Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Deelgemeente Amsterdam - Oost

Verordening op de Commissie voor Welstand en Monumenten Stadsdeel Oost-Watergraafsmeer

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OverheidsorganisatieDeelgemeente Amsterdam - Oost
Officiële naam regelingVerordening op de Commissie voor Welstand en Monumenten Stadsdeel Oost-Watergraafsmeer
CiteertitelVerordening op de Commissie voor Welstand en Monumenten
Vastgesteld doordeelraad
Onderwerp
Eigen onderwerp

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Monumentenwet 1988, art. 15

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerking-

treding

Terugwerkende

kracht tot en met

Datum uitwerking-

treding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-09-199605-05-2010nieuwe regeling

 

Stadsblad, 1997, week 7

''-''

Tekst van de regeling

Verordening op de Commissie voor Welstand en Monumenten

Artikel 1 Taken

De Commissie voor Welstand en Monumenten, hierna te noemen de commissie, heeft tot taak, gevraagd of eigener beweging, het schriftelijk uitbrengen van advies aan het dagelijks bestuur

  • a.

    bij de toepassing van de voorschriften omtrent de welstand, genoemd in de Woningwet en de Bouwverordening Amsterdam 1993,

  • b.

    bij de toepassing van de Monumentenwet 1988 en de Verordening tot behoud van Monumenten in stadsdeel Oost /Watergraafsmeer van de gemeente Amsterdam , alsmede andere besluiten aangaande monumenten en stads- en dorpsgezichten;

  • c.

    bij de toepassing van welstandsbepalingen van de Algemene Plaatselijke Verordening 1994 alsmede andere besluiten waarbij het uiterlijk aanzien van de stad in het geding is of kan zijn;

  • d.

    over ontwerpen van bestemmingsplannen en herzieningen.

Artikel 2 Samenstelling

1. De commissie bestaat uit twaalf leden:

  • een voorzitter,

  • zes architectleden,

  • vier monumentenspecialisten, en

  • een beeldend kunstenaar.

2. Uit de commissie worden drie subcommissies gevormd:

  • a.

    commissie I, bestaande uit: twee architectleden en twee monumentenspecialisten;

  • b.

    commissie II, bestaande uit: twee architectleden en een monumentenspecialist;

  • c.

    commissie III, bestaande uit: twee architectleden en een monumentenspecialist.

Zonodig kunnen de (sub)commissies II en III worden aangevuld met monumentenspecialisten uit commissie I.

Artikel 3 Benoeming

1. De leden en de plaatsvervangend leden van de commissie worden door de gemeenteraad benoemd. De voorzitter en diens plaatsvervanger worden in functie benoemd.

2. Een lid van de commissie mag geen lid zijn van de gemeenteraad of een stadsdeelraad van de gemeente Amsterdam en mag geen ambtenaar zijn in dienst van de gemeente Amsterdam.

3. De leden en plaatsvervangend leden worden benoemd voor een periode van drie jaar. Plaatsvervangend leden volgen leden op onder verlenging van hun benoemingstermijn met drie jaar.

4. Leden en plaatsvervangend leden kunnen, mits daarvoor gerede aanleiding is dan wel op eigen verzoek, door de gemeenteraad tussentijds van hun taak worden ontheven.

5. Bij de benoeming ter vervulling van een tussentijds ontstane vacature kan worden afgeweken van de in het derde lid genoemde termijn.

Artikel 4 Secretariaat

1. De commissie wordt in haar werkzaamheden bijgestaan door een ambtelijk secretariaat.

2. De secretaris is een door Burgemeester en Wethouders aan te wijzen ambtenaar.

Artikel 9 Overgangsbepalingen

1. Adviezen uitgebracht door de Schoonheidscommissie en de Monumentencommissie Amsterdam vóór inwerkingtreding van deze verordening, worden beschouwd als adviezen van de commissie, behoudens ingeval van tegenstrijdige adviezen. Het dagelijks bestuur kan ingeval van tegenstrijdige adviezen de zaak ter heroverweging voorleggen aan de commissie.

2. Bij (her)benoeming van leden van de Schoonheidscommissie en de Monumentencommissie Amsterdam als leden van de commissie, kan worden afgeweken van de benoemingstermijn als bedoeld in artikel 3.

Artikel 10 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking overeenkomstig het bepaalde in artikel 15, tweede lid, van de Monumentenwet 1988.

Toelichting

Artikelsgewijze toelichting bij de Verordening op de Commissie voor Welstand en Monumenten.

Artikel 1, taken.

In deze verordening worden samenstelling en werkwijze geregeld van de geïntegreerde commissie voor Welstand en Monumenten. Het geïntegreerde karakter blijkt reeds uit de taakomschrijving. Het is dan ook zowel een verordening ingevolge art. 8 lid 6 van de Woningwet juncto art. 9.10 van de Bouwverordening Amsterdam 1993, alsook een verordening in de zin van art. 15 van de Monumentenwet 1988. Een parallel ontwikkeld beleid voor zowel monumenten als welstand biedt de mogelijkheid om een evenwicht tot stand te brengen tussen cultuurhistorische aspecten en de dynamiek van de stad. Knelpunten kunnen in een vroeg stadium worden gesignaleerd. Een gezamenlijke advisering sluit overigens accentverschillen niet uit. Zo zijn er monumentenzaken die niet of nauwelijks het welstandsbeleid raken (zoals interne aanpassingen van monumenten), terwijl er andersom ook welstandszaken zijn die weinig of geen raakvlak hebben met de monumentenzorg (zoals bouwplannen op nieuwbouwlocaties). Maar ondanks dergelijke verschillen, samenhangend met het verschil in wettelijke taken, is het doel om het spanningsveld tussen behoud en vernieuwing gezamenlijk te overbruggen. Met de taak tot advisering omtrent welstandvoorschriften wordt overigens ook gedoeld op de advisering omtrent de onderwerpen als bedoeld in art. 9.1 leden 2 en 3 van de Bouwverordening Amsterdam 1993, inzake beleid voor de visuele kwaliteit van de gebouwde omgeving. De taak omvat overigens ook de kwaliteit van de openbare ruimte en het reclametoezicht (Algemene Plaatselijke Verordening). De taak is voorts uitgebreid met het adviseren over (ontwerp)bestemmingsplannen. De beoordeling van bouwplannen geschiedt in het kader van door het bestuur ontwikkeld beleid. In bestemmingsplannen wordt dit beleid vastgelegd. De commissie is zo in staat om zowel welstandsaspecten als monumentenaspecten in een vroeg stadium in te brengen.

De taakstelling is gericht op advisering aan het bestuur. Dat besluit weliswaar advisering aan aanvragers en ontwerpers niet uit, maar dergelijke adviezen komen uitsluitend voor rekening van de commissie en mogen uiteraard niet strijdig zijn met (ander) gemeentelijk beleid of regelgeving.

Artikel 2, samenstelling.

Evenals bij de taakstelling, komt ook in de samenstelling het integrale karakter van de commissie tot uitdrukking. Om de deskundigheid te optimaliseren wordt uitgegaan van een samenstelling waarbij de disciplines architectuur, stedebouw, landschapsarchitectuur, kunsthistorie, restauratiekunde en beeldende kunst , vertegenwoordigd zijn. Bij de vorming van drie subcommissies is uitgegaan van een centrale organisatie met een decentrale verdeling naar werkgebieden. Dit kan echter formeel alleen functioneren voor die stadsdelen waar deze verordening ook bestuurlijk wordt overgenomen en vastgesteld.

Globaal zijn de werkgebieden van de drie commissies als volgt:

1. de oude stad;

2. 19de-eeuwse Ring en de Gordel ’20-’40;

3. (westelijk deel) Algemeen Uitbreidingsplan, Zuidoost, Amsterdam-Noord en het westelijk havengebied.

Artikel 3, benoeming.

De nieuwe commissie bestaat geheel uit onafhankelijke deskundigen. Dit betekent dat ook de voorzitter als zodanig wordt benoemd. Ondersteuning van ambtelijke zijde blijft mogelijk en gewenst, maar niet meer als lid van de commissie. Gezien de eis van onafhankelijkheid wordt in het benoemingsbeleid gestreefd naar het redelijkerwijs beperken van architectenleden met een reguliere praktijk in het adviesgebied en wordt eveneens gestreefd naar het in beginsel vermijden van leden uit of namens belangenorganisaties of andere adviesorganen. De gemeenteraad is het benoemend orgaan. Er kan slechts één benoemend orgaan zijn voor één commissie die zowel Burgemeester en Wethouders als dagelijks besturen van stadsdelen adviseert. Stadsdeelbesturen die zich hierbij aansluiten door vaststelling van deze verordening, conformeren zich aan deze benoemingsbevoegdheid. Anderzijds zullen betrokken stadsdeelbesturen bij de voordracht tot benoeming worden geraadpleegd door Burgemeester en Wethouders.

De zittingsduur van de leden, waarbij voor elk lid van de commissie een plaatsvervangend lid benoemd wordt, is bepaald op drie jaar. Uitgangspunt is dat potentiële commissieleden eerst als plaatsvervanger worden benoemd, ter opvolging van vertrekkende leden. Bij opvolging hoeven zij niet opnieuw te worden benoemd, maar wordt de termijn verlengd. Een persoon kan dus zes jaar voor de commissie functioneren, eerst als plaatsvervanger en dan als lid. Ontheffing van de taak kan o.a. gegeven worden op eigen verzoek of bij verlies van de hoedanigheid waarop men is benoemd.

Artikel 5, werkwijze.

In de verordening is de openbaarheid van vergaderen in essentie vastgelegd. Een openbare behandeling is vooral van belang bij bouwplannen die een cruciale betekenis zullen hebben voor de verschijningsvorm van de stad. Het vergaderschema en de vergaderplaats zullen tenminste bij het begin van een vergadercyclus ter Secretarie op de gebruikelijke wijze worden bekendgemaakt. Voorts is de agenda voor de vergadering altijd in te zien bij het secretariaat van de commissie én bij het voorlichtingscentrum ten Stadhuize of het betreffende stadsdeelkantoor. Een openbare behandeling betekent overigens geen inspraak.

Beïnvloeding van het onafhankelijke deskundigen advies is niet aan de orde. Inspraak is gericht op de bestuurlijke besluitvorming, en geschiedt dan ook in het kader van de behandeling van het bouwplan. In bijzondere gevallen, bijvoorbeeld wanneer de integriteit van personen aan de orde kan zijn, kan besloten worden vergaderd. Vanwege éénduidigheid van de adviezen, gaat het om een meerderheidsstandpunt. Dit sluit niet uit dat het bestuur kan vragen naar de aard van een minderheidsstandpunt bij een belangenafweging. De commissie bepaalt of er behoefte is aan ambtelijke bijstand, anders dan het secretariaat.

Structureel is er geen ambtelijke inbreng of beïnvloeding, niet als lid noch als vast adviseur. De expliciete verplichting tot het horen door de commissie van aanvrager en ontwerper is op grond de Bouwverordening beperkt tot aanvragen voor bouwvergunning. Om de specifieke positie van supervisoren tot uitdrukking te brengen, is bepaald dat de commissie voor haar advies de supervisor moet horen. Weliswaar geeft de commissie een zelfstandig oordeel over de kwaliteit van een concreet plan, maar het is van wezenlijk belang dat er een goede communicatie is met degene die door het bestuur juist ook is aangewezen met het oog op het behalen van die kwaliteit.

De werkwijze van de subcommissies is gelijk aan de werkwijze van de commissie, echter uitgezonderd de besluitvorming over het advies. Daarmee wordt aangegeven dat de eindverantwoording bij de commissie berust. In de praktijk zal het advies worden uitgebracht door de betrokken subcommissie. Bij verschil van inzicht binnen een subcommissie of bij bijzondere projecten kan de besluitvorming over het advies worden overgedragen aan of overgenomen door (plenaire) commissie.

Artikel 6, mandatering.

Op grond van artikel 6 kan de commissie een lid mandateren tot advisering over plannen in de stadsdelen of kan zij bijvoorbeeld medewerkers van het gemeentelijk bureau Monumentenzorg aanwijzen voor advisering over duidelijk omschreven zaken.

Artikel 7 supervisoren.

In de stad is een aantal supervisoren werkzaam met specifieke taakopdrachten. Zij zijn aangesteld om de kwaliteit van bouwinitiatieven zodanig te sturen dat wordt voldaan aan specifieke kwaliteitseisen. In dit artikel is dit nu geformaliseerd, juist ook met het oog op de relatie met de rol van de commissie. Beide partijen hebben een eigen verantwoordelijkheid, maar raadplegen elkaar bij de vorming van hun oordeel. Voor de supervisor geldt dan ook wederkerig hetgeen bij de werkwijze van de commissie is aangegeven over de onderlinge communicatie.

Artikel 10, inwerkingtreding.

De verordening is enerzijds een verordening ingevolge art. 8 lid 6 van de Woningwet juncto art. 9.10 van de Bouwverordening Amsterdam 1993, en anderzijds een verordening in de zin van art. 15 van de Monumentenwet 1988. Voor de inwerkingtreding van deze verordening is het bepaalde in art. 15 lid 2 van de Monumentenwet doorslaggevend. De verordening treed in werking twee maanden nadat zij ter kennis is gebracht van de Minister (als bedoeld in art. 1 onder a van de Monumentenwet 1988), tenzij deze voor die datum de verordening tot schorsing heeft voorgedragen.