Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Gemeente Schermer

Afstemmingsverordening Wwb, Ioaw en Ioaz 2011

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OverheidsorganisatieGemeente Schermer
Officiële naam regelingAfstemmingsverordening Wwb, Ioaw en Ioaz 2011
CiteertitelAfstemmingsverordening Wwb, Ioaw en Ioaz 2011
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Deze regeling vervangt de Afstemmingsverordening Wet werk en bijstand 2006

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Wet werk en bijstand
  2. Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers
  3. Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen
Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerking-

treding

Terugwerkende

kracht tot en met

Datum uitwerking-

treding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-04-201101-01-2012Onbekend

15-02-2011

De Uitkomst, 23-02-2011

Onbekend

Tekst van de regeling

Intitulé

Afstemmingsverordening Wwb, Ioaw en Ioaz 2011

AFSTEMMINGSVERORDENING

  • ·

    Wet werk en bijstand (WWB)

  • ·

    Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW)

  • ·

    Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ)

Paragraaf 1. Algemene bepalingen

Artikel 1. Begripsomschrijvingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    WWB: Wet werk en bijstand

  • b.

    IOAW: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers

  • c.

    IOAZ: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen

  • d.

    algemene bijstand: de bijstand bedoeld in artikel 5, onderdeel b, van de WWB

  • e.

    bijzondere bijstand: de bijstand bedoeld in artikel 5, onderdeel d, van de WWB

  • f.

    bijstand: algemene en bijzondere bijstand

  • g.

    bijstandsnorm: de bijstandsnorm bedoeld in artikel 5, onderdeel c, van de WWB

  • h.

    grondslag: de van toepassing zijnde grondslag als bedoeld in artikel 5 van de IOAW en IOAZ

  • i.

    uitkering: uitkering als bedoeld in de IOAW en IOAZ

  • j.

    afstemmen: het verlagen van de bijstand op grond van artikel 18 van de WWB dan wel artikel 20 van de IOAW en IOAZ

  • k.

    het college: het college van burgemeester en wethouders

Artikel 2. Het afstemmen van de bijstand dan wel de uitkering
  • 1. Als de belanghebbende naar het oordeel van het college de uit de WWB, IOAW of IOAZ of artikel 30c eerste en tweede lid van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen voortvloeiende verplichtingen niet of onvoldoende nakomt, waaronder begrepen het zich jegens het college zeer ernstig misdragen, wordt overeenkomstig deze verordening de bijstand dan wel de uitkering afgestemd.

  • 2. De afstemming vindt plaats met inachtneming van de ernst van de gedraging, de mate waarin de belanghebbende de gedraging kan worden verweten en de omstandigheden waarin hij verkeert.

Artikel 3. Berekeningsgrondslag
  • 1. De afstemming wordt toegepast op de bijstandsnorm en de eventuele toeslag ingevolge de WWB dan wel de grondslag als genoemd in de wetten IOAW en IOAZ.

  • 2. In afwijking van het eerste lid kan de afstemming ook worden toegepast op de bijzondere bijstand indien:

    • a.

      aan belanghebbende bijzondere bijstand wordt verleend met toepassing van artikel 12 van de WWB; of

    • b.

      b. de verwijtbare gedraging van belanghebbende, in relatie met zijn recht op bijzondere bijstand daartoe aanleiding geeft.

Artikel 4. Het besluit tot afstemming

In het besluit tot afstemming worden in ieder geval vermeld: de reden van de afstemming, de duur van de afstemming, het percentage waarmee de bijstandsnorm of de grondslag wordt verlaagd, en indien van toepassing, de reden om af te wijken van de standaard afstemming.

Tevens wordt in het besluit gemotiveerd toepassing gegeven aan de bepalingen van artikel 2 lid 2 van deze verordening.

Artikel 5. Horen van belanghebbende
  • 1. Voordat de bijstand dan wel de uitkering wordt afgestemd, wordt de belanghebbende in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen.

  • 2. Het horen van belanghebbende kan achterwege worden gelaten indien:

    • a.

      de vereiste spoed zich daartegen verzet;

    • b.

      de belanghebbende reeds eerder in de gelegenheid is gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen en zich sindsdien geen nieuwe feiten of omstandigheden hebben voorgedaan;

    • c.

      de belanghebbende niet heeft voldaan aan een verzoek van het college of van een derde aan wie het college met toepassing van artikel 7 van de WWB dan wel artikel 34 lid 3 van de IOAW en IOAZ werkzaamheden in het kader van deze wetten heeft uitbesteed, om binnen een gestelde termijn inlichtingen te verstrekken als bedoeld in artikel 17 van de WWB, dan wel 13 van de IOAW en IOAZ.

    • d.

      de maatregel wordt opgelegd wegens ernstige misdragingen als bedoeld in artikel 15.

Artikel 6. Afzien van het afstemmen van de bijstand
  • 1. Het college ziet af van het afstemmen van de bijstand dan wel de uitkering indien:

    • a.

      elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt; of

    • b.

      de gedraging meer dan één jaar vóór constatering van die gedraging door het college heeft plaatsgevonden, tenzij de gedraging een schending van de inlichtingenplicht inhoudt en als gevolg van die gedraging ten onrechte bijstand of uitkering is verleend. Afstemming van de bijstand wegens schending van de inlichtingenplicht wordt niet opgelegd na verloop van vijf jaren nadat de betreffende gedraging heeft plaatsgevonden.

  • 2. Het college kan afzien van het afstemmen van de bijstand dan wel de uitkering indien het daarvoor dringende redenen aanwezig acht.

  • 3. Indien het college afziet van het afstemmen van de bijstand dan wel de uitkering op grond van dringende redenen, wordt de belanghebbende daarvan middels een besluit op de hoogte gesteld.

Artikel 7. Ingangsdatum en tijdvak
  • 1. Afstemming van de bijstand dan wel de uitkering vindt plaats met ingang van de eerstvolgende kalendermaand volgend op de datum waarop het besluit tot afstemming aan de belanghebbende is bekend gemaakt. Indien over deze periode de bijstand dan wel de uitkering reeds is afgestemd, vindt afstemming aansluitend op deze periode plaats. Daarbij wordt uitgegaan van de voor die maand geldende bijstandsnorm dan wel grondslag.

  • 2. In afwijking van het eerste lid kan bij een nieuwe aanvraag de bijstand dan wel de uitkering worden afgestemd vanaf de datum van ingang van de bijstand dan wel de uitkering. De bijstand of uitkering hoeft dan niet te worden herzien.

  • 3. In afwijking van het eerste lid kan de afstemming ingevolge paragraaf 3 van deze verordening met terugwerkende kracht plaatsvinden. Er is dan sprake van een herzieningsbesluit en terugvorderingbesluit van de verstrekte bijstand of uitkering.

  • 4. De bijstand wordt voor bepaalde tijd afgestemd. Afstemming die voor een periode van meer dan driemaanden plaatsvindt, wordt uiterlijk binnen drie maanden nadat deze ten uitvoer is gelegd heroverwogen.

Artikel 8. Samenloop van gedragingen
  • 1. ndien een belanghebbende zich tegelijkertijd schuldig maakt aan verschillende gedragingen die het niet-nakomen van een verplichting als genoemd in artikel 2, eerste lid, van deze verordening inhouden, wordt voor het bepalen van de hoogte en duur van de afstemming uitgegaan van de gedraging waarop de zwaarste mate van afstemming is gesteld.

  • 2. In afwijking van het gestelde in lid 1 kan het college bij een cumulatie van verschillende gedragingen, of een herhaling daarvan, met inachtneming van artikel 2 lid 2 van deze verordening de uitkering afwijkend passend afstemmen op grond van deze verordening.

Paragraaf 2. Geen of onvoldoende medewerking verlenen aan het verkrijgen of behouden van algemeen geaccepteerde arbeid

Artikel 9. Indeling in categorieë
  • Gedragingen van belanghebbende(n) waardoor de verplichting op grond van artikel 9 WWB dan wel artikel 20 van de IOAW/IOAZ niet of onvoldoende is nagekomen, worden onderscheiden in de volgende categorieën:

    • 1.

      Eerste categorie:

      • a.

        het zich niet tijdig laten registreren als werkzoekende bij het UWV WERKbedrijf of het niet tijdig laten verlengen van de registratie.

    • 2.

      Tweede categorie:

      • a.

        het niet naar vermogen trachten algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen of te aanvaarden;

      • b.

        het niet dan wel niet tijdig voldoen aan een oproep om, in verband met de inschakeling in de arbeid, op een aangegeven tijd en plaats te verschijnen;

      • c.

        het niet of in onvoldoende mate meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling;

      • d.

        het niet ondertekenen of het niet aan het college verstrekken van het trajectplan in het kader van de re-integratie;

      • e.

        gedragingen die de inschakeling in arbeid belemmeren;

      • f.

        het niet of in onvoldoende mate gebruikmaken van een door het college aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel b en artikel 10, eerste lid van de WWB of artikel 37 lid 1 sub e van de IOAW/IOAZ, waaronder begrepen sociale activering;

      • g.

        het niet of in onvoldoende mate meewerken aan een door het college aangeboden inburgeringsvoorziening.

    • 3.

      Derde categorie:

      • a.

        het niet aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid, waaronder mede wordt verstaan re-integratie/participatietrajecten.

Artikel 10. De hoogte en duur van de afstemming
  • 1. Onverminderd artikel 2, tweede lid, wordt de afstemming vastgesteld op:

    • a.

      10% van de bijstandsnorm dan wel de grondslag gedurende een maand bij gedragingen van de eerste categorie;

    • b.

      20% van de bijstandsnorm dan wel de grondslag gedurende een maand bij gedragingen van de tweede categorie;

    • c.

      100 % van de bijstandsnorm dan wel de grondslag gedurende een maand bij gedragingen van de derde categorie.

  • 2. Het percentage van de afstemming als bedoeld in het eerste lid, sub a en b wordt verdubbeld, indien de belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij de bijstand dan wel de uitkering is afgestemd, opnieuw schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging van dezelfde of hogere categorie.

  • 3. Met een besluit waarmee de bijstand dan wel de uitkering wordt afgestemd, wordt gelijkgesteld het besluit om daarvan af te zien op grond van dringende redenen, bedoeld in artikel 6, tweede lid van deze verordening.

  • 4. De duur van de afstemming als bedoeld in het eerste lid, sub c wordt verdubbeld qua hoogte of duur, indien de belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij de bijstand dan wel de uitkering is afgestemd, opnieuw schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging van dezelfde categorie.

  • 5. Indien de belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij de bijstand dan wel de uitkering is afgestemd als bedoeld in lid 2 opnieuw schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging van dezelfde categorie, wordt het percentage van de afstemming opnieuw verdubbeld.

  • 6. Indien de belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij de bijstand dan wel de uitkering is afgestemd als bedoeld in lid 3 opnieuw schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging van dezelfde categorie, wordt de duur van deze afstemming opnieuw verdubbeld.

  • 7. Van het opleggen van de maatregel kan worden afgezien en worden volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing, tenzij het niet of behoorlijk nakomen van de verplichting plaatsvindt binnen een periode van twee jaar te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de belanghebbende een schriftelijke waarschuwing is gegeven .

Paragraaf 3. Niet nakomen van de inlichtingenplicht in het kader van de WWB, IOAW en IOAZ

Artikel 11. Te laat verstrekken van gegevens
  • 1. Indien een belanghebbende de verplichting op grond van artikel 17 van de WWB c.q. artikel 13 van de IOAW/IOAZ niet tijdig is nagekomen en daaraan ook niet heeft voldaan binnen de gegeven hersteltermijn, wordt met toepassing van artikel 54 van de WWB dan wel artikel 17 van de IOAW/IOAZ de uitkering afgestemd met 10% van de bijstandsnorm dan wel de grondslag gedurende een maand, onverminderd artikel 2, tweede lid.

  • 2. Indien een belanghebbende de verplichting op grond van artikel 17 van de WWB c.q. artikel 13 van de IOAW/IOAZ niet tijdig is nagekomen maar daaraan wel heeft voldaan binnen de gegeven hersteltermijn, kan het college met toepassing van artikel 54 van de WWB c.q. artikel 17 van de IOAW/IOAZ de uitkering afstemmen met 10% van de bijstandsnorm dan wel de grondslag gedurende een maand, onverminderd artikel 2, tweede lid.

  • 3. In afwijking van lid 1 en 2 kan het college ten aanzien van het te laat inleveren van het rechtmatigheidsformulier nadere regels stellen.

  • 4. Het percentage van de afstemming wordt verdubbeld, indien de belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij de bijstand dan wel de uitkering wordt afgestemd opnieuw schuldig maakt aan dezelfde als verwijtbaar aan te merken gedraging. Met een besluit waarmee de bijstand dan wel de uitkering is afgestemd wordt gelijkgesteld het besluit om daarvan af te zien op grond van dringende redenen, bedoeld in artikel 6, tweede lid.

  • 5. Van het opleggen van de maatregel kan worden afgezien en worden volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing, tenzij het niet of behoorlijk nakomen van de verplichting plaatsvindt binnen een periode van twee jaar te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de belanghebbende een schriftelijke waarschuwing is gegeven.

Artikel 12. Verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen met gevolgen voor de bijstand resp. de uitkering in het kader van de IOAW en IOAZ
  • 1. Indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht bedoeld in artikel 17 van de WWB c.q. artikel 13 van de IOAW/IOAZ heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand dan wel uitkering, wordt de bijstand dan wel de uitkering afgestemd op de hoogte van het benadelingbedrag.

  • 2. Onverminderd artikel 2, tweede lid, van deze verordening wordt de afstemming van de bijstand dan wel uitkering op de volgende wijze vastgesteld:

    • a.

      bij een bruto benadelingbedrag tot € 1.000,00: 10% van de bijstandsnorm dan wel de grondslag gedurende een maand;

    • b.

      bij een bruto benadelingbedrag van € 1.000,00 tot € 2.000,00: 20% van de

      bijstandsnorm dan wel de grondslag gedurende een maand;

    • c.

      bij een bruto benadelingbedrag van € 2.000,00 tot € 4.000,00: 40% van de bijstandsnorm dan wel de grondslag gedurende een maand;

    • d.

      bij een bruto benadelingbedrag van € 4.000,00 of meer: 100% van de bijstandsnorm dan wel de grondslag gedurende een maand.

  • 3. Het percentage van de afstemming of de duur van de afstemming wordt verdubbeld, indien de belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij de bijstand dan wel de uitkering wordt afgestemd opnieuw schuldig maakt aan dezelfde als verwijtbaar aan te merken gedraging. Met een besluit waarmee de bijstand dan wel de uitkering wordt afgestemd wordt gelijkgesteld het besluit om daarvan af te zien op grond van dringende redenen, bedoeld in artikel 6, tweede lid van deze verordening.

Artikel 13. Verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen zonder gevolgen voor de bijstand resp. de uitkering in het kader van de IOAW en IOAZ
  • 1. Indien belanghebbende zijn inlichtingenplicht bedoeld in artikel 17 van de WWB c.q. artikel 13 van de IOAW/IOAZ niet is nagekomen door het verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen, maar deze gedraging niet heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand dan wel uitkering, bedraagt de afstemming, onverminderd artikel 2, tweede lid, 10% van de bijstandsnorm dan wel de grondslag gedurende een maand.

  • 2. Het percentage of de duur van de afstemming wordt verdubbeld, indien de belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij de bijstand dan wel uitkering wordt afgestemd opnieuw schuldig maakt aan dezelfde als verwijtbaar aan te merken gedraging. Met een besluit waarmee de bijstand dan wel uitkering is afgestemd wordt gelijkgesteld het besluit om daarvan af te zien op grond van dringende redenen, bedoeld in artikel 6, tweede lid van deze verordening.

  • 3. Van het opleggen van de maatregel kan worden afgezien en worden volstaan met het  geven van een schriftelijke waarschuwing, tenzij het niet of behoorlijk nakomen van de verplichting plaatsvindt binnen een periode van twee jaar te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de belanghebbende een schriftelijke waarschuwing is gegeven.

Paragraaf 4. Overige gedragingen die leiden tot het afstemmen van de bijstand dan wel de uitkering in het kader van IOAW en IOAZ

Artikel 14. Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid in het kader van de WWB (let op: Dit artikel geldt alleen voor de WWB omdat tekortschietend besef van verantwoordelijkheid in de IOAW en IOAZ niet wordt genoemd)
  • 1. Indien een belanghebbende een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan heeft betoond als bedoeld in artikel 18, tweede lid, van de wet, wordt de bijstand afgestemd op de periode dat de belanghebbende als gevolg van zijn gedraging eerder of langer recht heeft op bijstand.

  • 2. Onverminderd artikel 2, tweede lid, wordt de afstemming op de volgende wijze vastgesteld:

    • a.

      a.bij een periode van 3 maanden of korter: 10% van de bijstandsnorm gedurende een maand;

    • b.

      b.bij een periode van 3 tot 6 maanden: 10% van de bijstandsnorm gedurende drie maanden;

    • c.

      bij een periode van 6 maanden en langer: 10% van de bijstandsnorm gedurende zes maanden.

  • 3. Onverminderd artikel 2, tweede lid, kan afstemming van de bijstand van 100% gedurende één maand worden opgelegd bij het door eigen toedoen verwijtbaar niet behouden van  algemeen geaccepteerde arbeid, waaronder mede wordt verstaan gesubsidieerde arbeid en work-first.

  • 4. Onverminderd artikel 2, tweede lid, wordt de van toepassing zijnde bijstandnorm met 20% afgestemd bij het ongenoegzaam interen op het vermogen gedurende het aantal maanden dat te snel op het vermogen is ingeteerd.

  • 5. Indien een belanghebbende de verleende bijzondere bijstand niet besteed heeft aan het doel waarvoor hij deze bijstand heeft gevraagd, kan het college met inachtneming van artikel 2, tweede lid overgaan tot afstemming van 10% van de bijstandsnorm gedurende een maand.

  • 6. Het percentage van de afstemming of de duur van de afstemming wordt verdubbeld, indien de belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij de bijstand is afgestemd opnieuw schuldig maakt aan dezelfde als verwijtbaar aan te merken gedraging. Met een besluit waarmee de bijstandsnorm is afgestemd wordt gelijkgesteld het besluit om daarvan af te zien op grond van dringende redenen, bedoeld in artikel 6, tweede lid van deze verordening.

  • 7. Indien aan belanghebbende een of meerdere verplichtingen als bedoeld in artikel 48 lid 3 en artikel 55 van de wet zijn opgelegd en deze niet in voldoende mate worden nagekomen, wordt een verlaging toegepast van 20% van de bijstandsnorm gedurende minimaal 1 maand.

Artikel 15. Zeer ernstige misdragingen
  • 1. Indien een belanghebbende zich zeer ernstig misdraagt door verbaal geweld, of discriminatie tegenover het college of zijn ambtenaren, onder omstandigheden die rechtstreeks verband houden met de uitvoering van de WWB, IOAW of IOAZ, wordt onverminderd artikel 2, tweede lid, de bijstand dan wel uitkering afgestemd met 30% van de bijstandsnorm dan wel de grondslag gedurende een maand.

  • 2. Indien een belanghebbende zich zeer ernstig misdraagt door intimidatie (uitoefenen van psychische druk) zaakgericht fysiek geweld (vernielingen), mensgericht fysiek geweld of een combinatie van agressievormen tegenover het college of zijn ambtenaren, onder omstandigheden die rechtstreeks verband houden met de uitvoering van de WWB, IOAW of IOAZ, wordt onverminderd artikel 2, tweede lid, de bijstand dan wel uitkering afgestemd met 100% van de bijstandsnorm dan wel de grondslag gedurende een maand.

  • 3. Indien de belanghebbende zich binnen twaalf maanden wederom schuldig maakt aan de gedraging als bedoeld in het eerste lid, dan wordt de afstemming bepaald op 30% voor de duur van twee maanden.

  • 4. Indien de belanghebbende zich binnen twaalf maanden wederom schuldig maakt aan een gedraging als bedoeld in het tweede lid, dan wordt de afstemming bepaald op 100% voor de duur van twee maanden.

  • 5. Indien de belanghebbende zich na een tweede verwijtbare gedraging opnieuw schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging, dan zullen de hoogte en de duur van de maatregel individueel worden bepaald.

Paragraaf 5 Handhaving

Artikel 16 Oneigenlijk gebruik en misbruik van de bijstand dan wel de uitkering
  • 1. De gemeente stelt ter nadere uitvoering van de handhaving een controleplan vast waarin de beleidsprioriteiten worden aangegeven.

  • 2. Deze nota omvat in elk geval beleidsuitgangspunten ten aanzien van:

    het te voeren beleid op het gebeid van handhaving en de wijze van bestrijding van misbruik en oneigenlijk gebruik van de Wet werk en bijstand, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers en de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen.

  • 3. Het college zendt eenmaal per jaar aan de gemeenteraad een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van het beleid.

Artikel 17 Beslissing van het college in gevallen waarin de verordening niet voorziet

In gevallen, de uitvoering van deze verordening betreffende, waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.

Artikel 18 Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen in deze verordening, indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 19 Citeerwijze en inwerkingtreding
  • 1. Deze verordening kan worden aangehaald als Afstemmingsverordening Wet werk en bijstand (WWB), Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW) en Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ).

  • 2. Deze verordening treedt in werking op 1 april 2011 onder gelijktijdige intrekking van de afstemmingsverordening Wet werk en bijstand 2006

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering

van de raad van 15 februari 2011

De voorzitter,

De griffier,