gezet tijdens het afleggen van de verklaring.- De cautieplicht is een onderdeel van het nemo-tenetur-beginsel. Deze houdt in dat niemand mag worden gedwongen mee te werken aan zijn eigen veroordeling. Dit beginsel is vastgelegd in art 6 EVRM (Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens). - Het feit dat een bestuurlijke boete geldt als bestraffing heeft ook gevolgen voor een eventuele toetsing door een rechter. De feiten, de kwalificatie van de feiten, de cautie, de schuldvraag, de bevoegdheid te beboeten, de redelijke termijn en de hoogte van de boete worden vol getoetst. De rechter heeft een wettelijke matigingsbevoegdheid maar kan (art. 8:69 Awb) eventueel ook besluiten tot een hogere boete dan door het bestuur bij beschikking is opgelegd.- Ingeval van grove opzettelijkheid dient, alvorens te beboeten, eerst een beoordeling door het O.M. plaats te vinden m.b.t. eventueel strafrechtelijk ingrijpen. Ook bij andere samenloop met strafrechtelijke handhaving dient voorafgaand overleg met het O.M. plaats te vinden (art 72 en 75 WKo).<vet>Het traject dat uiteindelijk kan leiden tot het opleggen van een boete</vet>Het is geenszins de bedoeling heel snel over te gaan tot het opleggen van een boete. De bestuurlijke boete is een sluitstuk van een handhavingsproces en is een van de uiterste middelen die ingezet zullen worden. Voordat een boete wordt opgelegd heeft er al een lang traject van handhaving plaatsgevonden, echter helaas zonder dat het gewenste resultaat is bereikt. In dat geval kan door het College worden besloten een boete op te leggen.Mogelijke stappen die voorafgaand aan een boetebesluit kunnen zijn gezet zijn::* een inspectie door de GGD-inspecteur*overleg over het inspectierapport met de houder door de GGD-inspecteur* aanschrijving of bevel met een hersteltermijn* herinspectie nav de aanwijzing of het bevel met hersteltermijn* toepassing handhavingsinstrument anders dan een bestuurlijke boete nav niet nakomen aanschrijving of bevel* herinspectie* voornemen om bestuurlijke boete op te leggenBovenstaande opsomming is niet voorgeschreven of uitputtend, maar geeft weer dat er al vele momenten zijn geweest waarop de houder op een overtreding is gewezen en de houder ook vele mogelijkheden heeft gehad de overtreding te be&#xEB;indigen. Als dit alles niet tot een oplossing heeft geleid kan dat reden zijn voor het College om te besluiten een bestuurlijke boete op te leggen met als overweging de houder voor het niet nakomen te bestraffen.

Hoogte van de boete bij overtreding van art 45, 47 lid 1, 65 en 66 WKo en art 5:20 AWB 2

De overtreding van artikel 66 WKo, artikel 5:20 Awb en artikel 45 lid 1 WKo betreffen een strafrechtelijk delict. De boetebedragen hiervoor zijn dan ook afkomstig uit het strafrecht. De andere 2 overtredingen zijn vastgesteld in het licht van het boetebeleid.Het verdient aanbeveling om ook deze 5 overtredingen aan het Afwegingsmodel toe te voegen om het gehele boetebeleid bijelkaar te houden.

Overtreding van artikel 5:20 Awb is een strafrechtelijk delict, geregeld in art 184 Wetboek van Strafrecht.Artikel 184 Sr:

  • 1.

    Hij die opzettelijk niet voldoet aan een bevel of een vordering, krachtens wettelijk voorschrift gedaan door een ambtenaar met de uitoefening van enig toezicht belast of door een ambtenaar belast met of bevoegd verklaard tot het opsporen of onderzoeken van strafbare feiten, alsmede hij die opzettelijk enige handeling, door een van die ambtenaren ondernomen ter uitvoering van enig wettelijk voorschrift, belet, belemmert of verijdelt, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie.

  • 2.

    Met de in het eerste gedeelte van het vorige lid bedoelde ambtenaar wordt gelijkgesteld ieder die, krachtens wettelijk voorschrift, voortdurend of tijdelijk met enige openbare dienst is belast.

  • 3.

    Met een vordering of handeling als bedoeld in het eerste lid wordt gelijkgesteld een vordering of handeling van de schipper of gezagvoerder van een luchtvaartuig die een bevoegdheid uitoefent of een verplichting vervult, welke hem als zodanig is toegekend of opgelegd bij een bepaling van het Wetboek van Strafvordering. Onder schipper wordt begrepen hij die het hoogste gezag uitoefent op een overeenkomstig artikel 136a, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering aangewezen installatie.

  • 4.

    Indien tijdens het plegen van het misdrijf nog geen twee jaren zijn verlopen sedert een vroegere veroordeling van de schuldige wegens gelijk misdrijf onherroepelijk is geworden, kan de gevangenisstraf met een derde worden verhoogd.De overtreding van artikel 45 en 66 WKo zijn economische delicten, gesanctioneerd in de Wet op de Economische Delicten WED). In artikel 1 en art 6 WED wordt bepaald dat deze overtredingen beboet kunnen worden met een boete van de 4e categorie.

<vet>Boetecategorie&#xEB;n </vet>De categorie&#xEB;n zijn als volgt opgebouwd:

Eerste categorieTot € 370
Tweede categorieTot € 3.700
Derde categorieTot € 7.400
Vierde categorieTot € 18.500
Vijfde categorieTot € 74.000
Zesde categorieTot € 740.000

Voorbeeld 3

Uit een inspectierapport komt naar voren dat de accommodatie en inrichting van een kindercentrum waar dagopvang plaatsvindt niet voldoet aan eisen. Het college heeft aan de houder in dit verband een aanwijzing opgelegd. De houder heeft de aanwijzing op de volgende punten niet nageleefd.

  • 1.

    de stamgroepen beschikken niet over een afzonderlijke vaste groep ruimte.

  • 2.

    de binnenspeelruimte is niet ingericht in overeenstemming met het aantal op te vangen kinderen

  • 3.

    er is geen afzonderlijke slaapruimte voor kinderen tot anderhalf jaar.

4. Accommodatie en inrichtingPrioriteitBoete (in €)
Binnenruimte
4.1 Binnenspeelruimtehoog
1 Elke stamgroep beschikt over een afzonderlijke vaste groep ruimte.2.000
2 Er is minimaal 3,5m² bruto oppervlakte in de groepsruimte beschikbaar per kind,waaronder mede begrepen passend voor spelactiviteiten ingerichte ruimtes buiten de groepsruimte.3-3,5 m2: 2000 <3m2: 4000
3 De binnenspeelruimte is ingericht in overeenstemming met het aantal op te vangen kinderen.2.000
4 De binnenruimte is passend ingericht in overeenstemming met de leeftijd van de op te vangen kinderen.2.000
4.2 Slaapruimtehoog
1 Er is een afzonderlijke slaapruimte voor kinderen tot anderhalf jaar.2.500
2 De slaapruimte is ingericht in overeenstemming met het aantal op te vangen kinderen.2.500

Aangezien de houder de aan hem opgelegde aanwijzing niet of onvoldoende heeft nageleefd, zal het college overwegen om een bestuurlijke boete op te leggen. De hoogte van de boete wordt afgestemd op de mate waarin de aanwijzing niet is nageleefd door bij de bepaling van de hoogte van de boete alleen te letten op de punten waarop de houder in gebreke is gebleven. Dit betekent dat de boete in dit geval in beginsel &#x20AC; 6.500 zal bedragen, te weten &#x20AC; 2.000 voor de eerste, &#x20AC; 2.000 voor de tweede en &#x20AC; 2.500 voor de derde gedraging.