Overheidsorganisatie | Gemeente Gaasterlân-Sleat |
---|---|
Officiële naam regeling | Verordening op de heffing en de invordering van een rioolheffing 2011 |
Citeertitel | Verordening rioolheffing 2011 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | financiën en economie |
Eigen onderwerp |
Geen
Gemeentewet, art. 228a
Geen
Datum inwerking- treding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerking- treding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
07-01-2011 | 01-01-2012 | Nieuwe regeling | 21-12-2010 Balkster Courant, 30-12-2010 | Raad 21-12-2010, nrs. 13 en 20 |
De raad van de gemeente Gaasterlân-Sleat;
gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 9 december 2010, nrs. 13 en 20;
gelet op artikel 228a van de Gemeentewet;
b e s l u i t :
vast te stellen de volgende:
"Verordening op de heffing en de invordering van een rioolheffing 2011".
Deze verordening verstaat onder:
perceel: een roerende of onroerende zaak; indien gedeelten van een perceel blijkens de indeling bestemd zijn om als afzonderlijk geheel te worden gebruikt,: elk als zodanig bestemd gedeelte.;
gemeentelijke riolering: een voorziening of combinatie van voorzieningen voor inzameling, verwerking, zuivering of transport van afvalwater, hemelwater of grondwater, in perceel, in beheer of in onderhoud bij de gemeente;
water: huishoudelijk afvalwater, bedrijfsafvalwater, hemelwater of grondwater.
Onder de naam rioolheffing wordt een directe belasting geheven ter bestrijding van de kosten die voor de gemeente verbonden zijn aan:
de inzameling en het transport van huishoudelijk afvalwater en bedrijfsafvalwater, alsmede de zuivering van huishoudelijk afvalwater; en
de inzameling van afvloeiend hemelwater en de verwerking van het ingezamelde hemelwater, alsmede het treffen van maatregelen teneinde structureel nadelige gevolgen van de grondwaterstand voor de aan de grond gegeven bestemming zoveel mogelijk te voorkomen of te beperken.
1. De belasting wordt geheven van de gebruiker van een perceel dat direct of indirect is aangesloten op de gemeentelijke riolering.
2. Met betrekking tot het recht als bedoeld in het eerste lid, wordt:
als gebruiker aangemerkt degene die naar de omstandigheden beoordeeld het perceel, al dan niet krachtens perceel bezit, beperkt recht of persoonlijk recht gebruikt;
als gebruiker aangemerkt, ingeval een gedeelte van een perceel, niet een gedeelte zoals bedoeld in artikel 1, lid a van de verordening, ten gebruike is afgestaan degene die dat gedeelte in gebruik heeft afgestaan.
3. Gebruik door leden van een huishouding wordt aangemerkt als gebruik door een door de in artikel 231, tweede lid, onderdeel b, van de Gemeentewet bedoelde ambtenaar aan te wijzen lid van dat huishouden.
4. Waar in deze verordening wordt gesproken van een recreatiewoning, wordt bedoeld een perceel, welke overeenkomstig een door het college van burgemeester en wethouders verstrekte vergunning op grond van de Algemene Plaatselijke Verordening, dan wel overeenkomstig geldende bestemmingsplanvoorschriften recreatief wordt gebruikt.
1. | De belasting als bedoeld in artikel 2 bedraagt per perceel, welke blijkens de gegevens van de WOZ-administratie als woning in gebruik is, per belastingjaar: | |||
a. | indien in het perceel op 1 januari van het belastingjaar of, indien de belastingplicht later aanvangt, bij aanvang van de belastingplicht wordt gebruikt door één persoon | € | 92,40 | |
b. | indien in het perceel op 1 januari van het belastingjaar of, indien de belastingplicht later aanvangt, bij aanvang van de belastingplicht wordt gebruikt door meer personen | € | 128,40 | |
c. | indien het perceel, als bedoeld in artikel 3, lid 4 van deze verordening, op 1 januari van het belastingjaar of, indien de belastingplicht later aanvangt, bij aanvang van de belastingplicht wordt gebruikt | € | 92,40 | |
2. | De belasting als bedoeld in artikel 2 bedraagt: | |||
a. | voor een perceel, welke blijkens de gegevens van de WOZ-administratie niet als woning in gebruik is, bedraagt per belastingjaar | € | 105,60 | |
vermeerderd met | € | 1,25 | ||
voor iedere m3 waterverbruik boven het verbruik van 199 m2 | ||||
b. | voor een perceel, waarvoor geen afname van water bij een waterleidingbedrijf plaats vindt | € | 105,60 | |
3. | Het waterverbruik wordt gebaseerd op een jaarafrekening welke in het kalenderjaar voorafgaand aan het belastingjaar van het desbetreffende waterleidingbedrijf is ontvangen over een gehele verbruiksperiode van 12 maanden | |||
4. | Indien de in artikel 4, lid 2 sub a en b genoemde verbruiksperiode niet een gehele verbruiksperiode van 12 maanden betreft, wordt deze -voor de berekening van grondslag als bedoeld in artikel 4, lid 2 sub a of sub b- herberekend naar een volledige verbruiksperiode van 12 maanden. | |||
5. | Indien een jaarafrekening van het desbetreffende waterleidingbedrijf meerdere, zoals in artikel 1, lid a, omschreven gedeelten van een perceel betreft, wordt, voor de berekening van de heffingsgrondslag van deze afzonderlijke gedeelten, als bedoeld in artikel 4, lid 2 sub a en b, het in de jaarafrekening genoemde waterverbruik gedeeld door het aantal aanwezige gedeelten van een zodanig perceel. |
Het belastingjaar is gelijk aan het kalenderjaar.
Het recht wordt geheven bij wege van aanslag.
1. De belasting is verschuldigd bij het begin van het belastingjaar of, zo dit later is, bij de aanvang van de belastingplicht.
2. Indien de belastingplicht in de loop van het belastingjaar aanvangt, is de belasting verschuldigd voor zoveel twaalfde gedeelten van de voor dat jaar verschuldigde belasting als er in dat jaar, na de aanvang van de belastingplicht, nog volle kalendermaanden overblijven.
3. Indien de belastingplicht in de loop van het belastingjaar eindigt, bestaat aanspraak op ontheffing voor zoveel twaalfde gedeelten van de voor dat jaar verschuldigde belasting als er in dat jaar, na het einde van de belastingplicht, nog volle kalendermaanden overblijven.
4. Het tweede en derde lid zijn niet van toepassing indien de belastingplichtige binnen de gemeente verhuist en aldaar een ander eigendom in feitelijk gebruik neemt.
1. Het bedrag, welke is verschuldigd op grond van artikel 4 van deze verordening dient, indien de aanslag is gelegen:
op of vóór 31 maart van het desbetreffende belastingjaar te worden voldaan in twee gelijke termijnen, waarvan de eerste vervalt op de laatste dag van de maand volgend op de maand van de dagtekening van het aanslagbiljet en de tweede termijn twee maanden later;
na 31 maart van het desbetreffende belastingjaar, te worden voldaan in twee gelijke termijnen, waarvan de eerste termijn vervalt op de laatste dag van de maand volgende op de van dagtekening van het aanslagbiljet en de tweede termijn een maand later.
2. In afwijking van het eerste lid geldt:
dat indien het verschuldigde bedrag door middel van automatische incasso kan worden afgeschreven en waarbij het belastingjaar gelijk is aan het jaar van dagtekening van het aanslagbiljet en indien de dagtekening van de aanslag is gelegen op of vóór 31 mei van het desbetreffende belastingjaar, het verschuldigde bedrag in tien gelijke termijnen kan worden voldaan, waarbij de eerste termijn vervalt op de laatste dag van de maand volgend op de maand van dagtekening van het aanslagbiljet en elke volgende termijn één maand later;
dat indien het verschuldigde bedrag door middel van automatische incasso kan worden afgeschreven en waarbij het belastingjaar gelijk is aan het jaar van dagtekening van het aanslagbiljet en indien deze dagtekening is gelegen op of na 31 juli van het desbetreffende belastingjaar of op of vóór 30 november van het desbetreffende belastingjaar, het verschuldigde bedrag in vijf gelijke termijnen kan worden voldaan, waarbij de eerste termijn vervalt op de laatste dag van de maand volgend op de maand van dagtekening van het aanslagbiljet en elke volgende termijn één maand later;
dat indien het verschuldigde bedrag door middel van automatische incasso kan worden afgeschreven en indien de dagtekening van het aanslagbiljet is gelegen na 30 november van het desbetreffende kalenderjaar, het verschuldigde bedrag in twee gelijke termijnen kan worden voldaan, waarbij de eerste termijn vervalt op de laatste dag van de maand volgende op de maand van dagtekening van het aanslagbiljet en elke volgende termijn één maand later.
3. De Algemene termijnenwet is niet van toepassing op de in de voorgaande leden van dit artikel gestelde termijnen.
Het college van burgemeester en wethouders kan nadere regels geven met betrekking tot de heffing en invordering van de rioolrechten.
De “Verordening rioolrechten 2010”, vastgesteld door de raad in zijn vergadering van 3 november 2009 en 1 december 2009, wordt ingetrokken met ingang van de in het derde lid genoemde datum van ingang van de heffing, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op de belastbare feiten die zich voor die datum hebben voorgedaan.
Deze verordening treedt in werking met ingang van de achtste dag na die van de bekendmaking.
De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2011.
Deze verordening kan worden aangehaald als "Verordening rioolheffing 2011".
Aldus besloten door de raad voornoemd in zijn
openbare vergadering van 21 december 2010,
voorzitter griffier