Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Nederlandse Antillen

LANDSBESLUIT HOUDENDE ALGEMENE MAATREGELEN van de 6de januari 1987 houdende regelen met betrekking tot de bezoldiging en verdere inkomsten, pensioengrondslag, alsmede de overbruggingsuitkering na ontslag van dienstplichtigen van de Nederlandse Antillen

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
Overheidsorganisatie Nederlandse Antillen
Officiële naam regelingLANDSBESLUIT HOUDENDE ALGEMENE MAATREGELEN van de 6de januari 1987 houdende regelen met betrekking tot de bezoldiging en verdere inkomsten, pensioengrondslag, alsmede de overbruggingsuitkering na ontslag van dienstplichtigen van de Nederlandse Antillen
CiteertitelBezoldigingsbesluit dienstplichtigen Nederlandse Antillen 1986
Vastgesteld doorGouverneur van de Nederlandse Antillen
Onderwerppersoneel en organisatie
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Dienstplichtverordening 1961 (P.B. 1961, no. 223), artikelen 68, eerste lid en 117

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerking-

treding

Terugwerkende

kracht tot en met

Datum uitwerking-

treding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

20-05-1995artt. 3, 16, 20, 23, 24

06-05-1994

P.B. 1995, no. 62

n.v.t.
25-04-198701-12-1986Nieuwe regeling

06-01-1987

P.B. 1987, no. 2

n.v.t.

Tekst van de regeling

Intitulé

LANDSBESLUIT HOUDENDE ALGEMENE MAATREGELEN van de 6de januari 1987 houdende regelen met betrekking tot de bezoldiging en verdere inkomsten, pensioengrondslag, alsmede de overbruggingsuitkering na ontslag van dienstplichtigen van de Nederlandse Antillen

HOOFDSTUK 1 Algemene bepalingen

Artikel 1

In dit landsbesluit wordt verstaan onder:

  • a.

    Minister: de Minister van Algemene Zaken:

  • b.

    dienstplichtige: de dienstplichtige als bedoeld in artikel 37, eerste lid onder d, van de Dienstplichtverordening 1961 (P.B. 1961, no. 223), die in werkelijke dienst is, tenzij uit enige bepaling in dit besluit anders blijkt;

  • c.

    vrijwillig nadienendedienstplichtige: de dienstplichtige als bedoeld in artikel 37, eerste lid onder e, van de Dienstplichtverordening 1961 (P.B. 1961, no. 223), die in werkelijke dienst is, tenzij uit enige bepaling in dit besluit anders blijkt.

HOOFDSTUK 2 Bezoldiging

Artikel 2

In de bij dit landsbesluit behorende bijlage A zijn de bezoldigingsschalen en de pensioengrondslagen van de ongehuwde en de gehuwde dienstplichtigen vermeld, die behoren bij de onderscheiden leeftijden, klassen in de stand van matroos en rangen, die zij kunnen hebben.

Artikel 3
  • 1. De jaarlijkse en maandelijkse bezoldigingen van de dienstplichtigen, die voor eerste oefening of herhalingsoefening in werkelijke dienst zijn, worden naar hun leeftijd vastgesteld aan de hand van de desbetreffende in bijlage A vermelde bezoldigingschalen.

  • 2. De jaarlijkse en maandelijkse bezoldigingen alsmede de pensioengrondslagen van de vrijwillig nadienende dienstplichtigen worden naar de klasse in de stand van matroos, waarin zij zijn ingedeeld, dan wel naar de rang, die zij bekleden, vastgesteld aan de hand van de in Bijlage A vermelde bezoldigingschalen.

  • 3. Als gehuwd worden beschouwd de dienstplichtigen, die gehuwd of gehuwd geweest zijn.

  • 4. Verhoging van bezoldiging als gevolg van wijziging van de burgerlijke staat van de dienstplichtige gaat in op de eerste dag van de maand, volgend op die, waarin de wijziging heeft plaats gehad, tenzij de wijziging zich voordoet op de eerste dag van de maand, in welk geval de wijziging ingaat op de eerste dag van die maand.

  • 5. Verhoging van de bezoldiging als gevolg van wijziging in de leeftijd gaat in op de eerste dag van de maand volgende op die, waarin de verjaardag valt, tenzij deze valt op de eerste dag van de maand, in welk geval de wijziging ingaat op de eerste dag van die maand.

  • 6. De dienstplichtige ontvangt over de tijd, gedurende welke hij in strijd met zijn ver-plichtingen nalaat zijn dienst te verrichten, geen bezoldiging.

Artikel 4
  • 1. De bezoldiging van een vrijwillig nadienende dienstplichtige wordt door de Minister bij voldoende bekwaamheid, geschiktheid en voldoende dienstijver periodiek verhoogd op de wijze als in de onderscheiden schalen van bezoldiging is aangegeven naar gelang van de voor de berekening van de bezoldiging geldende diensttijd in de eerste klasse in de stand van matroos dan wel in de rang.

  • 2. Bij onthouding van periodieke verhoging als bedoeld in het eerste lid bepaalt de Minister om welke reden zulks zal geschieden.

Artikel 5
  • 1. Voor het geval, dat wegens onvoldoende bekwaamheid, geschiktheid en/of onvoldoende dienstijver en periodieke bezoldigingsverhoging niet is toegekend, zullen verdere periodieke verhogingen zoveel later worden toegekend als deze onthouding heeft geduurd.

  • 2. Indien de betrokkene daarna in meer dan voldoende mate bekwaamheid, geschiktheid en/of dienstijver betoont, kunnen de nadelen aan de in het vorige lid bedoelde onthouding verbonden, hetzij met terugwerkende kracht, hetzij voor de toekomst geheel of gedeeltelijk door de Minister ongedaan worden gemaakt.

Artikel 6

Voor de berekening van de diensttijd, welke aanspraak geeft op periodieke bezoldigingsverhoging, geldt de tijd in werkelijke dienst doorgebracht.

Artikel 7

Als diensttijd, geldig voor de toekenning van periodieke bezoldigingsverhoging, blijft buiten aanmerking:

  • a.

    de tijd, met verlof zonder behoud van militaire inkomsten doorgebracht;

  • b.

    de tijd, gedurende welke de vrijwillig nadienende dienstplichtige al maatregel van orde is verboden aan zijn functie verbonden werkzaamheden of andere werkzaamheden en/of diensten te verrichten, tenzij de uitslag van een terzake ingesteld onderzoek te zijnen gunste uitvalt.

Artikel 8
  • 1. Indien het een dienstplichtige dan wel een niet in werkelijke dienst zijnde dienstplichtige op grond van artikel 27, derde lid van de Dienstplichtverordening 1961 (P.B. 1961, no. 223) is vergund in werkelijke dienst te blijven onderscheidenlijk te komen met ingang van een andere dan de eerste dag van een kalendermaand, worden de voor periodieke bezoldigingsverhogingen gestelde tijdvakken van twee jaren geacht te beginnen op de eerste dag van de onmiddellijk daarop volgende kalandermaand.

  • 2. Indien door onthouding van periodieke bezoldigingsverhogingen gedurende enige tijd of door toepassing van artikel 7 aanspraak op een periodieke bezoldigingsverhoging zou worden verkregen op een andere dan de eerste dag van een kalendermaand, gaat de periodieke verhoging in op de eerste dag van de onmiddellijk daarop volgende kalendermaand.

Artikel 9
  • 1.

    Aan de vrijwillig nadienende dienstplichtige wordt met ingang van de eerste dag, waarop hij als zodanig doorlopende werkelijke dienst verricht, een bezoldiging toegekend gelijk aan het laagst bedrag, dat voorkomt in de op hem van toepassing zijnde schaal.

  • 2.

    Aan de vrijwillig nadienende dienstplichtige, die is benoemd tot officier, wordt met ingang van de dag, waarop de benoeming is ingegaan, een bezoldiging toegekend gelijk aan het laagste bedrag, dat voorkomt in de op hem van toepassing zijn de schaal.

  • 3.

    Ten behoeve van de toekenning van de (verdere) periodieke bezoldigingsverhogingen kan door de Gouverneur een extra diensttijd worden toegekend.

  • 4.

    Bij bevordering tot de eerste klasse in de stand van matroos, een rang dan wel een hogere rang wordt aan de vrijwillig nadienende dienstplichtige met ingang van de dag, waarop de bevordering is ingegaan, de bezoldiging toegekend, die is gelegen onmiddellijk boven het bedrag, dat laatstelijk in onderscheidenlijk de tweede klasse in de stand van matroos, de eerste klasse in die stand, dan wel de lagere rang aan bezoldiging is genoten.

Indien een vooruitgang van bezoldiging wordt verkregen, gelijk aan of minder dan het bedrag van de eerstvolgende periodieke bezoldigingsverhoging in de eerste klasse in de stand van matroos dan wel de vorige rang, telt de voor die verhoging vervulde diensttijd mede voor de toekenning van de eerstvolgende verhoging in de nieuwe rang.

  • 5.

    De uit hoofde van bevordering toegekend bezoldiging wordt voor de toekenning van verdere periodieke bezoldigingsverhogingen beschouwd als te zijn verkregen door een gewone periodieke verhoging, na de daarvoor gevorderde diensttijd.

  • 6.

    Indien een benoeming tot officier of een bevordering is ingegaan op een andere dan de eerste dag van een kalendermaand, is artikel 8, eerste lid, van overeenkomstige toepassing.

  • 7.

    Voor gevallen, waarin de voorgaande leden van dit artikel niet of niet naar billijkheid voorzien, kan door de Gouverneur een bijzondere regeling worden getroffen.

Artikel 10

Aan een vrijwillig nadienende dienstplichtige, die bij administratieve maatregel is teruggesteld, wordt met ingang van de dag, waarop die maatregel is ingegaan, een bezoldiging toegekend gelijk aan het hoogste bedrag, voorkomende in de alsdan op hem van toepassing zijnde schaal, dat niet hoger is dan het bedrag, dat laatstelijk v??r de toepassing van de bedoelde maatregel aan bezoldiging is genoten.

HOOFDSTUK 3 Kindertoelage

Artikel 11
  • 1. Boven en behalve de vastgestelde bezoldiging geniet de gehuwde dienstplichtige voor zijn ongehuwde wettige, gewettigde, geadopteerde en/of stiefkinderen beneden de leeftijd van achttien jaar, laatstgenoemden voor zover zij ten laste van de dienstplichtige komen, een kindertoelage, welke wordt toegekend door of namens de Gouverneur.

  • 2. Het eerste lid is eveneens van toepassing op kinderen beneden de leeftijd van achttien jaar, die deel uitmaken van het gezin van de dienstplichtige, die hij geheel als eigen kinderen onderhoudt en opvoedt en die niet door de eigen ouders of hun voogden kunnen worden onderhouden en opgevoed, elk afzonderlijk geval door de Gouverneur te beoordelen.

  • 3. Het bepaalde in het tweede lid is niet van toepassing op natuurlijke kinderen van de dienstplichtige, tenzij de moeder van deze kinderen is overleden en de dienstplichtige deze kinderen heeft erkend, dan wel de voogdij over deze kinderen uitoefent en bedoelde kinderen deel uitmaken van zijn gezin en geheel als eigen kinderen door hem worden onderhouden en opgevoed, elk afzonderlijk geval door de Gouverneur te beoordelen.

  • 4. Voor toepassing van dit artikel worden met kinderen beneden de leeftijd van achttien jaar gelijkgesteld:

    • a.

      kinderen van achttien tot vijf en twintig jaar, wier tijd behoudens in geval van ziekte of vakantie geheel of grotendeels in beslag wordt genomen door of in verband met het volgen van onderwijs;

    • b.

      kinderen van achttien tot vijf en twintig jaar, die naar het oordeel van de Gouverneur ten gevolge van ziekte of gebreken blijvend buiten staat zijn om met arbeid, die voor hun krachten is berekend, een derde te verdienen van hetgeen lichamelijk en geestelijk gezonde kinderen van gelijke leeftijd in staat zijn met arbeid te verdienen.

  • 5. Voor de toepassing van dit artikel wordt als gehuwd beschouwd de dienstplichtige, die gehuwd of gehuwd geweest is.

Artikel 12

Op de dienstplichtige, bedoeld in artikel 11, zijn de voor de ambtenaar in dienst van de Nederlandse Antillen geldende regelen terzake van de kindertoelage, neergelegd in de Regeling kinder-, kostwinners- en detacheringstoelagen (P.B. 1965, no. 204), zoals gewijzigd, van overeenkomstige toepassing.

HOOFDSTUK 4 Kostwinnerstoelage

Artikel 13
  • 1. Aan de ongehuwde dienstplichtige, die enig kostwinner is, kan op zijn verzoek door de Minister, na een daartoe door deze ingesteld onderzoek, een kostwinnerstoelage worden toegekend.

  • 2. Voor de toepassing van het eerste lid wordt als ongehuwd beschouwd de dienstplichtige, die niet gehuwd en niet gehuwd geweest is.

  • 3. De dienstplichtige, aan wie een kostwinnerstoelage is toegekend, komt niet in aanmerking voor toekenning van een toelage herhalingsoefening als bedoeld in Hoofdstuk 6.

Artikel 14

Op de dienstplichtige, bedoeld in artikel 13, zijn de voor de ambtenaar in dienst van de Nederlandse Antillen geldende regelen terzake van de kostwinnerstoelage, neergelegd in de Regeling kinder-, kostwinners- en detacheringstoelagen (P.B. 1965, no. 204), zoals gewijzigd, van overeenkomstige toepassing.

HOOFDSTUK 5 Toelage buitenland

Artikel 15

Aan de vrijwillig nadienende dienstplichtige, die is tewerk gesteld in Aruba, kan door de Minister, indien daartoe naar diens oordeel aanleiding bestaat, terzake van die tewerkstelling een toelage buitenland worden toegekend, waarvan het bedrag door de minister wordt vastgesteld.

Artikel 16
  • 1. Aan de vrijwillig nadienende dienstplichtige, die is tewerk gesteld in Nederland, wordt terzake van die tewerkstelling een toelage buitenland toegekend ten bedrage van 15% van de bezoldiging, waarop hij op grond van de bepalingen, opgenomen in Hoofdstuk 2, aanspraak heeft.

  • 2. Deze toelage kan door de Minister worden verhoogd, voor zover bijzondere omstandigheden daartoe naar zijn oordeel aanleiding geven.

Artikel 17

Aan de vrijwillig nadienende dienstplichtige, die is tewerk gesteld in een gebied buiten de Nederlandse Antillen, Aruba en Nederland, wordt terzake van die tewerkstelling een toelage buitenland toegekend, waarvan het bedrag door de Minister wordt vastgesteld.

Artikel 18

De toelage buitenland, die op grond van een der voorgaande artikelen van dit Hoofdstuk is toegekend, wordt aan de dienstplichtige uitbetaald tegelijk met zijn bezoldiging.

HOOFDSTUK 5A Tegemoetkoming in de kosten voor officieren, belast met bepaalde funkties

Artikel 18a
  • 1. De officier die is belast met de functie van adjudant van de Gouverneur van Aruba, van de Nederlandse Antillen of van de Commandant der zeemacht in het Caraïbisch gebied heeft aanspraak op een tegemoetkoming in de kosten die hij in verband met het uitoefenen van zijn functie noodzakelijk moet maken ter zake van:

    • a.

      aanschaf en onderhoud kleding;

    • b.

      gebruik van eigen middelen van vervoer;

    • c.

      overige noodzakelijk te maken kosten ten behoeve van representatieve doeleinden.

  • 2. Ter verkrijging van de tegemoetkoming, bedoeld in het eerste lid, dient de officier een daartoe strekkend verzoek bij de Minister.

HOOFDSTUK 6 Toelage herhalingsoefening

Artikel 19
  • 1. Aan de dienstplichtige, die voor herhalingsoefening in werkelijke dienst is, wordt op zijn verzoek door de Minister ter vergoeding van gederfde inkomsten een toelage herhalingsoefening toegekend, waarvan het bedrag gelijk is aan het verschil tussen de inkomsten, die hij zeker zou hebben genoten als zelfstandig ondernemer dan wel uit een dienstbetrekking, indien hij niet in werkelijke dienst zou zijn, en de bezoldiging, waarop hij ingevolge artikel 3, eerste lid van dit Landsbesluit aanspraak heeft, mits het bedrag van de bedoelde inkomsten groter is dan dat van de bezoldiging.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing op de dienstplichtige, op wie de Landsverordening Materieel Ambtenarenrecht (P.B. 1964, no. 159) van toepassing is.

  • 3. De dienstplichtige, aan wie een toelage herhalingsoefening is toegekend, komt niet in aanmerking voor toekenning van een kostwinnerstoelage als bedoeld in Hoofdstuk 4.

  • 4. De toelage herhalingsoefening wordt aan de dienstplichtige uitbetaald tegelijk met zijn bezoldiging.

HOOFDSTUK 6A Gratificatie ter zake van een ambtsjubileum

Artikel 19a
  • 1. De nadienende dienstplichtige heeft aanspraak op een gratificatie ter zake van een ambtsjubileum, wanneer hij een, naar het oordeel van de Minister eerlijke en trouwe, werkelijke dienst heeft volbracht van:

    • a.

      voor een officier: vijfentwintig jaren, te rekenen vanaf de datum van eerste benoeming tot officier;

    • b.

      voor een onderofficier : vierentwintig jaren, te rekenen vanaf de datum, met ingang waarvan hem op grond van artikel 27, derde lid, van de Dienstplichtverordening 1961 werd vergund als vrijwillig nadienende dienstplichtige in werkelijke dienst te blijven.

  • 2. De gratificatie bestaat uit het bedrag van de voor hem geldende bezoldiging per maand, verhoogd met eventuele kindertoelage en kostwinnerstoelage, die de vrijwillig nadienende dienstplichtige genoot op de dag waarop hij de op het ambtsjubileum betrekking hebbende diensttijd heeft volbracht, afgerond naar boven tot een veelvoud van vijf gulden.

  • 3. De gratificatie wordt toegekend door de Minister.

HOOFDSTUK 7 Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 20
  • 1.

    Onder netto Nederlandse militaire inkomsten als bedoeld in artikel 130 van de Dienstplichtverordening 1961 worden verstaan de inkomsten, waarop de in dat artikel bedoelde dienstplichtige op 30 november 1986 aanspraak heeft op grond van de punten 73, 74 onder b, 75 en 76 van de Regeling Antilliaanse dienstplichtigen 1971, vastgesteld bij beschikking van de staatssecretaris van defensie van 25 mei 1972, nr. 821080/640673, zoals gewijzigd het laatst bij diens beschikking van 30 mei 1986, nr. P.P. 86/002/1173, met dien verstande, dat daarbij buiten beschouwing blijven:

(1) de vakantie-uitkering, waarop de betrokkene uit hoofde van voormeld punt 73 aanspraak heeft,

(2) de inhouding, bedoeld in artikel 3, tweede lid, van het Besluit herziening bezoldiging militairen zeemacht 1954 en

(3) paragraaf 900 van de Voorschriften bezoldiging militairen zeemacht buiten Nederland 1984.

verminderd met de inhouding op grond van de Inhoudingsbesluit militairen 1982 en de loonbelasting volgens tariefgroep III voor gehuwden en volgens tariefgroep I voor ongehuwden, met dien verstande dat geen rekening wordt gehouden met een individuele afwijking van de loonbelasting op grond van een beschikking van de inspecteur der directe belastingen.

  • 2.

    De netto Nederlandse militaire inkomsten, bedoeld in het eerste lid, worden omgerekend in Nederlands Antilliaanse courant met gebruikmaking van de - door de Minister van Buitenlandse zaken van het Koninkrijk vastgestelde - administratiekoers, die van kracht is op 30 november 1986.

  • 3.

    Onder netto bezoldiging als bedoeld in artikel 130 van de Dienstplichtverordening 1961 worden verstaan de bezoldiging, waarop de vrijwillig nadienende dienstplichtige op grond van de bepalingen, opgenomen in Hoofdstuk 2, aanspraak heeft, alsmede de toelage, bedoeld in Hoofdstuk 4 waarop deze dienstplichtige aanspraak mocht hebben, verminderd met de:

    • a.

      aan het loon verbonden verplichte premie ingevolge de Regeling tegemoetkoming ziektekosten overheidsgepensioneerden;

    • b.

      aan het loon verbonden verplichte premie ziektekosten;

    • c.

      loonbelasting, berekend over de bezoldiging en eventuele toelagen als vorenbedoeld en over de vakantie-uitkering, met dien verstande dat bij de bepaling van het zuiver voljaarsloon, waarvan de verschuldigde loonbelasting wordt afgeleid, uitsluitend rekening wordt gehouden met:

1°. de bijdrage van de werknemer in de verschuldigde premiesingevolge de Landsverordening Algemene Ouderdomsverzekering en de Landsverordening Algemene Weduwen- en Wezenverzekering;

2°. de aan het loon verbonden verplichte bijdrage van de werknemer voor pen-sioen en pensieonfonds;

3°. de aftrek wegens verwervingskosten;

4°. de kinderaftrek, bedoeld in artikel 23A, eerste lid, onderdeel a, van de Lands-verordening op de inkomstenbelasting 1943.

  • 4.

    Onder suppletie als bedoeld in de artikelen 121 en 122 van de Dienstplichtverordening 1961- met het oog op de overbruggingsuitkering na ontslag als bedoeld in artikel 117- en in artikel 130, tweede lid van die verordening- in verband met de inkomstengarantie als omschreven in het eerste lid van dat artikel- wordt verstaan het verschil tussen de netto Nederlandse militaire inkomsten als gedetineerd in het eerste lid, omgerekend in Nederlands Antilliaanse courant op de wijze als aangegeven in het tweede lid en de netto bezoldiging als gedefinieerd in het derde lid, mits het bedrag van de omgerekende netto Nederlandse militaire inkomsten groter is dan dat van de netto bezoldiging.

Artikel 21
  • 1. Onder bezoldiging als bedoeld in artikel 131 van de Dienstplichtverordening 1961 worden verstaan de inkomsten, waarop de in dat artikel bedoelde dienstplichtige op 30 november 1986 aanspraak heeft op grond van de punten 73, 74, 75 en 76 van de Regeling Antilliaanse dienstplichtigen 1971, bedoeld in artikel 20, eerste lid, met dien verstande dat paragraaf 900 van de Voorschriften bezoldiging militairen zeemacht buiten Nederland 1984 niet van toepassing is, verminderd met de loonbelasting volgens tariefgroep III voor gehuwden en volgens tariefgroep I voor ongehuwden, waarbij geen rekening wordt gehouden met een individuele afwijking van de loonbelasting op grond van een beschikking van de inspecteur der directe belastingen.

  • 2. De bezoldiging, bedoeld in het eerste lid, wordt omgerekend in Nederlands-Antilliaanse courant met gebruikmaking van de – door de Minister van Buitenlandse zaken van het Koninkrijk vastgestelde- administratiekoers, die van kracht is op de dag, waarop de bezoldiging wordt uitbetaald.

Artikel 22
  • 1.

    De vrijwillig nadienende dienstplichtige, die op 1 december 1986 in werkelijke dienst is, heeft aanspraak op een aanvullende toelage. De aanvullende toelage bedraagt in de maand december 1986 51% van het basisbedrag als bedoeld in het tweede lid en wordt daarna elke maand verminderd met 1% van dat basisbedrag.

  • 2.

    Voor de toepassing van het eerste lid wordt verstaan onder basisbedrag: het naar klasse in de stand van matroos of rang almede naar diensttijd vastgestelde bedrag volgens de in bijlage B opgenomen

tabel A. indien het een gehuwde betreft;

tabel B, indien het een ongehuwde betreft, die van rijkswege wordt gehuisvest;

tabel C, indien het een ongehuwde betreft, die in eigen huisvesting voorziet.

Artikel 23
  • 1. De vrijwillig nadienende dienstplichtige die op 1 december 1986 als zodanig in werkelijke dienst is, heeft gedurende de tijd, waarin hij onafgebroken werkelijke dienst verricht, aanspraak op een vergoeding voor extra beslaglegging overeenkomstig de regeling voor vergoeding voor extra beslaglegging zoals die geldt of zal gelden voor dienstplichtigen der zeemacht, die op grond van de Dienstplichtwet in werkelijke dienst zijn.

  • 2. Voor het verrichten van een etmaal (wacht)dienst als bedoeld in artikel 1, tweede lid, onderdeel b, van de Regeling werk- en rusttijden militairen zeemacht wordt bovendien een toelage toegekend £. 65,-- in Nederlands courant, indien die (wacht)dienst wordt verricht op een zondag of een dag als bedoeld in artikel 24, tweede en derde lid, van het Reglement rechtstoestand dienstplichtigen (Stb. 1982, no. 280) of een dag als bedoeld in artikel 66 van de Dienstplichtverordening 1961.

  • 3. Voor de berekening van de toelage voor een gedeelte van een etmaal wordt een (wacht)dienst van ten minste vijftien achtereenvolgende uren aangemerkt als (wacht)dienst gedurende een geheel etmaal. Voor een (wacht)dienst van minder dan vijftien achtereenvolgende uren wordt de toelege, bedoeld in het tweede lid, gehalveerd.

Artikel 24

De vacantie-uitkering, waarop de vrijwillig nadienende dienstplichtige, die op 1 december 1986 in werkelijke dienst is, op grond van artikel 130, derde lid van de Dienstplichtverordening 1961 aanspraak heeft, de aanvullende toelage als bedoeld in artikel 22 en de vergoeding en de toelage, bedoeld in artikel 23 worden omgerekend in Nederlandse Antilliaanse courant met gebruikmaking van de – door de Minister van Buitenlandse zaken van het Koninkrijk vastgestelde - administratiekoers, die van kracht is op de dag, waarop de desbetreffende bedragen worden uitbetaald.

Artikel 25
  • 1. De vrijwillig nadienende dienstplichtige, die op 1 december 1986 als officier in werkelijke dienst is, wordt met ingang van die datum een bezoldiging toegekend, waarvan het bedrag, voorkomende in de alsdan op hem van toepassing zijnde schaal, overeenkomstig de regelen, vervat in Hoofdstuk 2, wordt bepaald alsof dit Landsbesluit reeds op hem van toepassing was op de dag, waarop zijn benoeming tot officier van de Koninklijke marine-reserve is ingegaan.

  • 2. De vrijwillig nadienende dienstplichtige, die op 1 december 1986 als onderofficier in werkelijke dienst is, wordt met ingang van die datum een bezoldiging toegekend, waarvan het bedrag, voorkomende in de alsdan op hem van toepassing zijnde schaal, overeenkomstig de regelen, vervat in Hoofdstuk 2, wordt bepaald alsof dit Landsbesluit reeds op hem van toepassing was op de dag, waarop zijn bevordering tot korporaal is ingegaan en hem alstoen een bezoldiging was toegekend gelijk aan het laagste bedrag, voorkomende in de op hem van toepassing zijnde schaal.

Artikel 26

Het Landsbesluit houdende algemene maatregelen van de 16de januari 1964 ter uitvoering van artikel 16 lid 3 van de Dienstplichtverordening 1961 (P.B. 1961, no. 223), de Regeling kostwinnersvergoeding dienstplichtigen (P.B. 1964, no. 4), met de desbetreffende wijziging, wordt hierbij ingetrokken.

Artikel 27

Dit landsbesluit, dat kan worden aangehaald als „Bezoldigingsbesluit dienstplichtigen Nederlandse Antillen 1986”, treedt in werking met ingang van de dag na die van zijn afkondiging en werkt terug tot en met 1 december 1986.